Het portaal van de sociale zekerheid gebruikt cookies om de site gebruiksvriendelijker te maken.

Meer weten × Doorgaan

Vers le contenu de cette page

Tussentijdse instructies - 2019/1

Inhoud

Artist@Work

(10/05/2019)

De specifieke reglementaire bepalingen betreffende het elektronisch platform voor kunstenaars voorzien in de wet van 21 december 2018, zijn gepubliceerd. De applicatie Artist@Work is nu beschikbaar (koninklijk besluit en ministerieel besluit van 2 mei 2019, BS van 6 mei 2019).

 

Via deze applicatie kan de kunstenaar:

  • een kunstenaarskaart aanvragen in het kader van de kleine vergoedingsregeling, een hernieuwing van deze kaart vragen of een duplicaat verkrijgen
  • een aanvraag voor een kunstenaarsvisum in het kader van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 indienen, een hernieuwing van dit visum vragen of een duplicaat verkrijgen
  • een zelfstandigheidsverklaring aanvragen, deze hernieuwen of een duplicaat verkrijgen
  • zijn prestaties in het kader van de kleine vergoedingsregeling registreren
  • een attest aanmaken dat ingeroepen kan worden tegen zijn opdrachtgever met vermelding van de prestatie ingevoerd in het kader van de kleine vergoedingsregeling
  • het aantal geleverde prestaties en de bedragen ontvangen door de kunstenaar op het moment van de aanvraag, meedelen aan zijn opdrachtgever in het kader van de kleine vergoedingsregeling
  • de evolutie van zijn verschillende aanvragen opvolgen
  • toegang tot een informatief deel krijgen met uitleg over de documenten die via het platform aan de kunstenaar kunnen worden afgeleverd en tot informatie die relevant kan zijn over de kunstenaars en/of de kunstenaarsactiviteiten.

Dit platform staat het secretariaat van de Commissie Kunstenaars toe de aanvragen voor een kaart, een visum en een zelfstandigheidsverklaring van de kunstenaars te beheren en activiteitenverslagen en statistieken uit te printen. Artist@Work kan ook als controle-instrument door de inspectieorganen van de verschillende OISZ's worden gebruikt.

De aangiften kunnen nog steeds gebeuren via een 'papieren' versie.

 

In het kader van de kleine vergoedingsregeling zal dus:

1) indien de prestatiestaat die de kunstenaar op de werkplek ter beschikking moet houden van de inspectiediensten, wordt uitgereikt door de Commissie Kunstenaars in papieren vorm, de prestatiestaat verder ingevuld moeten worden door de kunstenaar zodat voor elke prestatie kan vastgesteld worden:

  • wat de aard is van de prestatie
  • de datum van de prestatie in het kader van de kleine vergoedingsregeling
  • de duur bij een bepaalde opdrachtgever
  • wat het bedrag is van de vergoeding
  • het adres waar de prestatie plaatsvond
  • en wat de identificatiegegevens van de opdrachtgever zijn, meer bepaald
    • de naam, voornaam en INSZ in het geval van een natuurlijke persoon,
    • de benaming, de naam, voornaam en INSZ van de verantwoordelijke in het geval van een feitelijke vereniging en
    • de benaming en het ondernemingsnummer als het om een onderneming gaat.
 

2) indien de kunstenaar zijn kaart ontvangen heeft via een aanvraag op het Artist@Work platform, hij ook zijn prestaties moeten registreren op het platform.

Het invoeren van de prestaties op het platform laat toe voor elke prestatie dezelfde gegevens mee te delen als via de 'papieren' versie. Deze gegevens moeten ingevoerd zijn ten laatste op het moment dat de uitvoering van de prestatie begint.

 

Bij ontbreken van ofwel de kunstenaarskaart en/of de prestatiestaat of wanneer de gegevens onvolledig of foutief zijn, of wanneer de prestaties niet of niet correct via het platform Artist@Work zijn doorgegeven, kan de opdrachtgever noch de kunstenaar gedurende het lopende kalenderjaar gebruik maken van de kleine vergoedingsregeling. In dat geval zal de kunstenaar worden onderworpen aan de sociale zekerheid. De opdrachtgever wordt als de werkgever beschouwd.  

Aangifte van kleine statuten (niet-onderworpen stages)

(29/04/2019)

De wet van 21 december 2018 (BS van 17 januari 2019) regelt een veralgemeende verzekerbaarheid van niet aan de socialezekerheidsbijdragen onderworpen stagiairs voor arbeidsongevallen. Het uitvoeringsbesluit zal de verdere modaliteiten bepalen.

De arbeidsongevallenwetgeving wordt toepasselijk gemaakt op alle arbeidsprestaties in het kader van een opleiding naar betaalde arbeid (dus niet in het kader van persoonlijke ontwikkeling of vrijetijdsbesteding). Op verzoek van Fedris wordt een systeem van beperkte aangifte opgezet voor stagiairs die momenteel niet in de DmfA zijn opgenomen.  Er zijn voor hen geen socialezekerheidsbijdragen verschuldigd. De RSZ treedt op als operator om de gegevens te verzamelen en de nodige informatie door te geven. Aangezien het een verplichting betreft in het kader van de arbeidsongevallenverzekering, zal Fedris of de verzekeraar optreden bij onjuiste of ontbrekende aangiften.

Het uitvoeringsbesluit zal toelichten voor welke stages de onderwijsinstelling of de instantie die de beroepsopleiding organiseert, als 'werkgever' fungeert (en dus de Dimona en de DmfA moet uitvoeren). Zo niet, dan rust deze aangifteplicht op de private onderneming of het openbaar bestuur waarbij de stagiair zijn arbeidsprestaties levert.

Meer informatie hierover vindt u op de website van Fedris (>professional>privesector>wetgeving-rechtspraak onderaan pagina 'Kleine Statuten).

De voorziene datum van inwerkingtreding is 1 januari 2020 en geldt ook voor de op deze datum lopende stagecontracten. Deze integratie van de aangifte van de niet-onderworpen stagiairs in de DmfA zal worden opgenomen in de administratieve instructies 1/2020.

Hieronder leest u alvast de principes van deze nieuwe aangifte. Mogelijk worden in de tussentijd nog een aantal verduidelijkingen meegedeeld via één of meer tussentijdse mededelingen.

 

Aangifte Dimona:

  • Voor deze stagiairs zal er een Dimona aangifte met een nieuw gecreëerd type ‘STG’ moeten uitgevoerd worden. Deze vervangt voor een groot deel de Dimona ‘DWD’ (Dimona without DmfA) die nu gevraagd wordt voor een deel van de niet-onderworpen stagiairs.
  • Instapstages en Individuele Beroepsopleidingen behouden hun specifieke Dimona type (respectievelijk ‘TRI’ en ‘IVT’), maar zullen vanaf 1 januari 2020 eveneens via een beperkte DmfA worden aangegeven.

 

Aangifte DmfA:

Twee aparte werknemerskengetallen zullen hiervoor worden gecreëerd (één voor een arbeider- en één voor een bediendestagiair).

Het betreft een beperkte aangifte waarbij alleen de volgende elementen moeten worden meegegeven:

  • Op het niveau van de werknemerslijn (niet in DmfAPPL):
    • Aangifte van de risicoklasse voor arbeidsongevallen:
      • Wanneer de aangifte moet gebeuren door de stagegever, volgt hij dezelfde regels als voor zijn gewone werknemers: enkel in te vullen indien de stagiair behoort tot een risicoklasse die verschillend is van de voornaamste activiteit van de werkgever; in geval van twijfel neemt hij best contact op met zijn verzekeraar.
      • Wanneer de aangifte moet gebeuren door de school, de opleidingsinstelling, het vormingscentrum of de regionale arbeidsbemiddelingsdienst moet dit gegeven niet ingevuld worden. 
  • Op het niveau van de tewerkstellingslijn:
    • De vestigingseenheid: er moet steeds de fictieve vestigingseenheid 8999999894 vermeld worden .
    • Het Paritair Comité : steeds "999" vermelden, wat betekent dat er geen Paritair comité van toepassing is .
    • Het aantal dagen per week van de arbeidsregeling: steeds ‘5’ vermelden .
    • Type contract: waarde = ‘1’ deeltijds vermelden.
    • Statuut
      • F1 : indien vergoedingsstelsel zoals dat van de leerlingen (stagiairs met een bezoldigde leer-, stage- of ervaringsovereenkomst niet onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen);
      • F2 : indien afwijkend vergoedingsstelsel (stagiairs met een in principe niet-bezoldigde stage- of ervaringsovereenkomst – deze categorieën worden in het uitvoeringsbesluit vastgesteld).
    • Voor de DmfAPPL de NACE-code .

 

Opmerkingen:

  • Meer informatie zal kunnen bekomen worden bij Fedris om in geval van twijfel, uit te maken
    •  wie als werkgever moet worden aangezien van deze niet aan de socialezekerheidsbijdragen onderworpen stagiairs,
    • of het stagiairs zijn waarvoor de met de onderworpen leerlingen gelijkgestelde arbeidsongevallenregeling (F1) geldt, of de specifieke arbeidsongevallenregeling (F2).
  • Gewoonlijk zijn de personen die een stage doorlopen, opgelegd door de reglementen die de toegang tot sommige vrije beroepen regelen (bv. advocaten, gerechtsdeurwaarders, architecten,...), niet gebonden door een arbeidsovereenkomst. Naargelang de situatie kan het echter ook gaan om een stage als zelfstandige. Zij vallen echter nooit onder deze regeling. 
  • De verplichte aangifte Dimona en DmfA geldt voor alle stagiairs die arbeidsprestaties verrichten buiten de onderwijs- of opleidingsinrichting, in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid, behalve voor opleidingen die buiten enig wettelijk kader worden ingericht.

Mobiliteitsbudget

(08/04/2019)

Vanaf 1 maart 2019 kunnen werkgevers beslissen het mobiliteitsbudget in te voeren. Hieronder leest u kort wat dit inhoudt en welke invloed dit heeft op de RSZ-bijdragen en -aangifte. Door de verschillende overheidsdiensten wordt er intussen ook gewerkt aan het gezamenlijk ter beschikking stellen van meer informatie voor de werknemers.

 

Werkgevers en werknemers

Alleen werkgevers die gedurende een ononderbroken periode van minstens 36 maanden één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking hebben gesteld aan één of meerdere werknemers kunnen het mobiliteitsbudget invoeren.

Een uitzondering op deze periode wordt voorzien voor ondernemingen die nog geen 36 maanden bestaan. Deze nieuwe werkgevers kunnen dus ook het mobiliteitsbudget invoeren als ze aan één of meerdere werknemers een bedrijfswagen ter beschikking stellen.

Alleen werknemers die op het moment van aanvraag bij de huidige werkgever gedurende minstens 3 maanden ononderbroken over een bedrijfswagen beschikken of er voor in aanmerking komen én minstens 12 maanden in de loop van 36 voorafgaande maanden, kunnen een mobiliteitsbudget aanvragen. Een uitzondering wordt voorzien bij aanwervingen en bij functiewijzigingen en bevorderingen voor 1 maart 2019.

 

Als voor het bekomen van de bedrijfswagen loon (of een ander voordeel, al dan niet onderworpen aan bijdragen) werd ingeleverd, kan het systeem van het mobiliteitsbudget dat wettelijk werd voorzien niet toegepast worden.

Het systeem kan wel worden toegepast indien de werknemer geen gebruik maakte van zijn recht op de bedrijfswagen en in de plaats een compenserende vergoeding of voordeel kreeg.

 

Het mobiliteitsbudget

De werkgever beslist zelf om het mobiliteitsbudget al dan niet in te voeren. Hij is niet verplicht om dat mogelijk te maken voor alle werknemers. Hij kan bijvoorbeeld een onderscheid maken tussen verschillende objectieve werknemerscategorieën of aangeven aan welke voorwaarden voldaan moet worden.

Alleen werknemers die een bedrijfswagen hebben of er op basis van hun functiecategorie aanspraak op maken, kunnen beslissen die in te ruilen voor een mobiliteitsbudget. Ze zijn daartoe niet verplicht.

 

Berekening van het mobiliteitsbudget

Het mobiliteitsbudget is gelijk aan de totale kostprijs van de bedrijfswagen voor de werkgever of de kost die hij zou hebben omdat de werknemer aanspraak kan maken op die bedrijfswagen. Die kostprijs omvat naast de aankoopprijs (afschrijvingskost van 20% per kalenderjaar) of leasingkost, de eventuele brandstofkost, de verzekeringskost , alle fiscale en parafiscale lasten, kosten voor carwash en parking en alle andere kosten verbonden aan de bedrijfswagen.

 

Besteding van het mobiliteitsbudget

De werkgever mag zelf kiezen welke bestedingsmogelijkheden hij aanbiedt aan welke werknemers(categorieën). Als hij een onderscheid maakt, zal hij het onderscheid ook objectief moeten kunnen verantwoorden. De werkgever moet de bestedingsmogelijkheden ook bekend maken aan alle werknemers. De werknemer kan vervolgens vrij kiezen waaraan hij zijn budget besteedt.

De wetgeving voorziet drie categorieën (of pijlers) waaruit gekozen kan worden:

  • Pijler 1, een milieuvriendelijke bedrijfswagen:
    • ofwel een elektrische wagen;
    • ofwel een wagen die voldoet aan bepaalde normen inzake uitstoot van CO2 en van luchtverontreinigende stoffen. Het budget dat na een eventuele besteding in pijler 1 overblijft, kan de werknemer besteden in pijler 2 en/of 3.
  • Pijler 2 is de verzamelnaam voor een hele reeks duurzame vervoersmiddelen waaronder het openbaar vervoer, het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, de fiets, elektrische motorfietsen, de deelauto, enz. In dit kader worden bepaalde huisvestingkosten, meer bepaald huurgelden en interesten van hypothecaire leningen, voor een woning in de buurt van het werk gelijkgesteld met duurzame vervoermiddelen.
  • Pijler 3 ten slotte is het saldo van het budget dat overblijft na aftrek van de eventuele bestedingen in pijlers 1 en 2. Eén keer per jaar betaalt de werkgever dit bedrag uit, nadat hij er eerst de werknemersbijdrage van 38,07% op inhoudt (om door te storten aan de RSZ).

 

Beheer van de mobiliteitsrekening

De werkgever kan het mobiliteitsbudget zelf beheren of gebruik maken van een mobiliteitsrekening die beheerd wordt door een erkende uitgever.

De werkgever kiest zelf hoe de betalingen verlopen. Hij kan ervoor kiezen om door de werknemer gemaakte kosten terug te betalen, of hij kan kiezen voor een rechtstreekse betaling waarbij de kosten onmiddellijk in mindering worden gebracht van het mobiliteitsbudget, of voor een combinatie van beide.

Belangrijk is wel dat de werknemer altijd een overzicht moet kunnen bekijken van zijn mobiliteitsrekening.

 

Bijdragen en aangifte RSZ

Milieuvriendelijke wagen: elke kwartaal

Kiest de werknemer voor de milieuvriendelijke bedrijfswagen, dan is de gewone CO2-solidariteitsbijdrage daarop verschuldigd. Elk kwartaal wordt op het niveau van de werknemerslijn deze bijdrage (bijdragecode 868 en bedrag van de bijdrage) en het fiscaal voordeel voor de werknemer (bezoldigingscode 10) aangegeven. De nummerplaat van de milieuvriendelijke wagen wordt aangegeven op niveau van de onderneming met een specifieke vermelding in een nieuwe zone dat het een milieuvriendelijke wagen betreft.

 

Resterend saldo: één keer per jaar

Een keer per jaar, in principe op het einde van het kalenderjaar en ten laatste in de maand januari van het daaropvolgende kalenderjaar, betaalt de werkgever het resterend saldo uit aan de werknemer. Hij houdt er eerst een bijzondere werknemersbijdrage van 38,07% op in. Daarmee bouwt de werknemer ook bepaalde sociale rechten op (ziekte, werkloosheid en pensioen).

Dit saldo (ook als het 0 euro bedraagt) wordt aangegeven onder looncode 29. De verschuldigde bijdrage wordt aangegeven op het niveau van de werknemerslijn (bijdragecode 869 en bedrag van de bijdrage). Op de aangifte van dit kwartaal wordt ook het bedrag van het mobiliteitsbudget zelf aangegeven op het blok tewerkstelling-info.

 

Vragen en contact

Op de pagina #Mobiliteitsbudget kan u een overzicht van de maatregel terugvinden en een toelichting van een aantal arbeidsrechtelijke, sociaalrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten. U vindt hier eveneens een contactformulier.


Mobiliteitsvergoeding

(08/04/2019)

Tot nu toe kon de mobiliteitsvergoeding (cash for cars) alleen toegekend worden aan werknemers die effectief over een bedrijfswagen beschikten en deze inruilden. Tevens werd het bedrag van het budget eens en voorgoed vastgesteld op het moment dat de werknemer zijn wagen inleverde. Vanaf 1 maart 2019 wordt deze reglementering gewijzigd.

Ook werknemers die op basis van hun functiecategorie in aanmerking komen voor een bedrijfswagen kunnen vanaf 1 maart 2019 een mobiliteitsvergoeding aanvragen, indien ze aan de werknemersvoorwaarden voldoen:

  • op het moment van de aanvraag bij de huidige werkgever gedurende minstens 3 maanden ononderbroken voor een bedrijfswagen in aanmerking komen
  • én er bij de huidige werkgever gedurende minstens 12 maanden in de loop van 36 voorafgaande maanden voor in aanmerking gekomen zijn.

Een uitzondering wordt voorzien bij aanwervingen evenals voor functiewijzigingen en bevorderingen vóór 1 maart 2019.

Door deze uitbreiding vervalt de ‘overdraagbaarheid’ bij verandering van werkgever. Een werknemer kan zijn recht op de mobiliteitsvergoeding of de periode waarover hij reeds over een bedrijfswagen beschikt niet meenemen naar zijn nieuwe werkgever .

De mobiliteitsvergoeding kan voortaan ook worden aangepast wanneer de werknemer van functie verandert en daardoor recht heeft op een bedrijfswagen van een hogere of kleinere waarde.

De mobiliteitsvergoeding mag voortaan ook worden toegekend:

  • ter vervanging van een mobiliteitsbudget (en omgekeerd). Ze kunnen echter nooit allebei worden toegekend. De toekenning van de mobiliteitsvergoeding stopt automatisch van zodra de werknemer een mobiliteitsbudget krijgt (en omgekeerd)
  • ter vervanging van de compensatie die werd verkregen voor het niet opnemen van de bedrijfswagen (tenzij die voordelen op hun beurt geheel of gedeeltelijk het resultaat waren van een vervanging of omzetting uiteraard).

Verlenging opleidingsproject tot verpleegkundige (P600) 2019-2020

(02/04/2019)

Deze mededeling is enkel van toepassing op de werkgevers die tot de huidige of vroegere federale gezondheidssector behoren.

Het project ‘Vorming 600’ biedt reeds verschillende jaren de mogelijkheid aan werknemers uit de federale gezondheidssectoren om, met behoud van loon, een opleiding te volgen tot bachelor in de verpleegkunde (A1) of gegradueerde verpleegkundige (A2).

Het project ‘Vorming 600’ biedt opnieuw de kans aan werknemers uit deze sector om, gedurende maximum 3 schooljaren (HBO5) of maximum 4 schooljaren (Bachelor) een opleiding te volgen vanaf september 2019.

Toelatingsvoorwaarden

Om deze opleiding te kunnen volgen dient de werknemer op 31 augustus 2019 aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • Tewerkgesteld zijn in een openbare instelling behorend tot de huidige of vroegere federale gezondheidssectoren: ziekenhuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, diensten voor thuisverpleging, rustoorden voor bejaarden en rust- en verzorgingstehuizen, dagverzorgingscentra, wijkgezondheidscentra en revalidatiecentra;
  • Tenminste halftijds tewerkgesteld zijn als statutair, met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur of met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur met de garantie van de werkgever dat de werknemer, eenmaal geselecteerd voor de opleiding, in dienst gehouden wordt voor de duur van de opleiding (schriftelijk bewijs noodzakelijk bij kandidatuurstelling);
  • Een minimumervaring van 3 jaar hebben in één of meerdere instellingen behorend tot de federale gezondheidssector (privé of openbaar);
  • Bij de aanvang van de opleiding nog een voorziene loopbaan hebben van 5 jaar per studiejaar;
  • Niet in het bezit zijn van een brevet, een graduaat of een diploma van bachelor in de verpleegkunde;
  • Voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van het onderwijs dat de werknemer wenst te volgen;
  • Zich ertoe verbinden na het slagen in de opleiding minstens 5 jaar te zullen werken als verpleegkundige (voltijds of deeltijds) in de sector.

Procedure

Wij verzoeken u om de werknemers die in aanmerking komen, op de hoogte te brengen van de verlenging van het project in het schooljaar 2019-2020.
De werknemers die geïnteresseerd zijn in dit aanbod en die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, kunnen zich kandidaat stellen door het inschrijvingsformulier, het werkgeversattest, het schoolattest en het attest van medische geschiktheid volledig ingevuld per post terug te sturen naar de RSZ vóór 6 mei 2019 (poststempel geldt als bewijs).

Bijkomende voorwaarden

  1. Bij de inschrijving voor het project 600 zal de werknemer, bij zijn kandidaatstelling, een attest van de arbeidsgeneesheer moeten afleveren die hem geschikt verklaart om de studies van verpleegkundige te volgen en om het beroep van verpleegkundige uit te oefenen. De PAAG (=preventieadviseur/arbeidsgeneesheer) van de werkgever doet dit voorafgaand onderzoek als mutatie-onderzoek (aanwervingsonderzoek) wegens wijziging van functie. Bij de inschrijving voor een dergelijke studiecyclus verpleegkunde wijzigt immers het takenpakket van de werknemer (nl. opleiding en praktijkstage) waardoor er een voorafgaande gezondheidsbeoordeling door de PAAG van de juridische werkgever vereist is gelet op de nieuwe risico’s verbonden aan deze opleiding en stage. De preventieadviseur/arbeidsgeneesheer vult rubriek A van het “formulier voor de gezondheidsbeoordeling” in (zie model dat is toegevoegd in bijlage I.4-2, 1ste deel van de Codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017). De werknemer voegt het exemplaar dat hij ontvangen heeft bij zijn kandidaatstelling.
  2. Van kandidaten die reeds een deelcertificaat van de opleiding tot verpleegkundige hebben behaald en die in principe een opleiding van minder dan 3 jaar of 4 zouden kunnen volgen, zal niettemin gevraagd worden om de volledige opleiding van 3 of 4 jaar te volgen indien het behalen van het certificaat dateert van meer dan 5 jaar geleden en m.a.w. behaald werd vóór 1 september 2014. Als die werknemers toch geselecteerd worden, moeten zij zich voor de opleidingsperiode waarop het behaalde certificaat betrekking heeft als vrij student inschrijven en bewijzen (resultaat van de examens en advies van school) dat zij het niveau hebben om de studies verder te zetten.

Werknemers uit de betrokken sector krijgen de kans om gedurende maximum 3 schooljaren (HBO5) en maximum 4 schooljaren (Bachelor) een opleiding te volgen. De selectie van de kandidaten zal gebeuren door het Beheerscomité van het Fonds Sociale Maribel van de Overheidssector bij de RSZ op basis van objectieve criteria. De selectie op basis van het ingediende dossier zal plaatsvinden in de loop van juni 2019. Het resultaat van de selectie zal schriftelijk worden medegedeeld aan de kandidaten evenals aan hun werkgever.

De toelating tot de opleiding is pas definitief nadat de werknemer het reglement, getekend voor akkoord door zowel hemzelf als door zijn werkgever, heeft teruggestuurd en heeft deelgenomen aan één van de informatiesessies die zullen georganiseerd worden. Dit reglement zal hem opgestuurd worden samen met de brief tot kennisgeving van de beslissing dat hij tot de opleiding is toegelaten en zal de bepalingen van het protocolraamakkoord van 28 oktober 2009 betreffende het opleidingsproject tot verpleegkundige in de federale gezondheidssector hernemen.

De werknemer die tot de opleiding is toegelaten dient vervangen te worden door een andere werknemer. Tot financiering van de tewerkstelling van deze vervanger zal de werkgever van het Fonds Sociale Maribel van de Overheidssector een tegemoetkoming ontvangen ten bedrage van maximaal 35.065,96 euro op jaarbasis per voltijds tewerkgestelde werknemer.

Duitstalige Gemeenschap - werkkaarten langdurig werkzoekenden algemene categorie en jonge werknemers, toepasselijke verminderingscodes

(22/03/2019)

Vanaf 1 januari 2019 levert de RVA geen werkkaarten meer af aan langdurig werkzoekenden en jongeren voor een tewerkstelling in de gemeenten van de Duitstalige Gemeenschap.

Echter, tot 30 juni 2019 levert de RVA nog kaarten af voor werknemers die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 2019 maar niet tijdig een werkkaart hebben aangevraagd, zodat zij nog gebruik kunnen maken van de overgangsmaatregelen doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden of de overgangsmaatregelen doelgroepvermindering jongeren.

Let wel, de regel blijft gelden dat de aanvraag tot het verkrijgen van een werkkaart ten laatste op de 30ste dag volgend op de dag van de indienstneming moet gebeuren bij het bevoegde werkloosheidsbureau. Elke aanvraag die later toekomt heeft tot gevolg dat de periode waarin de vermindering kan worden toegekend, ingekort wordt met een periode die aanvangt op de dag van indienstneming en eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de laattijdige indiening van de aanvraag voor een werkkaart gebeurd is.

Ter herinnering, de verminderingscodes doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden algemene categorie blijven behouden voor de overgangsmaatregelen. Daarentegen zijn er nieuwe verminderingscodes voor de overgangsmaatregelen doelgroepvermindering SINE.