Het portaal van de sociale zekerheid gebruikt cookies om de site gebruiksvriendelijker te maken.

Meer weten × Doorgaan

Vers le contenu de cette page

Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers

Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD

BETROKKEN WERKGEVERS / DEBITEURS

In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.

BETROKKEN WERKNEMERS

De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.

BEDRAG VAN DE INHOUDINGEN

Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:

  • 6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
  • 4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)

Berekening:

De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.

Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:

  • De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
  • Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.

Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:

  • Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
  • Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33
  • Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding

De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen.

Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:

  • Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
  • Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
  • Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
  • Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.

De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens worden vergeleken met dit grensbedrag en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.

Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.

Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:

(in EUR)

voltijds, met gezinslast

voltijds, zonder gezinslast

halftijds, met gezinslast

halftijds, zonder gezinslast

basisbedrag 1.130,44 938,50 565,22 469,25
vanaf 01-06-2017 1.705,91 1.416,26 852,95 708,13

vanaf 01-01-2018

1.712,05 1.421,35 856,02 710,68
vanaf 01-09-2018 1.746,22 1.449,73 873,11 724,86
vanaf 01-01-2020 1.768,57 1.468,29 884,29 734,14

In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.

In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.

Bijkomende informatie 1

Bijkomende informatie DmfA (en DmfAPPL) - Berekening van de inhouding - Indexering

Indexering

Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.

Jaarlijkse herwaardering

 

De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2020 geen de toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd op 1,0128. Deze zelfde coëfficiënt is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.

Berekeningsformule

De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.

Aldus hebben we voor:

X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is

  • Als X ≤ A => geen inhouding
  • Als A < X > B => Inhouding = X - A
  • Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)

De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.

Voor een voltijds SWT of SWAV :

 Met gezinslast (drempel 1)

Vanaf

 

Geen inhouding onder

(A)

 

Volledige inhouding van 6,5%
vanaf
(B)

01/01/2016

1639,68

1753,67

01/06/2016

1672,48

1788,75

01/06/2017

1705,91

1824,50

01/01/2018

1712,05

1831,07

01/09/2018

1746,22

1867,61

01/01/2020

1768,57

1891,52

Zonder gezinslast (drempel 2)

Vanaf

Geen inhouding onder
(A)

Volledige inhouding van 6,5%
vanaf 
(B)

01/01/2016

1361,27

1455,90

01/06/2016

1388,51

1485,04

01/06/2017

1416,26

1514,72

01/01/2018

1421,35

1520,16

01/09/2018

1449,73

1550,51

01/01/2020

1468,29

1570,36

Voor een halftijds bruggepensioneerde :

Met gezinslast (drempel 3)

Vanaf

Geen inhouding onder
(A)

Volledige inhouding van 4,5%
vanaf
(B)

01/01/2016

819,84

858,47

01/06/2016

836,24

875,64

01/06/2017

852,95

893,14

01/01/2018

856,02

896,36

01/09/2018

873,11

914,25

01/01/2020

884,29

925,96

Zonder gezinslast (drempel 4)

Vanaf

Geen inhouding onder
(A)

Volledige inhouding van 4,5%
vanaf
(B)

01/01/2016

680,64

712,71

01/06/2016

694,25

726,96

01/06/2017

708,13

741,50

01/01/2018

710,68

744,17

01/09/2018

724,86

759,02

01/01/2020

734,14

768,73

 

Voor een halftijds tijdskrediet :

Met gezinslast (drempel 3)

Vanaf

Geen inhouding onder
(A)

Volledige inhouding van 6,5%
vanaf
(B)

01/01/2016

819,84

876,83

01/06/2016

836,24

894,37

01/06/2017

852,95

912,25

01/01/2018

856,02

915,53

01/09/2018

873,11

933,81

01/01/2020

884,29

945,76

Zonder gezinslast (drempel 4)

Vanaf

Geen inhouding onder
(A)

Volledige inhouding van 6,5%
vanaf
(B) 

01/01/2016

680,64

727,96

01/06/2016

694,25

742,51

01/06/2017

708,13

757,36

01/01/2018

710,68

760,09

01/09/2018

724,86

775,25

01/01/2020

734,14

785,18