Wanneer ?
De jeugd- en seniorvakantie kan slechts genomen worden tijdens een tewerkstelling als loontrekkende en na de uitputting van de gewone betaalde vakantie. Voor het bepalen van de gewone betaalde vakantie wordt er geen rekening gehouden met overgedragen vakantie.
De werknemer is niet verplicht zijn recht op aanvullende vakantie art. 17bis wet van 28.06.1971 (de "europese vakantie") of overgedragen vakantie uit te putten vooraleer jeugd- of seniorvakantie te kunnen nemen.
Het tijdstip van de jeugd- en seniorvakantie wordt vastgesteld zoals dat van de gewone vakantie. Het gebeurt overeenkomstig een collectief akkoord of in onderling akkoord tussen de werknemer en zijn werkgever. De dagen kunnen in één of meerdere keren worden genomen per volledige of per halve dag.
U verricht de "Aangifte voor het vaststellen van het recht op jeugd- of seniorvakantie" (ASR scenario 9) wanneer de werknemer u hierom verzoekt.
U doet deze aangifte de eerste maand in het vakantiejaar waarin de werknemer jeugd- of seniorvakantiedagen neemt (na uitputting van de gewone betaalde vakantie). Zolang in de loop van een maand alle vakantiedagen gedekt zijn door vakantiegeld, moet u dus geen aangifte verrichten.
In de "Technische bijlage met berekeningswijze voor de werkgever" (zie " Bijkomende inlichtingen") wordt de werkwijze geïllustreerd die de RVA toepast bij de toekenning van jeugdvakantie-uitkeringen en seniorvakantie-uitkeringen. Het is wenselijk dat u rekening houdt met deze principes bij het toekennen van jeugd- of seniorvakantie en bij het verrichten van een aangifte voor het vaststellen van het recht op jeugd- of seniorvakantie.