Het portaal van de sociale zekerheid gebruikt cookies om de site gebruiksvriendelijker te maken.

Meer weten × Doorgaan

Vers le contenu de cette page

Engagement om werkplekleerplaatsen te creëren

De wet houdende tewerkstellinsplan van 27 december 2012, voert een verplichting in voor de werkgevers die onder het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités vallen, om gezamenlijk jaarlijks 1 % van hun totale personeelsbestand uitgedrukt in VTE tijdens het 2de kwartaal van het voorafgaande jaar aan werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen.

Voor bijkomende inlichtingen over de verplichting om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen kan u terecht bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, die de uiteindelijke bevoegdheid heeft de verplichting op te volgen.

De werkgevers engageren zich om een minimum aan werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen aan jongeren. Om na te gaan of de 1 % bereikt wordt, gaat men het aantal jongeren uitgedrukt in VTE, dat zich op een werkplekleerplaats bevindt na:

  • Jongeren die zich op een werkplekleerplaats bevinden;
  • Werknemers die onmiddellijk na afloop van hun opleiding op een werkplekleerplaats met een arbeidsovereenkomst door dezelfde werkgever in dienst worden genomen en dit gedurende het kwartaal van indienstname en de 3 daarop volgende kwartalen.

Onder werkplekleerplaats wordt verstaan de opleiding in de onderneming, inrichting of dienst van de werkgever van:

  • jongeren met een startbaanovereenkomst type II – een combinatie van een minstens halftijdse arbeidsovereenkomst en een door de jongere gevolgde opleiding;
  • jongeren met een startbaanovereenkomst type III – overeenkomst in het kader van een alternerende opleiding voor leerlingen alternerend leren en elke andere vorm van opleidings- of inschakelingsovereenkomst door de Koning bepaald ;
  • jongeren in een beroepsopleiding onder toezicht van de dienst voor beroepsopleiding van de bevoegde gemeenschap (het betreft o.a. de zogenaamde IBO’ers).;
  • jongeren in een instapstage (RVA-stage van minimaal 3 en maximaal 6 maanden; de door de RVA betaalde maandelijkse vergoeding en de stage-uitkering zijn niet onderworpen ).

Berekening van het personeelsbestand van het 2de kwartaal uitgedrukt in VTE

Het is de som van de VTE-breuken per tewerkstelling per werknemer:

  • voor tewerkstellingslijnen waarop alleen dagen moeten worden aangegeven geldt: VTE-breuk = Y1 : T;
  • voor tewerkstellingslijnen waarop dagen en uren moeten worden aangegeven geldt: VTE-breuk = Z1 : (U x E)

Waarbij:

  • Y1 = Het aantal dagen aangegeven met de prestatiecodes 1, 3, 4, 5 en 20, verhoogd met:
    • de wettelijke vakantiedagen voor arbeiders (prestatiecode 2);
    • de dagen tijdelijke werkloosheid wegens economische oorzaken (prestatiecode 71);
    • de dagen tijdelijke werkloosheid ingevolge slecht weer (prestatiecode 72);
    • de dagen crisis-schorsingsdagen bedienden (prestatiecode 76);
    • de dagen staking/lock out (prestatiecode 21);
    • de niet door de werkgever betaalde vakantiedagen toegekend ingevolge algemeen verbindend verklaarde CAO en de dagen inhaalrust bouwbedrijf (prestatiecode 12);
    • de vakantiedagen bij activiteitsaanvang of -hervatting voor arbeiders en bedienden (prestatiecode 14).
  • Z1 = het aantal uren dat overeenkomt met Y1;
  • U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon;
  • E = 13 indien de werknemer betaald wordt met een maandelijkse frequentie. Anders bedraagt E het aantal weken begrepen in het betrokken kwartaal;
  • T = E vermenigvuldigd met het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel.

De VTE-breuk wordt per tewerkstellingslijn rekenkundig afgerond tot op 2 cijfers na de komma waarbij 0,005 naar boven wordt afgerond. Het resultaat mag per werknemer ( = de som van de verschillende tewerkstellingslijnen) nooit groter zijn dan 1.

Berekening van het aantal werkplekleerplaatsen:

Het aantal werkplekleerplaatsen is de som van alle in aanmerking te nemen VTE-breuken. De berekening van de VTE-breuken is afhankelijk van het type overeenkomst en het al dan niet voltijds tewerkgesteld zijn:

  • voor een jongere door de werkgever van zijn werkplekleerplaats in dienst gehouden met een voltijds arbeidsovereenkomst, is de VTE-breuk = Y2 : T;
  • voor een jongere door de werkgever van zijn werkplekleerplaats in dienst gehouden met een deeltijdse arbeidsovereenkomst, is de VTE-breuk = Z2 : (U x E);
  • voor een jongere met een type II of type III startbaanovereenkomst (overeenkomst werk-opleiding, overeenkomst in het kader van een alternerende opleiding voor leerlingen alternerend leren) is de VTE-breuk = Y3 : T;
  • voor een jongere in een instapstage of in een beroepsopleiding onder toezicht van de dienst voor beroepsopleiding van de bevoegde Gemeenschap, is de VTE-breuk = Y3 : T waarbij aangenomen wordt dat T= E x 5.

Waarbij:

  • Y2 = al de onder één van de prestatiecodes aangegeven dagen, met uitzondering van de dagen aangegeven met de code 30;
  • Z2 = het aantal uren dat overeenkomt met Y2;
  • Y3 = het aantal kalenderdagen van het betrokken kwartaal verminderd met de dagen waarop de jongere ingevolge zijn arbeidsregeling (feestdagen e.d. spelen dus geen rol) niet moet werken. Enkel de kalenderdagen die vallen in de periode waarin de werknemer verbonden is met een overeenkomst komen in aanmerking. Voor een jongere die het ganse kwartaal gebonden is door een startbaanovereenkomst is Y3 dus gelijk aan T.

De andere factoren zijn dezelfde als deze gebruikt bij het bepalen van het personeelsbestand (zie hiervoor).

De VTE-breuk wordt per tewerkstellingslijn rekenkundig afgerond tot op 2 cijfers na de komma waarbij 0,005 naar boven wordt afgerond. Het totaal van de VTE-breuken van één werknemer ( = de som van al de tewerkstellingslijnen) mag nooit groter zijn dan 1.

Voor tewerkstellingslijnen waarop vergoedingen wegens onrechtmatige beëindiging van de overeenkomst (looncode 3) of wegens het ontslag met onmiddellijke ingang uit een statutaire betrekking (looncode 9), en de erdoor gedekte dagen worden aangegeven, mag geen VTE-breuk berekend worden.

Het engagement om 1 % van het totale personeelsbestand als werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen, is een collectieve verplichting voor de werkgevers en kan als volgt voorgesteld worden:

0,01 =< [ ∑ (Y2/T) + ∑(Y3/T) ] / ( ∑ (Y1/T).

Flexi-jobwerknemers worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het personeelsbestand van het 2de kwartaal en evenmin bij de berekening van het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst.

De wet voorziet vanaf 2015 meer maatregelen op het niveau van de individuele werkgever als het engagement niet nagekomen wordt.

Te vervullen formaliteiten

Via de DmfA deelt de werkgever, in het veld 'Maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid' mee met welk type van startbaanovereenkomst de jongere wordt aangeworven en tot welke categorie hij behoort. In het geval van een overeenkomst specifiek voor leerlingen of stagiairs, moet de werkgever eveneens bij de parameters van de tewerkstellingslijn aanduiden over welk 'type van leerling' het gaat.

Via de aanduiding 'FWT' in het veld 'gegeven dat toelaat een verplichting te controleren' geeft de werkgever aan welke werknemers aansluitend op hun stage op een werkplekleerplaats, door de werkgever in dienst worden gehouden.

Via Dimona geeft de werkgever in het veld 'type werknemer' de individuele beroepsopleidingen (type IVT) en de instapstages (type TRI) op. Deze werknemers worden niet aangegeven in de Dmfa.