Mobiliteitsbudget
Vanaf 1 maart 2019 voorziet men een systeem waarbij de werkgever die een bedrijfswagen aan zijn personeelsleden ter beschikking stelt, ter vervanging daarvan een budget kan ter beschikking stellen en de werknemer de keuze kan geven hoe hij zijn mobiliteitsuitgaven invult (milieuvriendelijkere wagen, openbaar vervoer, gebruik van een elektrische fiets of een combinatie, bepaalde kosten van een woning dicht bij het werk,...). Het mobiliteitsbudget is niet onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen. Naargelang het geval zijn er bijzondere bijdragen verschuldigd.
Het koninklijk besluit van 10 september 2023 legt de regels vast volgens welke het bedrag van de bestedingen in pijler 1 voor een milieuvriendelijke bedrijfswagen en het bedrag van het mobiliteitsbudget zelf berekend worden. Daarbij kan gekozen worden voor een berekening met een werkelijke kostenformule of met een forfaitaire waardenformule. Het koninklijk besluit legt ook vast dat de gemaakte keuze geldig is voor een periode van 3 jaar.
De wet van 28 december 2023 (BS van 29 december 2023) stelt burgemeesters, schepenen en gedeputeerden van de provincies gelijk met werknemers, zodat ook zij voortaan de regeling van het mobiliteitsbudget kunnen genieten.
Werkgever
- De werkgever moet gedurende een ononderbroken periode van minstens 36 maanden één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking hebben gesteld; een uitzondering op deze periode wordt voorzien voor ondernemingen die nog geen 36 maanden bestaan (behalve voor voortzettingen van de activiteiten van een natuurlijke of andere rechtspersoon). Deze nieuwe werkgevers kunnen ook het mobiliteitsbudget invoeren als ze aan één of meerdere werknemers een bedrijfswagen ter beschikking stellen.
- Hij moet een invoering van het mobiliteitsbudget voorzien in de onderneming, dit bekend maken en de eventuele voorwaarden communiceren.
Werknemer
- Vanaf 1 januari 2022 kan de werknemer onmiddellijk instappen, zelfs indien hij voordien niet over een bedrijfswagen beschikte of ervoor in aanmerking kwam.
- De werknemer die beschikking heeft over verschillende bedrijfswagens kan slechts een mobiliteitsbudget ontvangen voor de inruiling van één bedrijfswagen. De inruiling van de andere wagen kan geen recht geven op een bijkomend mobiliteitsbudget.
- Hij mag gedurende de toekenning van zijn mobiliteitsbudget enkel beschikken over een 'milieuvriendelijke' bedrijfswagen conform 'pijler 1' van het mobiliteitsbudget (zie verder).
Bedrijfsvoertuig
- Enkel de bedrijfsvoertuigen waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is (of zou zijn) én waarvoor een voordeel alle aard wordt berekend (of zou moeten worden berekend) komen in aanmerking (dus wanneer er privégebruik is of zou zijn).
Het mobiliteitsbudget
- De werkgever beslist zelf om het mobiliteitsbudget al dan niet in te voeren. Hij is niet verplicht om dat mogelijk te maken voor alle werknemers. Hij kan bijvoorbeeld een onderscheid maken tussen verschillende objectieve werknemerscategorieën of aangeven aan welke voorwaarden voldaan moet worden.
- Alleen werknemers die een bedrijfswagen hebben of er op basis van hun functiecategorie aanspraak op maken, kunnen beslissen die in te ruilen voor een mobiliteitsbudget. Ze zijn daartoe niet verplicht. Het betreft een keuze.
- Als de bedrijfswagen werd toegekend als vervanging of door omzetting van loon (of een ander voordeel, al dan niet onderworpen aan bijdragen), kan het systeem van het mobiliteitsbudget dat wettelijk werd voorzien, niet worden toegepast.
- Het mobilteitsbudget kan evenmin worden toegekend ter gehele of gedeeltelijke vervanging of omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of aanvulling (al dan niet onderworpen aan bijdragen).
- Het systeem kan wel worden toegepast indien de werknemer geen gebruik maakte van zijn recht op de bedrijfswagen en in de plaats een compenserende vergoeding of voordeel kreeg.
- Het bedrag van het mobiliteitsbudget bedraagt minimum 3.000,00 EUR en maximum 1/5de van het totale brutoloon (art. 2 loonbeschermingswet). Sowieso mag het budget maximum 16.000,00 EUR bedragen per kalenderjaar.
- voor 2024 bedraagt het minimum 3.055,00 EUR en het maximum 16.293,00 EUR.
- Het recht op een mobiliteitsbudget vervalt de 1ste dag van de lopende maand bij verandering van functie waarvoor geen bedrijfswagen is voorzien in het loonsysteem van de werkgever.
- Bij functieverandering of bevordering kan het mobiliteitbudget ook verhogen of verlagen.
Berekening van het mobiliteitsbudget
Het mobiliteitsbudget is gelijk aan de totale kostprijs van de bedrijfswagen (total cost of ownership - TCO) voor de werkgever of de kost die hij zou hebben omdat de werknemer aanspraak kan maken op die bedrijfswagen. Die kostprijs omvat naast de aankoopprijs (afschrijvingskost van 20% per kalenderjaar) of leasingkost, de eventuele brandstofkost, de verzekeringskost , alle fiscale en parafiscale lasten, kosten voor carwash en parking en alle andere kosten verbonden aan de bedrijfswagen.
De werkgever mag bij het vaststellen van het mobiliteitsbudget de kosten voor het gebruik van de bedrijfswagen voor beroepsdoeleinden in mindering brengen op voorwaarde dat hij de kosten van de werknemer voor verplaatsingen voor beroepsdoeleinden bovenop het mobiliteitsbudget vergoedt tijdens de toekenning ervan.
Vanaf 1 januari 2024 kan de werkgever kiezen tussen een berekeningen op basis van een werkelijke kostenformule of een forfaitaire waardenformule. De keuze is vrij maar eens gemaakt, moet de berekeningswijze worden toegepast voor alle werknemers gedurende 3 jaar. Na de periode van 3 jaar moet opnieuw een keuze worden gemaakt of de vorige keuze wordt geacht stilzwijgend te zijn verlengd. De overeenkomsten die zijn afgesloten, blijven volledig van kracht. Een andere berekeningskeuze na het aflopen van de 3-jarige periode heeft hierop geen invloed.
Besteding van het mobiliteitsbudget
De werkgever mag zelf kiezen welke bestedingsmogelijkheden hij aanbiedt aan welke werknemers(categorieën). Hij moet wel minstens een aanbod voorzien binnen pijler 2. Als hij een onderscheid maakt, zal hij het onderscheid ook objectief moeten kunnen verantwoorden. De werkgever moet de bestedingsmogelijkheden ook bekend maken aan alle werknemers. De werknemer kan vervolgens vrij kiezen waaraan hij zijn budget besteedt.
De wetgeving voorziet drie categorieën (of pijlers) waaruit gekozen kan worden:
- Pijler 1, een milieuvriendelijke bedrijfswagen:
- ofwel een elektrische wagen;
- ofwel een wagen die voldoet aan bepaalde normen inzake uitstoot van CO2 en van luchtverontreinigende stoffen. Het budget dat na een eventuele besteding in pijler 1 overblijft, kan de werknemer besteden in pijler 2 en/of 3.
- Pijler 2 is de verzamelnaam voor een hele reeks duurzame vervoermiddelen waaronder het openbaar vervoer, het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, de fiets, elektrische motorfietsen, de deelauto, enz. In dit kader worden bepaalde huisvestingkosten, meer bepaald huurgelden en interesten en kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen, voor een woning in de buurt van het werk ( maximum 10 km) gelijkgesteld met duurzame vervoermiddelen.
- Pijler 3 ten slotte is het saldo van het budget dat overblijft na aftrek van de eventuele bestedingen in pijlers 1 en 2. Eén keer per jaar betaalt de werkgever dit bedrag uit, nadat hij er eerst de werknemersbijdrage van 38,07% op inhoudt (om door te storten aan de RSZ).
Impact
- Het mobiliteitsbudget zelf wordt geacht de kosten voor de woon-werkverplaatsingen te dekken. Alle verplaatsingsvergoedingen (woon-werk en privéverplaatsingen) die de werkgever bovenop het vastgestelde mobiliteitsbudget toekent aan de werknemer, zijn loon.
- Uitzondering: de verplaatsingsvergoedingen die de werkgever in het kader van de woon-werkverplaatsing in de drie maanden vóór de aanvraag van het mobiliteitsbudget ook al toekende bovenop de bedrijfswagen blijven ook vrijgesteld na invoering van het mobiliteitsbudget. Het gaat daarbij dan ook enkel om bedragen die in dezelfde grootteorde liggen.
Beheer van de mobiliteitsrekening
- De werkgever kan het mobiliteitsbudget zelf beheren of gebruik maken van een mobiliteitsrekening die beheerd wordt door een erkende uitgever.
- De werkgever kiest zelf hoe de betalingen verlopen. Hij kan ervoor kiezen om door de werknemer gemaakte kosten terug te betalen, of hij kan kiezen voor een rechtstreekse betaling waarbij de kosten onmiddellijk in mindering worden gebracht van het mobiliteitsbudget, of voor een combinatie van beide.
- Belangrijk is wel dat de werknemer altijd een overzicht moet kunnen bekijken van zijn mobiliteitsrekening.
Formaliteiten, bijdragen en aangifte RSZ
Procedure
Aanvraag en antwoord gebeuren schriftelijk en een positieve beslissing maakt deel uit van de arbeidsovereenkomst.
Milieuvriendelijke wagen: elke kwartaal
- Kiest de werknemer voor de milieuvriendelijke bedrijfswagen, dan is elk kwartaal een CO2-solidariteitsbijdrage verschuldigd op de milieuvriendelijke wagen. Let op, het gaat om een andere code dan de gewone CO2-bijdragen maar op dezelfde manier berekend.
- Het (fiscaal) voordeel voor de werknemer voor het gebruik van de milieuvriendelijke bedrijfswagen moet worden aangegeven (DmfA-looncode 10 ).
- De nummerplaat van de milieuvriendelijke wagen wordt aangegeven op niveau van de onderneming met een specifieke vermelding in een nieuwe zone dat het een milieuvriendelijke wagen betreft.
Resterend saldo: één keer per jaar
- Een keer per jaar, in principe op het einde van het kalenderjaar en ten laatste in de maand januari van het daaropvolgende kalenderjaar, betaalt de werkgever het resterend saldo uit aan de werknemer. Hij houdt er eerst een bijzondere werknemersbijdrage van 38,07% op in. Daarmee bouwt de werknemer ook bepaalde sociale rechten op (ziekte, werkloosheid en pensioen).
- Dit saldo (ook als het '0,00' EUR bedraagt) wordt aangegeven onder DmfA-looncode 29 . De verschuldigde bijdrage wordt aangegeven op het niveau van de werknemerslijn. Op de aangifte van het kwartaal wordt ook het bedrag van het mobiliteitsbudget zelf aangegeven op het DmfA-blok tewerkstelling-info .
Besteding van het budget aan alternatieven: geen specifieke aangifte
- Het deel van het budget dat besteed wordt aan alternatieven, moet niet aangegeven worden.