Sociale zekerheid in een notendop
Sociale zekerheid is een geheel van voorzieningen om:
- de financiële autonomie en het fysieke en mentale welzijn van burgers te waarborgen,
- de sociale bescherming te verzekeren wanneer zij met sociale risico’s worden geconfronteerd.
Wat is sociale zekerheid?
Solidariteit als basis
De sociale zekerheid in België is gebouwd op een stevig fundament: solidariteit. Solidariteit tussen werkenden en werklozen, tussen gezonde en zieke mensen, tussen jongeren en ouderen, mensen met en zonder inkomen, gezinnen met en zonder kinderen. Werkende mensen betalen bijdragen in verhouding tot hun loon. Ook werkgevers betalen mee. De financiering wordt dus grotendeels gedragen door de samenleving. Bovendien overleggen vakbonden, ziekenfondsen en werkgeversorganisaties mee over verschillende aspecten van het systeem.
Het recht op sociale zekerheid is in de Belgische Grondwet verankerd (art. 23). De Belgische sociale zekerheid dekt sinds de jaren 1970 bijna de hele bevolking bij inkomensverlies. En 99% van de Belgen heeft toegang tot de gezondheidszorg. Bovendien genieten zelfstandigen al sinds 1 januari 1968 van een volwaardig sociaal statuut. Niet verwonderlijk dat België vandaag aan de top in de ranglijst van best presterende en meest toegankelijke gezondheidszorgsystemen in Europa.
Armoedepreventie is tenslotte een derde belangrijke opdracht van onze sociale zekerheid. In 1974 werd een algemeen bestaansminimum ingevoerd, de voorloper van het huidige leefloon. Dat is gekoppeld aan een begeleidingstraject om mensen te helpen uit hun precaire situatie te komen. Daarnaast genieten 2 miljoen Belgen van sociale voordelen.
Instellingen
Het recht op sociale zekerheid als mensenrecht
Internationale arbeidsorganisatie (IAO)
Als gespecialiseerde organisatie van de Volkenbond en later van de Verenigde Naties en belast met het bepalen van internationale arbeidsnormen, heeft de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), beter bekend onder de naam International Labour Organization (ILO), sinds haar oprichting in 1919 de realisatie van het recht op sociale zekerheid steeds als een van haar prioritaire doelstellingen beschouwd.
De ILO werd opgericht vanuit het idee dat een duurzame vrede niet mogelijk zou zijn zonder sociale rechtvaardigheid. Om sociale rechtvaardigheid te bereiken heeft de organisatie 4 hoofddoelstellingen geformuleerd:
- het bevorderen van het recht op werk,
- het verbeteren van de kans om werk te krijgen en te behouden voor mannen en voor vrouwen,
- het invoeren en uitbouwen van sociale zekerheid,
- het bevorderen van sociale dialoog tussen werkgevers, werknemers en overheid.
De ILO probeert door het aannemen van conventies en aanbevelingen de verschillende doelstellingen in bindende normen vast te leggen. Daarvoor wordt ieder jaar in juni een internationale conferentie belegd in Genève. Conventies en aanbevelingen worden daar met meerderheidsbesluiten vastgesteld.
De belangrijkste ILO-conventie inzake de sociale zekerheid is conventie nr. 102 betreffende de minimumnormen van de sociale zekerheid, aangenomen door de Conferentie in haar vijfendertigste zitting, te Genève, 28 juni 1952. Deze conventie definieert de negen klassieke takken van de sociale zekerheid, bepaalt voor elk minimumstandaarden, en bepaalt normen voor het goed bestuur ervan.
Deze conventie had heel wat impact en vormde ook de basis voor de Europese Socialezekerheidscode, en wordt bijvoorbeeld ook vermeld in het Europees Sociaal Handvest en het Verdrag van Amsterdam.
De ILO speelt ook een belangrijke rol inzake het 'Social Protection Floors'-intitiatief van de Verenigde Naties, waarbij een gezamenlijke coalitie agentschappen van de Verenigde Naties, ngo’s, ontwikkelingsbanken, bilaterale organisaties, enz., landen ondersteunen om een sociale basisbescherming op te bouwen.
De ultieme doelstelling van dit 'Social Protection Floors'-initiatief is om een solide basis te leggen voor hogere vormen van sociale bescherming, naarmate de economische groei en het fiscale draagvlak het toelaten. De 'Social Protection Floors' vormen in die zin de basis van een meertrapsstrategie waarbij de kwaliteit van de bescherming verder wordt verbeterd.
Instellingen
Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten
Dat verdrag van de Verenigde Naties is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het kwam tot stand op 19 december 1966 en werd van kracht op 3 januari 1976, na ratificatie door 35 lidstaten. België ondertekende het Verdrag op 10 december 1968, maar keurde het pas goed bij Wet van 15 mei 1981 en ratificeerde op 21 april 1983.
De staten die het verdrag ratificeren verbinden zich ertoe de vermelde rechten progressief en 'met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen' (art. 2-1), te implementeren. Dat met het oog op de volledige realisatie ervan.
Een van deze rechten is het recht op sociale zekerheid.
Artikel 9: “De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op sociale zekerheid, daarbij inbegrepen sociale verzekering.”
Instellingen
Handvest van de sociaal verzekerde
Sinds 1997 is het 'Handvest van de sociaal verzekerde' in werking. Dat handvest bevat een aantal belangrijke principes in verband met de rechten en plichten van de bevolking (de sociaal verzekerden) in hun contacten met de socialezekerheidsinstellingen.
Het voornaamste doel van het handvest is de bevolking te beschermen met een aantal regels waaraan alle socialezekerheidsinstellingen zich moeten houden. Het gaat dan om de parastatalen voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren en de instellingen van de sociale bijstand.
Hierna de voornaamste principes.
Elke socialezekerheidsinstelling verplicht om de bevolking zo duidelijk mogelijk te informeren over haar rechten. Een sociaal verzekerde kan zelf specifieke vragen stellen aan een instelling. Maar de instelling is ook verplicht om uit eigen beweging initiatieven te nemen om de bevolking te informeren.
Bij een aanvraag voor een uitkering moet de instelling binnen een redelijke termijn antwoorden. Binnen vier maanden moet ze een beslissing nemen en vervolgens binnen vier maanden de uitkering uitbetalen. Bij vertraging moet zij intresten betalen aan de gerechtigde.
Bij elke beslissing moet de instelling alle beroepsmogelijkheden, de redenen van de beslissing en de referenties aan de sociaal verzekerde meedelen. De beroepstermijn voor een rechtscollege (doorgaans de arbeidsrechtbank) is minstens 3 maanden.
Uit dit sociaal handvest blijkt alvast heel duidelijk dat de overheid de burger meer en beter wil informeren.
Wet tot invoering van het 'Handvest van de sociaal verzekerde'