Bijkomende informatie
1 - Artikel 131bis van het besluit van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering
§ 1. De deeltijdse werknemer met behoud van rechten, uitgezonderd de werknemer bedoeld in artikel 29, § 2, 1°, e), kan, gedurende zijn deeltijdse tewerkstelling, voor de uren van volledige werkloosheid slechts aanspraak maken op een inkomensgarantie-uitkering. De inkomensgarantie-uitkering is evenwel slechts verschuldigd indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ervan op de hoogte stellen dat hij deeltijds werkt en dit binnen een termijn van twee maanden ingaande de dag volgend op deze waarop deze tewerkstelling aanvangt;
2° zich inschrijven als werkzoekende voor een voltijdse arbeidsbetrekking binnen de in 1° bedoelde termijn en als dusdanig ingeschreven blijven;
3° beschikbaar zijn voor de voltijdse arbeidsmarkt;
4° normaal gemiddeld recht hebben op een bruto-maandloon dat minder bedraagt dan het refertemaandloon bedoeld in artikel 28, § 2 ;
5° tewerkgesteld zijn in een arbeidsregeling waarvan de factor Q niet meer bedraagt dan vier vijfden van de factor S;
6° een verzoek hebben ingediend bij zijn werkgever in de zin van artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 35 van 27 februari 1981 ... ; de werknemer moet tevens een verklaring afleggen waarin hij zich verbindt de herziening van zijn arbeidsovereenkomst aan te vragen in de gevallen bepaald in deze collectieve arbeidsovereenkomst;
7° geen recht meer hebben op een loon in de zin van artikel 46, § 1, eerste lid, 5° ten laste van zijn vorige werkgever in de gevallen bedoeld in artikel 29, § 2, 1°, b en c .
§ 2. Het netto-bedrag van de inkomensgarantie-uitkering wordt voor een beschouwde maand bekomen door het netto-loon verdiend voor deze maand in mindering te brengen van de referte-uitkering vermeerderd met:
1°136,81 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 1;
2°109,45 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 2
3°82,08 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 3.
Nochtans kan het netto-bedrag van de inkomensgarantie-uitkering nooit meer bedragen dan negen tienden van de referte-uitkering.
Voor de toepassing van de vorige leden bepaalt de Minister wat verstaan dient te worden onder nettoloon en referteuitkering evenals de regels tot vermindering van de uitkeringen die dienen toegepast wanneer er uitkeringen voor tijdelijke werkloosheid verschuldigd is voor een beschouwde maand of wanneer deze maand dagen telt waarvoor er geen uitkeringen kunnen toegekend worden krachtens de bepalingen van dit besluit.
§2bis. In afwijking van § 2 wordt, voor de deeltijdse werknemer die in toepassing van artikel 133, § 1, eerste lid, 3°, a), de inkomensgarantie-uitkering aanvraagt na 30 juni 2005, het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering voor een beschouwde maand bekomen door het netto-loon verdiend voor de beschouwde maand in mindering te brengen van de referte-uitkering, vermeerderd met een uurtoeslag.
De uurtoeslag wordt toegekend voor de door de werkgever betaalde uren en voor de uren van jaarlijkse vakantie die na proportionalisering en samenvoeging, één derde van het aantal arbeidsuren in geval van voltijdse tewerkstelling naar rato van 38 uren per week te boven gaan. De proportionalisering geschiedt door vermenigvuldiging met 38 en deling door de factor S.
De in het eerste lid bedoelde uurtoeslag bedraagt:
1° 2,31 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 1;
2° 1,62 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 2;
3° 0,92 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 3.
Nochtans wordt het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering begrensd tot een bedrag gelijk aan het nettoloon dat de werknemer zou ontvangen indien hij v oltijds tewerkgesteld zou zijn in dezelfde functie, verminderd met het nettoloon voor deze maand.
Voor de toepassing van de vorige leden bepaalt de Minister:
1° wat verstaan dient te worden onder referte-uitkering;
2° de berekeningswijze van het nettoloon;
3° de berekeningswijze van één derde van het aantal arbeidsuren in geval van voltijdse tewerkstelling;
4° de berekeningswijze van het nettoloon dat de werknemer zou ontvangen indien hij voltijds tewerkgesteld zou zijn;
5° de regels tot vermindering van het uitkeringsbedrag die dienen toegepast te worden wanneer er uitkeringen voor tijdelijke werkloosheid verschuldigd zijn voor een beschouwde maand of wanneer deze maand dagen telt waarvoor er geen uitkeringen kunnen toegekend worden krachtens de bepalingen van dit besluit.
§ 2ter. Het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering bekomen in toepassing van § 2 wordt evenwel vervangen door het bedrag bekomen in toepassing van § 2bis indien dit laatste bedrag hoger is.
§ 3. De in § 2 of 2bis bedoelde uitkering wordt voor een beschouwde maand enkel toegekend indien de werknemer:
1° voor die maand een loon heeft ontvangen dat minder bedraagt dan het bedrag dat krachtens de bepalingen van § 1, 4°, niet meer toelaat uitkeringen te genieten;
2° zich gedurende die maand gedragen heeft naar de bepalingen genomen krachtens artikel 71 ;
3° in toepassing van de §§ 2 tot 2ter recht heeft op een uitkering waarvan het bedrag minstens gelijk is aan de helft van het bedrag bedoeld in artikel 114, §3, 3°.
§ 3bis. Wordt voor de toepassing van § 2bis evenwel niet beschouwd als een deeltijdse werknemer die, in toepassing van artikel 133, § 1, eerste lid, 3°, a), de inkomensgarantie-uitkering aanvraagt na 30 juni 2005, en kan dus een inkomensgarantie-uitkering ontvangen overeenkomstig artikel 131bis, § 2 of § 2ter, de werknemer die na deze datum een uitkeringsaanvraag indient in toepassing van de voormelde bepaling en gelijktijdig voldoet aan de navermelde voorwaarden:
1° hij heeft werkelijk een inkomensgarantie-uitkering ontvangen voor ten minste één kalendermaand gelegen in de periode van 1 juli 2004 tot 30 juni 2005;
2° de werknemer was sinds 30 juni 2005 zonder onderbreking verbonden door arbeidsovereenkomsten met een deeltijdse arbeidsregeling;
3° de nieuwe deeltijdse arbeidsregeling bevat een aantal arbeidsuren dat ten minste één derde bedraagt van het normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de maatman.
Wordt voor de toepassing van het eerste lid, 2°, niet als een onderbreking beschouwd, de schoolvakantieperiodes, voor de leerkracht die deeltijds tewerkgesteld werd en op wie een regeling van uitgestelde bezoldiging toepasselijk is.
Wordt voor de toepassing van het eerste lid, 2°, evenmin als een onderbreking beschouwd, de periodes van ten hoogste vier maanden gerekend van datum tot datum, gelegen tussen twee periodes tijdens dewelke de werknemer verbonden was door arbeidsovereenkomsten met een deeltijdse arbeidsregeling, voor zover de periode van ten hoogste vier maanden volledig gelegen is in de periode vanaf 1 maart 2005 tot en met 31 december 2008.
§ 4. Het recht op de inkomensgarantie-uitkering kan niet toegekend worden aan de deeltijdse werknemer met behoud van rechten, gedurende een periode van drie maanden die een aanvang neemt de dag die volgt op de opzeggingsperiode of de periode gedekt door een verbrekingsvergoeding, wanneer hij een deeltijdse activiteit hervat bij dezelfde werkgever waar hij voltijds tewerkgesteld was in de zin van artikel 28.
Het voorgaand lid is echter niet van toepassing op de werknemer bedoeld in artikel 29, § 2, 1°, d.
§ 5. De deeltijdse werknemer met behoud van rechten kan na zijn deeltijdse t ewerkstelling opnieuw uitkeringen genieten voor alle dagen van de week, behalve de zondagen.
2 - Artikel 75bis, ter en quater van het ministerieel besluit van 26.11.1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering
Artikel 75bis
Voor de toepassing van artikel 131 bis van het koninklijk besluit wordt verstaan onder referte-uitkering, het bedrag bekomen door vermenigvuldiging met zesentwintig van de daguitkering die in geval van volledige werkloosheid van toepassing is de eerste vergoedbare dag van de beschouwde maand
Voor de toepassing van het eerste lid wordt gedurende de eerste twaalf maanden van werkloosheid vastgesteld overeenkomstig artikelen 114 en 116 van het koninklijk besluit, het bedrag van de daguitkering slechts in aanmerking genomen ten belope van een percentage gelijk aan 100, verminderd met het percentage inzake bedrijfsvoorheffing dat krachtens de fiscale wetgeving geldt voor werkloosheidsuitkeringen, wanneer de aanvrager een samenwonende werknemer is in de zin van artikel 110, § 3, van het koninklijk besluit.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt, in het geval bedoeld in artikel 104, § 1bis van het koninklijk besluit als "daguitkering" verstaan het bedrag dat bekomen wordt door de toepassing van de formule "(halve daguitkering/6) x het aantal halve uitkeringen voorzien in het wekelijks uitkeringsstelsel bedoeld in artikel 103 van het koninklijk besluit". Het aldus bekomen bedrag wordt afgerond tot de hogere of lagere cent naargelang het gedeelte van een cent al dan niet 0,5 bereikt.
Artikel 75ter
Voor de toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit wordt verstaan onder netto-loon het bedrag bekomen door het brutoloon te verminderen met sociale zekerheidsbijdragen ten belope van 13,07 pct. en met bedrijfsvo orheffing. Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt bekomen door toepassing van schaal II voorzien in bijlage III van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, indien de werknemer de hoedanigheid heeft van werknemer met gezinslast in de zin van artikel 110 van het koninklijk besluit en door toepassing van schaal I voor de andere werknemers, zonder de verminderingen wegens gezinslast in rekening te brengen.
Het brutoloon bedoeld in het vorige lid omvat inzonderheid :
a)het gewaarborgd loon in geval van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid;
b)indien het een bediende betreft die afwezig is wegens jaarlijkse vakantie, het loon dat hij normaal verdiend zou hebben, mocht hij aanwezig zijn.
Het brutoloon bedoeld in het eerste lid omvat niet
a)voor de arbeider, het vakantiegeld en voor de bediende het dubbel vakantiegeld;
b)de eindejaarspremie;
c) opgeheven met ingang van 1.7.2005 (MB 29.6.2005 - BS 1.7)
Indien het een arbeider betreft die afwezig is wegens jaarlijkse vakantie wordt het bruto-loon, bekomen in toepassing van de vorige leden, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het resultaat bekomen door de vermenigvuldiging van het aantal arbeidsuren die normaal verricht zouden zijn geweest gedurende de vakantiedagen, met het uurloon.
Bij de berekening van het in artikel 131bis, § 2bis van het koninklijk besluit bedoelde netto-loon verdiend voor de beschouwde maand, wordt het overeenkomstig het eerste lid bekomen bedrag verhoogd met een bonus. Deze bonus is gelijk aan het verschil tussen een inhouding a rato van 13,07 % van het loon en het bedrag van de forfaitair berekende persoonlijke bijdrage inzake sociale zekerheid, rekening houdend met de eventueel toepasselijke vermindering geldend voor bedienden. Deze vermindering wordt berekend in functie van een theoretisch voltijds loon bekomen door toepassing van artikel 75quater, vierde lid, 1° en 2°.
Artikel 75quater
Voor de toepassing van artikel 131 bis van het koninklijk besluit, wordt de referteuitkering en de vermeerdering verminderd met één zesentwintigste voor elke dag van de beschouwde maand, met uitzondering van de zondag, behorend tot één van de volgende categorieën :
a)de dagen voorafgaand aan of volgend op de periode tijdens de welke de werknemer beschouwd wordt als deeltijdse werknemer met inkomensgarantie-uitkering;
b)de dagen gelegen in een periode van arbeidsongeschiktheid die niet gedekt is door een gewaarborgd loon of in een periode van zwangerschapsverlof;
c)de dagen waarop de werknemer tijdelijk werkloos werd gesteld en voor dewelke geen loon verschuldigd is; het aantal van deze dagen wordt geacht gelijk te zijn aan het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal uren van tijdelijke werkloosheid met 6/S;
d)de niet-bezoldigde afwezigheidsdagen; het aantal van deze dagen wordt gelijk geacht te zijn aan het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal uren van afwezigheid met 6/Q;
e)de dagen voor dewelke, in toepassing van het koninklijk besluit, geen uitkering kan worden toegekend.
De referteuitkering en de vermeerdering worden eveneens met één zesentwintigste verminderd voor elke zondag van de beschouwde maand gedurende dewelke de werknemer een activiteit heeft uitgeoefend in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit, behalve indien deze activiteit uitgeoefend wordt in het kader van zijn normale deeltijdse arbeidsregeling.
Het getal gelijk aan één derde van het aantal arbeidsuren in geval van voltijdse tewerkstelling naar rato van 38 uren per week, bedoeld in art. 131bis, § 2bis, van het koninklijk besluit, is gelijk aan 55. Dit getal wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan 26, verminderd met het aantal dagen bedoeld in het eerste lid, littera a tot e, en de noemer gelijk is aan 26.
Het bedrag van het nettoloon dat de werknemer zou ontvangen indien hij volti jds tewerkgesteld zou zijn, wordt bekomen door toepassing van de navermelde berekeningen:
1° de berekening van een theoretisch uurloon door het brutoloon van de beschouwde maand in de betreffende tewerkstelling te delen door het aantal betaa lde uren; bij afwezigheid van loon of van betaalde uren wordt rekening gehouden met een uurloon overeenstemmend met het refertemaandloon bedoeld in artikel 5, 1°; dit laatst vermelde uurloon wordt eveneens in rekening gebracht indien het theoretische uurloon lager zou zijn;
2° de vermenigvuldiging van bekomen bedrag met de factor S en met 4,3333;
3° de proportionalisering van het aldus bekomen bedrag door vermenigvuldiging met een breuk waarvan de teller gelijk is aan 26, verminderd met het aantal dagen bedoeld in het eerste lid, littera a tot e, en de noemer gelijk is aan 26.
4° de berekening van een fictief netto-loon door toepassing van de regelen vermeld in artikel 75ter, eerste lid;
5° de verhoging van het aldus bekomen bedrag met een bonus gelijk aan het verschil tussen een inhouding a rato van 13,07 % van het loon en het bedrag van de forfaitair berekende persoonlijke bijdrage inzake sociale zekerheid, rekening houdend met de eventueel toepasselijke vermindering.
In geval van meerdere tewerkstellingen wordt voor de toepassing van het vierde lid, 1°, rekening gehouden met het rekenkundig gemiddelde van de aldus berekende uurlonen.
3 - Artikel 104, § 1 bis, van het koninklijk besluit van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering
§1bis. In afwijking van paragraaf 1 kan de werkloze die halve uitkeringen geniet overeenkomstig artikel 103, in geval van werkhervatting ingevolge een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid, voor de periode tijdens dewelke hij verbonden is door deze arbeidsovereenkomst, slechts voor de uren van volledige werkloosheid aanspraak maken op een i nkomensgarantie-uitkering. Het bedrag van de inkomensgarantie-uitkering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 131bis, §§ 1, 2bis en 3.
In afwijking van artikel 131bis, § 1, 2°, 3° en 6,° moet de werknemer slechts ingeschreven zijn als werkzoekende voor een arbeidsbetrekking die, overeenkomstig de criteria die door de Minister werden bepaald krachtens artikel 51, passend is voor een vrijwillig deeltijdse werknemer en moet hij slechts beschikbaar zijn voor deze passende betrekkingen.
De inkomensgarantie-uitkering kan evenwel niet toegekend worden indien de wekelijkse arbeidsduur niet beantwoordt aan de bepalingen van artikel 11 bis, vierde en volgende leden van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
4 - Artikel 137 van het koninklijk besluit van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering
§ 1. De werkgever overhandigt uit eigen beweging:
[…]
3° een "prestatiestaat" aan de werknemer die het in § 2, 1° vermelde " werkloosheidsbewijs voor de inactiviteitsuren" heeft gevraagd en gerechtigd is op uitkeringen, na het verstrijken van iedere maand;
[…]
Voor de toepassing van het tweede lid wordt verstaan onder "ononderbroken opeenvolgende deeltijdse tewerkstellingen", een deeltijdse tewerkstelling op basis van meerdere arbeidsovereenkomsten bij dezelfde werkgever, die slechts worden onderbroken door een weekend, een feestdag of een compenserende rustdag en waarbij de factor S bedoeld in artikel 99, eerste lid, 2°, identiek is voor elk van deze arbeidsovereenkomsten (KB 31.8.2014 – BS 17.9.2014 – IW 1.1.2016)
§ 2. De werkgever overhandigt op verzoek van de werknemer :
1° een "werkloosheidsbewijs voor de inactiviteitsuren, aan de deeltijdse werknemer wanneer een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid gesloten wordt en bij iedere verlaging van de overeengekomen arbeidsduur;
5 - Artikel 138bis van het koninklijk besluit van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering
§ 1. De werkgever, zijn aangestelde of lasthebber moet op de wijze en binnen de voorwaarden bepaald door de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid tot de sociaal verzekerde, de gegevens, vermeld op de documenten bedoeld in artikel 137, §§ 1, 2 en 4, en op de prestatiestaat bedoeld in artikel 163, derde lid, door middel van een elektronische techniek overmaken.
De verplichting van het eerste lid geldt evenwel niet voor:
1° het controleformulier en de controlekaart voor de tijdelijk werkloze bedoeld in artikel 137, § 1, eerste lid, 2°, a, § 2, 3°, a, en § 4, eerste lid, 1°, tweede en derde lid.
2° het “werkloosheidsbewijs” bedoeld in artikel 137, § 1, eerste lid, 1°;
3° het “arbeidsbewijs” bedoeld in artikel 137, § 2, 2°;
4° de “prestatiestaat” bedoeld in artikel 137, § 1, eerste lid, 6°.
In toepassing van artikel 4, § 2, vierde lid, van de voormelde wet van 24 februari 2003 bezorgt de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber onmiddellijk aan de sociaal verzekerde een afschrift van de in het eerste lid bedoelde elektronische mededelingen. Dit afschrift is in een voor de sociaal verzekerde begrijpbare taal opgesteld.
6 – Artikelen 22 tot en met 33 van het ministerieel besluit van 26.11.1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering
Artikel 22
Het passend karakter van een dienstbetrekking wordt inzonderheid vastgesteld op grond van de navermelde criteria.
Is echter zonder invloed op het passend karakter van de dienstbetrekking de omstandigheid dat de arbeidsregeling normaal gemiddeld geen 35 arbeidsuren per week omvat.
Artikel 23
Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij niet overeenstemt met het aangeleerd beroep, noch met het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep :
1° tijdens de eerste drie maanden van werkloosheid, indien de werknemer de leeftijd van 30 jaar niet heeft bereikt of indien hij een beroepsverleden heeft van minder dan 5 jaar;
2° tijdens de eerste vijf maanden van werkloosheid, indien de werknemer niet voldoet aan 1°.
Voor de jonge werknemer bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit vangt de periode van drie maanden aan op het tijdstip waarop hij zich inschrijft als werkzoekende na het einde van zijn studies.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling vaststelt dat de kans op tewerkstelling in het beschouwde beroep zeer gering is, of indien de dienstbetrekking overeenkomstig de vaststelling door de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, overeenstemt met de competenties en de talenten van de werkzoekende.
Na het verstrijken van de in het eerste lid vastgestelde termijn is de werknemer, ongeacht het beroep, verplicht elke passende dienstbetrekking te aanvaarden. Voor deze beoordeling van het passend karakter van deze dienstbetrekking wordt rekening gehouden met de geschiktheid en de vorming van de werkzoekende evenals met zijn competenties en talenten.
Artikel 24
Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien:
1° de bezoldiging niet overeenstemt met de barema's die voorzien zijn bij wettelijke of reglementaire bepaling of bij collectieve arbeidsovereenkomst, of bij ontstentenis daarvan, met het gebruik;
2° de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de betaling van de bezoldiging, de arbeidsduur of de arbeidsvoorwaarden door de werkgever op volgehouden wijze niet worden nageleefd;
3° zij in België wordt uitgeoefend en niet leidt tot een onderwerping, minstens ten dele, aan de sociale zekerheid der arbeiders.
Artikel 25
§ 1. Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij een gewone dagelijkse afwezigheid uit de gewone verblijfplaats ten gevolge heeft van meer dan 12 uur of indien de dagelijkse duur van de verplaatsing gewoonlijk meer dan 4 uur bedraagt.
Om de duur van de afwezigheid en van de verplaatsing te bepalen wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke vervoermiddelen en eventueel met de persoonlijke vervoermiddelen die de werknemer normaal kan gebruiken.
§ 2. De duur van de afwezigheid en van de verplaatsing mag langer zijn dan de in § 1 bepaalde duur, wanneer ingevolge de gebruiken van de streek en de mobiliteit van de arbeidskrachten, de werknemers van de streek gewoonlijk lange verplaatsingen moeten doen om hun dienstbetrekking te vervullen en op voorwaarde dat de leeftijd of de gezondheidstoestand van de werknemer geen hinderpaal vormt voor deze verplaatsing.
§ 3. De duur van de afwezigheid of van de verplaatsing kan, zelfs indien zij de in § 1 vermelde grenzen niet overschrijdt, uitzonderlijk als overdreven worden beschouwd wegens de leeftijd of de gezondheidstoestand van de werknemer, indien de dienstbetrekking uitgeoefend moet worden in een plaats die ver van zijn gewone verblijfplaats gelegen is.
§ 4. Indien de afstand tussen de verblijfplaats van de werknemer en de plaats van het werk 60 km niet overschrijdt, wordt geen rekening gehouden met de duur van de afwezigheid en van de verplaatsing.
§ 5. Een dienstbetrekking kan als niet passend worden beschouwd indien de verplaatsing naar of van het werk gebeurt in omstandigheden of op uren waardoor de veiligheid van de werknemer in gevaar komt of waaraan in sociaal opzicht ernstige bezwaren verbonden zijn.
Artikel 26
Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien de nettobezoldiging die deze betrekking oplevert, verminderd met het bedrag van de reiskosten ten laste van de werknemer, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de uitkering dat de werknemer kan genieten tijdens de duur van de betrekking en van de gezinsbijslag, niet ten minste gelijk is aan het bedrag van de uitkering, na inhouding van de bedrijfsvoorheffing, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de gezinsbijslag, die de werknemer kan genieten als volledig werkloze.
Artikel 27
Ten aanzien van de vrijwillig deeltijdse werknemer wordt een dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de aangeboden betrekking meer bedraagt dan het aantal dat in rekening werd gebracht voor de vaststelling van het uitkeringsstelsel, verhoogd met zes.
Artikel 28
Ten aanzien van de werknemer waarop artikel 30 van de gecoördineerde wetten van 20 februari 1980 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden van toepassing is, worden de door dit artikel verboden dienstbetrekkingen niet als passend beschouwd.
Artikel 29
§ 1. Een aangeboden dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij aanleiding geeft tot arbeidsprestaties die gelegen zijn tussen 20 en 6 uur met uitsluiting van de dienstbetrekking waarvan de arbeidsprestaties uitsluitend verricht worden tussen 6 uur en 24 uur en de dienstbetrekkingen waarvan de arbeidsprestaties gewoonlijk aanvangen vanaf 5 uur.
Het voorgaande lid is evenwel niet van toepassing op:
1° de werknemer die door zijn school- of beroepsopleiding heeft gekozen voor een beroep dat doorgaans nachtprestaties met zich meebrengt;
2° de werknemer die, door een effectieve en hoofdzakelijke tewerkstelling, een beroep dat doorgaans nachtprestaties met zich meebrengt heeft aangeleerd;
3° de dienstbetrekkingen aangeboden door werkgevers die niet vallen onder de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990 betreffende de begeleidingsmaatregelen voor ploegenarbeid met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990;
4° de overschakeling naar een arbeidsregeling zoals bedoeld in het eerste lid, van een werknemer die reeds tewerkgesteld is in de onderneming wanneer deze overschakeling geregeld wordt door een collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten volgens de regels bepaald in de artikelen 4 tot 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990.
Nochtans wordt, voor de werknemers niet bedoeld in het tweede lid, die een dienstbetrekking bedoeld in het eerste lid aanvaard hebben, deze dienstbetrekking pas als passend beschouwd vanaf de vierde maand van tewerkstelling.
§ 2. Een dienstbetrekking wordt niet langer als passend beschouwd indien de werknemer de arbeidsovereenkomst beëindigd heeft overeenkomstig artikel 8, § 3, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990.
Artikel 30
Een dienstbetrekking als grensarbeider die aan een werknemer wordt aangeboden, wordt als passend beschouwd indien de werknemer tijdens zijn recentste 24 maanden van tewerkstelling uitsluitend als grensarbeider heeft gewerkt en voor zover de bezoldiging overeenstemt met de barema's die ter plaatse gelden.
De Minister kan nochtans, na advies van het beheerscomité, beslissen dat een dienstbetrekking als grensarbeider niet als passend wordt beschouwd wanneer de bezoldiging aanmerkelijk lager ligt dan deze die in België in hetzelfde beroep wordt toegekend.
Een dienstbetrekking als grensarbeider wordt als passend beschouwd voor de werknemer die niet uitsluitend grensarbeider is in de zin van het eerste lid, wanneer de bezoldiging, zonodig omgerekend in euro en verhoogd met de kinderbijslag en al de andere voordelen, ten minste gelijk is aan de voor hetzelfde beroep geldende minimum bezoldiging in België, verhoogd met de kinderbijslag waarop deze werknemer in België recht zou hebben.
Artikel 31
Voor de werknemer die artistieke activiteiten heeft verricht, wordt een betrekking aangeboden in een ander beroep dan dat van kunstenaar als niet passend beschouwd indien hij, in een referteperiode van achttien maanden voorafgaand aan het aanbod, minstens 156 arbeidsdagen aantoont in de zin van artikel 37 van het koninklijk besluit, ingevolge artistieke activiteiten.
In afwijking van het vorige lid kan, om de 156 dagen bedoeld in het vorige lid te bewijzen, evenwel rekening gehouden worden met arbeidsdagen in de zin van artikel 37 van het koninklijk besluit, ingevolge niet-artistieke activiteiten ten belope van maximum 52 dagen.
Voor de beoordeling van het passend karakter van een dienstbetrekking in een ander beroep dan dat van kunstenaar wordt rekening gehouden met de intellectuele ontwikkeling en met de lichaamsgeschiktheid van de kunstenaar, alsmede met het risico dat de vaardigheid vereist voor het uitoefenen van zijn beroep van kunstenaar, zou kunnen afnemen.
Artikel 32
Zonder invloed op het passend karakter van de dienstbetrekking zijn:
1° overwegingen van familiale aard, inzonderheid kinderlast, behoudens wanneer zij een zwaar beletsel vormen; onder zwaar beletsel wordt verstaan een uitzonderlijke gebeurtenis, onafhankelijk van de wil van de werknemer, die zijn tewerkstelling tijdelijk onmogelijk maakt;
2° het feit dat de werknemer eerstdaags het werk zal hervatten in een andere dienstbetrekking, behalve indien hij op het ogenblik van het aanbod het bewijs levert dat hij werkelijk in dienst getreden is; bovendien moet hij het bewijs leveren dat die indiensttreding ten laatste binnen de acht dagen heeft plaatsgehad;
3° voor de minderjarige, het verzet van de ouders of de voogd tegen de uitoefening van een dienstbetrekking, dat niet op ernstige redenen is gesteund.
Artikel 32bis
[…]
Artikel 32ter
Het passend karakter van een dienstbetrekking in hoofde van een werkloze die de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft, wordt bepaald rekening houdend met de criteria opgenomen in de onderhavige afdeling en met navermelde bepalingen.
In afwijking van artikel 23, wordt een aangeboden dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien zij niet overeenstemt met het beroep waarvoor de studies of de opleiding voorbereiden, noch met het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep. Deze bepaling is niet van toepassing indien de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling vaststelt dat de kans op tewerkstelling in het beschouwde beroep zeer gering is, of indien de dienstbetrekking overeenkomstig de vaststelling door de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling overeenstemt met de competenties en de talenten van de werkzoekende.
In afwijking van artikel 25, § 1, eerste lid, wordt een aan een werknemer van 50 jaar of meer aangeboden dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien zij een gewone dagelijkse afwezigheid uit de gewone verblijfplaats ten gevolge heeft van meer dan 10 uur of indien de dagelijkse duur van de verplaatsing gewoonlijk meer dan 2 uur bedraagt.
In afwijking van artikel 26 wordt de dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien de nettobezoldiging die deze betrekking oplevert, verminderd met het bedrag van de reiskosten ten laste van de werknemer, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de uitkering en van de vergoeding ter aanvulling van de werkloosheidsuitkering die de werknemer kan genieten tijdens de duur van de betrekking en van de gezinsbijslag, niet ten minste gelijk is aan het bedrag van de uitkering, na inhouding van de bedrijfsvoorheffing, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de gezinsbijslag, die de werknemer kan genieten als volledig werkloze en van de vergoeding die hij kan genieten ter aanvulling van de werkloosheidsuitkering.
In afwijking van artikel 27, eerste lid, wordt, in hoofde van de vrijwillig deeltijdse werknemer, een dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de aangeboden betrekking meer bedraagt dan het aantal dat in rekening werd gebracht voor de vaststelling van het uitkeringsstelsel.
In afwijking van artikel 29, § 1, eerste lid, wordt een aangeboden dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien zij gewoonlijk aanleiding geeft tot arbeidsprestaties die gelegen zijn tussen 20 uur en 6 uur.
Artikel 32quater
[…]
Artikel 33
De werknemer die van oordeel is dat hij lichamelijk of mentaal niet of niet meer geschikt is om een bepaalde dienstbetrekking te vervullen moet dit uiterlijk verklaren op het ogenblik van het verhoor bedoeld in artikel 144 van het koninklijk besluit.
[…]