1.2.4.2. Algemene regeling
De algemene regeling is van toepassing op de gemeenten, de openbare instellingen die afhangen van de gemeenten, de intercommunales, de VGC en de FGC.
Voor deze besturen moet een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende personeelscategorieën.
1. De vastbenoemde personeelsleden
Voor de vastbenoemde personeelsleden is steeds het «publiek stelsel» van toepassing krachtens artikel 148 van de Nieuwe Gemeentewet.
Voor het onderwijzend personeel is eveneens het publieke stelsel van toepassing krachtens artikel 12 van het Koninklijk Besluit van 28-11-1969 tot uitvoering van de socialezekerheidswet van 27-6-1969.
2. De gesubsidieerde contractuelen bij de plaatselijke besturen (geco’s)
In het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de vakantieregeling van de geco’s bepaald bij het Koninklijk Besluit van 30-3-1987 tot uitvoering van artikel 8 van het Koninklijk Besluit nr. 474 van 28-10-1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen. Op grond van deze bepalingen zijn deze geco’s niet onderworpen aan het privévakantiestelsel voor de bedienden. Zij genieten een specifieke regeling van jaarlijkse vakantie: bovenop de normale bezoldiging voor de vakantiedagen ontvangen zij een supplement dat minstens gelijk is aan het vakantiegeld van het vastbenoemd personeel, berekend en betaald volgens het «publieke stelsel».
In het Waals Gewest genieten de gesubsidieerde contractuelen (= APE) hetzelfde vakantiestelsel als de “gewone” contractuele personeelsleden van het provinciaal of plaatselijk bestuur.
3. De werknemers tewerkgesteld op grond van artikel 60 § 7 van de organieke wet van 8-7-1976 op de OCMW’s
Deze werknemers genieten dezelfde regeling van jaarlijkse vakantie als deze die geldt voor de geco’s.
4. De contractuelen
Voor de contractuele personeelsleden die geen geco’s zijn en die geen tewer kgestelden zijn op grond van artikel 60, § 7 in het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, verschilt de regeling voor de plaatselijke besturen en voor de provinciale besturen.
a. De plaatselijke besturen
De plaatselijke besturen (de gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de instellingen ondergeschikt aan de gemeenten) dienen vast te stellen welke regeling inzake jaarlijkse vakantie van toepassing is op de niet vastbenoemde personeelsleden. Zij hebben de keuze tussen enerzijds het "publieke stelsel" en anderzijds het "stelsel privébedienden".
Met het oog op een éénduidige, in de praktijk gemakkelijk toepasbare kwalificatie van het stelsel onderscheidt de RSZPPO op basis van het vakantiereglement de volgende situaties:
- Indien het plaatselijk bestuur geen eigen vakantiereglement aangenomen heeft, dan is het “stelsel privébedienden” van toepassing.
- Indien het plaatselijk bestuur een vakantiereglement aangenomen heeft dat uitdrukkelijk verwijst naar de op 28-6-1971 gecoördineerde wetten of het Koninklijk Besluit van 30-3-1967, dan is het “stelsel privébedienden” van toepassing.
- Indien het plaatselijk bestuur een vakantiereglement aangenomen heeft dat geen enkele verwijzing bevat naar de op 28-6-1971 gecoördineerde wetten of het Koninklijk Besluit van 30-3-1967, dan is het “publiek stelsel” van toepassing. Het vakantiestelsel wordt ook als publiek aanzien als het uitgewerkte vakantiereglement slechts minimaal afwijkt van het “stelsel privébedienden”.
b. De provinciale besturen
De provinciale besturen behoren voor hun contractueel personeel tot het “publiek stelsel”. Ingevolge de artikelen 101 en 102 van het Vlaams provinciedecreet van 9-12-2005 (Vlaams Gewest) en artikel 72 van de wet van 14-2-1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel (Waals Gewest) geldt voor het verlof en de afwezigheden van de contractuelen dezelfde regeling als voor de statutairen.
5. De jeugdvakantie
Een jeugdige werknemer heeft in het vakantiejaar (= kalenderjaar waarin de werknemer vakantie neemt) recht op aanvullende vakantiedagen van maximum 4 weken, verminderd met de gewone vakantiedagen waarop hij recht heeft, indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
- Hij heeft op 31 december van het vakantiedienstjaar (= kalenderjaar dat voorafgaat aan het vakantiejaar) de leeftijd van 25 jaar niet bereikt.
- Hij heeft in de loop van het vakantiedienstjaar zijn studies, leertijd of opleiding beëindigd.
- Hij heeft na deze beëindiging arbeid als loontrekkende verricht gedurende minstens één maand in de loop van het vakantiedienstjaar.
De jeugdvakantie wordt toegekend in het stelsel “privébedienden”. De jeugdige werknemer is niet verplicht om zijn recht op jeugdvakantiedagen effectief uit te oefenen, maar hij kan na uitputting van de gewone vakantiedagen ten laste van de werkloosheidsverzekering een jeugdvakantie-uitkering bekomen voor deze dagen.
6. De seniorvakantie
Een oudere werknemer die ingevolge een periode van volledige werkloosheid of invaliditeit in het vakantiedienstjaar tijdens het vakantie-jaar geen recht heeft op vier weken betaalde vakantie, is gerechtigd op een aantal aanvullende vakantiedagen (van maximum 4 weken), seniorvakantiedagen genaamd. Om in het vakantiejaar aanspraak te kunnen maken op deze vakantiedagen, moet de werknemer voldoen aan de volgende voorwaarden:
- Hij heeft op 31 december van het vakantiedienstjaar de leeftijd van 50 jaar bereikt.
- Hij geniet tijdens zijn tewerkstelling als loontrekkende niet van de vakantie-regeling van het publiek stelsel of van een regeling van uitgestelde bezoldi-ging als werknemer tewerkgesteld in het onderwijs.
- Hij heeft de gewone betaalde vakantiedagen waarop hij gerechtigd is over-eenkomstig de vakantieregeling van de privésector reeds uitgeput.
- Hij geniet geen loon of vervangingsinkomen tijdens de seniorvakantiedagen.
De seniorvakantie wordt toegekend in het stelsel “privébedienden”. De oudere werknemer is niet verplicht om zijn recht op seniorvakantiedagen effectief uit te oefenen, maar hij kan ten laste van de werkloosheidsverzekering een seniorvakantie-uitkering bekomen voor deze dagen.
7. De aanvullende vakantie bij de aanvang of de hervatting van een activiteit
Een werknemer in het stelsel “privébedienden”, een gesubsidieerde contractueel van het plaatselijk bestuur of een bij het OCMW tewerkgestelde werknemer op basis van artikel 60, § 7, heeft recht op een aanvullende vakantie indien hij tegelijkertijd de volgende voorwaarden vervult:
- Hij vat een activiteit aan of hervat een activiteit in dienst van één of meerdere werkgevers. Onder het “aanvatten van een activiteit” wordt verstaan iedere activiteit van een werknemer die tijdens het vakantiedienstjaar nooit geheel of gedeeltelijk onderworpen is geweest aan de gecoördineerde wetten van de jaarlijkse vakantie. Onder het “hervatten van een activiteit” wordt verstaan iedere activiteit van een werknemer na een periode van volledige werkloosheid, een lange ziekteperiode, een volledige loopbaanonderbreking of een periode van verlof zonder wedde.
- Hij verricht tijdens het kalenderjaar, bij één of meerdere werkgevers, arbeidsprestaties tijdens een aanloopperiode. De aanloopperiode stemt overeen met een periode van minstens drie maanden van werkelijke normale arbeidsprestaties of van een met arbeidsprestaties gelijkgestelde periode.
- Hij heeft de vakantiedagen op basis van de prestaties van het vorige dienstjaar volledig opgenomen.
De werknemer die voldoet aan deze drie voorwaarden, kan vanaf de laatste week van de aanloopperiode aanspraak maken op een week aanvullende vakantie. Na de aanloopperiode worden de aanvullende vakantiedagen berekend zoals de gewone vakantiedagen.
De werknemer ontvangt op de gewone datum van de uitbetaling van het loon een aanvullend vakantiegeld dat gelijk is aan het normale loon voor de dagen aanvullende vakantie. Het aanvullend vakantiegeld wordt beschouwd als de vervroegde uitbetaling van een deel van het dubbel vakantiegeld dat normaal uitbetaald zou worden in het volgende jaar, bij de uitdiensttreding of bij een vermindering van de activiteit.
Het aanvullend vakantiegeld is enkel onderworpen aan een persoonlijke inhouding van 13,07%. Aangezien de RSZPPO de persoonlijke inhouding van 13,07% niet int op het dubbel vakantiegeld voor de derde tot de vijfde dag van de vierde vakantieweek, en deze logica ook geldt voor het aanvullend vakantiegeld, wordt de inhouding van 13,07% slechts berekend op het aanvullend vakantiegeld, vermenigvuldigd met de breuk 85/92.
Als de werknemer als contractant in dienst blijft, dan wordt het aanvullend vakantiegeld in het vakantiejaar verrekend met het dubbel vakantiegeld.
Als de werknemer zijn arbeidsprestaties vermindert of als de arbeidsovereenkomst beëindigd wordt, dan wordt het aanvullend vakantiegeld verrekend met het vertrekvakantiegeld.