Het portaal van de sociale zekerheid gebruikt cookies om de site gebruiksvriendelijker te maken.

Meer weten × Doorgaan

Vers le contenu de cette page

Bedrijfsvoertuigen

Het voordeel van het gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, is uit het loonbegrip uitgesloten. Vanaf 1 januari 1997 is er op dat voordeel echter een solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever verschuldigd.

Betrokken werkgevers

Deze bijdrage is verschuldigd door iedere werkgever die aan bepaalde van zijn werknemers een voertuig ter beschikking stelt, dat zij voor andere dan louter beroepsdoeleinden gebruiken (zowel de woon-werkverplaatsing als ander privégebruik als het collectief vervoer van werknemers). De bijdrage is eveneens verschuldigd wanneer de bedrijfsvoertuigen gebruikt worden door personen die door de wet van 27 juni 1969 zijn uitgesloten, maar die in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst worden tewerkgesteld (bvb. studenten, niet verzekeringsplichtige dienstboden, ...).

Vanaf 1 juli 2005 geldt een wettelijk vermoeden dat ieder voertuig dat op naam van de werkgever is ingeschreven of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig, ter beschikking is van een werknemer voor andere dan louter beroepsdoeleinden, tenzij de werkgever aantoont dat:

  • het gebruik voor ander dan beroepsgebruik uitsluitend gebeurt door een persoon die niet valt onder de sociale zekerheid voor werknemers (bv. de bedrijfsleider zelf).
  • het voertuig louter voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.

Werkgevers die dus voor bepaalde voertuigen deze bijzondere bijdrage niet betalen, zullen wanneer de RSZ hen daarover uitleg vraagt, moeten kunnen aantonen dat aan één van de voorwaarden hiervoor is voldaan.

Indien een bedrijfsvoertuig buiten de werkuren ter beschikking blijft van de werknemer, en de werkgever beweert dat het voertuig niet voor privédoeleinden wordt gebruikt, zal de RSZ dat niet zonder meer aanvaarden. Het louter bestaan van een verbod op het gebruik van bedrijfswagens voor privégebruik binnen de onderneming is onvoldoende. De werkgever zal moeten kunnen aantonen dat er voor het gebruik van de bedrijfsvoertuigen een coherent systeem wordt gehanteerd (o.a. rekening houdend met de functieomschrijving van de betrokken werknemers,...) waarbij er tevens effectief wordt gecontroleerd op eventueel misbruik van de bedrijfswagens en waarbij de vastgestelde inbreuken voldoende zwaar worden gesanctioneerd. Dit impliceert ook dat de werkgever ervoor moet zorgen dat wanneer de werknemer voor een langere periode (=meer dan één week) geen arbeidsprestaties moet leveren (bv. vakantie, ziekte), het voertuig in principe tijdens die periode niet ter beschikking van de werknemer mag blijven.

Woon-werkverkeer

Wanneer de werknemer over een wagen beschikt en zich daarmee van en naar de werkplaats/de woning verplaatst, wordt dit als woon-werkverkeer beschouwd en is de bijdrage steeds verschuldigd.

Collectief vervoer

De solidariteitsbijdrage is verschuldigd voor het collectief vervoer van werknemers, behalve indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • Het gaat om een systeem overeengekomen door de sociale partners waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig behorend tot de categorie N1 en M1 (voor verdere uitleg over N1 en M1 zie "bedrag van de bijdrage"). Het systeem moet dus het voorwerp uitmaken van een CAO op ondernemings- of sectoraal vlak of van andere reglementering overeengekomen tussen werkgever en werknemers.
  • Voor de voertuigen behorend tot de categorie N1 moeten er naast de chauffeur minstens twee andere werknemers van de onderneming meerijden gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur. Wanneer het voertuig minder dan drie plaatsen bevat of wanneer de ruimte voorbehouden voor het vervoer van personen uit één enkele zitbank of slechts één rij zitplaatsen bestaat, volstaat het dat naast de chauffeur minstens één andere werknemer van de onderneming aanwezig is gedurende minstens 80 % van het traject.
  • Voor de voertuigen behorend tot de categorie M1 geldt dat de bijdrage niet verschuldigd is wanneer het voertuig beschikt over minstens 5 plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, en maximum 8 plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen. Bovendien moeten er naast de chauffeur gewoonlijk 3 werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80 % van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur.
  • De werkgever moet kunnen bewijzen dat er geen ander privégebruik van het voertuig wordt gemaakt.

Bedrag van de bijdrage

De solidariteitsbijdrage op het gebruik van een bedrijfsvoertuig voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer, wordt vanaf 1 januari 2005 niet meer berekend als 33% van het werkelijke voordeel van de werknemer, maar als een maandelijks forfaitair bepaald bedrag per voertuig dat de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks aan zijn werknemer(s) ter beschikking stelt. De forfaitaire solidariteitsbijdrage is verschuldigd ongeacht of de werknemer zelf financieel tussenkomt en ongeacht de hoogte van de werknemerstussenkomst. Het betreft voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste 8 zitplaatsen, die van de chauffeur niet meegerekend (M1), en voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton (N1).

Deze maandelijkse bijdrage, die niet minder dan 20,83 EUR mag bedragen, is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte en het type brandstof en wordt als volgt forfaitair vastgesteld (niet geïndexeerde bedragen):

  • voor benzinevoertuigen: [(Y x 9) – 768] : 12 = bijdrage (in EUR)
  • voor dieselvoertuigen: [(Y x 9) – 600] : 12 = bijdrage (in EUR)
  • voor voertuigen op LPG: [(Y x 9) – 990] : 12 = bijdrage (in EUR)
  • voor elektrisch aangedreven voertuigen: 20,83 EUR

waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidsattest of in het proces-verbaal van de gelijkvormigheid van het voertuig of in de gegevensbank van de dienst voor inschrijving van de voertuigen.

Voor 2012 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 132,80 en vervolgens gedeeld door 114,08.

Voorgaande jaren

Voor 2005 is de indexatiecoëfficiënt 1.
Voor 2006 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 116,65 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voor 2007 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 118,73 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voor 2008 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 120,27 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voor 2009 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 126,46 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voor 2010 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 125,67 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voor 2011 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 128.89 en vervolgens gedeeld door 114,08.

Voor voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot het CO2-uitstootgehalte voorhanden zijn (met uitzondering van de voertuigen die omgevormd zijn van M1 naar N1 waar de solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig behorend tot de categorie M1), moet de berekening worden uitgevoerd op basis van:

  • een CO2-uitstootgehalte van 182 g/km (benzinevoertuigen)
  • een CO2-uitstootgehalte van 165 g/km (dieselvoertuigen).

Deze bijdrage is verschuldigd voor iedere bedrijfswagen en dit ongeacht of de wagen een ganse maand of slechts een gedeelte van een maand wordt gebruikt. Indien een werknemer tijdens de maand van voertuig verandert en het nieuwe voertuig de eerste wagen vervangt, moet het voertuig dat het meest gebruikt werd in de loop van de maand in rekening worden gebracht. Indien de werknemer met verscheidene bedrijfsvoertuigen rijdt en het betreft geen vervanging, moet er voor elke gebruikte wagen een bijdrage worden betaald.

Sanctie

Artikel 31 van de programmawet van 20 juli 2006 stelt een forfaitaire sanctie in gelijk aan het dubbele van de verschuldigde bijzondere bijdrage voor bedrijfsvoertuigen wanneer de werkgever een of meerdere voertuigen niet heeft aangegeven of een of meerdere foutieve aangiften heeft ingediend om de bijzondere bijdrage geheel of gedeeltelijk te omzeilen.

De programmawet voorzag een vrijstelling van deze forfaitaire sanctie voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 maart 2006 in zoverre de werkgever ten laatste op 30 juni 2006 de voertuigen aangaf en de bijzondere bijdrage betaalde. Omdat de publicatie van de programmawet slechts gebeurde op 28 juli 2006, werd beslist de forfaitaire sanctie niet toe te passen voor de werkgevers die zich in regel stellen voor de gehele periode waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is (dus vanaf het 1ste kwartaal 2005 tot en met het 2de kwartaal 2006) vóór 1 december 2006. Vanaf het 3de kwartaal 2006 zijn de forfaitaire sancties toepasbaar voor alle aangiften van voertuigen die moeten of hadden moeten uitgevoerd zijn.

Al de wijzigingen met betrekking tot bedrijfsvoertuigen uitgevoerd vanaf 1 december 2006, op initiatief van de inspectiediensten, van de aangiftes van het 1ste kwartaal 2005 tot en met het 2de kwartaal 2006, geven aanleiding tot bijdrageopslagen (10 %) en intresten (7 % op jaarbasis) én daarenboven een forfaitaire sanctie die het dubbele bedraagt van de bijzondere bijdrage die de werkgever voor dat voertuig verschuldigd is. Indien de wijzigingen voor deze periode doorgevoerd worden op initiatief van de werkgever of zijn mandataris, geven zij enkel aanleiding tot een forfaitaire sanctie.

Vanaf de aangifte van het 3de kwartaal 2006, zal de forfaitaire sanctie toegepast worden als de werkgever of zijn mandataris wijzigingen doorvoert na het einde van het kwartaal volgend op het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft. Indien de wijzigingen op initiatief van de insp ectiediensten worden uitgevoerd, zijn zowel de forfaitaire sanctie als bijdrageopslagen en intresten verschuldigd.

Op voorwaarde dat alle vooraf vervallen socialezekerheidsbijdragen zijn betaald en de aangifte daartoe is ingediend, kan de werkgever of de curator een vermindering van 50% van de forfaitaire vergoeding aanvragen indien men het bewijs levert van uitzonderlijke omstandigheden die het niet indienen van de aangifte of het indienen van een onvolledige of onjuiste aangifte voor één of meerdere voertuigen, onderworpen aan de solidariteitsbijdrage, kan rechtvaardigen.

De werkgever waarvan de vervallen socialezekerheidsbijdragen zijn betaald, kan dwingende redenen van billijkheid aanhalen en deze kenbaar maken aan de RSZ. Wanneer het Beheerscomité de motivatie verantwoord vindt, kan men met een eenparigheid van stemmen beslissen om de voornoemde vermindering van 50% van de forfaitaire vergoeding naar 100% te brengen.

Te vervullen formaliteiten

Het totaal van deze bijdragen moet worden meegedeeld bij de aangifte van de gegevens voor het geheel van de ondermening. Het 'voordeel' daarentegen moet worden aangegeven per werknemer onder een specifieke looncode.

Bijkomende informatie 1

Bijkomende informatie - Bijdrage voor bedrijfsvoertuigen

In DMFA wordt de solidariteitsbijdrage voor privé-gebruik van een bedrijfsvoertuig globaal aangegeven per werkgeverscategorie in blok 90002 “Bijdrage niet gebonden aan een natuurlijk persoon” met werknemerskengetal 862.

Bijkomend is de vermelding van de nummerplaten van de betrokken voertuigen verplicht in blok 90294 “Bedrijfsvoertuig”.
Opm.: een zelfde nummerplaat kan slechts 1 maal voorkomen.

Als DMFA wordt ingediend via web moet het globale bedrag van deze bijdrage worden vermeld bij de bijdragen verschuldigd voor het geheel van de onderneming en de nummerplaten van de betrokken voertuigen moeten ingevuld worden in het voorziene scherm.

PS.: het is toegelaten om de gegevens voor het geheel van de onderneming aan te geven onder 1 werkgeverscategorie.