Uw browser laat geen javascript toe. Om die reden zijn bepaalde functionaliteiten niet voorhanden.
Naar de inhoud van deze pagina

Onderrichtingen voor de Erkende Sociale Secretariaten Overzicht per thema (alle kwartalen van 1/2000 tot 3/2010)

De wet van 22 mei 2001 tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2001/2002 inzake jaarlijkse vakantie (Belgisch staatsblad van 21 juni 2001) past de bijdragevoet aan van de werkgeversbijdrage die bestemd is voor het stelsel van de jaarlijkse vakantie voor handarbeiders en die jaarlijks gestort wordt in de loop van het jaar dat volgt op het vakantiedienstjaar.

Voor het vakantiejaar 2001, vakantiedienstjaar 2000, beloopt deze bijdrage 10,27% van de bezoldigingen van de handarbeiders aan 108%.

  • Artikel 31 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003) beperkt het voordeel van de beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, voor leerlingen en stagiairs tot 31 december van het jaar waarin deze leerlingen en stagiairs de leeftijd van achttien jaar bereiken (cfr. punt 3.19.01).

    Vanaf 1 januari 2004, de vrijstelling van de loonmatigingsbijdrage is eveneens beperkt tot deze periode waarin deze werknemers worden aangegeven onder de werknemerskengetallen 035 en 439.

  • Anderzijds, voorziet het artikel 32 van hetzelfde koninklijk besluit van 16 mei 2003, vanaf 1 januari 2004, dat de leerlingen met deeltijdse leerplicht kunnen genieten van de beperkte onderwerping bedoeld bij artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 hierboven vermeld, tot 31 december van het jaar waarin deze leerlingen de leeftijd van achttien jaar bereiken (cfr. punt 3.20.01).

    Vanaf 1 januari 2004, wordt de vrijstelling van de loonmatigingsbijdrage ook uitgebreid tot het einde van deze periode waarin deze werknemers aangegeven zijn onder de werknemerskengetallen 020, 022, 027, 047, 480 of 487.

  • Afdeling 3 van het Hoofdstuk 7 van Titel II van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) breidt de vrijstelling van bijdragen toegekend aan bepaalde gesubsidieerde contractuelen en bepaalde werknemers aangeworven in het kader van de herverdeling van de arbeidsduur in de openbare sector, uit tot de loonmatigingsbijdrage.

    Vanaf 1 januari 2004, zijn de werknemers aangegeven onder de werknemerskengetallen 024 en 484 de loonmatigingsbijdrage niet meer verschuldigd. Deze bijdrage werd geschrapt uit de basisbijdragevoet.

De Programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) wijzigt de bijdragevoet van de solidariteitsbijdrage voor de werknemers die onderworpen zijn aan het stelsels van de beroepsziekten.
Vanaf 1 januari 2005 is de bijdrage, die vroeger 1,10 % bedroeg, vastgesteld op 1,02%.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de basisbijdragevoet voor de werkgeversbijdragen voor de werknemers die onderworpen zijn aan alle stelsel van de sociale zekerheid 38,36% bedraagt voor de arbeiders en 32,36% voor de bedienden van de algemene categorieën.

Het plafond van de bijdragen die beschikbaar zijn voor de verminderingen moet bijgevolg eveneens worden aangepast vanaf het eerste kwartaal 2005.

In enkele bijzondere categorieën wordt de bijdragevoet van de loonmatigingsbijdrage ook beïnvloed door deze wijziging (cfr punt 5.1).

Artikel 18 van de Programmawet van 11 juli 2005 (Belgisch Staatsblad van 12 juli 2005) wijzigt tijdelijk de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor de werknemers die onderworpen zijn aan het stelsel van de beroepsziekten.
In het 3de kwartaal 2005 bedraagt deze bijdrage 1,08%.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de basisbijdragevoet voor de werkgeversbijdragen voor de werknemers die onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid 38,42% bedraagt voor de arbeiders en 32,42% voor de bedienden van de algemene categorieën.

Het plafond van de bijdragen dat beschikbaar is voor de verminderingen moet bijgevolg eveneens worden aangepast voor het derde kwartaal 2005.

In enkele zeldzame bijzondere categorieën wordt de bijdragevoet van de loonmatigingsbijdrage voor bepaalde werknemers ook beïnvloed door deze wijziging (cfr punt V.2).

Vanaf het 4de kwartaal 2005 zal, in toepassing van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse maatregelen (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2005), de solidariteitsbijdrage voor het fonds voor beroepsziekten 1% bedragen.

Artikel 5 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch staatsblad van 28 juli 2005) bepaalt de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor de werknemers onderworpen aan het stelsel van de beroepsziekten.

Vanaf het 4de kwartaal bedraagt deze bijdrage 1%.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de basispatronale bijdragen, voor de werknemers die aan het geheel van de sociale zekerheidsstelsels onderworpen zijn, 38,34% bedraagt voor de arbeiders en 32,34% voor de bedienden van de algemene categorie.

Het plafond van de beschikbare bijdragen voor de bijdrageverminderingen moet opnieuw worden aangepast voor het 4de kwartaal 2005.

In enkele speciale categorieën beïnvloedt deze wijziging de bijdragevoet van de loonmatigingsbijdrage (cfr. punt 8.8.01)

Uit hoofde van artikel 107 van de wet van 26 maart 1999 met betrekking tot het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) zijn de werkgevers, die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst met als doel het bevorderen van de tewerkstelling van risicogroepen of van personen op wie een begeleidingsplan van toepassing is, er toe gehouden een bijdrage te betalen die 0,10% bedraagt voor de vier kwartalen van het jaar 2000.

Deze bijdrage dient aangegeven te worden onder werknemerskengetal 852.

Om de werkgevers toe te laten de bijdrage bestemd voor de werkgelegenheid en de vorming te regulariseren voor het jaar 2000, werd opnieuw een bijlage, speciaal bestemd voor deze bijdrage, bij de aangifte voor het vierde kwartaal 2000 gevoegd.

De richtlijnen met betrekking tot deze maatregel bevinden zich in de Onderrichtingen aan de Erkende Sociale Secretariaten nr. 1324 van 28 oktober 1996. Hierbij wordt de aandacht van de E.S.S. er speciaal op gevestigd dat, voor de aangifte van deze bijdrage, het te vermelden bedrag op het papieren boekhoudraam, zowel in het gedeelte « berekeningsbasis » als in het gedeelte « verdeling der bijdragen », het bedrag is van de effectief verschuldigde bijdrage. Deze opmerking geldt ook voor de uitgifte van boekhoudramen op magnetische drager die opgesteld moeten worden overeenkomstig de specifieke technische modaliteiten , voorzien voor deze bijdrage voor het 4de kwartaal.

De voortzetting van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2001-2002. Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerscode 852) echter niet geïnd in het 1ste kwartaal 2001.

Het herinvoeren van deze maatregel was voorzien in het interprofessioneel akkoord 2001-2002. Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerskengetal 852) echter niet geïnd in het 2de kwartaal 2001.

Het percentage van deze bijdrage zal hoogstwaarschijnlijk verdubbeld worden in het 3de en 4de kwartaal 2001 en zou dan 0,20% bedragen.

Uit hoofde van hoofdstuk II, afdeling 1 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) zijn de werkgevers, die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied vallen van een collectieve arbeidsovereenkomst met het doel de tewerkstelling te bevorderen van personen die behoren tot risicogroepen of op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, gehouden een bijdrage te betalen die 0,10% bedraagt voor de jaren 2001 en 2002.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2001, maar wordt verdubbeld voor de laatste twee kwartalen van 2001. Voor het 3de en 4de kwartaal 2001 is de bijdrage dus vastgelegd op 0,20%.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder werknemerskengetal 852.

Uit hoofde van artikel 5 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) zijn de werkgevers, die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied vallen van een collectieve arbeidsovereenkomst met het doel de tewerkstelling te bevorderen van personen die behoren tot risicogroepen of op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, gehouden een bijdrage te betalen die 0,10% bedraagt voor de vier kwartalen van het jaar 2002.

Het koninklijk besluit van 18 februari 2002 (Belgisch staatsblad van 12 maart 2002) bepaalt 1 maart 2002 als uiterste datum van neerlegging van de te sluiten collectieve arbeidsovereenkomst in het kader van deze maatregel om vrijgesteld te worden van betaling van deze bijdrage.

Deze bijdrage moet aangegeven worden onder werknemerskengetal 852.

Een koninklijk besluit (nog te verschijnen) tot wijziging van, voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, het koninklijk besluit van 5 februari 2002 houdende uitvoering van artikel 3, alinea 2 en 7, §1, alinea 3 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers zou de bepalingen betreffende risicogroepen en jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, toepasbaar maken voor de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 januari 2001.

De Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) beperkt bij artikel 49 de berekeningsbasis voor de bijdrage voor risicogroepen tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De federale autonome overheidsbedrijven zouden bijgevolg deze bijdrage verschuldigd zijn voor hun contractueel personeel vanaf het derde kwartaal 2002. Voor het jaar 2002 werd het bedrag vastgesteld op 0,10 % van de kwartaalbezoldiging van de betrokken werknemers.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met de code 852 en de mogelijkheid werd reeds voorzien op de aangiften van de werkgevers met categorie 146, 346 en 350 vanaf het derde kwartaal 2002.

Het koninklijk besluit van 9 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) wijzigt voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van het koninklijk besluit van 5 februari 2002 tot uitvoering van artikelen 3, tweede lid en 7, §1, derde lid, van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van werknemers bij de autonome overheidsbedrijven, de bepalingen voor risicogroepen , voor de werknemers tewerkgesteld uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. In tegenstelling tot wat werd meegedeeld in de Instructies voor 3/2002 is deze wijziging van toepassing vanaf 1 januari 2001.

Anderzijds, beperkt de Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) bij artikel 49 de berekeningsbasis van de bijdrage voor risicogroepen tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst. Deze beperking treedt in werking vanaf 1 juli 2002.

Deze maatregel heeft tot gevolg dat de bijdragen aangegeven onder de code 852 niet meer verschuldigd zijn voor de bezoldigingen ontvangen door de leerlingen vanaf het 3de kwartaal 2002. De aangifte voor het 4de kwartaal 2002 werd in die zin aangepast.

Voor het 3de kwartaal 2002 worden de erkende sociale secretariaten die de toestand voor hun leden willen rechtzetten uitgenodigd aanvragen tot wijziging in te dienen bij de dienst Controle van de RSZ.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 852) niet verschuldigd voor het 1ste kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,20%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2003.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 852) niet verschuldigd voor het 2de kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,20%) tijdens het 3de en 4de kwartaal 2003.

Afdeling 1 van hoofdstuk II van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onderworpen zijn aan een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid van risicogroepen of van personen op wie een inschakelingparcours van toepassing is, een bijdrage verschuldigd zijn ten belope van 0.10% voor de jaren 2003 en 2004. Deze bijdrage wordt berekend op basis van de globale lonen van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het eerste en tweede kwartaal 2003 maar wordt verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2003. In het 3de en 4de kwartaal 2003 wordt de bijdrage aldus vastgesteld op 0.20%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852.

Het koninklijk besluit van 20 september 2003 tot vaststelling van een andere uiterlijke datum tot neerlegging van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in uitvoering van het artikel 4, §2, van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 30 september 2003), stelt de uiterste datum uit voor het neerleggen, bij de griffie van de Administratie van collectieve arbeidsregelingen, van de CAO tot vaststelling van de inspanningen ten voordele van de risicogroepen die hen vrijstellen van de storting van de bijdrage 852.

De uiterste datum van neerlegging van de CAO wordt vastgesteld op 1 oktober van het jaar waarop ze betrekking heeft.

Als gevolg van de invoering van de DMFA, ontvangt de werkgever geen bijlagen meer voor de samenvatting van de gestorte bijdragen in het lopende kalenderjaar en om, in voorkomend geval, de berekeningsbasis en het bedrag van de bijdragen aan te passen in het vierde kwartaal. De berekeningswijze van de bijdrage in het vierde kwartaal 2003 verschilt dus niet meer van die van de andere kwartalen. De eventuele wijzigingen moeten ingediend worden op het betrokken kwartaal zoals voor gewone wijzigingen.

Afdeling 1 van hoofdstuk II van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onderworpen zijn aan een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid van risicogroepen of van personen op wie een inschakelingparcours van toepassing is, een bijdrage verschuldigd zijn ten belope van 0,10 % voor de vier kwartalen van het jaar 2004.

Deze bijdrage moet aangegeven worden onder werknemerskengetal 852 0.

Zij wordt berekend op basis van de globale lonen van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst en is niet verschuldigd voor de leerlingen en stagiairs zelfs indien zij onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid (cfr. punt III. 2).

Als de werkgever niet is vrijgesteld van deze bijdrage en de zone 00055 “type leerling” is ingevuld voor een werknemer moet werknemerskengetal 852 0 niet worden ingevuld voor een werknemer die aangegeven wordt onder een gewoon werknemerskengetal.

De verlenging van deze maatregel is voorzien in het interprofessionele akkoord 2005-2006. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 852) niet verschuldigd in het eerste kwartaal 2005. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,20%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2005.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers die niet gebonden zijn of slechts voor een gedeelte van hun werknemers gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid voor risicogroepen, een bijdrage moeten betalen ten bedrage van 0,10% voor de jaren 2005 en 2006. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2005 maar ze wordt verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2005. Voor het 3de en 4de kwartaal 2005 wordt de bijdrage vastgesteld op 0,20%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852 0.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied vallen van een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid van risicogroepen een bijdrage moeten betalen ten bedrage van 0,10 % voor het jaar 2006. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852 0.

Hoofdstuk VIII van titel XIII van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) voorziet dat werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst vallen, vormgevend aan de inspanning ten voordele van personen die behoren tot risicogroepen, gehouden zijn tot het betalen aan de RSZ van een bijdrage van 0,10% voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door een dergelijke CAO. Deze bijdrage is niet meer beperkt in de tijd en moet bij Koninklijk Besluit geactiveerd worden voor een bepaalde periode op voorstel van de interprofessionele sociale partners.

Dit werd gerealiseerd door het Koninklijk Besluit van 19 maart 2007 tot activering van de inspanning ten voordele van risicogroepen en de inspanning ten voordele van de begeleiding en opvolging van werklozen voor de periode 2007-2008 (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2007).

Het Koninklijk Besluit tot bepaling van de uitsluitingen moet nog genomen worden.

De bijdrage wordt berekend op basis van het volledige loon van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852 0.

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2009-2010, heeft de Ministerraad een nog te verschijnen koninklijk besluit goedgekeurd dat de inspanningen voor personen die tot de risicogroepen behoren verderzet voor de periode 2009-2010.

De werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst vallen, die de inspanning ten voordele van personen die behoren tot risicogroepen concretiseert, blijven gehouden tot het betalen aan de RSZ van een bijdrage van 0,10% voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door een dergelijke CAO.

Deze bijdrage moet worden aangegeven onder werknemerskengetal 852 0.

Uit hoofde van artikel 121 van de wet van 26 maart 1999 met betrekking tot het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) bedraagt deze bijdrage 0,05% voor de vier kwartalen van het jaar 2000.

Deze bijdrage dient aangegeven te worden onder werknemerskengetal 854.

Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerscode 854) niet geïnd in het 1ste kwartaal 2001.

Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet geïnd in het 2de kwartaal 2001.

Een wetsontwerp voorziet het herinvoeren van deze maatregel waarvan de opbrengst zou bestemd zijn voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsprogramma van toepassing is.

Het percentage van deze bijdrage zal hoogstwaarschijnlijk verdubbeld worden in het 3de en 4de kwartaal 2001 en dan 0,10% bedragen.

Uit hoofde van hoofdstuk II, afdeling 2 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) zijn de werkgevers voor de jaren 2001 en 2002 een bijdrage van 0,05% verschuldigd bestemd voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2001, maar wordt verdubbeld voor de laatste twee kwartalen van 2001. Voor het 3de en 4de kwartaal 2001 is de bijdrage dus vastgelegd op 0,10%.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder werknemerskengetal 854.

Uit hoofde van artikel 7 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) , bedraagt deze bijdrage 0,05 % voor de vier kwartalen van het jaar 2002.

Deze bijdrage moet aangegeven worden onder werknemerskengetal 854.

Een koninklijk besluit (nog te verschijnen) tot wijziging van, voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, het koninklijk besluit van 5 februari 2002 houdende uitvoering van de artikels 3, alinea 2 en 7, §1, alinea 3 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers zou de bepalingen betreffende risicogroepen en jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, toepasbaar maken voor de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 januari 2001.

De Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) beperkt bij artikel 50, de berekeningsbasis voor de bijdrage voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De federale autonome overheidsbedrijven zouden bijgevolg deze bijdrage verschuldigd zijn voor hun contractueel personeel vanaf het derde kwartaal 2002. Voor het jaar 2002 werd het bedrag vastgesteld op 0,05 % van de kwartaalbezoldigingen van de betrokken werknemers.

Deze bijdrage moet aangegeven worden met de code 854 en de mogelijkheid werd reeds voorzien op de aangiften van de werkgevers met categorie 146, 346 en 350 vanaf het derde kwartaal 2002.

Het koninklijk besluit van 9 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) wijzigt voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van het koninklijk besluit van 5 februari 2002 tot uitvoering van artikelen 3, tweede lid en 7, §1, derde lid, van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van werknemers bij de autonome overheidsbedrijven, de bepalingen voor jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, voor de werknemers tewerkgesteld uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. In tegenstelling tot wat werd meegedeeld in de Instructies voor 3/2002 is deze wijziging van toepassing vanaf 1 januari 2001.

Anderzijds, beperkt de Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) bij artikel 49 de berekeningsbasis van de bijdrage bestemd voor jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst. Deze beperking treedt in werking vanaf 1 juli 2002.

Deze maatregel heeft tot gevolg dat de bijdragen aangegeven onder de code 854 niet meer verschuldigd zijn voor de bezoldigingen ontvangen door de leerlingen vanaf het 3de kwartaal 2002. De aangifte voor het 4de kwartaal 2002 werd in die zin aangepast.
Voor het 3de kwartaal 2002 worden de erkende sociale secretariaten die de toestand voor hun leden willen rechtzetten uitgenodigd aanvragen tot wijziging in te dienen bij de dienst Controle van de RSZ.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet verschuldigd voor het 1ste kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,10%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2003.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet verschuldigd voor het 2de kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,10%) tijdens het 3de en 4de kwartaal 2003.

Afdeling 2 van het hoofdstuk II van de wet van wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2003 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat de werkgevers voor de jaren 2003 en 2004 een bijdrage verschuldigd zijn ten belope van 0.05% voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is. Deze bijdrage wordt berekend op basis van de globale lonen van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2003 maar is verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2003. In het 3de en 4de kwartaal wordt de bijdrage vastgesteld op 0.10%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854.

Afdeling 2 van hoofdstuk II van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat de bijdrage bestemd voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is 0,05 % bedraagt voor de vier kwartalen van het jaar 2004.

Deze bijdrage moet aangegeven worden met werknemerskengetal 854 0.

Zij wordt berekend op basis van de globale lonen voor de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst en is niet verschuldigd voor de leerlingen en stagiairs zelfs indien zij onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid (cfr. punt III.2).
Als de zone 00055 “type leerling” is ingevuld moet werknemerskengetal 854 0 niet worden ingevuld, zelfs niet indien de werknemer wordt aangegeven onder een gewoon werknemerskengetal.

De verlenging van deze maatregel is voorzien in het interprofessionele akkoord 2005-2006. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet verschuldigd voor het 1ste kwartaal 2005. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,10%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2005.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers, voor de jaren 2005 en 2006, een bijdrage verschuldigd zijn van 0,05% bestemd voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen.

Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2005 maar ze wordt verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2005. Voor het 3de en 4de kwartaal 2005 wordt de bijdrage vastgesteld op 0,10%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854 0.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers, voor het jaar 2006, een bijdrage verschuldigd zijn van 0,05 % bestemd voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854 0.

Hoofdstuk VIII van titel XIII van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) voorziet dat werkgevers een bijdrage verschuldigd zijn van 0,05% bestemd voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen. Deze bijdrage is niet meer beperkt in de tijd en moet bij Koninklijk Besluit geactiveerd worden voor een bepaalde periode op voorstel van de interprofessionele sociale partners.

Dit werd gerealiseerd door het Koninklijk Besluit van 19 maart 2007 tot activering van de inspanning ten voordele van risicogroepen en de inspanning ten voordele van de begeleiding en opvolging van werklozen voor de periode 2007-2008 (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2007).

Het Koninklijk Besluit tot bepaling van de uitsluitingen moet nog genomen worden.

De bijdrage wordt berekend op basis van het volledige loon van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854 0.

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2009-2010, heeft de Ministerraad een nog te verschijnen koninklijk besluit goedgekeurd dat de inspanningen voor begeleiding en actieve opvolging van werklozen verderzet voor de periode 2009-2010.

De werkgevers blijven een bijdrage verschuldigd van 0,05% bestemd voor de begeleiding en actieve opvolging van werklozen.

Deze bijdrage moet worden aangegeven onder werknemerskengetal 854 0.

Voor de vier kwartalen van het jaar 2000 zijn de gewone en bijzondere bijdragevoeten F.S.O. als volgt vastgelegd :

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,18% zonder loonmatiging en 0,19% met loonmatiging voor de werkgevers die in 1999 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging voor de werkgevers die in 1999 gemiddeld ten minste 20 werknemers hebben tewerkgesteld.
    (Koninklijk besluit van 26 januari 2000 - Belgisch Staatsblad van 9 maart 2000)
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging.
    (Koninklijk besluit van 26 januari 2000 - Belgisch Staatsblad van 9 maart 2000).

Voor de vier kwartalen van 2001, werden de basis- en bijzondere bijdrage F.S.O. als volgt vastgelegd :

  • de basisbijdrage F.S.O. wordt niet geïnd tijdens het 1ste kwartaal 2001.
  • Voor het 2de, 3de en 4de kwartaal 2001 bedraagt deze 0,14% zonder loonmatiging en 0,15% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2000 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,16% zonder loonmatiging en 0,17% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2000 gemiddeld minstens 20 werknemers hebben tewerkgesteld. (Koninklijk besluit van 21 februari 2001 – Belgisch staatsblad van 14 maart 2001).
  • de bijzondere bijdrage F.S.O. bedraagt 0,16% zonder loonmatiging en 0,17% met loonmatiging.

(Koninklijk besluit van 23 januari 2001 – Belgisch staatsblad van 13 maart 2001)

Voor de vier kwartalen van 2002, werden de basis- en bijzondere bijdrage F.S.O. als volgt vastgelegd:

  • de basisbijdrage F.S.O. bedraagt 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,23% zonder loonmatiging en 0,24% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minstens 20 werknemers hebben tewerkgesteld. (Koninklijk besluit van 27 februari 2002 – Belgisch staatsblad van 21 maart 2002)
  • de bijzondere bijdrage F.S.O. bedraagt 0,17% zonder loonmatiging en 0,18% met loonmatiging. (Koninklijk besluit van 11 maart 2002 – Belgisch staatsblad van 21 maart 2002)

Artikel 48 van de programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) breidt het toepassingsgebied uit van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen tot de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 juli 2002.

Deze autonome overheidsbedrijven zijn bijgevolg voor hun contractueel personeel de basisbijdrage verschuldigd voor de financiering van het fonds voor sluiting van ondernemingen.

Ter herinnering, het bedrag van deze bijdrage werd voor het jaar 2002 vastgesteld op 0,20 % zonder loonmatiging en 0,21 % met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en op 0,23 % zonder loonmatiging en 0,24 % met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.

De basisbijdrage FSO moet aangegeven worden met de code 809 maar gezien de laattijdige verschijning van de teksten kon deze mogelijkheid niet voorzien worden op de aangiften voor het derde kwartaal 2002 voor de werkgevers met categorie 146, 346 en 350.

De wijzigingen zullen worden opgesteld door de diensten van de RSZ voor het derde kwartaal 2002 en de aangifte van het vierde kwartaal 2002 zal worden aangepast.

Voor de vier kwartalen van 2003, werden de basis- en bijzondere bijdrage F.S.O. als volgt vastgelegd:

  • de basisbijdrage F.S.O. bedraagt 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2002 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,23% zonder loonmatiging en 0,24% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2002 gemiddeld minstens 20 werknemers hebben tewerkgesteld
    (Koninklijk besluit van 17 januari 2003 – Belgisch Staatsblad van 30 januari 2003)
  • de bijzondere bijdrage F.S.O. bedraagt 0,17% zonder loonmatiging en 0,18% met loonmatiging
    (Koninklijk besluit van 17 januari 2003 – Belgisch Staatsblad van 30 januari 2003).

Om praktische redenen werd vroeger voor de bijdragevoeten voor het berekenen van de bijdragen bestemd voor het Fonds sluiting van ondernemingen geen rekening gehouden met het feit of een werknemer al dan niet de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is. De bijdragen werden vastgelegd per werkgever.

Aan de werkgever of zijn sociaal secretariaat werd echter de vrijheid gelaten om dit verschil van 0,01% in mindering te brengen bij de berekening voor de werknemers zonder loonmatiging.

Met de invoering van de DMFA en de berekening van de bijdragen per tewerkstelling van de werknemer is het nu mogelijk om geval per geval rekening te houden met de invloed van de loonmatiging in de bijdragevoeten en de 0,01% te onttrekken voor de werknemers die de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd zijn.

Hiervoor werden 2 nieuwe types van bijdragen gecreëerd voor werknemerskengetal 809:

  • Type 2 voor de bijdrage zonder loonmatiging voor de werkgevers met minder dan 20 werknemers,
  • Type 4 voor de bijdrage zonder loonmatiging voor de werkgever met minstens 20 werknemers,
  • De types 0 en 5 blijven behouden voor de bijdrage met loonmatiging.

Zo zijn, voor de gewone categorieën, de vier toepasbare bijdragevoeten voor de basisbijdrage FSO in 2003:

  • code 809 type 0 = 0,21%
  • code 809 type 2 = 0,20%
  • code 809 type 4 = 0,23%
  • code 809 type 5 = 0,24%

Hetzelfde principe wordt toegepast voor de bijzondere bijdrage FSO (code 810) waar in dit geval slechts 1 type 2 voor de bijdrage zonder loonmatiging moest gecreëerd worden.
Men heeft voor 2003:

  • code 810 type 0 = 0,18%
  • code 810 type 2 = 0,17%

Onder voorbehoud van het verschijnen in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit, zijn de bijdragevoeten voor de gewone en bijzondere bijdragen bestemd voor het fonds sluiting ondernemingen als volgt vastgelegd voor de vier kwartalen van 2004:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,25 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,26 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2003 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,29 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,31% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2003 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
    Wij vestigen uw aandacht op het feit dat de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld zijn in de artikels 80 en 81 van het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap voor Steenkool en Staal genieten niet meer van de bijzondere bijdrage vanaf het eerste kwartaal 2004.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,22 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,23 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).
    Vanaf het eerste kwartaal 2004, is deze bijdrage verschuldigd voor de erkende leerlingen en industriële leerlingen, de leerlingen met inschakelingparcours en de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd, vanaf het jaar volgend op het jaar waarin ze de leeftijd van achttien jaar bereiken, als ze niet meer van de beperkte onderwerping genieten (cfr. punt III. 2).

Aangezien de RSZ de belangrijkheidcodes, die de toepassing van de bijdrage voor het fonds sluiting onderneming vastleggen, niet kan bijwerken voor de verzending van de aangiften van het 1ste kwartaal 2004, werd een nieuwe werkwijze vastgelegd om te voorkomen dat de aangiften van bepaalde werkgevers blokkeren van wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2003 (zie onze briefwisseling van 21 januari 2004).

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2003) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2003) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2004, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2003) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2004 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het Koninklijk Besluit van 17 januari 2005 (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2005) bepaalt de bijdragevoeten voor de gewone en bijzondere FSO bijdragen voor de vier kwartalen van 2005, als volgt:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,25 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,26 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2004 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,29 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,31% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2004 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,22 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,23 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).

Aangezien het om budgettaire redenen niet mogelijk is geweest om de wetgeving en de informaticaprogramma’s aan te passen, heeft de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Zoals voor 2004 werd een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2004 (cfr ons schrijven van 5 januari 2005).

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2004) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2004) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2005, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2004) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2005 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het Koninklijk Besluit van 6 februari 2006 (Belgisch Staatsblad van 14 februari 2006) stelt voor de vier kwartalen van 2006 dezelfde bijdragevoeten vast voor de gewone en bijzondere FSO-bijdragen als in 2005, meer bepaald:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,25 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,26 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2005 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,29 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,31% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2005 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,22 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,23 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).

Zoals in 2005 is de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Er werd opnieuw een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering te vermijden van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2005.

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2005) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2005) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2006, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2005) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2006 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het Koninklijk Besluit van 25 februari 2007 (Belgisch Staatsblad van 9 maart 2007) stelt voor de vier kwartalen van 2007 de bijdragevoeten vast voor de gewone en bijzondere FSO-bijdragen. Aldus:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,18 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,19 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2006 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,20 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,21% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2006 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,15 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,16 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).

Zoals in 2006 is de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften voor het eerste kwartaal 2007, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Er werd opnieuw een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering te vermijden van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2006.

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2006) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2006) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2007, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2006) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2007 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het koninklijk besluit van 23 maart 2007 tot uitvoering van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 30 maart 2007) bepaalt de inwerkingtreding van deze wet op 1 april 2007.

De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2002) voorzag een grote uitbreiding van het toepassingsgebied van deze reglementering die voortaan de non-profit sector en de vrije beroepen, alsook de buitenlandse werkgevers omvat.

Bovendien worden de mogelijkheden tot vergoeding nog uitgebreid door het koninklijk besluit van 3 juni 2007, tot vermindering van het vereist gemiddeld minimum aantal werknemers tot vijf om recht te hebben op de sluitingsvergoeding krachtens artikel 10, § 2, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 3 juni 2007).

Wat de inning van de bijdragen betreft blijven 2 koninklijke besluiten hun effect hebben. Het gaat om het koninklijk besluit van 25 februari 2007 tot bepaling, voor het jaar 2007, van het bedrag, de modaliteiten en de vervaldagen voor de betaling van de verschuldigde bijdragen door de werkgevers aan het Fonds voor vergoeding van ontslagen werknemers in geval van sluiting van ondernemingen en om het koninklijk besluit van 25 februari 2007 tot bepaling, voor het jaar 2007, van het bedrag, de modaliteiten en de vervaldagen voor de betaling van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds voor vergoeding van de ontslagen werknemers in geval van sluiting van onderneming om een deel te dekken van de werkloosheidsvergoedingen betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan werknemers waarvan de uitvoering van het contract werd stopgezet, in toepassing van artikel 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Aldus blijft voor de commerciële sector, de basisbijdrage (kengetal 809) verschuldigd volgens de bestaande modaliteiten tot eind 2007. Er is echter geen vrijstelling meer tijdens het eerste kalenderjaar van tewerkstelling. Concreet worden de werkgevers, vanaf de DMFA voor 3/2007, ingeschreven met FSO-code “A” gelijkgesteld aan de code “S” en zijn de minimum bijdrage van 0,18% (0,17% zonder loonmatiging) verschuldigd ongeacht de datum in 2007 vanaf wanneer zij personeel hebben tewerkgesteld en ongeacht het aantal tewerkgestelde werknemers.

Voor de non-profitsector en de vrije beroepen moet de bijdragevoet vastgelegd worden bij koninklijk besluit en het ziet er naar uit dat geen enkele bijdrage zal verschuldigd zijn vóór 2008.

Er is voorzien dat buitenlandse werkgevers de bijdrage verschuldigd zouden zijn voor hun werknemers die gewoonlijk werken in België maar die niet gebonden zijn aan een exploitatiezetel in België. Praktisch is het nochtans niet mogelijk om voor deze werkgevers het kengetal 809 in DMFA aan te geven omdat hiervoor een herziening van de toekenning van FSO-codes nodig is die nog niet kon worden beëindigd.

I.1.1. BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIËLE SECTOR
  • Het KB van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2, 3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (BS van 20 februari 2008) legt de gewone FSO-bijdragen die verschuldigd zijn door de werkgevers met een industriële of commerciële finaliteit als volgt vast voor de vier kwartalen van 2008:
    • de basisbijdrage FSO bedraagt 0,14% zonder loonmatiging (WK 809 2) en 0,15% met loonmatiging (WK 809 0) voor de werkgevers die in 2007 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,15% zonder loonmatiging (WK 809 4) en 0,16% (WK 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2007 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden;
    • Er zijn afwijkende bijdragevoeten toepasselijk op bepaalde categorieën van werkgevers voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers. Ze worden gedetailleerd in punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en ze zijn opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder de code 809 6. De voedingssector geniet voor het gedeelte groenten- en fruitconserven en jamfabrieken (categorieën 051 en 052) niet langer van een afwijkende bijdragevoet.

      Voor de autonome overheidsbedrijven (categorie 350) blijft de bijdrage behouden.

  • Zoals in de voorgaande jaren is de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften voor het eerste kwartaal 2008, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Er werd opnieuw een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering te vermijden van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2007.

Ter herinnering :

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2007) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2007) « S » (klein percentage) of « A » (equivalent van « S » sedert het 3de kwartaal 2007) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2008 dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (BS van 9 augustus 2002) voorziet een verruiming van het toepassingsgebied van deze reglementering tot de buitenlandse werkgevers van de Europese Unie voor hun werknemers die “gewoonlijk” in België werken maar die niet verbonden zijn aan een uitbatingszetel in België.

Omwille van technische redenen hebben enkel de buitenlandse commerciële werkgevers van de Europese Unie met een categorie waarin de code 809 voorzien was en die tot op heden de code « A » of « N » hadden, de code « S » gekregen voor 2008/1. De buitenlandse commerciële werkgevers van de Europese Unie met een uitgesloten categorie en die tot op heden de code « O » hadden zullen de code « S » pas krijgen vanaf 2008/2 en zijn de bijhorende bijdrage dus pas verschuldigd vanaf het tweede kwartaal 2008 (geen terugwerkende kracht). Dit betreft voornamelijk de werkgevers met de categorie 012.
Concreet moeten de FSO-codes gebruikt worden die zijn overgemaakt met het signaal aan de werkgevers en de sociale secretariaten voor de DMFA van 2008/1.

I.1.2. BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET COMMERCIËLE SECTOR

Het KB van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de onderneming bedoeld wordt in artikel 2, 3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (BS van 20 februari 2008) voorziet de inning van deze bijdrage pas vanaf het 2de kwartaal 2008.

De betrokken werkgevers hebben de FSO-code « B » gekregen. Deze code zal meegedeeld worden met het signaal voor de DMFA van het 2de kwartaal 2008.

De publieke sector in de ruime zin, Belgisch of buitenlands, en de werkgevers van huispersoneel (categorieën 037 en 039) blijven uitgesloten van elke basisbijdrage voor het FSO.
De FSO-code « O » zal toegekend worden aan de werkgevers van de uitgesloten categorieën.

I.1.3. BIJZONDERE BIJDRAGE FSO

Het KB van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (BS van 20 februari 2008), legt de bijdragevoet voor de bijzondere bijdrage vast voor de vier kwartalen van 2008:

  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,15% zonder loonmatiging (WK 810 2) en 0,16% met loonmatiging (WK 810 0).

Deze bijdrage is verschuldigd voor alle werkgevers (zowel van de openbare sector als van de privé-sector) die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de sociale zekerheidswetgeving. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan de werkloosheidsregeling is de bijdrage niet verschuldigd.

I.1.1 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIELE SECTOR

De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2002) voorziet een aanzienlijke verruiming van het toepassingsgebied van deze reglementering.

Op niveau van de werknemers zijn voortaan alle personen betrokken die in hoofde van een contract arbeidsprestaties leveren tegen een loon en onder gezag van een ander persoon. Dit betekent dat volgende werknemers ze ook verschuldigd zijn:

  • De gesubsidieerde contractuelen : 024, 484,…
  • De door het IBF gesubsidieerde contractuelen in de ziekenhuizen : categorie 111
  • De kansarme jongeren : categorie 071
  • De geneesheren in opleiding tot specialist : categorie 072
  • De beursstudenten : werknemerskengetal 498
  • De onthaalouders : werknemerskengetal 497
  • De betaalde sportbeoefenaars : categorie 070 en 076

Wij zullen enkel de werknemers die niet binnen het toepassingsgebied van de wet van 27 juni 1969 vallen maar voor wie enkel een bijzondere bijdrage verschuldigd is, uitsluiten voor elke FSO-bijdrage. Het gaat over:

  • de slachtoffers van een arbeidsongeval of een beroepsziekte : categorie 027 en 028
  • de studenten : 840-841 aangegeven onder categorie 005 of een gewone categorie
  • de (pseudo-) bruggepensioneerden : 879, 883, 885

of die niet aangegeven moeten worden bij de RSZ :

  • de occasionele werknemers in de socio-culturele sector
  • het huispersoneel met beperkte prestaties
  • de vrijwilligers
  • bepaalde stagiairs

of die ingevolge hun statuut tewerkgesteld zijn in de openbare sector (671, 673, 675, 876 en 877).

I.1.2 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET-COMMERCIELE SECTOR

De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2002) voorziet ook voor de werkgevers een aanzienlijke verruiming van het toepassingsgebied van deze reglementering.

Vanaf het 2de kwartaal 2008 zijn de ondernemingen zonder handelsdoeleinde of industrieel doeleinde, alsook de titularissen van vrije beroepen, de basisbijdrage bestemd voor het FSO verschuldigd aan de RSZ.

Betrokken werkgevers:

De nieuwe reglementering hanteert een accurate definitie van de niet- commerciële sector en de industriële sector en baseert zich hiervoor op de juridische vorm van de werkgever.
In het eerste artikel van het koninklijk besluit van 23 maart 2007 werden de volgende 7 vormen van ondernemingen en verenigingen expliciet opgenomen:

  1. de vereniging zonder winstoogmerk;
  2. de internationale vereniging zonder winstoogmerk;
  3. de instelling of stichting van openbaar nut;
  4. de feitelijke vereniging, voorzover het gaat om ondernemingen zonder handelsdoeleinde of industrieel doeleinde;
  5. de vennootschap met een sociaal oogmerk waarvan de statuten bepalen dat de vennoten geen enkel vermogensvoordeel nastreven;
  6. de ziekenfondsen of landsbonden van ziekenfondsen;
  7. de beroepsverenigingen;

hierbij moeten de burgerlijke vennootschappen worden toegevoegd.

Alle titularissen van vrije beroepen, ongeacht de juridische vorm waarvoor ze geopteerd hebben, worden met deze sector gelijkgesteld.
In het kader van deze wetgeving werd de definitie van een vrij beroep heel ruim beschouwd. Het betreft: “elke zelfstandige beroepsactiviteit van levering van diensten of goederen die geen handelsdaad of ambachtelijke activiteit uitmaakt in de zin van de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister en die niet beoogd wordt door de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van activiteiten van landbouw en veeteelt”.

De betrokken werknemers zijn dezelfde als die beschreven voor de commerciële sector in voorgaand hoofdstuk.

Bedrag van de bijdrage

Het koninklijk besluit van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, voorziet dat voor de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld zijn in artikel 2, 3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 20 februari 2008) deze bijdrage in 2008 slechts verschuldigd is voor het tweede en derde kwartaal.

Voor deze twee kwartalen bedraagt ze:

  • 0,13% zonder loonmatigingsbijdrage
  • 0,14% met loonmatigingsbijdrage

van de brutobezoldigingen van de werknemers.

Onder brutobezoldigingen verstaat men de bezoldigingen die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid (verhoogd tot 108% voor de handarbeiders).

Praktische formaliteiten
  • Alle werkgevers die deze bijdrage verschuldigd zijn omdat zij één van de voornoemde juridische vorm hebben of omdat ze en vrij beroep uitoefenen, zullen de FSO-codeB” toegekend krijgen.
  • De werkgevers met categorie 035, 135, 335, 735 of 835 die enkel de vrije beroepen groeperen kregen ambtshalve de code B.
  • Voor de werkgevers waarvan de activiteit traditioneel beschouwd wordt als behorend tot de non-profitsector, maar die een commercieel doeleinde hebben (ze hebben geen voornoemde juridische vorm en zijn geen vrije beroepen), is het de FSO-bijdrage voor de commerciële of industriële sector die voortaan van toepassing is en de code S of L werd hen toegekend vanaf het tweede kwartaal 2008. Het is dus niet meer enkel de werkgeverscategorie die bepalend is om de toepasbare FSO-bijdrage te bepalen, zelfs als ze toch een algemene richtlijn geeft voor het merendeel van de werkgevers die er onder vallen.
  • De buitenlandse ondernemingen zijn deze bijdrage niet verschuldigd en de FSO-code “N” werd hen toegekend als ze afhangen van een categorie waar de bijdrage FSO kan aanwezig zijn. Zoniet, als alle werkgevers van een categorie worden uitgesloten, krijgen zij code “O”.

Deze codes werden meegedeeld aan de werkgevers of aan hun sociaal secretariaat met het DMFA-signaal voor het 2de kwartaal 2008.

De werkgevers die vinden dat hen een verkeerde FSO-code werd toegekend worden uitgenodigd hun redenen schriftelijk over te maken aan de Directie voor Identificatie bij de RSZ.

Deze bijdrage is een bijdrage onafhankelijk van de commerciële sector en de bijdragevoet is niet afhankelijk van het aantal tewerkgestelde werknemers bij de werkgever.

Ze wordt aangegeven met de bijdragecode 811 en bijdragetype 0 voor een werknemer die de loonmatiging verschuldigd is of bijdragetype 2 voor een werknemer die de loonmatiging niet verschuldigd is.

I.1 BIJDRAGE BESTEMD VOOR HET FONDS VOOR SLUITING VAN ONDERNEMINGEN – NIET-COMMERCIELE SECTOR

In het vierde kwartaal 2008 is er geen inning van de bijdrage bestemd voor het FSO voor de ondernemingen die geen industrieel of commercieel doeleinde hebben, alsook voor de titularissen van vrije beroepen (kengetal 811).

I.1.1 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIELE SECTOR

Het koninklijk besluit van 1 maart 2009 tot vaststelling, voor het jaar 2009, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2,3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2009) bepaalt de basisbijdragen FSO verschuldigd door de ondernemingen met een handelsdoeleinde of industrieel doeleinde voor de vier kwartalen van 2009:

  • de basisbijdrage FSO bedraagt 0,09% zonder loonmatiging (WK 809 2) en 0,10% met loonmatiging (WK 809 0) voor de werkgevers die tijdens de hieronder bepaalde referentieperiode gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden (FSOcode “S”) en 0,10% zonder loonmatiging (WK 809 4) en 0,11% (WK 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in de hieronder bepaalde referteperiode gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden (FSOcode “L”);
  • Er zijn afwijkende bijdragevoeten toepasselijk op bepaalde categorieën van werkgevers voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers. Ze worden gedetailleerd in punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en ze zijn opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder de code 809 6.

Een nog te verschijnen koninklijk besluit wijzigt, vanaf 1 januari 2009, de referteperiode die in aanmerking komt voor de bepaling van het gemiddeld aantal werknemers dat de werkgever heeft tewerkgesteld en op basis daarvan de toepasbare bijdragevoet.

De referteperiode die in aanmerking komt voor de bepaling van de bijdragevoet voor een jaar (n) wordt voortaan gespreid over het vierde kwartaal van het voorlaatste jaar (n-2) en de drie eerste kwartalen van het voorgaande jaar (n-1).

Voor de berekening van het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld tijdens de hierboven vermelde referteperiode wordt het totaal aantal aangegeven werknemers op het einde van elk kwartaal van de referteperiode gedeeld door het aantal kwartalen waarvoor de werkgever een aangifte heeft ingediend bij de RSZ.

Worden niet meegeteld:

  • de gelegenheidswerknemers in de land- en tuinbouw die aangegeven worden met dagforfait (werknemerskengetal 010 of 022 in de categorieën 193, 194, 494);
  • de gelegenheidswerknemers in de horeca (categorieën 116, 117, 216 en 217);
  • de seizoenarbeiders (S in de zone statuut);
  • de werknemers met gelimiteerde prestaties (LP in de zone statuut);
  • de studenten (werknemerskengetal 840 en 841);
  • de bruggepensioneerden en pseudo-bruggepensioneerden (werknemerskengetal 879, 883 of 885);
  • de werknemers in voltijdse loopbaanonderbreking (code 3 in de zone «maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd »);
  • de werknemers met uitsluitend verlof zonder wedde (prestatiecode 30)

Als op de dag waarop de berekening gebeurt, één of meerdere aangiften betreffende de referteperiode ontbreken bij de RSZ, dan wordt voor de ontbrekende periode het rekenkundig gemiddelde van het aantal vermelde werknemers op de ingediende aangiften, in aanmerking genomen.

Dit gemiddelde wordt 1 keer per jaar berekend bij het begin van het eerste kwartaal van elk jaar en de toegekende FSOcode (“S” voor commerciële werkgevers met minder dan 20 werknemers of “L” voor commerciële werkgevers met minstens 20 werknemers) wordt meegedeeld met het signaal DMFA van 1/2009. De overgangsperiode die elk eerste kwartaal van de voorgaande jaren van toepassing was voor de berekening van de FSObijdragen is niet meer van toepassing en de toegepaste bijdragevoet moet in overeenstemming zijn met de toegekende FSOcode.

I.1.2 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET-COMMERCIËLE SECTOR

Het koninklijk besluit van 1 maart 2009 tot vaststelling, voor het jaar 2009, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2,3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2009) bepaalt de basisbijdragen FSO verschuldigd door de ondernemingen zonder een handelsdoeleinde of industrieel doeleinde en voor de titularissen van vrije beroepen, voor de vier kwartalen van 2009:
de basisbijdrage FSO voor de werkgevers met een FSOcode “B” bedraagt 0,12% zonder loonmatiging (werknemerskengetal 811 2) en 0,13% met loonmatiging (werknemerskengetal 811 0).

I.1.3 BIJZONDERE BIJDRAGE FSO

Het koninklijk besluit van 1 maart 2009 tot vaststelling, voor het jaar 2009, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2009), legt de bijdragevoet voor de bijzondere bijdrage vast voor de vier kwartalen van 2009:
de bijzondere bijdrage FSO bedraagt 0,14% zonder loonmatiging (werknemerskengetal 810 2) en 0,15% met loonmatiging (werknemerskengetal 810 0).

Deze bijdrage is verschuldigd voor alle werkgevers (zowel van de openbare sector als van de privé-sector) die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de sociale zekerheidswetgeving. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan de werkloosheidsregeling is de bijdrage niet verschuldigd.

Vanaf 2010 wordt de notie die de grootte aanduidt uit de FSO-code geweerd.
Een nieuwe FSO-code “C” (commerciële bijdrage) wordt gecreëerd om de codes S (kleine commerciële bijdrage) en L (grote commerciële bijdrage) te vervangen.

Code FSO: bijdrage ten voordele van het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen

  • O : Werkgever met een categorie die is uitgesloten van het toepassingsgebied van de FSO-bijdrage.
  • N : Werkgever uitgesloten van de FSO-bijdrage in een bijdrageplichtige categorie.
  • S : Werkgever die de kleine commerciële bijdrage verschuldigd is (geldig t/m het 4e kwartaal 2009).
  • L : Werkgever die de grote commerciële bijdrage verschuldigd is (geldig t/m het 4e kwartaal 2009).
  • C : Werkgever die de commerciële bijdrage verschuldigd is (vanaf het 1e kwartaal 2010).
  • B: Werkgever die de niet-commerciële bijdrage verschuldigd is (vanaf het 2e kwartaal 2008).
  • A : Nieuwe werkgever die bij de RSZ is ingeschreven (geldig t/m het 4e kwartaal 2007).

De onderwerping aan de kleine commerciële bijdrage (voorheen code S : minder dan twintig werknemers) of de grote commerciële bijdrage (voorheen code L) zal vanaf nu bepaald worden op basis van de belangrijkheidscode van de werkgever.

De werkgever die onderworpen is aan de commerciële bijdrage zal de kleine bijdrage betalen indien zijn belangrijkheidscode kleiner of gelijk is aan 3.
Hij zal de grote bijdrage betalen indien zijn belangrijkheidscode groter of gelijk is aan 4.

De FSO-bijdrage zal dus bepaald worden aan de hand van deze twee codes:

  • de FSO-code om te bepalen of de werkgever de commerciële, de niet-commerciële of géén FSO-bijdrage moet betalen;
  • de belangrijkheidscode om de bijdragevoet van de commerciële FSO-bijdrage te bepalen.
FSO-bijdrage voor nieuwe werkgevers

De FSO-code zal zoals voorheen toegekend worden bij de identificatie van de werkgever op basis van de rechtsvorm en/of op basis van de categorie.
Tot op heden wordt elke nieuwe werkgever die de FSO-bijdrage verschuldigd was de code S (kleine bijdrage) toegekend gedurende het jaar van inschrijving.
Vanaf 2010, wanneer de onderwerping aan de kleine of de grote commerciële bijdrage bepaald zal worden op basis van de belangrijkheidscode, zal de nieuwe werkgever de code C (commerciële bijdrage) toegewezen krijgen en aldus onmiddellijk de bijdrage moeten betalen die overeenstemt met zijn werkelijke belangrijkheidscode. Hij kan dus onmiddellijk onderworpen zijn aan de grote commerciële bijdrage indien zijn belangrijkheidscode groter of gelijk is aan 4.

Opgelet: in de praktijk zullen de nieuwe werkgevers die vanaf 1 januari 2010 geïdentificeerd worden en die de commerciële bijdrage moeten betalen, meteen al de code C toegewezen krijgen, terwijl de omschakeling voor vroeger reeds bestaande werkgevers pas half februari zal gebeuren.
Bijgevolg zal in het repertorium voor een aantal werkgevers de code C te zien zijn, terwijl voor andere werkgevers tot 15 februari nog steeds de codes S of L zullen toegepast worden.

I.1.1 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIËLE SECTOR

Het koninklijk besluit van 4 maart 2010 tot vaststelling, voor het jaar 2010, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de onderneming bedoeld wordt in artikel 2, 3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (Belgisch Staatsblad van 18 maart 2010) legt de gewone FSO-bijdrage verschuldigd door ondernemingen met een industriële of commerciële finaliteit als volgt vast voor de vier kwartalen van 2010 :

  • de basisbijdrage FSO bedraagt 0,18% zonder loonmatiging (WK 809 2) en 0,19% met loonmatiging (WK 809 0) voor de werkgevers die tijdens de referteperiode, zoals beschreven in de OESS van 1/2009, gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,19% zonder loonmatiging (WK 809 4) en 0,20% met loonmatiging (WK 809 5) voor de werkgevers die tijdens de referteperiode, zoals beschreven in de OESS van 1/2009) gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
  • er zijn afwijkende bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde categorieën van werkgevers voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers. Ze worden gedetailleerd in punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en ze zijn opgenomen in het bijdragevoetbestand onder de code 809 6.
I.1.2 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET-COMMERCIËLE SECTOR

Het koninklijk besluit van 4 maart 2010 tot vaststelling, voor het jaar 2010, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de onderneming bedoeld wordt in artikel 2, 3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (Belgisch Staatsblad van 18 maart 2010) legt de gewone FSO-bijdrage verschuldigd door ondernemingen zonder industriële of commerciële finaliteit en voor de uitoefenaars van een vrij beroep als volgt vast voor de vier kwartalen van 2010 :

De basisbijdrage FSO bedraagt voor de werkgevers met FSO-code “B” 0,05% zonder loonmatiging (WK 811 2) en 0,05% met loonmatiging (WK 811 0)

I.1.3 BIJZONDERE BIJDRAGE FSO

Het koninklijk besluit van 4 maart 2010 tot vaststelling, voor het jaar 2010, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 18 maart 2010) bepaalt de bijdragevoet van de bijzondere bijdrage voor de vier kwartalen van 2010 :

De bijzondere bijdrage FSO bedraagt 0,24% zonder loonmatiging (WK 810 2) en 0,25% met loonmatiging (WK 810 0).

Deze bijdrage is verschuldigd door alle werkgevers (zowel openbare als privésector) die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan het stelsel van de werkloosheid is zij niet verschuldigd.

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 27 januari tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2000 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2000 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer
4 5,83 12 12,69
5 6,81 13 13,47
6 7,54 14 13,99
7 8,32 15 14,57
8 9,10 16 14,98
9 9,88 17 15,29
10 10, 92 18 15,66
11 11,96 19 en meer 15,97

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 2 februari 2001 tot wijziging van het KB/WIB 92 (Belgisch staatsblad van 16 februari 2001) op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari 2001 de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2001 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2001 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer
4 5,94 12 12,95
5 6,95 13 13,74
6 7,69 14 14,27
7 8,49 15 14,86
8 9,29 16 15,28
9 10,08 17 15,60
10 11,14 18 15,97
11 12,20 19 en meer 16,29

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 4 maart 2002 tot wijziging van het KB/WIB 92 (Belgisch staatsblad van 19 maart 2002) op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari 2002 de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2002 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2002 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer
4 0,1494 12 0,3269
5 0,1753 13 0,3475
6 0,1937 14 0,3604
7 0,2143 15 0,3756
8 0,2338 16 0,3864
9 0,2544 17 0,3940
10 0,2814 18 0,4037
11 0,3085 19 en meer 0,4113

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 28 februari 2003 tot wijziging van het KB/WIB 92 (Belgisch staatsblad van 6 maart 2003) op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari 2003 de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2003 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2003 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer
4 0,1524 12 0,3334
5 0,1789 13 0,3544
6 0,1976 14 0,3677
7 0,2186 15 0,3831
8 0,2385 16 0,3942
9 0,2595 17 0,4019
10 0,2871 18 0,4118
11 0,3147 19 en meer 0,4196

Titel II van de Programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december) wijzigt grondig, vanaf 1 januari 2005, de maatregelen die van toepassing zijn op de verschuldigde solidariteitsbijdrage voor de bedrijfsvoertuigen.

Toepassingsgebied

Deze bijdrage is verschuldigd zodra de werkgever aan de werknemer een voertuig ter beschikking stelt voor een ander gebruik dan strikt professioneel. Worden ook bedoeld, de voertuigen die gehuurd worden of in leasing genomen worden door de werknemer en waarvoor de kosten worden terugbetaald door de werkgever.
Voortaan houdt men geen rekening meer met een eventuele financiële bijdrage van de werknemer in de financiering of het gebruik van dat voertuig.

Onder “voertuig” moet worden verstaan de voertuigen die behoren tot de categorieën M1 en N1 zoals bepaald in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s en hun aanhangwagens moeten voldoen, te weten:

  • categorie M1: motorvoertuigen met tenminste 4 wielen, ontworpen en gebouwd voor het vervoer van passagiers, met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.
  • categorie N1: motorvoertuigen bestemd voor het vervoer van goederen, met een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton.
Bedrag van de bijdrage

Deze bijdrage is maandelijks en het bedrag is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig en van het type brandstof.

Ze wordt als volgt berekend en kan niet lager zijn dan 20,83 euro:

  • voor benzinevoertuigen: [ (Y x € 9) – 768] : 12
  • voor dieselvoertuigen: [ (Y x € 9) – 600] : 12
  • voor voertuigen op LPG: [ (Y x € 9) – 990] : 12
  • voor elektrische voertuigen: 20,83 euro
waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig, of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen (DIV).

Voor wat betreft de voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de DIV:

  • Y = 182 voor benzinevoertuigen
  • Y = 165 voor dieselvoertuigen

behalve in geval van omvorming van een voertuig van categorie M1 in een voertuig van categorie N1 waarbij het CO2-uitstootgehalte van het voertuig van categorie M1 van toepassing blijft.

De bijdrage is verschuldigd voor iedere werknemer die van een bedrijfsvoertuig heeft kunnen genieten in de loop van de maand, zelfs als dit gebruik niet de volledige maand dekt.

Het bedrag van de solidariteitsbijdrage wordt geïndexeerd op 1 januari van elk jaar en wordt gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2004 (114,08). Voor 2005 is de indexatiecoëfficiënt gelijk aan 1.

Voordeel voor de werknemer voor het gebruik van een bedrijfsvoertuig

Zelfs nu de solidariteitsbijdrage wordt berekend op een nieuwe basis, moet het voordeel dat voortvloeit uit het persoonlijk gebruik of uit de woon-werkverplaatsingen van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld, blijven vermeld worden op de aangiften aan de RSZ voor elke werknemer die ervan geniet.

Het koninklijk besluit van 21 januari 2005 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard (Belgisch Staatsblad van 3 februari 2005), indexeert vanaf 1 januari 2005 de basisbedragen die dienen voor de berekening van dit voordeel. Bijgevolg, moet men om het voordeel te berekenen vanaf 1 januari 2005 het aantal afgelegde kilometers voor privé- of voor woon-werkverplaatsingen tijdens het kwartaal, vermenigvuldigen met volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2005 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer
4 0,1585 12 0,3469
5 0,1861 13 0,3687
6 0,2056 14 0,3825
7 0,2274 15 0,3986
8 0,2481 16 0,4101
9 0,2699 17 0,4181
10 0,2987 18 0,4285
11 0,3274 19 en meer 0,4365
Manier van aangifte

Vanaf 1/2005 wordt de solidariteitsbijdrage op het persoonlijke gebruik van een bedrijfsvoertuig niet meer aangegeven op het niveau van de werknemerslijn, maar als een bijdrage niet gebonden aan een natuurlijke persoon.

Een nieuw werknemerskengetal 862 werd gecreëerd voor de bijdragen niet gebonden aan een natuurlijke persoon om deze bijdrage aan te geven vanaf 1/2005.
Bovendien is de vermelding van de nummerplaten van de betrokken voertuigen verplicht en daarvoor werd een nieuw functioneel blok “Bedrijfsvoertuig” (blok 90294) ingevoerd om deze gegevens aan te geven (zone 00781).

Het voordeel, dat voortvloeit uit het privé-gebruik of uit woon-werkverplaatsingen van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld, moet blijvend aangegeven worden per werknemer met de looncode 10. Het is mogelijk om het totale kwartaalbedrag van het voordeel aan te geven onder één enkele tewerkstellingslijn.

Het werknemerskengetal 860 type 0 opgenomen in de bijkomende bijdragen mag niet meer gebruikt worden voor de aangiften later dan 4/2004.

De wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2005) voegt, vanaf 1 juli 2005, een vermoeden in dat elk voertuig dat kan gebruikt worden voor privé-doeleinden door de werknemer ook effectief gebruikt wordt voor privé-doeleinden. Bijgevolg is in principe de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor elk voertuig dat ingeschreven is op naam van de werkgever of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig.

De werkgever kan dit vermoeden weerleggen door aan te tonen dat ofwel het voertuig ter beschikking gesteld wordt van een persoon die niet valt onder het toepassingsgebied van de sociale zekerheid voor werknemers ofwel dat het voertuig louter voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.

Men vindt een gedetailleerde beschrijving van de bewijselementen die aanvaard worden door de RSZ om dit vermoeden te weerleggen in de Algemene Instructies Onderrichtingen aan de Werkgevers, § 3.3.269.

De Programmawet (I) van 27 december 2005 (Belgisch staatsblad van 30 december 2005) brengt verduidelijkingen aan bij de interpretatie van het begrip bedrijfsvoertuig waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is.

Bijgevolg dient men onder « voertuig ter beschikking gesteld aan de werknemer voor andere dan loutere beroepsdoeleinden » te verstaan : onder andere het voertuig dat de werkgever ter beschikking stelt aan de werknemer om de woon-werkverplaatsing individueel af te leggen en/of voor privé-gebruik alsook het voertuig gebruikt voor het collectief vervoer van werknemers. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het individueel en collectief gebruik van het voertuig.

Er wordt evenwel een uitzondering voorzien voor wat betreft een voertuig gebruikt voor collectief vervoer wanneer het gaat om een systeem van vervoer van werknemers overeengekomen door de sociale partners waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig behorend tot de categorie N1, waarin, naast de chauffeur, minstens twee andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur. De werkgever is verantwoordelijk voor het bewijs van deze elementen. Daarenboven moet de werkgever, opdat de solidariteitsbijdrage niet verschuldigd is voor dit laatste soort voertuig, ook bewijzen dat er geen ander privé-gebruik gemaakt wordt van het voertuig gebruikt voor collectief vervoer van werknemers.

Voor het jaar 2006 moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage verkregen na de toepassing van de gepaste formule geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficient 116,65/114,08.

Als maandelijkse bijdrage krijgt men dan:

  • voor benzinevoertuigen: [(Y × € 9) – 768] : 12 = bedrag × 116,65 ∕ 114,08
  • voor dieselvoertuigen: [(Y × € 9) – 600] : 12 = bedrag × 116,65 ∕ 114,08
  • voor voertuigen op LPG: [(Y × € 9) – 990] : 12 = bijdrage × 116,65 ∕ 114,08
  • voor elektrisch aangedreven voertuigen: € 20,83 × 116,65 ∕ 114,08 = 21,30

De minimumbijdrage wordt € 21,30 per maand.

Voordeel voor de werknemer voor het gebruik van een bedrijfsvoertuig

Het koninklijk besluit van 17 februari 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard (Belgisch Staatsblad van 23 februari 2006), indexeert vanaf 1 januari 2006 de basisbedragen die dienen voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik van een voertuig dat door de werkgever ter beschikking wordt gesteld van de werknemer voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer. Bijgevolg moet men om het voordeel, dat per werknemer moet aangegeven worden onder looncode 10, te berekenen vanaf 1 januari 2006 het aantal afgelegde kilometers voor privé- of voor woon-werkverplaatsingen tijdens het kwartaal vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2006 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer
4 0,1617 12 0,3539
5 0,1898 13 0,3761
6 0,2097 14 0,3902
7 0,2320 15 0,4066
8 0,2531 16 0,4183
9 0,2753 17 0,4265
10 0,3046 18 0,4370
11 0,3339 19 en meer 0,4452

Hoofdstuk I van Titel III van de programmawet (1) van 20 juli 2006 (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2006) brengt verduidelijkingen aan voor de werknemers die genieten van een bedrijfsvoertuig waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is en voor bepaalde vrijstellingen.

Aldus is de bijdrage eveneens verschuldigd voor werknemers uitgesloten uit de wet van 1969 maar tewerkgesteld in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst.

Onder « een gebruik andere dan loutere beroepsdoeleinden » dient verstaan te worden de woon-werkverplaatsing die individueel afgelegd wordt, het privé-gebruik en het collectief vervoer van werknemers.

De bijdrage is niet verschuldigd voor een systeem van collectief vervoer overeengekomen door de sociale partners als aan volgende voorwaarden gelijktijdig is voldaan:

er wordt gebruik gemaakt

  • ofwel van een voertuig behorend tot de categorie N1, waarin, naast de chauffeur, minstens twee andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur en voorzover de werkgever bewijst dat er geen ander privé-gebruik wordt gemaakt van dit voertuig; wanneer het gebruikte voertuig minder dan drie plaatsen bevat of wanneer de ruimte voorbehouden voor het vervoer van personen uit één enkele zitbank of slechts één rij zitplaatsen bestaat, volstaat het dat naast de chauffeur minstens één andere werknemer van de onderneming aanwezig is tijdens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur;
  • ofwel van een voertuig, behorend tot de categorie M1 met ten minste vijf plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, en maximum acht plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, in dit geval moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • naast de chauffeur zijn gewoonlijk minstens drie werknemers van de onderneming aanwezig gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur,
    • het voertuig moet geïdentificeerd zijn overeenkomstig de door de Koning bepaalde procedure, als dienend voor het collectief vervoer van de onderneming en indien de werkgever bewijst dat er geen ander privé-gebruik van dit voertuig is.

Anderzijds, als wordt vastgesteld dat een werkgever één of meerdere voertuigen onderworpen aan de solidariteitsbijdrage niet heeft aangegeven of dat hij één of meerdere valse aangiften heeft gedaan om de betaling van de bijdrage of een deel ervan te ontduiken, dan is hij een forfaitaire vergoeding verschuldigd waarvan het bedrag gelijk is aan het dubbel van de ontdoken bijdragen. Deze forfaitaire vergoeding is niet van toepassing voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 maart 2006 voor zover de werkgevers ten laatste op 30 juni de voertuigen aangegeven hebben en de desbetreffende solidariteitsbijdrage betaald hebben.

Zie in elk geval ook naar de tekst die inmiddels werd gepubliceerd bij de tussentijdse onderrichtingen aan de werkgevers op de portaalsite van de sociale zekerheid.

Voor het jaar 2007 moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage verkregen na de toepassing van de gepaste formule geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 118,73/114,08.

Als maandelijkse bijdrage krijgt men dan:

  • voor benzinevoertuigen: [(Y × € 9) – 768] : 12 = bedrag × 118,73 ∕ 114,08
  • voor dieselvoertuigen: [(Y × € 9) – 600] : 12 = bedrag × 118,73 ∕ 114,08
  • voor voertuigen op LPG: [(Y × € 9) – 990] : 12 = bijdrage × 118,73 ∕ 114,08
  • voor elektrisch aangedreven voertuigen: € 20,83 × 118,73 ∕ 114,08 = 21,68

De minimumbijdrage wordt € 21,68 per maand.

Voor het jaar 2008 moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage, bekomen na toepassing van de voorziene formule, geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 120,27/114,08. Aldus bekomt men volgende maandbedragen:

  • Voor benzinevoertuigen : [ (Y × 9 €) – 768 ] : 12 = bijdrage × 120,27 ∕ 114,08
  • Voor dieselvoertuigen : [ (Y × 9 €) – 600 ] : 12 = bijdrage × 120,27 ∕ 114,08
  • Voor voertuigen op LPG : [ (Y × 9 €) – 990 ] : 12 = bijdrage × 120,27 ∕ 114,08
  • Voor elektrisch aangedreven voertuigen : 20,83 € × 120,27 ∕ 114,08 = 21,96.

Deze maandelijkse bijdrage mag niet minder dan 21,96 € bedragen.

Voordeel voor de werknemer voor het gebruik van een bedrijfsvoertuig

Het KB van 10 februari 2008 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard, (BS van 14 februari 2008), indexeert vanaf 1 januari 2008 de basisbedragen die dienen voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik van een voertuig dat door de werkgever ter beschikking wordt gesteld van de werknemer voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer. Bijgevolg moet men om het voordeel, dat per werknemer moet aangegeven worden onder looncode 10, te berekenen vanaf 1 januari 2008 het aantal afgelegde kilometers voor privé- of voor woon-werkverplaatsingen tijdens het kwartaal vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2008 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in EURO per afgelegde km Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer
4 0,1682 12 0,3681
5 0,1975 13 0,3913
6 0,2182 14 0,4059
7 0,2414 15 0,4230
8 0,2633 16 0,4352
9 0,2865 17 0,4437
10 0,3169 18 0,4547
11 0,3474 19 en meer 0,4632

Voor het jaar 2009, moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage, bekomen na toepassing van de voorziene formule, geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 126,46/114,08.

Aldus bekomt men volgende maandbedragen:

  • Voor benzinevoertuigen: [ (Y × 9 €) – 768 ] : 12 = bedrag × 126,46 ∕ 114,08
  • Voor dieselvoertuigen: [ (Y × 9 €) – 600 ] : 12 = bedrag × 126,46 ∕ 114,08
  • Voor voertuigen op LPG: (Y × 9 €) – 990 ] : 12 = bedrag × 126,46 ∕ 114,08
  • Voor elektrisch aangedreven voertuigen : 20,83 € × 126,46 ∕ 114,08 = 23,09
waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig, of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen (DIV).

Het minimumbedrag van de bijdrage is 23,09 euro per maand.

Voor het jaar 2010, moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage, bekomen na toepassing van de voorziene formule, geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 125,67/114,08.

Aldus bekomt men volgende maandbedragen:

  • Voor benzinevoertuigen: [ (Y x 9 €) – 768 ] : 12 = bedrag x 125,67/114,08
  • Voor dieselvoertuigen: [ (Y x 9 €) – 600 ] : 12 = bedrag x 125,67/114,08
  • Voor voertuigen op LPG: [ (Y x 9 €) – 990 ] : 12 = bedrag x 125,67/114,08
  • Voor elektrisch aangedreven voertuigen : 20,83 € x 125,67/114,08 = 22,95
waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig, of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen (DIV).

Het minimumbedrag van de bijdrage is 22,95 euro per maand.

Artikel 33 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) breidt de inning van de bijzondere compenserende bijdrage uit tot de conventionele brugpensioenen die toegestaan werden tijdens de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2002 uit hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999.

Artikel 12 van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2003 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) breidt de inning van de bijzondere compenserende bijdrage uit tot de conventionele brugpensioenen die toegestaan werden in de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2004 uit hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999.

Artikel 12 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch staatsblad van 19 juli 2005) breidt de inning van de bijzondere bijdrage uit tot de conventionele brugpensioenen, uit hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999, toegestaan in de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006.

Artikel 4 van de wet van 17 mei 2007 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2007-2008 (1) (Belgisch Staatsblad van 19 juni 2007) verlengt de inning van de bijzondere compenserende bijdrage voor conventionele brugpensioenen toegekend tijdens de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008, in hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999.

Een wet, die de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor loontrekkenden wijzigt op het gebied van de bijdrage verschuldigd door de werkgevers voor de werkloosheid die te wijten is aan economische redenen, en nog moet verschijnen in het Belgisch Staatsblad, stelt vanaf het jaar 2000 een bijzondere bijdrage in ter responsabilisering van de werkgevers op het gebied van de economische werkloosheid.

Voor meer gedetailleerde informatie over deze maatregel dienen de sociale secretariaten de “Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers” te raadplegen, Deel 3, titel 3, hoofdstuk 1, punt N.

Het is de RSZ die eenmaal per jaar de berekening uitvoert en het bedrag aan de werkgever of zijn ESS meedeelt onder de vorm van een debetbericht dat betaald dient te worden binnen dezelfde termijn als de socialezekerheidsbijdragen voor het 2de kwartaal. Het bedrag van de bijdrage wordt eenmaal per jaar vastgelegd en het zijn de gegevens die beschikbaar zijn op het moment van de berekening die gebruikt worden om het aantal dagen economische werkloosheid te bepalen. Wijzigingen aan de aangifte kunnen het verschuldigde bedrag niet verminderen. Het is dus onnodig voorstellen tot wijziging ter gedeeltelijke of volledige annulatie over te maken. Elke betwisting dient schriftelijk overgemaakt te worden aan de algemene directie van de diensten voor controle der aangiften.

Het koninklijk besluit van 4 juli 2001 tot uitvoering van artikel 38, par. 3sexies van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch staatsblad van 12 juli 2001) legt het forfaitair dagbedrag vast voor de berekening van deze bijdrage voor het jaar 2001.

Dit bedraagt 60 BEF voor het jaar 2001.

De betrokken werkgevers of hun mandatarissen zullen binnenkort het debetbericht (ref. ADGIII/113) ontvangen dat deze bijdrage vastlegt. Ter herinnering, deze bijdrage zal moeten gestort worden binnen dezelfde termijnen als de bijdragen voor het tweede kwartaal 2001.

Hoofdstuk XI van Titel X van de Programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004) stelt vanaf het jaar 2005, een jaarlijkse bijdrage in voor de responsabilisering van de werkgevers uit de bouwsector, inzake de economische werkloosheid.

Zijn betrokken, de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124).

Deze jaarlijkse bijdrage wordt berekend op basis van een gedeelte van de dagen tijdelijke werkloosheid die de werkgevers met PC 124 aangegeven hebben in het voorgaande jaar voor de handarbeiders en leerlingen onderworpen aan de wetten van de jaarlijkse vakantie van de werknemers.

Het bedrag van de bijdrage wordt berekend per handarbeider of leerling volgens de volgende formule:

(A - B) × F

waarbij
  • A = het totale aantal dagen tijdelijke werkloosheid als gevolg van gebrek aan werk wegens economische redenen die door de werkgever werd aangegeven voor elke handarbeider of leerling onderworpen aan de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers die hij heeft tewerkgesteld in de loop van het voorgaande kalenderjaar ;
  • B = een aantal dagen tijdelijke werkloosheid als gevolg van gebrek aan werk wegens economische redenen dat niet in aanmerking wordt genomen voor het berekenen van de bijdrage; dit aantal wordt bepaald door de Koning;
  • F = een forfaitair bedrag, bepaald door de Koning.

Het is de RSZ die eenmaal per jaar de berekening uitvoert en het bedrag aan de werkgever of zijn ESS meedeelt onder de vorm van een debetbericht dat betaald dient te worden binnen dezelfde termijn als de socialezekerheidsbijdragen van het uitgiftekwartaal. Het bedrag van de bijdrage wordt eenmaal per jaar vastgelegd en het zijn de gegevens die beschikbaar zijn op het moment van de berekening die gebruikt worden om het aantal dagen economische werkloosheid te bepalen. Wijzigingen aan de aangifte kunnen het verschuldigde bedrag niet verminderen. Anderzijds, in geval van laattijdige ontvangst van één of meerdere aangiften zal de berekening gebeuren na ontvangst van de laatste.

Het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot uitvoering van artikel 38, § 3 sexies van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 30 september 2005) bepaalt het forfaitair bedrag van de bijdrage per werkloosheidsdag (F) en het aantal dagen economische werkloosheid die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bijdrage (B).

F = 46,31 €
B = 110 dagen

De betrokken werkgevers of hun mandatarissen hebben op 30 september 2005 een debetbericht ontvangen (ref. ADGIII/113) met de berekening van deze bijdrage die moet gestort worden binnen dezelfde termijn als de verschuldigde bijdragen voor het derde kwartaal 2005.

De CAO van 22/11/1999 gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, tot wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, tot bepaling van de rechten van de arbeiders in het kader van het sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling, stelt, voor alle werknemers die ressorteren onder PC 111, een extralegaal pensioen in dat uitsluitend wordt gefinancierd door het Fonds voor bestaanzekerheid van de metaalverwerkende nijverheid. Vanaf 1 april 2000 wordt aan alle werkgevers van de sector, met uitzondering van diegene die, onder bepaalde voorwaarden, reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/1999, een sociale bijdrage van 1% opgelegd die bestemd is voor dit Fonds.

Deze beschikking heeft voor gevolg dat, vanaf het 2de kwartaal 2000, alle werkgevers die onder PC 111 vallen de bijdrage van 8,86% verschuldigd zijn op de stortingen die worden uitgevoerd met het oog op het toekennen van extralegale voordelen in geval van pensioen of voortijdig overlijden, hetzij op de bijdrage van 1% (1,25% vanaf 1/4/2002) die bestemd is voor het Fonds, hetzij op de stortingen die uitgevoerd worden door die werkgevers die reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/1999.

De CAO van 4/7/2001 gesloten binnen het Paritair Comité voor het garagebedrijf in uitvoering van het nationaal akkoord 2001-2002 van 3 mei 2001,stelt voor alle arbeiders die ressorteren onder PC 112 een extralegaal pensioen in dat gefinancierd wordt door het Pensioenfonds voor het garagebedrijf. Vanaf 1 januari 2002, wordt aan alle werkgevers van de sector, met uitzondering van diegene die, onder bepaalde voorwaarden, reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/2000, een sociale bijdrage van 1% opgelegd die bestemd is voor dit Fonds.

Eveneens stelt de CAO van 10/10/2001 gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk in uitvoering van het nationaal akkoord 2001-2002 van 7 mei 2001, voor alle arbeiders die ressorteren onder PC 149.02, een extralegaal pensioen in dat gefinancierd wordt door het Pensioenfonds voor koetswerkbedrijven. Vanaf 1 januari 2002, wordt aan alle werkgevers van de sector, met uitzondering van diegene die, onder bepaalde voorwaarden, reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/2000, een sociale bijdrage van 1% opgelegd die bestemd is voor dit Fonds.

Deze beschikkingen hebben voor gevolg dat, vanaf het eerste kwartaal 2002, alle werkgevers die onder PC 112 of 149.02 ressorteren de bijdrage van 8,86% verschuldigd zijn op de stortingen die worden uitgevoerd met het oog op het toekennen van extralegale voordelen in geval van pensioen of voortijdig overlijden, zowel op de bijdrage van 1% die bestemd is voor het Fonds, als op de stortingen die uitgevoerd worden door de werkgevers die reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/2000.

In de tussentijdse onderrichtingen van het eerste kwartaal 2004 voor de Erkende Sociale Secretariaten (“Inning door de RSZ van bijdragen sectorale pensioenfondsen – aangiftes voedingssector (PC 118) vanaf het tweede kwartaal 2004”) werd een niet-exhaustieve lijst opgenomen van sectoren waarvoor een gedeelte van de bijdrage die door toedoen van de RSZ wordt geïnd en doorgestort wordt naar het Fonds voor bestaanszekerheid, bestemd is voor de financiering van een sectoraal pensioenfonds. Tevens werd vermeld dat op deze stortingen de bijzondere werkgeversbijdrage van 8,86% op de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood verschuldigd is.

Intussen heeft de RSZ, na een grondig onderzoek van de problematiek, zijn standpunt hieromtrent enigszins bijgesteld. M.b.t. de bijzondere bijdrage bepaalt het artikel 38 § 3ter van de wet van 29 juni 1981 dat zij verschuldigd is op alle stortingen die door de werkgevers worden verricht om aan hun personeelsleden of aan hun rechtverkrijgende(n) buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen.

Op de stortingen in een sectoraal pensioenfonds opgericht in overeenstemming met het bepaalde in de wet van 28 april 2003 op de aanvullende pensioenen (WAP), behalve op de stortingen bestemd voor het solidariteitsluik, is de bijzondere bijdrage verschuldigd.

Een storting door een bepaalde werkgever in een sectoraal pensioenfonds opgericht buiten het toepassingsgebied van de WAP komt echter niet steeds (integraal) ten goede van zijn werknemer(s). Om die reden heeft de RSZ inmiddels de beslissing genomen dat op de in die sectoren verrichte stortingen de bijzondere bijdrage niet verschuldigd is. Dit geldt voor stortingen binnen o.a. de sectoren bouwbedrijf, stoffering en houtbewerking, drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf en papier- en kartonbewerking. Deze sectoren werden m.a.w. ten onrechte opgenomen in de lijst waarvan sprake.

In verband met deze problematiek verwijzen wij ook naar het overzicht dat de RSZ aan de Unie van de Erkende Sociale Secretariaten van Werkgevers heeft bezorgd met de sectoren waarvoor de RSZ de bijdragen aanvullend pensioen int en de integratie van de bijdrage van 8,86% doorvoert in de bijdrage aanvullend pensioen of de basisbijdrage voor bestaanszekerheid.

Artikel 47 van de Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) neemt vanaf 1 juli 2002, de contractuele werknemers van de federale overheidsbedrijven op in het toepassingsgebied van afdeling 6 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen die gaat over het toekennen van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers.

De federale autonome overheidsbedrijven zijn bijgevolg de bijdrage voor educatief verlof voor hun contractuele werknemers verschuldigd vanaf het derde kwartaal 2002. Deze bijdrage bedraagt 0,04 % van de bezoldiging van de betrokken werknemers en is geïntegreerd in de basisbijdragevoet voor de werknemers.

Gezien de late verschijningsdatum van deze maatregel konden de verschuldigde bijdragevoeten voor de betrokken werknemers niet worden aangepast voor het derde kwartaal 2002 en was het niet mogelijk deze bijdrage op te nemen in de aangifte.

Voor het derde kwartaal 2002 zullen wijzigingen worden opgesteld door de diensten van de RSZ en de bijdragevoeten van de aangifte voor het vierde kwartaal 2002 zullen worden aangepast.

Met ingang van het 1ste kwartaal 2004 is de bijdrage die bestemd is om het betaald educatief verlof te bekostigen, verschuldigd voor de erkende en industriële leerlingen, de leerlingen met een inschakelingsovereenkomst, alsook de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd , met ingang van het jaar dat volgt op dat tijdens hetwelk zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, aangezien zij niet langer genieten van een beperkte onderwerping (zie punt III. 2).

Ter herinnering, deze bijdrage bedraagt 0,04 % van de bezoldigingen van de werknemer en zij is geïntegreerd in de basisbijdragevoet van de werknemers.

Het koninklijk besluit van 3 augustus 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 - toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers - van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (BS van 16 augustus 2007) voorziet een verhoging van de bijdrage voor het betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2007.

Aldus wordt het percentage van 0,04 naar 0,08 gebracht vanaf het vierde kwartaal 2007 tot en met het derde kwartaal 2009.

Deze bijdrage is geïntegreerd in de basisbijdragevoet.

Het koninklijk besluit van 16 december 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 24 december 2008) voorziet een daling van de bijdragevoet voor de bijdrage voor betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2008.

Aldus wordt het percentage van 0,08 naar 0,04 gebracht in het vierde kwartaal 2008.
Het wordt verhoogd tot 0,06 in het eerste kwartaal 2009 tot en met het derde kwartaal 2009.

Deze bijdrage is geïntegreerd in de basisbijdragevoet van de betrokken werknemers.

Het koninklijk besluit van 16 december 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 24 december 2008) bepaalt de bijdragevoet voor de bijdrage voor het betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2008.

Aldus, wordt het percentage van 0,04 verhoogd tot 0,06% vanaf het 1ste kwartaal 2009 tot en met het 3de kwartaal 2009.

Deze bijdrage is geïntegreerd in de basisbijdragevoet van de betrokken werknemers.

Het koninklijk besluit van 21 december 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) bepaalt de bijdragevoet voor het betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2009.

Aldus werd het percentage 0,06 verlaagd naar 0,05 % vanaf het 4de kwartaal 2009 tot en met het derde kwartaal 2010.

Deze bijdrage is inbegrepen in de basisbijdragevoet voor de betrokken werknemers.

Een koninklijk besluit (nog te verschijnen) tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 houdende uitvoering van artikel 2, alinea 3, van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen zou deze bijdrage toepasbaar maken voor de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 juli 2002 voor al hun personeel.

Het bedrag van deze bijdrage is vastgesteld op 0,10 % van de bezoldiging van de werknemers.

Deze bijdrage moet aangegeven worden met de code 859 en de mogelijkheid werd reeds voorzien op de aangiften van de werkgevers met categorie 146, 346 en 350 vanaf het derde kwartaal 2002.

Het koninklijk besluit van 9 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot uitvoering van artikel 2, derde alinea van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werklozen bevestigt dat deze bijdrage verschuldigd is door de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 juli 2002 (cfr IESS 3/2002).

Het koninklijk besluit van 23 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot uitvoering van artikel 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en van de artikelen 2, tweede lid, en 5, derde lid, van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 30 juni 2003) preciseert dat enkel het contractueel personeel van de federale autonome overheidsbedrijven deze bijzondere bijdrage verschuldigd is (werknemerskengetal 859) vanaf 1 juli 2002.

De sociale secretariaten die aangiften hebben ingediend met berekening van deze bijdrage voor het statutaire personeel van de autonome overheidsbedrijven worden uitgenodigd aanvragen tot wijziging in te dienen bij de Directie van de dienst aangiften voor het 3de en 4de kwartaal 2002 en de wijzigingen uit te voeren vanaf het 1ste kwartaal 2003.

Het koninklijk besluit van 27 maart 2003 tot vrijstelling van bepaalde werkgeverscategorieën, voor de jaren 2003 en 2004, van de bijzondere werkgeversbijdrage bestemd voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werknemers, ingesteld bij koninklijk besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003), bepaalt de te vervullen voorwaarden en formaliteiten.

De werkgevers zijn vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage bestemd voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werknemers wanneer:

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst of een voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20% bestemd voor personen die behoren tot risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij in 1997-1998, 1999-2000 en 2001-2002 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20% bestemd voor de personen die behoren tot risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning vanaf 1997 rechtstreeks hebben gestort aan een V.Z.W. die het bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming en tewerkstelling van deze categorieën, en
  • zij voor de periode 2003-2004 dit stelsel voortzetten.

De werkgevers die wensen te genieten van de vrijstelling moeten daartoe een gemotiveerde aanvraag met het bewijs dat zij voldoen aan de voorwaarden, indienen bij de Minister van Tewerkstelling.
Het is ook nuttig dit mee te delen aan de Directie van de dienst Controle van de R.S.Z. omdat deze vrijstellingen slechts a posteriori kunnen toegestaan worden wegens de huidige staat van de Dmfa.

Een nieuw type bijdrage 8 werd gecreëerd voor werknemerskengetal 859 om aan enkele vrijgestelde werkgevers deze bijdrage niet op te leggen.

Dit werknemerskengetal 859 8 mag gebruikt worden met terugwerkende kracht vanaf 1/2003 voor de werkgeverscategorieën 087 en 187. De toegepaste bijdragevoet zal bijgevolg gelijk zijn aan 0,00%.

Ter herinnering, enkel de werkgevers die een gemotiveerde aanvraag, met het bewijs dat zij aan alle voorwaarden voldoen, hebben ingediend bij de FOD Werk kunnen genieten van de vrijstelling (cfr ESS 3/2003).

De betrokken werkgevers en/of hun mandatarissen worden gevraagd de nodige wijzigingen uit te voeren.

Het Koninklijk Besluit van 7 januari 2007 waarbij voor de jaren 2005 en 2006 bepaalde categorieën van werkgevers vrijgesteld worden van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 25 januari 2007) verduidelijkt de te vervullen voorwaarden en formaliteiten.

De werkgevers worden vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen wanneer:

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en;
  • zij in 1997-1998, 1999-2000 en 2001-2002 en 2003-2004 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en;
  • zij het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning vanaf 1997 rechtstreeks gestort hebben aan een V.Z.W. die dit bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming of tewerkstelling van deze categorieën, en;
  • zij voor de periode 2005-2006 dit stelsel voortzetten.

De werkgevers die wensen te genieten van de vrijstelling moeten daarvoor bij de Minister van Werk een gemotiveerde aanvraag indienen waarbij zij het bewijs leveren dat zij voldoen aan de voorziene voorwaarden.

In DMFA moeten de betrokken werkgevers type 8 vermelden met werknemerskengetal 859 (bijdragevoet = 0,00%) opdat de vrijstelling voor hen toepasbaar is.

Het koninklijk besluit van 26 april 2009 tot vrijstelling van bepaalde categorieën van werkgevers van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, ingesteld bij koninklijk besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 18 mei 2009) verduidelijkt de te vervullen voorwaarden en de na te komen formaliteiten.

De werkgevers zijn vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage bestemd voor de financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor de oudere werklozen wanneer:

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van de minimaal 0,20%, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij in de jaren gelegen tussen 1996 en 2008, gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20%, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij vanaf 1997 het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning rechtstreeks gestort hebben aan een VZW die dit bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming of tewerkstelling van deze categorieën, en
  • zij voor de periode 2009-2010 dit stelsel voortzetten.

In de DMFA, moeten de betrokken werkgevers het type 8 met het werknemerskengetal 859 (bijdragevoet = 0,00%) vermelden opdat de vrijstelling wordt toegepast.

Het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 waarbij voor de jaren 2007 2008 bepaalde categorieën van werkgevers vrijgesteld worden van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen ingesteld bij koninklijk besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 1 februari 2010) geeft een wettelijke basis aan de vrijstelling van de bijdrage voor de jaren 2007 2008.

Het beschrijft de te vervullen voorwaarden en modaliteiten.

De werkgevers zijn vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de ancienniteitstoeslag voor oudere werklozen wanneer :

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij in de jaren gelegen tussen 1996 en 2006 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning vanaf 1997 rechtstreeks gestort hebben aan een VZW die dit bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming of tewerkstelling van deze categorieën, en
  • zij voor de jaren 2007 - 2008 dit stelsel voortzetten.

De werkgevers die wensen te genieten van de vrijstelling moeten daartoe een gemotiveerde aanvraag indienen bij de Minister bevoegd voor Werk waarbij zij het bewijs leveren dat zij voldoen aan de voorziene voorwaarden.

In de DmfA moeten de betrokken werkgevers type 8 vermelden bij werknemerskengetal 859 (bijdrage = 0,00%) opdat de vrijstelling kan worden toegepast.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat de bijdragen die bestemd zijn voor het fonds voor bestaanszekerheid nooit verschuldigd zijn voor de erkende leerlingen en de stagiairs, zelfs wanneer deze onderworpen zijn aan het geheel van de sociale zekerheidsstelsels (cfr. Punt III.2.).

Wanneer dus de zone 00055 “type leerling” ingevuld is, hoeven de CT 820, 830, 831, 832 en 833 niet hernomen te worden, zelfs niet voor de gewone werknemerscodes.

PARITAIR COMITE VOOR DE ZELFSTANDIGE KLEINHANDEL (PC 201)

Voor werkgevers met meer dan 20 werknemers op 30 juni van het voorgaande jaar die actief zijn in de niet-voedingssector, is er een verhoogde bijdragevoet voor wat betreft de bijdrage ten behoeve van het sociaal fonds voor de zelfstandige kleinhandel.

Er werd vastgesteld dat de controle van de bijdrage (werknemerskengetal 832) op basis van de NACE-code niet betrouwbaar is.

De toepasselijke bijdragevoet kan echter vastgesteld worden op basis van de werkgeverscategorie zodat de controle op de NACE-code vervalt en enkel gebeurt op de belangrijkheidscode ( 20 type 5) voor de categorieën 067, 169, 077, 078, 081, 091 en 100.

De mogelijkheid om het werknemerskengetal 832 toe te passen met type 5 werd geschrapt voor de categorieën 057, 058 en 158 (voeding), maar de werknemerskengetallen 832 0 en 832 5 blijven behouden in de categorieën 067, 169, 077, 078, 081, 091 en 100 die enkel van toepassing zijn op werkgevers uit de sector niet-voeding.

In uitvoering van het sectorieel akkoord 2003-2004 heeft het Paritair Comité voor het bouwbedrijf beslist om vanaf het derde kwartaal 2004, de bijdragen bestemd voor de financiering van bepaalde stelsels voor bestaanszekerheid niet meer te berekenen op basis van een percentage van de bezoldiging, maar op forfaitaire basis per tewerkgestelde werknemer.

De RSZ staat in voor de inning en de navordering van de forfaitaire bijdrage. De manier van inning en navordering is dezelfde als voor de andere bijdragen voor sociale zekerheid.

Deze CAO is van toepassing op werkgevers van ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (categorieën 024, 044, 054 en 026) en de arbeiders die zij tewerkstellen en is ook van toepassing op de uitzendkantoren die interimarbeiders ter beschikking stellen van de bouwondernemingen (categorieën 224, 244, 254 en 226).

De bijdrage is verschuldigd voor de arbeiders ( met inbegrip van de leerling-arbeiders en de gesubsidieerde contractuelen). Zij wordt berekend op niveau van de werknemerslijn. Een nieuw werknemerskengetal 826 is hiervoor voorzien.

Aanpassingen aan het glossarium (bijlagen 2 en 3):
  • toevoegen werknemerskengetal 826
  • type werknemerskengetal: supplementaire bijdrage
  • omschrijving: forfaitaire bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid
  • type werknemer: supplementaire bijdrage
  • aanwezigheid: 2 (kan alleen gebruikt worden voor werknemerskengetal bijdrage (zone 00082)
  • geldig vanaf het derde kwartaal 2004 tot 9999/4
  • begindatum geldigheid 01/07/2004 – einddatum geldigheid 01/01/9999
  • type van de bijdrage: 0

Het betreft een bijdrage waarvoor geen berekeningsbasis moet worden ingevuld (cfr. de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid 856).

Berekening van de bijdrage

Formule : F × µ(c)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.
Het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdrage is voor 2004 vastgesteld op

  • € 480 voor de werkgevers met categorieën 024, 224, 044, 244, 054, 254
  • € 400 voor de werkgevers met categorieën 026 en 226

Het forfait wordt vermenigvuldigd met prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk

De prestatiebreuk µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdragevermindering. Echter, in tegenstelling tot de prestatiebreuk die gebruikt wordt voor de bijdrageverminderingen, moet men ook rekening houden met de prestatiecode 71 (economische werkloosheid).

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen die worden aangegeven met uitsluitend dagen en deze die worden aangegeven met dagen en uren.

Aangifte enkel in dagen:

µ = X ∕ (13 × D)

waarbij X = de dagen met code 1, 2, 3, 4, 5, 12, 20, 71 en 72, de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van X
waarbij D = het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel

Aangifte in dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = de uren met code 1, 2, 3, 4, 5, 12, 20, 71 en 72, de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op het tweede cijfer na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond).

De som, per werkgeverscategorie, van alle µ geeft µ(c. Men houdt geen rekening met de tewerkstellingslijnen waarvoor een code is ingevuld in de zone “type leerovereenkomst”.

µ(c) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(c) > 1, dan is de waarde van µ(c) = 1).

Opmerking:

Uit gegevens die ons werden overgemaakt door de sector blijkt dat de CAO van 3 juni 2004 tot vaststelling van de forfaitaire bijdrage verschuldigd voor het Fonds voor bestaanszekerheid voor de handarbeiders in de bouw, zal worden aangepast.

In bepaalde situaties zou het immers kunnen dat wanneer een arbeider binnen eenzelfde kwartaal onder meerdere RSZ-categorieën-bouw wordt aangegeven door eenzelfde werkgever, de som van de prestatiebreuken over alle categorieën heen meer dan 1 bedraagt. In dit geval wordt het maximaal verschuldigde bedrag geplafonneerd op € 480 waarbij de aftopping gebeurt op de hoogste bijdrage.

bvb. resultaat onder categorie 024 = 440; resultaat onder categorie 026 = 42; 440 wordt afgetopt naar 438.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat, ingevolge de uitbreiding van het toepassingsgebied van het paritair comité 323 tot de werkgevers die uitsluitend of overwegend dienstboden tewerkstellen, een bijdrage bestemd voor het fonds voor bestaanszekerheid wordt opgelegd voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor dienstbode die onder dit paritair comité ressorteren.

De dienstboden die worden aangegeven met werknemerskengetallen 027 en 045 onder de werkgeverscategorie 037 zijn, vanaf het vierde kwartaal 2004, de bijdrage 820 verschuldigd.

Wij vestigen de aandacht op het feit dat voor de artiesten (werknemerskengetal 046 of 047) die ressorteren onder het paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf nog altijd de bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid voor de Podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap verschuldigd is als zij binnen het toepassingsgebied vallen van dit fonds.

Aldus is voor de artiesten die zijn aangegeven onder categorie 562 en voor wie PC 304 is vermeld, de bijdrage 830 verplicht.

Aangezien de definitie van artiest die gebruikt wordt voor de toepassing van de sociale zekerheid uitgebreider is dan deze die van toepassing is in het paritair comité, is het mogelijk dat een werknemer aangegeven met werknemerskengetal 046 of 047 in categorie 562 niet ressorteert onder PC304, in welk geval hij wordt aangegeven met waarde 999 in de zone PC.

FORFAITAIRE BIJDRAGE BESTEMD VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De collectieve arbeidsovereenkomst van 9 februari 2006 wijzigt de CAO van 3 juni 2004 tot vaststelling van de forfaitaire bijdrage aan het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf.

De berekeningswijze van de factor µ en de forfaitaire bedragen werden aangepast.

Aldus wordt vanaf 1 april 2006 de bijdrage als volgt berekend:

Formule : F × µ(c)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Voor de kwartalen 2, 3 en 4 2006, werd het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdrage vastgelegd op

  • 515 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • 505 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 430 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdrageverminderingen, maar rekeninghoudend met bijkomende codes van dagen.

Van 3/2004 tot 1/2006, moest men eveneens rekening houden met de prestatiecode 71 (economische werkloosheid).

Vanaf 2/2006, moet men rekening houden met alle aangegeven dagen met uitzondering van de code 10 (gewaarborgd loon 2de week e.a.), 11 (arbeidsongeschiktheid met aanvulling of voorschot overeenkomstig de CAO 12bis/13bis), 50 (ziekte), 51 (moederschapsbescherming), 60 (arbeidsongeval) en 61 (beroepsziekte). Bovendien moet men er de dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding aan toevoegen (bezoldigingscode 3).

Men moet altijd een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen die worden aangegeven met uitsluitend dagen en deze die worden aangegeven met dagen en uren.

Aangifte enkel in dagen :

µ = X ∕ (13 × D)

waarbij X = alle aangegeven dagen met uitzondering van die met codes 10, 11, 50, 51, 60 en 61; met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding wordt eveneens in rekening gehouden bij de berekening van X
waarbij D = het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel

Aangifte in dagen en uren :

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle aangegeven uren met uitzondering van deze onder codes 10, 11, 50, 51, 60 en 61; met de uren die overeenstemmen met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding wordt eveneens rekening gehouden bij de berekening van Z
waarbij U = het gemiddelde aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op het tweede cijfer na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond)

De som, per werkgeverscategorie, van alle µ geeft µ(c). Men houdt geen rekening met de tewerkstellingslijnen waarvoor een code is ingevuld in de zone "type leerovereenkomst".

µ(c) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(c) > 1, dan is de waarde van µ(c) = 1).

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 9 november 2006 bepaalt voor het eerste en tweede kwartaal 2007 het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdrage verschuldigd voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf.

Voor de kwartalen 1 en 2 2007 blijft het bedrag van de forfait ongewijzigd en bedraagt:

  • € 515 voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • € 505 voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • € 430 voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

Ter herinnering, het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

1/ De CAO’s van 10 mei 2007 en van 21 juni 2007 gesloten binnen het paritair comité voor het bouwbedrijf ( PC n° 124) bepaalt de bedragen van de forfaitaire bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf voor het 3de en 4de kwartaal 2007.

Voor de kwartalen 3 en 4 2007, blijft het bedrag van het forfait onveranderd en bedraagt:

  • 515 € voor de werkgevers met categorieën 024 en 224,
  • 505 € voor de werkgevers met categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 430 € voor de werkgevers met categorieën 026 en 226.

2/ Er is nu bijkomend een vermindering van het bedrag van de forfaitaire bijdrage voorzien ingeval de werknemer minstens 58 jaar oud is op de laatste dag van het kwartaal.

Voor die werknemers van minsten 58 jaar worden de forfaits in het 3de en 4de kwartaal:

  • 415 € voor de werkgevers met categorieën 024 en 224,
  • 405 € voor de werkgevers met categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 330 € voor de werkgevers met categorieën 026 en 226.

Deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Om de verlaagde forfaits te gebruiken in DMFA, werd een nieuw type bijdrage 1 gecreëerd voor het werknemerskengetal 826 en ingevoerd in de betrokken categorieën.

3/ Deze CAO’s voorzien eveneens een vermindering van de forfaits voor werknemers aangeworven na 30 juni 2007 en die, op moment van de aanwerving, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben. Deze verminderingen zijn van toepassing tijdens het kwartaal van aanwerving en de 7 volgende kwartalen.

Voor deze werknemers jonger dan 25 jaar worden de forfaits in het 3de en 4de kwartaal

  • 215 € voor de werkgevers met categorieën 024 en 224,
  • 205 € voor de werkgevers met categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 130 € voor de werkgevers met categorieën 026 en 226.

Omwille van technische redenen worden deze verlaagde forfaits voor de jongeren van minder dan 25 jaar niet toegepast in de DMFA. De werkgever betaalt het niet-verlaagde forfait en het Fonds voor Bestaanszekerheid zal aan de werkgever het verschil terugstorten tussen het betaalde bedrag en het verschuldigde bedrag.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

1/ De CAO van 25 oktober 2007, afgesloten in de schoot van het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124), legt voor het 1ste, 2de en 3de kwartaal 2008 de bedragen vast van de forfaitaire bijdrage aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf

Voor de kwartalen 1,2 en 3 2008, bedraagt het forfait :

  • 550 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • 539 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 459 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.

2/ Indien de werknemer minstens 58 jaar is op de laatste dag van het kwartaal, is een vermindering van het bedrag van de forfaitaire bijdrage voorzien.

Voor deze werknemers van minstens 58 jaar bedraagt het forfait voor de kwartalen 1,2 en 3 2008 :

  • 450 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • 439 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 359 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

Om deze verlaagde forfaits toe te passen in de DMFA, moet type 1 aangegeven worden met het werknemerskengetal bijdrage 826.

3/ Deze CAO voorziet eveneens een vermindering van de forfaits voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben.
Deze verminderingen zijn toepasbaar gedurende het kwartaal van aanwerving bij de werkgever en de 7 volgende kwartalen. Een onderbreking van de tewerkstelling gedurende een of meer kwartalen verlengt de verminderingsperiode niet.
Onder eerste aanwerving bij een werkgever wordt verstaan, de eerste tewerkstelling als arbeider of leerplichtige waarvoor de bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid verschuldigd is.

Voor deze werknemers van minder dan 25 jaar bedraagt het forfait voor de kwartalen 1,2 en 3 2008 :

  • 250 € voor de werkgevers van de categorieën 024 et 224,
  • 239 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 et 254
  • 159 € voor de werkgevers van de categorieën 026 et 226.

Vanaf 2008/1 is voor het werknemerskengetal bijdrage 826 een nieuw type 2 gecreëerd en geïntegreerd in de betrokken categorieën.
Er werd voor deze gevallen een nieuwe zone 00896 « datum eerste aanwering » voorzien.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op het niveau van de werknemerslijn.

I.1 FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 13 juni 2008, afgesloten in de schoot van het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124), wijzigt voor het 4de kwartaal 2008 en het 1ste, 2de en 3de kwartaal 2009 de bedragen van de forfaitaire bijdrage aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf

Voor de kwartalen 4/2008, 1,2 en 3/2009:

  • bedraagt het bedrag van het gewone forfait :
    • 565 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 554 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 474 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.
  • het bedrag van het verlaagde forfait voor werknemers van minstens 58 jaar op het einde van het kwartaal bedraagt:
    • 465 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 454 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 374 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 1.
  • het bedrag van het verlaagde forfait gedurende 8 kwartalen voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving bij de betrokken werkgever, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben, bedraagt:
    • 265 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 254 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 174 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 2, alsook met de datum van eerste aanwerving in de zone 000896.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

I.2 FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS TRANSPORT EN LOGISTIEK

De collectieve arbeidsovereenkomst van 27/10/2008 gesloten in het paritair comité voor het vervoer en de logistiek voert, vanaf het 1ste kwartaal 2009, voor de arbeiders aangegeven onder kengetallen 015 en 027 (met inbegrip van de leerlingen vanaf het jaar waarin ze 19 jaar worden) in de werkgeverscategorie 083, een forfaitaire bijdrage in bestemd voor het Sociaal Fonds voor Transport en Logistiek ter financiering van een sectorale hospitalisatieverzekering.

Aldus wordt de bijdrage “826” met bijdragetype “0” ingevoerd in de bijdragevoeten.

Het forfaitair bedrag is 25 euro en de bijdrage wordt berekend op niveau van de werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn) zonder dat een berekeningsbasis moet worden vermeld.

Berekening van de bijdrage:

Formule : F × µ(t)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(t) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdrageverminderingen.

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen exclusief aangegeven met dagen en die aangegeven met dagen en uren.

Uitsluitend aangegeven met dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = alle dagen aangegeven met prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van X
waarbij Y= aantal dagen per week van het arbeidsregime.

Aangegeven in dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven met prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren van de maatpersoon

µ wordt afgerond op het tweede cijfer na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond).

De som van alle µ geeft µ(t).

µ(t) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(t) > 1, dan is de waarde van µ(t) = 1)

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS VOOR DE ONDERNEMINGEN VAN DE BRANDSTOFFENHANDEL

De CAO van 06/02/2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor de brandstoffenhandel (PC 127) zal vanaf het 2de kwartaal 2009, voor de arbeiders aangegeven onder kengetal 015 en 027 (met inbegrip van de leerlingen vanaf het jaar dat ze 19 worden), in de werkgeverscategorie 091, een forfaitaire bijdrage invoeren bestemd voor het Sociaal Fonds voor de ondernemingen van handel in brandstoffen ter financiering van een sectorale hospitalisatieverzekering.

Aldus zal de bijdrage “826” met bijdragetype “0” ingevoerd worden in het bijdragevoetenbestand.

De forfaitaire bijdrage bedraagt 25 euro en de bijdrage wordt berekend per werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn) zonder dat een berekeningsbasis moet worden vermeld.

Berekening van de bijdrage:

Formule : F × µ(b)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

De forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(b) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de verminderingen van bijdragen.

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen uitsluitend aangegeven in dagen en de tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren.

Aangegeven uitsluitend in dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = alle dagen aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de dagen die gedekt worden door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van X
waarbij Y = het aantal dagen van de arbeidsregeling per week

Aangegeven in dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de uren die overeenstemmen met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op twee cijfers na de komma (0,005 wordt afgerond naar boven).

De som van alle µ wordt µ(b).

µ(b) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(b) > 1, dan is de waarde µ(b) = 1).

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS VOOR DE ONDERNEMINGEN VAN DE BRANDSTOFFENHANDEL

De inning van een forfaitair bedrag van 25 € (bijdrage 826) voor de werkgeverscategorie 091 (Paritair Comité van de brandstoffenhandel (PC 127)), die werd aangekondigd in de IESS 1/2009 vanaf het 2de kwartaal 2009, werd uitgesteld tot het 3de kwartaal 2009.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS VOOR DE ONDERNEMINGEN VAN DE BRANDSTOFFENHANDEL

De inning van een bijdrage 826 voor en forfaitair bedrag van € 25 voor de werkgeverscategorie 091 (Paritair Comité van de brandstoffenhandel (PC 127)) is verschuldigd vanaf het derde kwartaal 2009 (cfr IESS 1/2009)

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET WAARBORG- EN SOIAAL FONDS VOOR DE VASTGOEDSECTOR

De CAO van 29/04/2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het beheer van gebouwen, de vastgoedmakelaars en de dienstboden (PC 323) voert vanaf het 3de kwartaal 2009 een forfaitaire bijdrage in ter financiering van het sectorale reservefonds bestemd voor het sectorale pensioenplan georganiseerd door het waarborg- en sociaal fonds voor de vastgoedsector. Deze bijdrage is verschuldigd voor de handarbeiders en bedienden aangegeven met codes 015, 024, 027, 484, 487en 495 (met inbegrip van de leerlingen vanaf het jaar waarin ze 19 jaar worden) onder de werkgeverscategorieën 112 en 113 en voor de dienstboden aangegeven met code 027 en 045 in de categorie 037.

Aldus werden de bijdragen “826” en “836” met type bijdrage “0" ingevoerd in het bijdragevoetenbestand. De forfaitaire bijdrage bedraagt € 59,63 (inclusief de bijzondere bijdrage van 8,86% op de extra-legale voordelen toegekend door de werkgevers in zake pensionering of voortijdig overlijden) en de bijdrage wordt berekend op niveau van de werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn) zonder dat een berekeningsbasis moet vermeld worden.

Berekening van de bijdrage:

F × µ(h)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(h) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdrageverminderingen.

Men moet de tewerkstellingen die uitsluitend in dagen worden aangegeven onderscheiden van de tewerkstellingen die in dagen en uren worden aangegeven.

Aangegeven uitsluitend met dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = het aantal dagen aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 30 en 73;
de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van X
waarbij Y = het aantal dagen per week van het arbeidsregime.

Aangegeven met dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 30 en 73;
de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren van de maatpersoon

µ wordt afgerond op twee cijfers na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond).

De som van alle µ per tewerkstelling geeft µ(h),

µ(h), per werknemerslijn kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(h) > 1, dan is de waarde µ(h) = 1)

Vanaf 1 januari 2010 is het niet meer het aantal tewerkgestelde werknemers op 30 juni van voorgaand jaar dat in aanmerking genomen wordt voor de bepaling van het aantal tewerkgestelde werknemers bij een werkgever, maar een gemiddelde over een referteperiode identiek aan deze waarmee rekening gehouden wordt voor de berekening van de bijdragevoet voor de FSO-bijdrage.

Het is nog altijd de belangrijkheidscode die toegekend werd aan de werkgever die bepalend blijft of sommige bijdragen bestemd voor het Fonds voor Bestaanszekerheid verschuldigd zijn, maar vanaf 1 januari 2010, werd de manier voor het bepalen van de belangrijkheidscode herzien (cfr. Punt VII 2) en dat kan een invloed hebben op de verschuldigdheid van de bijdrage voor bepaalde Fondsen.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 25 juni 2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf (PC nr. 124) wijzigt de bedragen van de forfaitaire bijdrage verschuldigd voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf in het 4de kwartaal 2009 en het 1ste kwartaal 2010.

Voor de kwartalen 4/2009 en 1/2010:

  • bedraagt het bedrag van het gewone forfait :
    • 600 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 589 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 509 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.
  • het bedrag van het verlaagde forfait voor werknemers van minstens 58 jaar op het einde van het kwartaal bedraagt:
    • 500 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 489 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 409 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 1.
  • het bedrag van het verlaagde forfait gedurende 8 kwartalen voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving bij de betrokken werkgever, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben, bedraagt:
    • 300 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 289 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 209 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 2, alsook met de datum van eerste aanwerving in de zone 000896.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Bijdrage bestemd voor het fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf

Een CAO van 6 november 2009 stelt dat voor de werkgevers die gemiddeld tijdens het 4de kwartaal van het (kalenderjaar - 2) en het 1ste tot en met het 3de kwartaal van het (kalenderjaar - 1) minder dan 20 werknemers tewerkstellen, de bestaanszekerheidsbijdragen verhoogd worden met 1,5%. Voor deze ondernemingen is een tegemoetkoming van het Fonds voor bestaanszekerheid voorzien in de terugbetaling van het gewaarborgd loon. Voorheen gold deze tegemoetkoming voor werknemers met minder dan 10 werknemers.

Het betreft de werkgeverscategorieën 024/026/044/054/224/226/244/254.
De verhoogde bijdrage bedraagt 14,77% (werknemerskengetal bijdrage 820 type bijdrage 0).
De basisbijdrage bedraagt 13,27 % (werknemerskengetal bijdrage 820 type bijdrage 5).

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 3 december 2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf (PC nr. 124) wijzigt de bedragen van de forfaitaire bijdrage verschuldigd aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf voor het 2de kwartaal 2010 tot en met het 1ste kwartaal 2011.

Voor het kwartaal 2/2010:

  • bedraagt het bedrag van het gewone forfait :
    • 607,50 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 596,50 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 516,50 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.
  • het bedrag van het verlaagde forfait voor werknemers van minstens 58 jaar op het einde van het kwartaal bedraagt:
    • 507,50 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 496,50 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 416,50 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 1.
  • het bedrag van het verlaagde forfait gedurende 8 kwartalen voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving bij de betrokken werkgever, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben, bedraagt:
    • 307,50 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 296,50 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 216,50 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 2, alsook met de datum van eerste aanwerving in de zone 00896.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

I. AANGIFTES VOOR DE VOEDINGSINDUSTRIE (PC 118) VANAF HET TWEEDE KWARTAAL 2004

De inrichting van een aanvullend pensioenfonds kan op ondernemingsvlak gebeuren. Onder invloed van de "wet tweede pensioenpijler" (WAP: de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (B.S. van 15 mei 2003)) worden evenwel meer en meer initiatieven genomen om een aanvullend pensioenplan in te richten op sectoraal vlak.

De RSZ int momenteel voor diverse sectoren een globale bijdrage voor het Fonds voor Bestaanszekerheid waarin voor alle werkgevers die onder de sector vallen de pensioenbijdrage vervat zit. Dit betekent dus dat ook de bijdragen bestemd voor het pensioenplan bij alle werkgevers worden geïnd, dus ook bij de werkgevers die een pensioenplan op ondernemingsvlak hebben. In feite int de RSZ dus "pensioenbijdragen" bij een aantal werkgevers die ze niet verschuldigd zijn. Deze worden doorgestort aan het fonds en moeten door het fonds teruggestort worden aan de betrokken werkgevers.

De voedingssector is de eerste sector die met de RSZ een akkoord gesloten heeft om de inning van de bijkomende pensioenbijdrage te laten gebeuren rekening houdend met de werkgevers die vrijgesteld zijn of die gekozen hebben voor "opting-out". Daarom wordt naast de basisbestaanszekerheidsbijdrage een bijkomende pensioenbijdrage voorzien.

De vrijgestelde werkgevers zijn diegenen die een pensioenplan op ondernemingsvlak hebben afgesloten vooraleer er een sectoraal plan werd ingesteld.

De werkgevers die kiezen voor "opting-out" zijn diegenen die ressorteren onder een Paritair Comité waarin een sectoraal plan wordt afgesloten, maar die een plan op ondernemingsniveau afsluiten op het moment van of na het afsluiten van het sectoraal plan. Deze werkgevers zijn enkel een solidariteitsbijdrage verschuldigd.

I.1. Aangiftes voor het tweede kwartaal 2004

Naast de basisbestaanszekerheidsbijdrage zal voor de handarbeiders (inclusief leerplichtigen-handarbeiders en gesubsidieerde contractuelen) een bijkomende bijdrage voorzien worden van 1,39% (bijdrage volledige deelname, waarvan 0,06% geldt als solidariteitsbijdrage) of van 0% (vrijgestelde werkgevers). Er wordt geopteerd om een bijdrage van 0% te voorzien omdat daardoor uitdrukkelijk moet aangegeven worden dat de werkgever niets verschuldigd is. Dit voorkomt dat kan "vergeten" worden de bijdrage aan te geven. Deze bijdrage wordt op dezelfde manier behandeld als de gewone bestaanszekerheidsbijdrage.
De werkgevers uit de suikernijverheid, die momenteel geen bestaanszekerheidsbijdrage verschuldigd zijn en die onder de algemene werkgeverscategorie '000' vallen, zullen in een aparte categorie '848' ondergebracht worden, waarvoor alleen de pensioenbijdrage voorzien wordt.

Bemerk dat de bijdrage voor opting-out pas vanaf het derde kwartaal 2004 zal kunnen toegepast worden. Weliswaar is voor het tweede kwartaal 2004 bij CAO een bijdrage voor opting-out van 0,06% vastgesteld, maar uit de gegevens die de RSZ van de sector ontving, blijkt dat geen enkele onderneming betrokken is.

Er wordt een werknemerskengetal 825 voorzien met een berekening op het niveau van de werknemer. In combinatie met het werknemerskengetal zijn twee types bijdrage mogelijk:

  • type '0': sectoraal aanvullend pensioen volledige bijdrage (VB). De bijdrage van 1,39% is verschuldigd.
  • type '8': pensioenplan op ondernemingsniveau vóór het moment van het afsluiten van het sectoraal plan. De werkgever is niets verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0%.

Per werkgever is slechts een van de twee bijdragevoeten van toepassing voor het geheel van de arbeiders. Hieronder vindt u een tabel waarin voor de werkgeverscategorieën van de sector voor de arbeiders de pensioenbijdragen opgenomen zijn en de wijzigingen van de basisbestaanszekerheidsbijdragen (1ste kwartaal 2004 <-> 2de kwartaal 2004).

Cat 048-052 848 051 058-158 258
VB basis VB basis VB basis VB basis VB basis
2004/1 0,00% 1,60% 0,00% 0% 0,00% 0,30% 0,00% 1,40% 0,00% 1,40%
2004/2 1,39 1,45% 1,39 0% 1,39 0,15% 1,39 1,00% 1,39 1,00%
I.2. Aangiftes voor het derde kwartaal 2004

Het werknemerskengetal 825 kan gecombineerd worden met een van de drie types bijdrage:

  • type '0': sectoraal aanvullend pensioen volledige bijdrage (VB). De bijdragevoet bedraagt 0,69% waarvan 0,03% geldt als solidariteitsbijdrage.
  • type '8': pensioenplan op ondernemingsniveau vóór het moment van het afsluiten van het sectoraal plan. De werkgever is niets verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0%.
  • type '2': werkgever die een plan op ondernemingsniveau afsluit op het moment van of na het afsluiten van het sectoraal plan. De werkgever is een solidariteitsbijdrage voor opting-out verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0,03%.
I.3. Overgangsfase 2004
aangiftes via de Portaalsite:

De verschillende mogelijkheden zullen aangeboden worden waarbij een ervan verplicht moet aangeduid worden.

aangiftes via File Transfer:

Het is eveneens verplicht het type bijdrage met het werknemerskengetal 825 aan te geven.
Indien geen van de verschillende bijdragen, inclusief de bijdrage met type 8 (bijdragevoet = 0%), werd toegepast, zullen niet-procentuele anomalieën en systeemcorrecties gegenereerd worden. Hierbij zal de hoogste bijdrage toegepast worden aangezien dit de bijdrage is die door de meeste werkgevers zal verschuldigd zijn.

In de overgangsfase zal de RSZ een controle a posteriori verrichten op de correcte aangifte van de bijdrage.

I.4. Periode vanaf 2005

Er wordt overwogen om een onmiddellijke controle bij ontvangst van de aangifte te voorzien.

I.5. Vrijgestelde werkgevers

De Erkende Sociale Secretariaten moeten bij hun aangeslotenen inlichtingen inwinnen om de toe te passen bijdragevoet te kennen. Evenwel heeft de RSZ voor het tweede kwartaal, omdat het de beginfase betreft, elk hoofdkantoor afzonderlijk op de hoogte gebracht van zijn aangeslotenen die vrijgesteld zijn en op wie dus type bijdrage '8' van toepassing is.

II. ANDERE SECTOREN

Er wordt voorzien dat vanaf 2005 ook andere sectoren in het systeem kunnen stappen.

III. BIJDRAGE VAN 8,86% OP AANVULLEND PENSIOEN (WERKNEMERSKENGETAL 851)

De bijzondere werkgeversbijdrage van 8,86% is verschuldigd op alle stortingen die de werkgever verricht om aan zijn personeelsleden of rechtverkrijgenden, buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen. De bijdrage is dus ook verschuldigd op stortingen die verricht worden aan een Fonds voor bestaanszekerheid en die bestemd zijn voor de financiering van een sectoraal pensioenfonds.
De werkgevers die kiezen voor opting-out en de werkgevers zonder pensioenplan op ondernemingsvlak zijn de bijdrage van 8,86% verschuldigd op het gedeelte van de stortingen die verricht worden voor hun personeel in het kader van het extra-legaal pensioen, maar niet op de solidariteitsbijdrage (bvb. voor werkgevers uit de voedingssector zonder pensioenplan op ondernemingsvlak: 1,33% x 8,86% voor het tweede kwartaal 2004 en 0,66% x 8,86% voor het derde kwartaal 2004).

Hieronder bevindt zich een niet-exhaustieve lijst van sectoren waarvoor een gedeelte van de bijdrage die door toedoen van de RSZ wordt geïnd en doorgestort wordt naar het Fonds voor bestaanszekerheid, bestemd is voor de financiering van een sectoraal pensioenfonds, zodat de bijdrage van 8,86% erop verschuldigd is.

Sectoren waarvoor een gedeelte van de bijdrage die door toedoen van de RSZ
Par. Com. Benaming Categorie
112 Garagebedrijf 064
124 Bouwbedrijf 024-026-044-054
126 Stoffering en houtbewerking 055
127 Handel in brandstoffen 091
127.02 Handel in brandstoffen Oost-Vlaanderen 081
130 Drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf 036
136 Papier- en kartonbewerking 089
149.01 Elektriciens: installatie en distributie 067-467
149.02 Koetswerk 065
149.04 Metaalhandel 077
I.1.1 WERKGEVERS IN DE VOEDINGSINDUSTRIE (PC 118)

Ter herinnering, vanaf de aangiften van het 3de kwartaal 2004, kan het werknemerskengetal 825 worden gecombineerd met 3 types van bijdragen:

  • type 0 : sectoraal aanvullend pensioen volledige bijdrage (VB). De werkgevers is een bijdrage verschuldigd van 0,69% waarvan 0,03% solidariteitsbijdrage.
  • type 8: de werkgever heeft een aanvullend pensioenplan op ondernemingsniveau vóór het moment van het afsluiten van het sectorale plan. De werkgever is niets verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0%.
  • type 2: de werkgever heeft een aanvullend pensioenplan op ondernemingsniveau afgesloten, op het moment of na de invoering van een aanvullend pensioenplan op niveau van de sector.
    De werkgever is een solidariteitsbijdrage “opting out” verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0,03%.

Vanaf het eerste kwartaal 2005 zal een automatische controle worden uitgevoerd op het aangegeven type van de bijdragen en dit op basis van de gegevens die geleverd worden door de sectorale fondsen.

De sociale partners van het PC 304 (Paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf) hebben een cao afgesloten ter invoering van een sectoraal plan voor een aanvullend pensioen. De werkgevers met categorie 562 (Nederlandstalige werkgevers ressorterend onder het paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf en die een bijdrage verschuldigd zijn aan het Sociaal Fonds voor de podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap) zijn vanaf 1/2006 een bijdrage aanvullend pensioen verschuldigd.

In het bijdragevoetenbestand zijn de bijdragecodes 825 (arbeiders) en de nieuwe code 835 (bedienden, inclusief artiesten) voorzien.

Er is geen solidariteitsbijdrage mogelijk: ofwel is de volledige bijdrage verschuldigd, ofwel is er een bijdrage van 0 %. Aldus worden enkel de bijdragetypes 0 (volledige bijdrage) en 8 (vrijgesteld) voorzien. De sector heeft aan de RSZ een lijst overgemaakt met de werkgevers die vrijgesteld zijn.

De volledige bijdrage bedraagt 1,50%, inclusief 8,86 % (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen ) op het basisbedrag.

Binnen het paritair comité voor de zeevisserij (PC 143) werd een CAO afgesloten om vanaf het derde kwartaal 2006 een bijdrage sectoraal aanvullend pensioen te laten innen via de RSZ. Het gaat om de werkgevers die bij de RSZ ingeschreven zijn onder werkgeverscategorie '086' (vishandelaars-kopers in de vismijnen van de kust die personeel tewerkstellen in hun pakhuizen, gevestigd in of in de nabijheid van deze vismijnen en onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor de zeevisserij).

In het bijdragevoetenbestand wordt de code 825 voorzien.

Alle werkgevers nemen deel aan het sectorplan. Aldus wordt enkel type bijdrage '0' voorzien (volledige bijdrage). De bijdrage bedraagt 1,35%, inclusief 8,86% (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen) op het basisbedrag.

Binnen het paritair comité voor de bedienden uit de internationale handel, het vervoer en de aanverwante bedrijfstakken (PC 226) werd een CAO afgesloten tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel. Vanaf het eerste kwartaal 2007 zal in dit verband een bijdrage geïnd worden via de RSZ. Het gaat om de werkgevers die bij de RSZ ingeschreven zijn onder de werkgeverscategorieën 083 (werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het vervoer en behoren tot de subsectoren goederenvervoer ten lande voor rekening van derden, voor de goederenbehandeling voor rekening van derden en voor de afhandeling op luchthavens), 084 (werkgevers die onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor het vervoer en behoren tot de bedrijfssector "verhuizingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten") en 200 (werkgevers die onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor de bedienden uit de internationale handel, het vervoer en de aanverwante bedrijfstakken).

In het bijdragevoetenbestand wordt de code '835' voorzien.

Er is geen solidariteitsbijdrage mogelijk: ofwel is de volledige bijdrage verschuldigd (werkgevers die deelnemen aan het sectorplan), ofwel is er een bijdrage van 0 % (werkgevers die vrijgesteld zijn van deelname aan het sectoraal pensioenstelsel omdat ze een eigen stelsel van aanvullend pensioen hebben en die hiervoor het vereiste attest hebben overgemaakt). Aldus worden enkel de bijdragetypes 0 (volledige bijdrage) en 8 (vrijgesteld) voorzien. De sector heeft aan de RSZ een lijst overgemaakt met de werkgevers die vrijgesteld zijn. Via de Cd-rom met de repertoriumgegevens van de aangesloten werkgevers weten de Erkende Sociale Secretariaten welk type bijdrage van toepassing is.

De volledige bijdrage bedraagt 0,50 % inclusief 8,86% (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen) op het basisbedrag.

In de schoot van het paritair comité voor de betonindustrie (PC 106.02) werd een CAO afgesloten tot invoering van een aanvullend sectoraal pensioenstelsel.

Er werd eveneens een CAO afgesloten die de inning door de RSZ van de werkgeversbijdrage aan het sociaal fonds van de betonindustrie regelt.

Vanaf het derde kwartaal 2007 zullen in dit verband bijdragen geïnd worden door de RSZ. Het gaat om de werkgevers die bij de RSZ ingeschreven zijn onder de werkgeverscategorie 110.

In het bijdragevoetenbestand worden de codes 820 (bijdrage bestaanszekerheid) en 825 (bijdrage sectoraal pensioenfonds) voorzien.

Voor wat de bijdrage 825 betreft is er geen solidariteitsluik en zijn er geen werkgevers vrijgesteld. Aldus is enkel bijdragetype 0 (volledige bijdrage) mogelijk.

De bijdrage 820 bedraagt 2.39 %.

De bijdrage 825 bedraagt 0.55 % inclusief 8.86% (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen) op het basisbedrag.

In de schoot van de paritaire comités voor de ondernemingen van technische land- en tuinbouwwerken (PC 132), voor de landbouw (PC 144) en voor het tuinbouwbedrijf (PC 145) zijn CAO’s afgesloten om een sectorplan voor aanvullend pensioen in te stellen.

Vanaf het 1ste kwartaal 2008 wordt in dit verband een bijdrage geïnd door de RSZ. Het betreft de werkgevers met de categorieën 093,193, 094, 194, 294, 494, 594.

In het bijdragevoetenbestand is het werknemerskengetal bijdrage 825 geïntegreerd.

Er is geen solidariteitsbijdrage mogelijk en er zijn geen vrijgestelde werkgevers. Zodoende is enkel type bijdrage 0 (volledige bijdrage) mogelijk.

De totale bijdrage bedraagt 1,09%, de bijdrage van 8,86% (bijzondere bijdrage op aanvullende pensioenen) inbegrepen. De bijdrage is niet verschuldigd voor de gelegenheidswerknemers.

Een gelijkaardige inning gebeurt vanaf het 1ste kwartaal 2008 in het paritair comité voor de schoonmaak (PC 121) waar de bijdrage 1,50% bedraagt voor de werkgevers met categorie 066.

Binnen het paritair comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector (PC 331), paritair subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap (PC 318.02), paritair subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Vlaamse Gemeenschap (PC 319.01) en paritair subcomité voor de socio-culturele sector van de Vlaamse Gemeenschap (PC 329.01) werden CAO’s afgesloten om een bijkomend sectoraal pensioenplan in te voeren.

Vanaf het 4de kwartaal 2008, moet door de RSZ een bijdrage die eraan gekoppeld is geïnd worden.
Het betreft de werkgevers die ingeschreven zijn met categoriekengetal 122, 322, 211, 062, 262 en 076.

In het bijdragevoetenbestand werden de bijdragekengetallen 825 en 835 ingevoerd.

Voor de categorieën 211, 122, 322 en 076 is er geen solidariteitsbijdrage mogelijk en zijn er geen vrijgestelde werkgevers. Aldus is enkel bijdragetype 0 (volledige bijdrage) toegelaten voor deze categorieën.
Anderzijds, voor de categorieën 062 en 262 is er geen solidariteitsbijdrage mogelijk, maar bepaalde werkgevers kunnen vrijgesteld zijn van toetreding tot het stelsel van het sectoraal pensioenplan als zij hun eigen bijkomend pensioenplan hadden en daarvoor het vereiste attest geleverd hebben. Aldus zijn de bijdragetypes 0 (volledige bijdrage) en 8 (vrijstelling) voorzien. De sector heeft aan de RSZ een lijst overgemaakt met alle vrijgestelde werkgevers. Via het signaal met de gegevens uit het repertorium voor de betrokken werkgevers, weten de sociale secretariaten welk bijdragetype van toepassing is.

Een aantal werkgevers met de categorie 076 of 262 zullen in het repertorium de pensioencode “9” krijgen (= buiten toepassingsgebied). Het betreft meer bepaald werkgevers die onder een paritair comité vallen waarop geen sectorplan van toepassing is. In dergelijk geval moet de bijdrage 825/835 niet aangegeven worden.

De volledige bijdrage bedraagt 0,70% met inbegrip van de 8,86% (bijzondere bijdrage voor de aanvullende pensioenen), verschuldigd op het basisbedrag.

Tweede pensioenpijler grafische sector:

Vanaf het derde kwartaal 2010 zal in de categorie 036 (drukkerijen) voor de arbeiders een forfaitaire bijdrage geïnd worden in het kader van de tweede pensioenpijler.

Er zullen vrijgestelde werkgevers zijn die in het werkgeversrepertorium de pensioencode ‘8’ zullen krijgen.

Het werknemerskengetal 826 kan hiervoor niet gebruikt worden. Er wordt een nieuw werknemerskengetal 827 voorzien, maar dit betekent ook dat voor de vastgoedsector (cat 112, 113, 037) vanaf 2010/3 zal overgestapt worden van 826/836 naar 827/837.

Tweede pensioenpijler beschutte en sociale werkplaatsen Vlaamse Gemeenschap:

Naar analogie met de reeds bestaande regeling in het PC 319.01 (cat 062), het PC 329.01 (cat. 076, 262), het PC 331 (cat 122, 322) en het PC 318.02 (cat 211), wordt vanaf het derde kwartaal 2010 in het PC 327.01 (cat 373, 473) voor het eerst een procentuele bijdrage in het kader van de tweede pensioenpijler geïnd door de RSZ.

Er zullen vrijgestelde werkgevers zijn die in het werkgeversrepertorium de pensioencode ‘8’ zullen krijgen.

De werknemerskengetallen 825/835 zullen voorzien worden in de categorieën 373 en 473.

TWEEDE PENSIOENPIJLER VOOR DE GRAFISCHE SECTOR

De CAO van 01/07/2010, gesloten in het Paritair Comité voor het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf (PC 130), voert vanaf het 3de kwartaal 2010, een forfaitaire bijdrage in voor de financiering van een sectoraal aanvullend pensioen voor de arbeiders aangegeven onder de werknemerskengetallen 015, 024 en 027 (met uitzondering van de leerlingen vanaf het jaar waarin ze 19 jaar worden) in de werkgeverscategorie 036.
De arbeiders die tewerkgesteld worden in een onderneming van de dagbladpers zijn niet betrokken bij de maatregel.
De vrijgestelde werkgevers zullen pensioencode “8” krijgen in het werkgeversrepertorium.

Zoals aangekondigd in de IESS van 2/2010, werd de code “827” met bijdragetypes “0” en “8” ingevoerd in het bijdragevoetenbestand. Het forfaitair bedrag is 136 € voor 3 en 4/2010 en 34 € vanaf 1/2011 (met inbegrip van de bijzondere bijdrage van 8,86% op stortingen van werkgevers voor de vorming van een buitenwettelijk pensioen en wordt aangegeven op het niveau van de werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn).

Berekening van de bijdrage:

Formule : F × µ(d)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(d) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de verminderingen van bijdragen.

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen uitsluitend aangegeven met dagen en de tewerkstellingen aangegeven met dagen en uren.

Aangegeven uitsluitend met dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = alle dagen aangegeven in de DMFA met een code verschillend van 4, 21, 22, 25, 26, 30, 72, 73,74, de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen *
waarbij Y = het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel

Aangegeven met dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven in de DMFA met een prestatiecode verschillend van 4, 21, 22, 25, 26, 30, 72, 73,74, de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen * waarbij U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op 2 cijfers na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond)

De som van alle µ per tewerkstellingslijn geeft µ(d).
µ(d) per werknemerslijn kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(d) >1, dan is µ(d) = 1)

* In 3/2010 houden de controleprogramma’s rekening met de verbrekingsvergoedingen. De werkgevers die in 3/2010 overgegaan zijn tot ontslagen met verbrekingsvergoeding kunnen bij het Fonds een aanvraag tot terugbetaling van de teveel betaalde bijdragen indienen.

Artikel 7 van de Programmawet van 11 juli 2005 (Belgisch staatsblad van 12 juli 2005) legt het bedrag vast van de solidariteitsbijdrage, verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers die plaatsvindt gedurende de periode van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen met uitzondering van de maanden juli, augustus en september. (cfr. Punt 3.6.01 voor de notie niet onderworpen student)

Vanaf 1 juli 2005 is de solidariteitsbijdrage als volgt vastgelegd :

8% ten laste van de werkgever en 4,5% ten laste van de werknemer
of een totaal van 12,5% voor het 1ste, 2de en 4de kwartaal van het jaar ;

5% ten laste van de werkgever en 2,5% ten laste van de werknemer
of een totaal van 7,5% voor het 3de kwartaal van het jaar.

Ongeacht het kwartaal wordt deze aangegeven onder code 840 (handarbeiders) of 841 (hoofdarbeiders).

Ter herinnering, de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid van de werknemers die plaatsvindt gedurende de periode van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen, verschilt in het derde kwartaal van het jaar en bedraagt voor 3/2006:

5% ten laste van de werkgever en 2,5% ten laste van de werknemer,
vandaar een totaal van 7,5% voor het 3de kwartaal van het jaar.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder de codes 840 (handarbeiders) en 841 (bedienden).

Ter herinnering, de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten niet onderworpen aan het stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers tijdens de perioden van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen verschilt ten opzichte van het 3de kwartaal en bedraagt voor 4/2006:

8% ten laste van de werkgever en 4,5% ten laste van de werknemer,
vandaar een totaal van 12,5% voor het 4de kwartaal 2006 en het 1ste en 2de kwartaal 2007.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder de codes 840 (handarbeiders) en 841 (bedienden).

Ter herinnering, de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten niet onderworpen aan het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers tijdens de perioden van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen verschilt ten opzichte van het 3de kwartaal en bedraagt voor het 4de kwartaal:

8,01% ten laste van de werkgever en 4,5% ten laste van de werknemer,
vandaar een totaal van 12,51% voor het 4de kwartaal 2008 en het 1ste en 2de kwartaal 2009.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder de codes 840 (handarbeiders) en 841 (bedienden).

Titel II van hoofdstuk V van de Programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004) en de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005) die in werking treden vanaf 31 maart 2006 creëren een wettelijk kader dat de Koning toelaat om de voorwaarden en modaliteiten te bepalen aan de hand waarvan de bijdragen kunnen worden geïnd en de inhoudingen worden verricht op de aanvullende vergoedingen die buiten het kader van het brugpensioen aan de oudere werknemers worden toegekend bovenop bepaalde sociale uitkeringen.

Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2006) verplicht vanaf 1 april 2006 of vanaf 1 januari 2007 al naargelang het geval, de betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen op de aanvullende vergoedingen toegekend aan oudere werknemers van minstens 50 jaar oud in toepassing van een individueel akkoord of een akkoord op ondernemingsvlak of in toepassing van een sectoraal akkoord wanneer het gaat over aanvullingen op uitkeringen bij volledige werkloosheid of op uitkeringen bij voltijdse of halftijdse loopbaanonderbreking.

Deze nieuwe maatregelen beantwoorden aan de wil van de regering om de ontwikkeling te ontmoedigen van een alternatief systeem van brugpensioenen, dat goedkoop en niet gereglementeerd is en ingaat tegen het streven om de tewerkstellingsgraad van de oudere werknemers te verhogen en dat afbraak doet aan het solidariteitsprincipe van de sociale zekerheid, omdat er in het huidige systeem geen enkele sociale bijdrage verschuldigd is op de aanvullende vergoedingen toegekend in dit kader.

Betrokken werkgevers:
  • De werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, meer bepaald de werkgevers uit de private sector, de openbare kredietinstellingen en de Nationale Loterij.
  • en die aan hun werknemers van minstens 50 jaar oud een aanvullende vergoeding toekennen bovenop een uitkering bij volledige werkloosheid of bovenop een uitkering bij tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5) of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, in toepassing van een individueel akkoord, een bedrijfsakkoord of een sectoraal akkoord.

Zijn uitgesloten:

  • de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het stads- en streekvervoer (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03)
  • de werkgevers die ressorteren onder een paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs (PC 152 of 225)
Betrokken werknemers:

Werknemers die minstens 50 en minder dan 65 jaar oud zijn (64 jaar voor de vrouwen tot 31/12/2008)

  • die genieten van een aanvullende vergoeding bovenop een uitkering bij volledige werkloosheid of bovenop een uitkering bij tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5) of de vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking
  • waarvan de aanvullende vergoeding voor het eerst werd toegekend na 31 december 2005
  • die, in geval van ontslag, ontslagen zijn na 30 september 2005
  • die de aanvullende vergoeding niet voor het eerst genoten voor de leeftijd van 45 jaar

De bijdrage is verschuldigd vanaf de maand waarin de werknemer 50 jaar wordt en tot de maand die voorafgaat aan zijn 65e (64e) verjaardag.

Uitsluitingen:

Zijn niet onderworpen aan de bijdragen: de aanvullende vergoedingen die toegekend worden in het kader van:

  • de eindeloopbaanmaatregelen voorzien in de non-profitsector die werden erkend door de Minister van Werk
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is voor onbepaalde duur in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, binnen een paritair comité of een subcomité, die al van kracht was op 31 december 2000 en die van toepassing is op alle werknemers, ongeacht hun leeftijd of anciënniteit
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is voor bepaalde duur in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, binnen een paritair comité of een subcomité, die van toepassing is op alle werknemers, ongeacht hun leeftijd of anciënniteit en die al van kracht was op 31 december 2000 en ononderbroken werd verlengd en, vanaf 1 april 2006, zonder uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag (met uitzondering van een indexaanpassing of herwaardering op basis van een coëfficiënt vastgelegd door de Nationale Arbeidsraad).
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is voor bepaalde duur, die voorziet dat de periode van toekenning de 150 dagen niet overschrijdt en die al van kracht was op 31 december 2000 en ononderbroken werd verlengd en, vanaf 1 april 2006, zonder uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag (met uitzondering van een indexaanpassing of herwaardering op basis van een coëfficiënt vastgelegd door de Nationale Arbeidsraad).
  • CAO nr. 46 of een gelijkwaardige CAO waarbij de aanvullende vergoeding werd toegekend naar aanleiding van het ontslag van een werknemer van 50 jaar of ouder die na een periode van nachtwerk wenste over te schakelen naar een normaal arbeidsregime en aan wie de werkgever dit type tewerkstelling niet kon aanbieden
  • het conventioneel brugpensioen
  • ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
  • CAO nr. 77 betreffende één vijfde loopbaanvermindering
  • CAO nr. 77 betreffende één vijfde loopbaanvermindering voor werknemers van 50 jaar of ouder
Bedragen van de bijdrage:

Vanaf 1 april 2006 zijn de aanvullende vergoedingen toegekend in toepassing van individuele akkoorden, bedrijfsakkoorden of CAO’s gesloten na 30 september 2005 (behalve als deze CAO een CAO verlengt die gesloten werd voor 1 oktober 2005, zonder onderbreking en zonder verhoging van het bedrag of uitbreiding van de werknemersdoelgroep) onderworpen aan:

  • een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage verschuldigd aan de RSZ die overeenkomt met de basisbijdrage sociale zekerheid (32,25% berekend op de aanvullende vergoeding)
  • een maandelijkse inhouding ten laste van de werknemer verschuldigd aan de RVP (3,5% berekend op de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding). Deze inhouding moet beperkt worden opdat het bedrag van de sociale uitkering samen met de aanvullende vergoeding niet lager zou zijn dan € 1139,80 per maand voor de gerechtigden zonder gezinslast en € 1372,91 voor de gerechtigden met gezinslast
  • en een maandelijkse inhouding ten laste van de werknemer, op de werkloosheidsuitkering, ingehouden door de RVA (3% berekend op de aanvullende vergoeding en de werkloosheidsuitkering). Deze inhouding tezamen met de inhouding van 3,5% moet worden beperkt opdat het bedrag van de sociale uitkering samen met de aanvullende vergoeding niet lager zou zijn dan € 1139,80 per maand voor de gerechtigden zonder gezinslast en € 1372,91 voor de gerechtigden met gezinslast.

Deze bedragen zijn van toepassing op 01/04/2006. Het systeem is gelijkaardig aan dat van het conventioneel brugpensioen.

Vanaf 1 januari 2007 is enkel de werkgeversbijdrage voor de RSZ verschuldigd indien de aanvullende vergoedingen werden toegekend krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in de schoot van een paritair (sub-)comité vóór 1 oktober 2005 of een gelijkwaardige CAO (zie boven) als die niet voorziet in de toekenning van de aanvullende vergoeding aan alle werknemers van 55 jaar of ouder die hun werk voortzetten.

Het bijdragepercentage neemt af in functie van de leeftijd van de werknemer (van 30 % voor diegenen die jonger zijn dan 52 jaar tot 6 % vanaf 60 jaar). Bovendien is vanaf 55 jaar een bedrag van € 130 vrijgesteld (te indexeren en te herwaarderen door de NAR).

Verhogingen en verminderingen
1. In geval van halftijdse loopbaanvermindering

Indien de werknemer vrijgesteld wordt van de uitoefening van de resterende halftijdse arbeidsprestaties worden de bijdragen en inhoudingen verdubbeld.

Daarentegen worden, voor de aanvullende vergoedingen toegekend op basis van sectorale akkoorden, de inhoudingpercentages voor de RVP en de RVA verminderd met 95% indien de werknemer de halftijdse arbeidsprestaties verder blijft uitoefenen en de bijdragevoet voor de werkgeversbijdrage verschuldigd aan de RSZ wordt verminderd met 95% als de werknemer met loopbaanonderbreking de halftijdse prestaties verder blijft uitoefenen en als hij vervangen wordt volgens de voorwaarden voorzien in een sectorale CAO gesloten voor 1 april 2006 of een CAO gesloten in de schoot van de NAR.

2. Inhoud van de sectorale CAO’s:

Vanaf 1 januari 2007 worden de bijdragevoeten en inhoudingpercentages verhoogd, indien ofwel in de overeenkomst afgesloten vóór 31 december 2007 uitdrukkelijk voorzien wordt dat in geval van werkhervatting de uitbetaling van de vergoeding onderbroken wordt ofwel in de overeenkomst afgesloten vanaf 1 januari 2008 niet uitdrukkelijk vermeld wordt dat de aanvullende vergoeding verder doorbetaald wordt in geval van werkhervatting of het aanvatten van een zelfstandige activiteit; zij worden respectievelijk 64,50 % voor de RSZ, 7% voor de RVP en 6% voor de RVA.

Werkhervatting

Vanaf 1 januari 2007 zijn de bijdragen en inhoudingen niet meer verschuldigd als de werknemer het werk hervat als loontrekkende of zelfstandige bij een andere werkgever of bij een werkgever die niet behoort tot dezelfde groep dan diegene die de aanvullende vergoeding rechtstreeks of onrechtstreeks betaalt en de werknemer de aanvullende vergoeding blijft ontvangen op voorwaarde dat:

  • de overeenkomst gesloten vóór 31 december 2007 niet expliciet voorziet in een onderbreking van de uitbetaling van de vergoeding bij werkhervatting
  • de overeenkomst gesloten vanaf 1 januari 2008 expliciet vermeldt dat de aanvullende vergoeding verder doorbetaald wordt in geval van werkhervatting of het aanvatten van een zelfstandige activiteit

Vanaf 1 januari 2007 zijn de werkgeversbijdrage en de inhouding voor de RVP verschuldigd tijdens de werkhervatting en worden de bijdragevoeten verdubbeld indien deze laatste voorwaarden niet worden vervuld.

Indien de werknemer werkt voor zijn vroegere werkgever of voor een werkgever die behoort tot dezelfde groep, wordt de aanvullende vergoeding beschouwd als loon en wordt ze onderworpen aan de gewone bijdragen.

Manier van invullen van de RSZ-aangifte van 2/2006

Op de website van de sociale zekerheid zal er een macro ter beschikking gesteld worden van de werkgevers om hen te helpen bij het bepalen of een bijdrage verschuldigd is.

Om deze nieuwe bijdragen vanaf 2/2006 aan te geven, werden twee nieuwe werknemerskengetallen gecreëerd:

  • 883 voor de ontslagen werknemers voor wie een bijdrage op de aanvullende vergoedingen verschuldigd is
  • 885 voor de werknemers in loopbaanonderbreking voor wie een bijdrage op de aanvullende vergoedingen verschuldigd is

Het te vermelden type van de bijdragen is in beide gevallen 0.

Op de aangiften ingediend via File transfer:

Twee nieuwe functionele blokken moeten gebruikt worden:

  • Het blok 90336 “Aanvullende Vergoedingen”, verbonden aan blok 90012 “Werknemerslijn”
  • en het blok 90337 “Aanvullende Vergoedingen – bijdragen” verbonden aan het blok hierboven.
Het gemeenschappelijk blok” Aanvullende Vergoedingen” bevat volgende informatie:
  • Het stamnummer van de werkgever als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende (zone 00815)
  • Het paritair comité waaronder de werknemer valt op het moment waarop de aanvullende vergoeding wordt toegekend (zone 00046)
  • De datum waarop de aanvullende vergoeding voor het eerst werd toegekend (zone 00823)
  • Het type akkoord op basis waarvan de aanvullende vergoeding werd toegekend (zone 00824):
    • Sectoraal akkoord < 1/10/2005 of gelijkgesteld
    • Sectoraal akkoord > 1/10/2005
    • Bedrijfsakkoord of individueel akkoord
  • De notie halftijdse loopbaanonderbreking (zone 00825)
  • De notie vrijstelling van prestaties als de werknemer in halftijdse loopbaanonderbreking is (zone 00826)
  • De notie vervanging volgens een CAO als de werknemer in loopbaanonderbreking niet is vrijgesteld van prestaties (zone 00827)
  • Het INSZ van de vervanger (zone 00749): één enkel INSZ per kwartaal is voldoende.
    • Van 2/2006 tot 4/2006 is dit gegeven niet verplicht als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende, maar het zal later verplicht worden.
    • Als in de loop van het kwartaal zich twee verschillende situaties voordoen voor een zelfde zone (behalve zones 00823 of 00749) moet het blok verdubbeld worden.
      Voor de zones 00824, 00825, 00826 en 00827 zal de mogelijkheid tot verdubbeling pas effectief zijn met de aangiften voor 3/2006 (vanaf 1 oktober 2006), maar met terugwerkende kracht voor 2/2006.
Het blok “Aanvullende Vergoedingen- bijdragen” bevat volgende informatie:
  • Het werknemerskengetal van de bijdrage (zone 00082): 883 of 885 voor 2/06 tot en met 4/06
  • Type bijdrage (zone 00083): altijd “0” voor 2/06 tot en met 4/06
  • De notie aanpassing bedrag van de vergoeding (zone 00829) als het bedrag van de maandelijkse vergoeding wijzigt in de loop van het kwartaal
  • Maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding (zone 00830)
  • Aantal maanden (zone 00831)
  • Bedrag van de bijdrage (zone 00085)

Als in de loop van het kwartaal het maandelijkse bedrag van de aanvullende vergoeding varieert (verschillende noties in de zone 00829) dan moet het blok worden verdubbeld (of verdrievoudigd).

Men vindt een meer uitgebreide beschrijving van deze verschillende zones in het glossarium.

Op de aangiften ingediend via de portaalsite:
Dezelfde gegevens worden gevraagd en de bijdrage wordt automatisch berekend.

Berekening van de bijdrage

Voor elk blok “Aanvullende vergoeding – bijdragen” wordt de bijdrage als volgt berekend:

Berekeningsbasis × bijdragevoet

Waarbij de berekeningsbasis = bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden
Behalve:
– als de notie vrijstelling = 1 bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2
– als de notie vervanging =1 bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 5%
Manier van invullen van de aangifte bij de RVP

Net zoals voor de bijdragen op het conventioneel brugpensioen moet iedere debiteur zich laten inschrijven bij de RVP en het bedrag van de inhouding overmaken tijdens de maand die volgt op de maand van de inhouding met een rechtvaardigende verklaring van de verschuldigde bedragen.

Meer informatie kan u bekomen bij de RVP.

Het Koninklijk Besluit van 25 februari 2007 tot wijziging van Koninklijk Besluit van 22 maart 2006 tot invoering van een speciale patronale socialezekerheidsbijdrage op sommige aanvullende vergoedingen in het kader van het generatiepact en tot vaststelling van de uitvoeringsregelen van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 22 maart 2007) annuleert de bijdrage die vanaf 1 januari 2007 werd voorzien op de aanvullende vergoedingen die werden toegekend op basis van collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair (sub-)comité voor 1 oktober 2005.

Bij de overeenkomsten die buiten het toepassingsgebied vallen, moeten dus toegevoegd worden:

  • een collectieve arbeidsovereenkomst die werd afgesloten voor een onbepaalde duur in de Nationale Arbeidsraad, in de schoot van een paritair comité of een paritair subcomité en die al van kracht was op 30 september 2005
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die voor bepaalde tijd werd afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, in de schoot van een paritair comité of een paritair subcomité en die al van kracht was op 31 september 2005 en ononderbroken werd verlengd en, sinds 1 september 2005, zonder uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag (met uitzondering van een indexering of herwaardering op basis van een door de Nationale Arbeidsraad bepaalde coëfficiënt)

Anderzijds voorzag het Koninklijk Besluit van 22 maart 2006 dat in het kader van het Generatiepact en tot vaststelling van de uitvoeringsregelen van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen ( Belgisch Staatsblad van 31 maart 2006) een bijzondere patronale socialezekerheidsbijdrage invoerde op sommige aanvullende vergoedingen dat vanaf 1 januari 2007 de bijzondere werkgeversbijdrage verschuldigd op aanvullende vergoedingen toegekend bovenop een werkloosheidsuitkering werden verdubbeld gedurende de periode van werkloosheid indien

  • voor de overeenkomst gesloten voor 1 januari 2008 voor de periode van 1 april 2006 tot 31 december 2007 voorziet dat in geval van werkhervatting de uitbetaling van de vergoeding onderbroken wordt;
  • vanaf 1 januari 2008, de overeenkomst niet expliciet vermeldt dat de aanvullende vergoeding verder doorbetaald wordt in geval van werkhervatting of het aanvatten van een zelfstandige activiteit.

Als de inhoud van de overeenkomst van die aard is en de aanvullende vergoeding wordt doorbetaald, blijven de bijdragen verschuldigd en worden ze ook verdubbeld gedurende de periode van werkhervatting.

In de DmfA:

Om deze aanpassingen door te voeren worden er twee zones van het blok « Aanvullende vergoedingen» gewijzigd of gecreëerd:

  • in de zone ‘type akkoord’ op basis waarvan de aanvullende vergoeding werd toegekend (zone 00824) wordt de waarde 0, « sectorale cao voor 1/10/2005 of gelijkgesteld», geannuleerd met terugwerkende kracht naar 2/2006 omdat het onderscheid binnen de sectorale CAO’s niet meer nodig is.
  • de zone « Maatregelen voorzien in geval van werkhervatting» (zone 00853) werd gecreëerd om te preciseren of de inhoud van de overeenkomst wel of niet voldoet aan de voorwaarden in geval van werkhervatting.

Als dit niet het geval is, wordt het basisbedrag voor de berekening van de bijdragen verdubbeld.

Net zoals in het kader van de brugpensioenen aanvaardt de RSZ dat de werkgever het totaal bedrag van de aanvullende vergoedingen in één keer stort en op dat moment de daarbijhorende bijdragen betaalt aan de RSZ.

Als een werkgever opteert voor de kapitalisatie, moet hij het (of de) maandbedrag(en) van de aanvullende vergoeding en het aantal erdoor gedekte maanden aangeven, maximaal tot op de pensioenleeftijd van de begunstigde.

Praktisch gezien vult de werkgever in de DMFA, op het moment van de storting, het functioneel blok 90336 “Aanvullende vergoeding” in en in het blok 90337 “Aanvullende vergoeding – bijdrage” werd een nieuwe zone 00892 “Notie kapitalisatie” gecreëerd om te signaleren dat hij geopteerd heeft voor dit systeem zodat het toegelaten wordt om in de zone 00831 meer dan 3 maanden aan te geven.

Er worden geen andere formaliteiten gevraagd.

Wij vestigen de aandacht op het feit dat deze berekening definitief is en dat de werkgever in de toekomst geen aanpassing van de gestorte bijdragen kan vragen zelfs al evolueert de situatie van de werknemer of de werkgever of indien de wetgeving wijzigt.

Als de werknemer de leeftijd van 50 jaar nog niet bereikt heeft op het moment van zijn ontslag en er dus nog geen bijdragen verschuldigd zijn, kan de werkgever de procedure van kapitalisatie toepassen en zonder te wachten tot de begunstigde de leeftijd van 50 jaar heeft de aangifte doen van de bijdrage op het moment van het storten van de aanvullende vergoeding. Evenwel zal het technisch slechts mogelijk zijn om deze gegevens in te voeren in de DMFA als de aanpassingen 2008/1 (1 april 2008) in productie gesteld worden maar er is wel een retroactief effect voorzien tot 2006/2.

Anderzijds moet een correctie gebeuren voor wat betreft de maand tot en met dewelke de bijdragen verschuldigd zijn. Het betreft de maand waarin de werknemer de pensioenleeftijd bereikt en niet de maand die eraan voorafgaat zoals vermeld werd in de IESS van 2/2006.

De bijdrage op de aanvullende vergoedingen op werkloosheidsuitkeringen en op uitkeringen voor loopbaanonderbreking zijn niet verschuldigd op aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van tijdskrediet bedoeld in hoofdstuk 2 van titel 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis.

Het harmoniseringsproject van de bijdragen die worden geïnd op de aanvullende vergoedingen bij brugpensioen en bij bepaalde werkloosheidsuitkeringen of bij tijdskrediet dat werd ingevoerd door hoofdstuk VI van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) en dat in werking zou treden op 1 april 2007 is uitgesteld naar een latere datum.

Alleen de artikelen 114 en 115 van voornoemde wet zullen van kracht zijn vanaf 1 januari 2007. Dit heeft tot gevolg dat de aanvullende vergoedingen die in het kader van een brugpensioen of een pseudo-brugpensioen uitbetaald blijven worden tijdens een periode van werkhervatting niet beschouwd worden als loon onderhevig aan gewone bijdragen, maar dat ze nog steeds beschouwd zullen worden als aanvullende vergoedingen bij brugpensioen, bij sommige werkloosheidsuitkeringen of bij tijdskrediet.

Momenteel is er geen wettelijke basis om deze vergoedingen toegekend in het kader van brugpensioen uit te sluiten uit de verschuldigde bijzondere bijdragen in het geval van conventioneel brugpensioen.

In afwachting van de inwerkingtreding van dit project, blijven de oude regels voor de toepassing van de wet en de oude modaliteiten van aangifte van kracht.

Het project “DeCavaA”, ter harmonisering van de bijdragen die geïnd worden op aanvullende vergoedingen bij brugpensioenen of bij sommige uitkeringen in geval van werkloosheid of tijdskrediet, treedt in werking op 1 april 2010.

Het doel was om de administratieve rompslomp van werkgevers te rationaliseren en te verminderen door de inning van alle patronale bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen te centraliseren bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Voorheen was deze inning immers verdeeld over de RVP, de RSZ en de RVA. Voortaan zal één enkele driemaandelijkse aangifte en storting aan de RSZ volstaan.

Een vijftigtal wetteksten en reglementeringen werden bijeengevoegd, en er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal verouderde maatregelen af te schaffen en om de bepalingen en modaliteiten van de inning te harmoniseren. Bovendien worden de patronale forfaitaire bijdragen bijeengevoegd en versmolten tot een percentuele bijdrage die varieert naargelang de leeftijd van de bruggepensioneerde. De inhoudingen worden eveneens samengevoegd en worden volledig berekend op de aanvullende vergoeding van de debiteur. Een betere controle op de toepassing van de maatregelen wordt bevorderd door een grotere informatieuitwisseling tussen de verschillende tussenkomende partijen.

Anderzijds werd beslist om de patronale bijdragen op de nieuwe brugpensioenen of pseudobrugpensioenen te verhogen door een vast percentage te bepalen op basis van de leeftijd van de begunstigde bij het begin van het (pseudo)brugpensioen.

Wettelijke basis

  • Hoofdstuk VI van Titel XI van de Wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006 (verschenen in het Belgisch Staatsblad op 28 december 2006), gewijzigd door Hoofdstuk 10 van Titel 8 van de Wet houdende diverse bepalingen van 30 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) dat de basis legt voor de harmonisering van de sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit;
  • Hoofdstuk 4 van Titel 7 van de Programmawet van 23 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) dat voor de nieuwe (pseudo)brugpensioenen de verhoogde vaste percentages in functie van de leeftijd aan het begin van het (pseudo)brugpensioen introduceert, en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vanaf 15 oktober 2009;
  • Hoofdstuk 6 van Titel 12 van de Wet houdende diverse bepalingen van XX XX 2010 (nog te verschijnen) dat bepaalde noties uniformiseert en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen die zich momenteel in moeilijkheden bevinden;
  • Koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2010), dat de datum van inwerkingtreding van het systeem op 1 april 2010 vastlegt en de modaliteiten van de uitvoering preciseert;
  • Koninklijk besluit van XX XX 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2010 (nog te verschijnen), dat de verminderde percentages bepaalt voor de ondernemingen die momenteel erkend zijn als zijnde in moeilijkheden, en dat de berekening van de bijdragen voor de aanvullende vergoedingen die niet maandelijks tot aan het pensioen worden gestort enigszins vereenvoudigt.
A. BRUGPENSIOEN
A.1. Betrokken werkgevers
  • Elke werkgever die aan een werknemer of een ex-werknemer een aanvullende vergoeding betaalt in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever, op basis van een akkoord tussen de partijen, zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overhevelt
    Opm.: het faillissement van een werkgever ontlast degene die de verplichting heeft overgenomen niet van de volledige uitvoering van het afgesloten akkoord;
  • Het Fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt en dat, in het kader van een akkoord gesloten binnen de sector, gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen uit te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, dat de verplichting van de werkgever om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overneemt.
A.2. Betrokken werknemers
  • Begunstigden van een aanvullende vergoeding die in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen, bovenop de toegewezen sociale uitkering uitbetaald wordt.
    Opm.: Er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die gegeven wordt aan de aanvullende vergoeding, noch met het moment of de periodiciteit van de betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
    Elk bedrag, betaald aan de begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een onderdeel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

  • Werknemers die in België gewerkt hebben maar die in het buitenland wonen en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze de werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.
A.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzondere patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat toegepast wordt op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en). Deze bijdrage kan niet lager zijn dan een bepaald maandelijks minimum.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • In geval van halftijds brugpensioen
    • Indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is
  • Verschillende criteria zijn relevant om te bepalen welk percentage van toepassing is:
    • non-profitsector of geen non-profitsector (hierna de “profitsector” genoemd)
    • “nieuw brugpensioen” of “lopend brugpensioen”
    • bruggepensioneerd gedurende een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage mag nooit het brutobedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien nodig wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Profit sector
1° A.1. “Lopende” brugpensioenen:

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract werd betekend tot 15/10/2009
  • OF die aanvingen vóór 01/04/2010
  • OF die aanvingen in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd als zijnde in moeilijkheden* (verminderde percentages gedurende de erkenningsperiode: cfr. punt 1° A.3)
  • OF die aanvingen in de loop van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in herstructurering OF vóór 15 oktober 2009 een collectief ontslag aankondigde.

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de erkenningsperiode

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende brugpensioenen
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de maand Min
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 52 jaar 30 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 55 jaar 24 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 58 jaar 18 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 60 jaar 12 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 6 % 18,80 €
1° A.2. “Nieuwe brugpensioenen”

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract na 15/10/2009 betekend werd
  • EN die vanaf 01/04/2010 aanvingen
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden, indien de onderneming pas vanaf 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in moeilijkheden (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.3.)
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in herstructurering, indien de onderneming als dusdanig erkend werd* vanaf 15 oktober 2009 EN indien het collectief ontslag pas vanaf 15 oktober 2009 aangekondigd werd (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.4)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of aan het einde van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering Min
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 55 jaar 40% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 58 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) ≥ 60 jaar 10% 18,80 €
1° A.3. Voor ondernemingen in moeilijkheden:
  • ongeacht de datum van erkenning als onderneming in moeilijkheden
  • indien het brugpensioen een aanvang genomen heeft tijdens de periode van erkenning
  • in de loop van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)
Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende en nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of tijdens de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 17,5% 8 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 13,5% 8 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 10 % 8 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 6,5 % 8 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 3,5% 6 €

Na de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden:

  • “lopend” brugpensioen: degressieve percentages afhankelijk van de leeftijd van de bruggepensioneerde (cfr. punt 1° A.1)
  • “nieuw” brugpensioen: vast percentage op basis van de leeftijd op de precieze datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. 1° A.2.)
1° A.4. Voor ondernemingen in herstructurering
  • uitsluitend voor de “nieuwe brugpensioenen” (cfr. punt 1° A.2.)
  • indien de onderneming erkend werd* vanaf 15/10/2009
  • en indien het collectief ontslag werd aangekondigd vanaf 15/10/2009
  • op voorwaarde dat het brugpensioen een aanvang nam tijdens de periode van erkenning
  • tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 20 % 25 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10 % 18,80 €

Na de periode van erkenning als onderneming in herstructurering:

  • “nieuw brugpensioen”: vast percentage bepaald door de leeftijd op de datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. punt 1° A.2.)
1° B. Non-profitsector

Onder brugpensioen “Non-profitsector” wordt begrepen: elk brugpensioen dat wordt toegekend door een werkgever die binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of door een sociale werkplaats.

Voor alle bruggepensioneerden:

Bijzondere patronale bijdrage Non-profitsector
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Minimum per maand voor lopend brugpensioen, aanvang vóór 1/4/10 *
Leeftijd bruggepensioneerde
< 52 jaar
5% 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 55 jaar
4 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 3 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 60 jaar
2 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
≥ 60 jaar
0 % 0

* ! het minimum is niet langer van toepassing indien het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begint en het ontslag betekend werd na 15/10/2009.

2° Compenserende patronale bijdrage
  • de compenserende patronale bijdrage is alleen maar verschuldigd voor werknemers die bruggepensioneerd zijn in het kader van een sectorale overeenkomst:
    • EN die de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben op het moment van het einde van het arbeidscontract
    • EN die op dat moment 33 jaar professionele bezoldigde loopbaan kunnen aantonen
    • EN die
      • ofwel door een werkgever uit de bouwsector waren tewerkgesteld en een attest kunnen voorleggen van de arbeidsgeneesheer ter bevestiging van hun onbekwaamheid om hun professionele activiteiten verder te zetten;
      • ofwel gedurende minstens 20 jaar tewerkgesteld waren in een arbeidsregime zoals voorzien in artikel 1 van de C.A.O. Nr. 46, afgesloten op 23 maart 1990 door de Nationale Arbeidsraad (nachtarbeid).
  • De compenserende bijdrage is verschuldigd tot en met de maand waarin de bruggepensioneerde 58 jaar wordt.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • voor de “nieuwe brugpensioenen” zoals gedefinieerd in punt 1° A.2. en in de non-profitsector, voor zover het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begonnen is en het ontslag na 15/10/2009 betekend werd.
    • in geval van halftijds brugpensioen
    • indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is.
  • Het bedrag van de maandelijke compenserende bijdrage is vastgelegd op 50% van het bedrag van de aanvullende vergoeding, vastgelegd in de toepasselijke CAO.
  • Verminderd percentage: het bedrag van de compenserende bijdrage wordt tot 33% verminderd indien de bruggepensioneerde vervangen wordt door een uitkeringsgerechtigd volledig werkloze die dit statuut al minstens een jaar heeft.
3° Inhouding
  • Er gebeurt een inhouding van 6,5% ten laste van de bruggepensioneerde, berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
    De inhouding wordt verminderd tot 4,5%:
    • voor de halftijdse brugpensioenen
    • voor de voltijdse brugpensioenen waarvan het brugpensioen vóór 01/01/1997 aanving, alsook voor de brugpensioenen die na 31 december 1996 aanvingen indien de werknemers vóór 1 november 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, of indien de werknemers pas na 31 oktober 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, maar ontslagen werden in het kader van een erkenning als onderneming in moeilijkheden of herstructurering die vóór 1 november 1996 toegekend werd.
  • De inhouding moet maandelijks uitgevoerd worden op de aanvullende vergoeding door de debiteur van deze vergoeding, en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoeding houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.
  • Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering.
    Te weten:
    • indien het gaat over een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsvergoeding × 26
    • indien het gaat over een volledig werkloze na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsvergoeding × het aantal halve vergoedingen per week (=Q ∕ S × 12) × 4,33.
    De dagbedragen en hun aanpassingen worden meegedeeld aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoedingen.
  • Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en)
    Te weten:
    • Indien het een vergoeding betreft die maandelijks (of frequenter) wordt gestort tot aan het wettelijk pensioen:
      AV = het bruto bedrag van de vergoedingen die per maand gestort worden
    • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen wordt gestort:
      • ofwel, voor een brugpensioen dat vanaf 01/04/2010 begint:
        AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordt toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)
      • ofwel, voor een brugpensioen reeds lopend op 01/04/2010:
        AV = het bedrag dat effectief in die maand gestort wordt
      Behalve in geval van een vroegtijdige storting van het totaalbedrag (volledige kapitalisatie):
      AV = totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen, gedeeld door het aantal maanden van de door deze vergoedingen gedekte periode.
  • Beperkingen op de inhouding:
    1. de toepassing van de inhouding kan nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijks inkomen van een bruggepensioneerde (de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding(en)) onder een benedengrens, die afhankelijk is van de familiale situatie, zou zakken.
      Deze maandelijkse benedengrens bestaat uit:
      Met gezinslast Zonder gezinslast
      Voltijds brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
      Halftijds brugpensioen 752,57 € * 624,79 €*
      * bedragen op 01/04/2010 die geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van de door de NAR bepaalde coëfficiënt.

      Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

      Indien gegeven:
      • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
      • B = totale bruto aanvullende vergoeding aan een rechthebbende gestort door alle debiteurs
      • C = sociale uitkering
      • G = benedengrens
      .

      Berekeningsbasis: D = B+ C

      Totale bruto inhouding: E = D x 6,5% (of 4,5%)

      Totale maximale inhouding: F = D – G
      Indien resultaat < 0, F = 0

      Totale inhouding H: indien E ≤ F, H = E
      Indien E > F, H = F

      Opm.: C en G worden vermenigvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C4)
      C en G worden vermeningvuldigd met A/B in geval van een gedeeltelijke kapitalisatie (cfr. punt C3), meerdere debiteurs of een aangifte in meerdere delen.
    2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding overschrijden. Desgevallend wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding.
A.4. Verhogingen

De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan de aanvullende vergoeding wordt toegekend moet worden nagekeken op het vlak van het al dan niet doorbetalen van een bedrag dat minstens even hoog is als de aanvullende vergoeding in geval van werkhervatting of bij de start van een zelfstandige activiteit:

Voor organisaties die niet onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • De overeenkomst voorziet niet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en de inhouding wordt verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

Voor organisaties die wel onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De sectorale of bedrijfs-CAO’s zijn altijd conform aan de toepassing van de CAO Nr. 17 tricies die in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding voorziet gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • Individuele akkoorden mogen niet bepalen dat de betaling van de aanvullende vergoeding onderbroken wordt in geval van werkhervatting. Indien wel wordt de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

! Deze regel is niet van toepassing op de halftijdse brugpensioenen.

(bijdragen gedurende de periode van werkhervatting: cfr. punt C.1.)

B. PSEUDOBRUGPENSIOEN
B.1. Betrokken werkgevers
  • Werkgevers die binnen het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en hun paritaire comités.
    Dit wil zeggen de privé-sector, plus
    • de openbare kredietinstellingen
    • de Nationale Loterij
    • de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek,
    • de huisvestingsmaatschappijen conform aan de gewestelijke wooncodes
    • de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussel South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”
    - en die, in toepassing van individuele, bedrijfs- of sectorale akkoorden, aan hun werknemers van minstens vijftig jaar een aanvullende vergoeding toekennen bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of een onderbrekingsvergoeding in geval van een tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse tewerkstelling;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen, overhevelt;
  • Het fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt, en dat in het kader van een akkoord binnen de sector gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen dat de verplichting van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen.

Zijn uitgesloten:

  • werkgevers die onder het paritair comité van stads- en streekvervoer (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03) ressorteren;
  • werkgevers die onder het paritair comité van de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs (PC 152 of PC 225) ressorteren.
B.2. Betrokken werknemers

Werknemers van minstens 50 jaar en maximaal 65 jaar oud:

  • die een aanvullende vergoeding genieten bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of bovenop een onderbrekingsvergoeding in geval van tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking
  • aan wie de aanvullende vergoeding voor de eerste keer toegekend werd na 31 december 2005
  • die, in het geval van ontslag, na 30 september 2005 ontslagen zijn
  • die niet reeds vóór de leeftijd van 45 jaar voor het eerst genoten hebben van een aanvullende vergoeding.

Opm.: er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die aan de aanvullende vergoeding gegeven wordt, noch met het moment of de periodiciteit van betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
Elk bedrag dat betaald wordt aan een begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een deel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

  • de begunstigden van aanvullende vergoedingen die werden toegekend in het kader van:
    • maatregelen voorzien in de non-profitsector betreffende einde loopbaan die erkend werden door de Minister van Werk
    • een collectieve arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden
    • een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten voor een bepaalde duur in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of een paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden en die zonder onderbreking verlengd werd, en die vanaf de eerste verlenging na 30 september 2005 geen enkele uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag van de vergoeding voorzien heeft (met uitzondering van een indexering of herwaardering op basis van een coëfficiënt bepaald door de Nationale Arbeidsraad)
    • de CAO Nr. 46 of een gelijkwaardige CAO op basis waarvan de aanvullende vergoedingen toegekend werden volgend op het ontslag van een werknemer van 50 jaar of ouder die wenste terug te keren naar een gewone arbeidsregeling na een periode van nachtwerk en aan wie de werkgever geen nieuwe betrekking kon bieden
    • het conventioneel brugpensioen
    • ouderschapsverlof, palliatief verlof, verlof in het kader van medische bijstand
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering voor werknemers van 50 jaar en ouder
    • tijdskrediet zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van titel 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen betreffende tewerkstelling in crisistijd
  • werknemers die in België tewerkgesteld waren maar in het buitenland verblijven en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze een werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.
B.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzonder patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat wordt toegepast op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en).
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de bijdragen is
  • Verschillende criteria zijn relevant voor het bepalen van het toe te passen percentage:
    • aanvullende vergoeding bij werkloosheidsuitkeringen of bij onderbrekingsuitkeringen
    • “nieuw pseudo-bruggepensioen” of “lopend pseudo-brugpensioen”
    • non-profitsector of niet (hierna “profitsector” genoemd)
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage kan nooit het bruto bedrag van de aanvullende vergoedingen overstijgen. Indien dat wel het geval is, dan wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Aanvullende vergoedingen bij werkloosheidsuitkeringen:
1° A.1. “Lopende” pseudo-brugpensioenen:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract betekend werd tot 15 oktober 2009
  • OF waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst werden toegekend vóór 01/04/2010

De bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding.

Er is geen verschil in de percentages voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2. “Nieuwe pseudo-brugpensioenen”:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract na 15 oktober 2009 betekend werd
  • EN waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst vanaf 01/04/2010 toegekend werden

Er zijn verschillende percentages van toepassing voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2.1. Profitsector:

Het percentage van de bijdrage wordt bepaald aan de hand van de leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen (zelfs indien de betaling van de eerste vergoeding pas later voorzien is) en blijft hetzelfde tot aan het wettelijk pensioen.

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen Profitsector
Pseudo-bruggepensioneerd < 52 jaar 50%
Pseudo-bruggepensioneerd < 55 jaar 40%
Pseudo-bruggepensioneerd < 58 jaar 30%
Pseudo-bruggepensioneerd < 60 jaar 20%
Pseudo-bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10%
1° A.2.2. Non-profitsector:

Er zijn verminderde percentages van toepassing voor de non-profitsector (indien de werkgever in het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of een sociale werkplaats is).

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Non-profitsector
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 52 jaar 5%
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 55 jaar 4 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 58 jaar 3 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 60 jaar 2 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 0 %
1° B. Aanvullende vergoedingen bij onderbrekingsuitkeringen (tijdskrediet):

In alle gevallen:

de bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding

2° Inhouding
  • Een inhouding van 6,5 % ten laste van de pseudo-bruggepensioneerde wordt berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
  • De inhouding moet maandelijks gebeuren op de aanvullende vergoeding door de debiteur en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.
  • Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering
    Te weten:
    • indien het een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering × 26
    • indien het een volledig werkloze betreft na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsuitkering × het aantal halve uitkeringen per week (= Q ∕ S × 12) × 4,33
    • indien het een tijdskrediet betreft, het maandelijks bedrag van de onderbrekingsuitkering
    De dagbedragen en hun aanpassingen worden aan de debiteurs meegedeeld door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen en door de RVA voor wat betreft de tijdskredieten.
  • Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding
    Te weten:
    • Indien het een maandelijks (of frequenter) gestorte vergoeding tot aan het wettelijk pensioen betreft:
      AV = het bruto bedrag van de vergoedingen gestort per maand
    • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen gestort wordt:
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid die begint vanaf 01/04/2010:
        AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordtd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid reeds lopende op 01/04/2010:
        AV = het effectieve bedrag dat per betalingsmaand gestort wordt

        Behalve indien het totaalbedrag op voorhand gestort wordt (volledige kapitalisatie):
        AV = het totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen gedeeld door het aantal maanden van de nog resterende periode
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen tijdskrediet:
        AV = het totaalbedrag van de vergoedingen verschuldigd in de loop van de door vergoedingen gedekte periode, gedeeld door het aantal maanden waarvoor bij de RVA effectief een aanvraag tot onderbrekingsvergoedingen is ingediend
  • Beperkingen op de inhouding:
    1. De toepassing van de inhouding mag nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijkse inkomen van een bruggepensioneerde (som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding) lager zou worden dan een benedengrens die bepaald wordt in functie van zijn/haar familiale situatie.
      Deze maandelijkse benedengrens bedraagt:
      Met gezinslast Zonder gezinslast
      Voltijds pseudo-brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
      Halftijds tijdskrediet 752,57 € * 624,79 €*
      * bedragen op 01/04/2010 die moeten geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van een coëfficiënt bepaald door de NAR.

      Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

      Gegeven
      • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
      • B = totale bruto aanvullende vergoeding gestort aan een rechthebbende door alle debiteurs
      • C = sociale uitkering
      • D = benedengrens

      Berekeningsbasis: D = B + C

      Totale bruto inhouding: E = D × 6,5 %

      Totale maximale inhouding: F = D – G
      Indien resultaat < 0, F = 0

      Totale inhouding H: Indien E ≤ F, H = E
      Indien E > F, H = F

      Opm.: - C en G worden vermeningvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C.4)
      C en G worden vermeningvuldigd met A/B indien er een gedeeltelijke kapitalisatie gebeurt, indien er meerdere debiteurs zijn of indien de aangifte in verschillende delen gebeurt.
    2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien dit wel gebeurt, dan wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
B.4. Verhogingen en verminderingen
  1. In geval van halftijds tijdskrediet:
    • Indien de werknemer vrijgesteld wordt van de uitvoering van de resterende halftijdse prestaties, de berekeningsbasis van de bijdragen en de inhoudingen wordt verdubbeld.
    • Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de uitvoering van de overblijvende halftijdse prestaties, en indien de aanvullende vergoedingen toegekend worden in toepassing van een sectorale CAO, de berekeningsbasis van de inhoudingen wordt vermenigvuldigd met 0,05
    • en indien, daar bovenop, de werknemer effectief vervangen wordt op basis van een CAO afgesloten in de NAR die deze vervanging regelt de berekeningsbasis van de patronale bijdragen wordt vermenigvuldigd met 0,05.
  2. In geval van werkloosheid:

    De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan een aanvullende vergoeding wordt toegekend moet bekeken worden:

    • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting of de aanvang van een zelfstandige activiteit normale patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van werkloosheid
    • De overeenkomst voorziet niet expliciet in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting de berekeningsbasis van de patronale bijdragen en inhoudingen wordt verdubbeld gedurende de periode van werkloosheid
C. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR BRUGPENSIOENEN EN PSEUDO-BRUGPENSIOENEN
C.1. Werkhervatting
- Werkhervatting type 1 :

Als de werknemer het werk hervat als zelfstandige of als loontrekkende bij een andere werkgever of bij een werkgever die niet tot dezelfde groep behoort dan diegene die de aanvullende vergoeding rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt,

alle bijdragen en inhoudingen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt zijn niet meer verschuldigd.

- Werkhervatting type 2 :

Als de werknemer het werk hervat als loontrekkende bij zijn oude werkgever of bij een werkgever van dezelfde groep, wordt de aanvullende vergoeding als loon beschouwd

gewone sociale zekerheidsbijdragen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt.

We verstaan onder

"Groep": alle werkgevers die ofwel deel uitmaken van de technische bedrijfseenheid die bestaat uit diverse juridische entiteiten ofwel tot de juridische entiteit die bestaat uit diverse technische bedrijfseenheden

“Periode van werkhervatting”: de volledige periode gedekt door een een arbeidsovereenkomst of een zelfstandige activiteit zonder rekening te houden met het aantal werkelijk gepresteerde uren of dagen.

C.2. Onvolledige maand

Enkel in geval van :

  • Werkhervatting of stopzetting van werkhervatting
  • Begin of einde van (pseudo-)brugpensioen in het midden van de maand
  • Opname van vakantiedagen gedekt door vakantiegeld :
    het eerste jaar van het (pseudo-)brugpensioen kan de (pseudo-)bruggepensioneerde nog het saldo van de resterende vakantiedagen opnemen waarvoor hij reeds een vergoeding ontving. In dit geval zal hij geen uitkeringen ontvangen voor deze vakantiedagen en is de werkgever niet verplicht om hem voor deze dagen de aanvullende vergoeding toe te kennen
  • Wijziging van debiteur in de loop van een maand.

Berekening van het aantal dagen in geval van onvolledige maand:

Aantal dagen van de periode gedurende dewelke de bijdragen verschuldigd zijn (« x »):geheel getal te bepalen in functie van het aantal dagen gedekt door een uitkering omgezet in een regime van 6 dagen waarbij een maand gelijk is aan 26 dagen. (Rekenkundige afronding naar de dichtstbijzijnde eenheid waarbij 1,50 = 2 en 1,49 = 1)

Berekening van de bijdragen in geval van onvolledige maand:
Stappen :

  1. berekeningsbasis x percentage
  2. eventuele toepassing van de ondergrens of van het minimum
  3. proratisering van het resultaat in x/26

Bij elke stap wordt er afgerond : rekenkundige afronding waarbij 0,005 = 0,01 en 0,004 = 0

! In de DMFA moet het bedrag van de volledige maandelijkse aanvullende vergoeding aangegeven worden evenals de maandelijkse uitkering omdat de proratisering pas op het einde van de berekening gebeurt.

C.3. Kapitalisatie
We spreken over ”kapitalisatie” :
  • als de totaliteit van de aanvullende vergoedingen in een of meerdere schijven gestort wordt aan de begunstigde
  • als de aanvullende vergoedingen niet maandelijks en/of niet tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald (of tot het einde van de voorziene periode voor tijdskrediet)
    ! Deze regel is niet van toepassing op de lopende brugpensioenen op 1/4/2010 !
  • als de debiteur zijn verplichtingen wil afsluiten en alle bijdragen wil storten

! De berekeningsbasis van de bijdragen en inhoudingen die vervroegd gestort worden kan later niet meer aangepast worden

Toepasselijke regels:

Te onderscheiden:

  1. 1) Lopende (pseudo-)brugpensioenen:
    • Vervroegde storting in een of meerdere keren:
      berekening voor alle maanden van de door de vergoedingen gedekte periode

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd, van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

    • AV niet maandelijks of niet gestort tot aan de leeftijd van het pensioen:
      bijdragen aangeven en berekenen voor elke maand van storting op de werkelijk gestorte bedragen
  2. 2) Nieuwe (pseudo-)brugpensioenen:
    • Voor de brugpensioenen en de pseudo-brugpensioenen werkloosheid :
      berekening voor alle maanden van de periode gaande tot aan het pensioen verdeeld over het aantal uit te voeren stortingen van AV

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd (non-profitsector), van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

      Berekeningswijze:

      1. Berekening voor een maand waarbij:
        • theoretische maandelijkse AV = totaal van de voor de volledige periode te storten AV / aantal maanden tot aan het pensioen
        • uitkering = maandelijkse theoretische uitkering

        Er wordt nagegaan of er toepassing gemaakt wordt van de benedengrens (voor de inhoudingen) en of men onder het minimum komt (voor de patronale bijdragen) en men bekomt X = het bedrag aan bijdragen voor een maand.

      2. Verdeling over de uitgevoerde stortingen:
        Y = Aantal maanden tot aan het pensioen / totaal aantal stortingen
      3. Kwartaalaangiftes:
        Bijdrage per kwartaal = X x Y x aantal stortingen in de loop van het kwartaal
    • Voor de tijdskredieten:
      berekening voor alle maanden van de periode gedekt door de aanvraag van onderbrekingsuitkeringen bij de RVA
C.4. Meerdere debiteurs
  • Fonds en werkgever of gelijkgesteld :

    Algemene regel : de bijdragen en inhoudingen worden aangegeven en integraal betaald door de hoofddebiteur die de debiteur is van de hoogste aanvullende vergoeding
    Ze worden berekend op de totaliteit van de maandelijks aan de begunstigde gestorte aanvullende vergoedingen (en van de maandelijkse sociale uitkering voor de inhoudingen).

    Sectorale afwijkingen zijn toegestaan voor de patronale bijdragen (maar niet voor de inhoudingen) voor zover daarin voorzien is bij een CAO, afgesloten in de schoot van een paritair comité.

    Uitzonderingen : - in geval van vervroegde storting van een deel van de aanvullende vergoedingen
    - of als een AV niet maandelijks gestort wordt tot aan het pensioen (cfr kapitalisatie)

    In deze gevallen doet elke debiteur de berekening van de bijdragen en de inhoudingen op de aanvullende vergoeding die hij stort, maar proratiseert het maandelijks minimum van patronale bijdragen, de sociale uitkering en de benedengrens in functie van het gedeelte van AV dat hij stort in vergelijking met het totaal van de aan de begunstigde toegekende AV, d.w.z. door telkens te vermenigvuldigen met A/B waarbij
    A = AV gestort door de debiteur
    B = totale bruto AV, verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs.

  • Twee verschillende werkgevers ten gevolge van twee deeltijdse tewerkstellingen:

    Algemene regel : bijdragen en inhoudingen verschuldigd door elke werkgever op het gedeelte van de vergoeding die hij stort.

    Het minimum maandbedrag aan patronale bijdragen, de uitkering en de ondergrens moeten dus geproratiseerd worden in functie van de tewerkstellingsbreuk bij de verbreking van de arbeidsovereenkomst
    d.w.z. door elke factor te vermenigvuldigen met Q/S
    waarbij Q = het gemiddeld aantal uren per week bij de laatste tewerkstelling van de werknemer bij de debiteur
    S = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon bij de laatste tewerkstelling bij de debiteur.

C.5 Informatie

Wie informeert wie ?

  • Over de gestorte AV :
    • Het Fonds dat een aanvullende vergoeding toekent informeert de laatste werkgever van de begunstigde.
    • De laatste werkgever moet de gegevens betreffende de door alle debiteurs toegekende aanvullende vergoedingen verzamelen en meedelen aan deze debiteurs en aan zijn sociaal secretariaat.
    • Een debiteur van een AV die kapitaliseert moet de andere debiteurs informeren over het theoretisch maandbedrag van de AV dat als basis dient voor de berekening.
  • Over de identiteit van de hoofddebiteur : de laatste werkgever maakt de identiteit van de hoofddebiteur die verantwoordelijk is voor de bijdragen bekend aan alle debiteurs en duidt de hoofddebiteur aan op het RVA-formulier
  • Over de aanpassing van de uitkering: de uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) maakt de nieuwe bedragen over aan de debiteur van de inhouding (vandaar het belang om de RVA goed te informeren over de identiteit van de debiteur)
  • Over de wijziging van de gezinssituatie: de (pseudo-)bruggepensioneerde moet zijn uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) op de hoogte brengen die de informatie overmaakt aan de debiteur
  • Over een werkhervatting : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur en zijn uitbetalingsinstelling moet informeren van elke werkhervatting en de beëindiging ervan. Voor alle zekerheid maakt de betalingsinstelling deze gegevens ook over aan de debiteur.
  • Van de opname van verlofdagen : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur moet informeren
    opm : kan enkel in het eerste jaar voorkomen
D. AANGIFTE BIJ DE RSZ

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen worden maandelijks berekend, maar worden per kwartaal gestort en aangegeven bij de RSZ in de DMFA.

Vanaf het 2de kwartaal 2010 :

Het blok “Bijdrage bruggepensioneerd werknemer” (90042) mag niet meer gebruikt worden.

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen voor de (brug)gepensioneerden moeten moeten aangegeven worden in de blokken “Aanvullende vergoeding” (90336) en “Aanvullende vergoeding – Bijdrage” (90337) die al gebruikt worden voor de aanvullende vergoedingen voor bruggepensioneerden.

In DMFA zal het schema er als volgt uitzien:

  • Niveau : Werkgever = de debiteur(s) van de aanvullende vergoeding
  • Niveau : Natuurlijk persoon = de bruggepensioneerde werknemer, ontslagen werknemer of werknemer met tijdskrediet
  • Niveau : Werknemerslijn : identificatie van het type werknemer door middel van het werknemerskengetal
    • 879 : bruggepensioneerde werknemer
    • 883 : ontslagen werknemer met werkloosheidsvergoeding
    • 885 : werknemer met tijdskrediet
  • Niveau "Aanvullende vergoeding" :
    algemene gegevens betreffende de aanvullende vergoeding bij werkloosheid, tijdskrediet of brugpensioen
  • Niveau "Aanvullende vergoeding - bijdrage" :
    identificatie van de bijdrage(n) en de elementen voor de berekening
    In ‘t algemeen, komt minstens 2 keer voor :
    1. werkgeversbijdrage
    2. inhouding

De preciese omschrijving van de verschillende in te vullen zones bevindt zich in het glossarium 2/2010.

In het volgende overzicht vestigen wij de aandacht op de bijzonderheden en moeilijkheden eigen aan elke zone.

Blok "Aanvullende vergoeding" (blok 90336)

In te vullen zones:

  • Notie werkgever* (zone 00815) : als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende moet men het stamnummer of KBO vermelden van de werkgever van de (brug)gepensioneerde
  • Paritair Comité* (zone 00046) : op het ogenblik van het (brug)pensioen
  • NACE-code * (zone 00228) : enkel voor de werkgevers van RSZPPO
  • Type debiteur (zone 00949) : preciseert of de debiteur van de bijdragen de werkgever is, een derde betalende is, de hoofddebiteur is of of er meerdere debiteurs zijn.

    Opm : Belangrijk gegeven want het bepaalt de toegepaste controles. Men moet blijven aanduiden dat er meerdere debiteurs zijn als één van de debiteurs zijn deel heeft gekapitaliseerd en de andere debiteurs een aanvullende vergoeding blijven storten. De vermelding dat er meerdere debiteurs zijn rechtvaardigt de proratisering van de minimumbijdragen, van de sociale uitkering en van de benedengrens. De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum eerste toekenning van de aanvullende vergoeding (zone 00823) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het percentage in combinatie met de datum van de betekening van de vooropzeg.
  • Notie type akkoord van de aanvullende vergoeding* (zone 00824):
    • Sectorale CAO of CAO gesloten in de NAR
    • of individueel, ondernemings- of collectief akkoord

      Opm: Als de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van verschillende types akkoorden is het niet nodig elke AV te splitsen in een verschillend blok als de berekeningswijze van de bijdragen dezelfde is (geen verschillende verhoging of verlaging). In dat geval moet men het sectoraal akkoord vermelden.
  • Notie halftijds* (zone 00825) : enkel voor bruggepensioneerden en tijdskredieten.
    Er zijn bijzondere regels van toepassing voor deze werknemers.
    Halftijds bruggepensioneerde = een voltijds tewerkgestelde werknemer die halftijds blijft werken en halftijds op brugpensioen gaat.
    Geen werkgeversbijdragen en verminderde inhouding voor halftijds bruggepensioneerden.
  • Notie vrijstelling van prestaties* (zone 00826) : enkel voor de werknemers met halftijds tijdskrediet. Als er geen vrijstelling is en AV toegekend werd op basis van een sectorale CAO wordt de berekeningsbasis van de inhouding verlaagd met 95%
  • Notie vervanging conform* (zone 00827):
    • voor halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties : bij vervanging geregeld bij CAO van de NAR wordt de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen verlaagd met 95 %
    • voor brugpensioen, bij vervanging door een sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigde werkloze : compenserende bijdrage verlaagd tot 33 %
  • INSZ van de vervanger (zone 00749) : voor controle. Eén enkel INSZ wordt gevraagd per kwartaal
  • Maatregelen voorzien in geval van werkhervatting (zone 00853) : de inhoud van de overeenkomst moet bepaalde vermeldingen bevatten betreffende de doorbetaling van de AV in geval van werkhervatting (cfr punten A.4. en B.4.). Zoniet is er een verdubbeling van de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen en de inhoudingen.
  • Aantal delen van de aanvullende vergoeding (zone 00950) : om aan te duiden dat de AV is aangegeven in meerdere delen voor een zelfde periode omdat een sleutelzone verschilt voor een deel van de AV (vb..: inhoud van de overeenkomst niet in overeenstemming voor het extra legaal gedeelte ⇒ verdubbeling, gedeeltelijke kapitalisatie, …)
    Rechtvaardigt de proratisering van het minimum, van de sociale uitkering en de benedengrens.
    De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum van de betekening van de vooropzeg (zone 00951) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het toepasbare percentage in combinatie met de datum van eerste toekenning van de aanvullende vergoeding
  • Notie onderneming in moeilijkheden of in herstructurering (zone 00952) : enkel in te vullen als de begindatum van het brugpensioen valt in een periode van erkenning. Blijvend te vermelden ook na de periode van erkenning (voor bepaling van de leeftijd op het einde van de periode).
    Niet van toepassing voor de pseudo-brugpensioenen
  • Begindatum erkenning (zone 00953) : het brugpensioen moet aanvangen tijdens de periode van erkenning
  • Einddatum erkenning (zone 00954) : het betreft de eerste dag die volgt op de periode van erkenning

* sleutelzones : voor een zelfde werknemer kunnen er meerdere blokken aanvullende vergoeding zijn voor zover de waarde van één van de sleutelzones verschilt.

Blok "Aanvullende vergoeding – Bijdrage " (blok 90337)

In te vullen zones:

Werknemerskengetal bijdrage* (zone 00082): identificeert de verschuldigde bijdrage.

Brugpensioenen

Notie aanpassing bedrag van de vergoeding of de sociale uitkering* (zone 00829):

Bij indexering, herwaardering, wijziging in de loop van het kwartaal
Door een verschillende waarde in te vullen kan men een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage en type bijdrage om de verschillende bedragen in de loop van éénzelfde kwartaal aan te geven

Volgnummer * (zone 00955) :

met een verschillende volgnummer kan men, indien nodig, een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage, type bijdrage en waarde aanpassing van het bedrag

Notie kapitalisatie (zone 00892):

geeft aan dat de bijdragen gestort worden
- voorafgaandelijk en in één keer waarde « 1 = volledige kapitalisatie »
- gedeeltelijk of volgens een bepaalde periodiciteit waarde « 2 = gedeeltelijke kapitalisatie »

hetzij in geval van voorafgaandelijke storting in meerdere schijven

hetzij wanneer één van de debiteurs zijn AV of een gedeelte ervan kapitaliseert of gekapitaliseerd heeft

hetzij, voor (pseudo)brugpensioenen die aanvangen vanaf 1 april 2010, wanneer de AV niet maandelijks gestort worden en/of tot de pensioenleeftijd of het einde van de periode voorzien voor tijdskrediet.

Het vermelden van één van deze waarden laat toe een DmfA in te dienen met een aantal maanden hoger dan 3.
Deze rechtvaardigt in sommige gevallen de proratisering van het minimum, van het bedrag van de sociale uitkering en van de benedengrens.

Bedrag van de aanvullende vergoeding (zone 00830) :

Bedrag van de aanvullende vergoeding(en) op basis waarvan de bijdragen worden berekend.
Algemene regel = bedrag van de AV die maandelijks door de debiteur aan de begunstigde gestort wordt.
Dit bedrag kan geïndexeerd of geherwaardeerd worden in de loop van het (pseudo)brugpensioen

Bijzondere gevallen:

  1. Wanneer de DmfA gedaan wordt door de hoofddebiteur:

    AV = som van de AV die maandelijks aan de begunstigde gestort worden

  2. Wanneer er meerdere debiteurs zijn die elk een aangifte doen :

    AV = het bedrag van de maandelijkse AV, gestort door de debiteur

  3. Wanneer er kapitalisatie is :

    AV = theoretische maandelijkse AV

    Wordt bekomen door het totaal van de verschuldigde AV voor de hele periode van het (pseudo)brugpensioen te delen door het aantal maanden tot de pensioenleeftijd (of door het aantal maanden van de door AV gedekte periode vanaf 01/04/2010, voor de tijdskredieten en door de voorafgaandelijke stortingen betreffende de (pseudo)brugpensioenen die reeds liepen op 01/04/2010)
  4. Wanneer het om een onvolledige maand gaat :

    AV = maandelijkse AV voor een volledige maand

    want de proratisering in functie van de dagen waarvoor bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag aan bijdragen dat bekomen wordt voor de volledige maand na eventuele toepassing van het minimum of de benedengrens.

Theoretisch bedrag van de sociale uitkering (zone 00956) : maandelijks theoretisch bedrag meegedeeld door de RVA of de uitbetalingsinstelling voor werkloosheidsvergoedingen (cfr punten A.3.2° en B.3.2°)

Bijzondere gevallen :

  1. In geval van gedeeltelijke kapitalisatie of als meerdere debiteurs de aangifte doen of als de aanvullende vergoedingen worden aangegeven in meerdere delen, moet de sociale uitkering verdeeld worden over de verschillende aangiften om niet dubbel in aanmerking genomen te worden.
    In die gevallen wordt de sociale uitkering vermenigvuldigt met A/B
    waarbij A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
    B = totale bruto aanvullende vergoeding verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs
    of met Q/S, als er twee debiteurs zijn door 2 halftijdse tewerkstellingen
    waarbij Q = gemiddeld aantal uren van de werknemer bij zijn laatste tewerkstelling bij de debiteur
    S = gemiddeld aantal uren van de maatpersoon van de laatste tewerkstelling bij de debiteur
    Het is het aldus berekende bedrag van de sociale uitkering dat moet worden aangegeven in DMFA
  2. In geval van een onvolledige maand (cfr punt C2), moet het het bedrag van de totale sociale uitkering van de maand worden aangegeven in DMFA, want de proratisering in functie van het aantal dagen waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag van de bijdragen bekomen voor een volledige maand na eventuele toepassing van minimum of drempel.

Aantal maanden (zone 00831) : aantal maanden voor dewelke AV, vermeld in het blok « AV – bijdragen » wordt aangegeven.

Bijzondere gevallen :

  1. Volledige kapitalisatie :
    • voor bruggepensioneerden en Canada dry = aantal maanden tot aan het pensioen
    • voor tijdskrediet = aantal maanden aangevraagd bij de RVA voor tijdskrediet
    • voor de lopende (pseudo)brugpensioenen vóór 1 april 2010 = aantal maanden vanaf 1/4/2010 tot het einde van de periode gedekt door de aanvullende vergoedingen

    ! voor de werkgeversbijdragen voor brugpensioenen met degressieve percentages of in de non-profit sector wordt dit aantal maanden verdeeld over de blokken (AV-bijdragen) die de verschillende leeftijdschijven dekken (degressieve percentages)

  2. Gedeeltelijke kapitalisatie :

    het betreft een fictief aantal maanden bestemd voor de verdeling van het totaal aan bijdragen over het aantal voorziene stortingen en bekomen door het aantal maanden tot aan het pensioen te delen door het aantal voorziene stortingen en het resultaat daarvan te vermenigvuldigen met het aantal stortingen tijdens het aangegeven kwartaal

Decimalen voor het aantal maanden (zone 00957) : mag enkel gebruikt worden bij gedeeltelijke kapitalisatie om de berekening van het aantal maanden te verfijnen

Aantal dagen - onvolledige maand (zone 00958) : aantal dagen dat de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering dekt als ze geen volledige maand dekken (26 dagen)

Het betreft meestal het aantal dagen van de periode gedekt door een sociale uitkering geconverteerd in een arbeidsregeling van 6 dagen en 26 dagen per maand.

Verantwoording aantal dagen – onvolledige maand (zone 00959) : duidt de reden aan die een onvolledige maand rechtvaardigt
Het kan enkel gaan over:

  • een werkhervatting (van type 1 of van type 2)
  • een vergoeding die begint of eindigt in de loop van een maand
  • dagen gedekt door vakantiegeld
  • een wijziging van debiteur in de loop van de maand

Notie toepassing benedengrens (drempel) (zone 00960): Als de inhouding verlaagd of 0 wordt opdat de inhoudingen niet hoger zouden zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°). Het is belangrijk dit te vermelden om te rechtvaardigen dat de aangegeven inhouding geen percentage is van de berekeningsbasis.

Bedrag van de bijdrage (zone 00085) : Om dat bedrag te bekomen werkt men als volgt :

Werkgeversbijdragen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis:

    Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden

    Behalve:

    • als er vrijstelling is van prestaties in geval van tijdskrediet (voor kengetal 290) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

    • als het een sectorale overeenkomst betreft en bij vervanging in overeenstemming met een CAO van de NAR in geval van halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties (voor kengetal 290) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is (voor kengetal 270, 271, 273, 274, 275, 280, 281 of 282 ) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de werkgeversbijdrage :

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen

    • voor brugpensioenen (kengetal 270, 271, 273, 274, 275):
      Toepassing van een maandelijks minimum aan te storten bijdragen (cfr punt A.3)
      (vermenigvuldigd met Q/S als er meerdere debiteurs zijn ingevolge 2 halftijdse tewerkstellingen)
      (vermenigvuldigd met A/B als er meerdere debiteurs zijn of gedeeltelijke kapitalisatie of aangifte in meerdere delen)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. Bij onvolledige maand:

    Bedrag van de werkgeversbijdragen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26

Inhoudingen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis:

    (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden

    Behalve:

    • Als er vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

    • Als het een sectorale overeenkomst betreft en er geen vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de inhouding:

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen :

    • inhouding beperkt of verlaagd tot 0 zodat de inhoudingen niet lager zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. Bij onvolledige maand :

    Bedrag van de inhoudingen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26
E. AANGIFTE TOT REGULARISATIE VOOR DE KWARTALEN VOORAFGAAND AAN 2/2010 VANAF 01/07/2010

De nieuwe regels voor de berekening en aangifte van de bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen zijn enkel van toepassing voor de aanvullende vergoedingen die de maand april 2010 of later dekken.

Wanneer een werkgever een wijzigende aangifte wil uitvoeren of laattijdig aanvullende vergoedingen voor voorgaande maanden wil aangeven, blijft de vroegere wetgeving van toepassing en moet dit gebeuren op de DmfA die betrekking heeft op het betrokken kwartaal.

Er moeten nochtans enkele aanpassingen worden uitgevoerd aan de manier van aangeven van de (pseudo)brugpensioenen.

  • Om de bijdrage brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 879) :

    Het blok 90042 “EarlyRetirementContribution” blijven gebruiken met WK 879 met een kwartaal voorafgaand aan 2/2010 en de drie vereiste zones (code bijdrage brugpensioen : 0 voor de forfaitaire bijdrage en 1 voor de compenserende, aantal maanden en bedrag van de bijdrage)

  • Om de bijdrage pseudo brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 883 of 885) :

    → De reeds voorziene blokken 90336 en 90337 gebruiken met werknemerskengetal 883 of 885 maar voor de aangiften < 2010/2, ingediend vanaf 01/07/2010, is het noodzakelijk dat de twee nieuwe sleutelzones (NACE-code en volgnummer), bijgevoegd vanaf 2/2010, op de volgende manier worden ingevuld :

    • NACE-code op 0
    • Volgnummer bijdrage initialiseren op 1
F. BIJKOMENDE INFORMATIE
  • Meer informatie kan gevonden worden in de Algemene Instructies aan de werkgevers en in het glossarium van 2/2010 die ter beschikking gesteld zullen worden op de portaalsite van de sociale zekerheid.
  • In afwachting, zijn een draftversie van de algemene instructies aan de werkgevers en het glossarium, alsook meer gedetailleerde voorbeelden betreffende de berekeningswijze en aangifte van de verschuldigde bijdragen en inhoudingen op de (brug)pensioenen beschikbaar op de portaalsite van de sociale zekerheid op volgend adres https://www.socialsecurity.be/public/doclibrary/home.htm onder de rubriek “DeCava” in “DMFA”.
  • Vragen betreffende deze materie mogen geadresseerd worden naar de Directie Bijzondere Toepassingen bij:

Het project “DeCavaA”, ter harmonisering van de bijdragen die geïnd worden op aanvullende vergoedingen bij brugpensioenen of bij sommige uitkeringen in geval van werkloosheid of tijdskrediet, treedt in werking op 1 april 2010.

Het doel was om de administratieve rompslomp van werkgevers te rationaliseren en te verminderen door de inning van alle patronale bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen te centraliseren bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Voorheen was deze inning immers verdeeld over de RVP, de RSZ en de RVA. Voortaan zal één enkele driemaandelijkse aangifte en storting aan de RSZ volstaan.

Een vijftigtal wetteksten en reglementeringen werden bijeengevoegd, en er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal verouderde maatregelen af te schaffen en om de bepalingen en modaliteiten van de inning te harmoniseren. Bovendien worden de patronale forfaitaire bijdragen bijeengevoegd en versmolten tot een percentuele bijdrage die varieert naargelang de leeftijd van de bruggepensioneerde. De inhoudingen worden eveneens samengevoegd en worden volledig berekend op de aanvullende vergoeding van de debiteur. Een betere controle op de toepassing van de maatregelen wordt bevorderd door een grotere informatieuitwisseling tussen de verschillende tussenkomende partijen.

Anderzijds werd beslist om de patronale bijdragen op de nieuwe brugpensioenen of pseudobrugpensioenen te verhogen door een vast percentage te bepalen op basis van de leeftijd van de begunstigde bij het begin van het (pseudo)brugpensioen.

Wettelijke basis

  • Hoofdstuk VI van Titel XI van de Wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006 (verschenen in het Belgisch Staatsblad op 28 december 2006), gewijzigd door Hoofdstuk 10 van Titel 8 van de Wet houdende diverse bepalingen van 30 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) dat de basis legt voor de harmonisering van de sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit;
  • Hoofdstuk 4 van Titel 7 van de Programmawet van 23 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) dat voor de nieuwe (pseudo)brugpensioenen de verhoogde vaste percentages in functie van de leeftijd aan het begin van het (pseudo)brugpensioen introduceert, en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vanaf 15 oktober 2009;
  • Hoofdstuk 6 van Titel 12 van de Wet houdende diverse bepalingen van XX XX 2010 (nog te verschijnen) dat bepaalde noties uniformiseert en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen die zich momenteel in moeilijkheden bevinden;
  • Koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2010), dat de datum van inwerkingtreding van het systeem op 1 april 2010 vastlegt en de modaliteiten van de uitvoering preciseert;
  • Koninklijk besluit van XX XX 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2010 (nog te verschijnen), dat de verminderde percentages bepaalt voor de ondernemingen die momenteel erkend zijn als zijnde in moeilijkheden, en dat de berekening van de bijdragen voor de aanvullende vergoedingen die niet maandelijks tot aan het pensioen worden gestort enigszins vereenvoudigt.
A. BRUGPENSIOEN
A.1. Betrokken werkgevers
  • Elke werkgever die aan een werknemer of een ex-werknemer een aanvullende vergoeding betaalt in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever, op basis van een akkoord tussen de partijen, zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overhevelt
    Opm.: het faillissement van een werkgever ontlast degene die de verplichting heeft overgenomen niet van de volledige uitvoering van het afgesloten akkoord;
  • Het Fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt en dat, in het kader van een akkoord gesloten binnen de sector, gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen uit te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, dat de verplichting van de werkgever om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overneemt.
A.2. Betrokken werknemers

Begunstigden van een aanvullende vergoeding die in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen, bovenop de toegewezen sociale uitkering uitbetaald wordt.

Opm.: Er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die gegeven wordt aan de aanvullende vergoeding, noch met het moment of de periodiciteit van de betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
Elk bedrag, betaald aan de begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een onderdeel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

Werknemers die in België gewerkt hebben maar die in het buitenland wonen en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze de werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.

A.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzondere patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat toegepast wordt op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en). Deze bijdrage kan niet lager zijn dan een bepaald maandelijks minimum.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • In geval van halftijds brugpensioen
    • Indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is
  • Verschillende criteria zijn relevant om te bepalen welk percentage van toepassing is:
    • non-profitsector of geen non-profitsector (hierna de “profitsector” genoemd)
    • “nieuw brugpensioen” of “lopend brugpensioen”
    • bruggepensioneerd gedurende een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage mag nooit het brutobedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien nodig wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Profit sector
1° A.1. “Lopende” brugpensioenen:

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract werd betekend tot 15/10/2009
  • OF die aanvingen vóór 01/04/2010
  • OF die aanvingen in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd als zijnde in moeilijkheden* (verminderde percentages gedurende de erkenningsperiode: cfr. punt 1° A.3)
  • OF die aanvingen in de loop van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in herstructurering OF vóór 15 oktober 2009 een collectief ontslag aankondigde.

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de erkenningsperiode

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende brugpensioenen
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de maand Min
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 52 jaar 30 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 55 jaar 24 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 58 jaar 18 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 60 jaar 12 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 6 % 18,80 €
1° A.2. “Nieuwe brugpensioenen”

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract na 15/10/2009 betekend werd
  • EN die vanaf 01/04/2010 aanvingen
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden, indien de onderneming pas vanaf 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in moeilijkheden (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.3.)
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in herstructurering, indien de onderneming als dusdanig erkend werd* vanaf 15 oktober 2009 EN indien het collectief ontslag pas vanaf 15 oktober 2009 aangekondigd werd (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.4)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of aan het einde van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering Min
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 55 jaar 40% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 58 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) ≥ 60 jaar 10% 18,80 €
1° A.3. Voor ondernemingen in moeilijkheden:
  • ongeacht de datum van erkenning als onderneming in moeilijkheden
  • indien het brugpensioen een aanvang genomen heeft tijdens de periode van erkenning
  • in de loop van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)
Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende en nieuwe brugpensioenen of tijdens de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 17,5% 8 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 13,5% 8 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 10 % 8 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 6,5 % 8 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 3,5% 6 €

Na de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden:

  • “lopend” brugpensioen: degressieve percentages afhankelijk van de leeftijd van de bruggepensioneerde (cfr. punt 1° A.1)
  • “nieuw” brugpensioen: vast percentage op basis van de leeftijd op de precieze datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. 1° A.2.)
1° A.4. Voor ondernemingen in herstructurering
  • uitsluitend voor de “nieuwe brugpensioenen” (cfr. punt 1° A.2.)
  • indien de onderneming erkend werd* vanaf 15/10/2009
  • en indien het collectief ontslag werd aangekondigd vanaf 15/10/2009
  • op voorwaarde dat het brugpensioen een aanvang nam tijdens de periode van erkenning
  • tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen Tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering
Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 20 % 25 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10 % 18,80 €

Na de periode van erkenning als onderneming in herstructurering:

“nieuw brugpensioen”: vast percentage bepaald door de leeftijd op de datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. punt 1° A.2.)

1° B. Non-profitsector

Onder brugpensioen “Non-profitsector” wordt begrepen: elk brugpensioen dat wordt toegekend door een werkgever die binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of door een sociale werkplaats.

Voor alle bruggepensioneerden:

Bijzondere patronale bijdrage Non-profitsector
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Minimum per maand voor lopend brugpensioen, aanvang vóór 1/4/10 *
Leeftijd bruggepensioneerde
< 52 jaar
5% 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 55 jaar
4 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 3 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 60 jaar
2 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
≥ 60 jaar
0 % 0

* ! het minimum is niet langer van toepassing indien het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begint en het ontslag betekend werd na 15/10/2009.

2° Compenserende patronale bijdrage
  • de compenserende patronale bijdrage is alleen maar verschuldigd voor werknemers die bruggepensioneerd zijn in het kader van een sectorale overeenkomst:
    • EN die de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben op het moment van het einde van het arbeidscontract
    • EN die op dat moment 33 jaar professionele bezoldigde loopbaan kunnen aantonen
    • EN die
      • ofwel door een werkgever uit de bouwsector waren tewerkgesteld en een attest kunnen voorleggen van de arbeidsgeneesheer ter bevestiging van hun onbekwaamheid om hun professionele activiteiten verder te zetten;
      • ofwel gedurende minstens 20 jaar tewerkgesteld waren in een arbeidsregime zoals voorzien in artikel 1 van de C.A.O. Nr. 46, afgesloten op 23 maart 1990 door de Nationale Arbeidsraad (nachtarbeid).
  • De compenserende bijdrage is verschuldigd tot en met de maand waarin de bruggepensioneerde 58 jaar wordt.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • voor de “nieuwe brugpensioenen” zoals gedefinieerd in punt 1° A.2. en in de non-profitsector, voor zover het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begonnen is en het ontslag na 15/10/2009 betekend werd.
    • in geval van halftijds brugpensioen
    • indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is.
  • Het bedrag van de maandelijke compenserende bijdrage is vastgelegd op 50% van het bedrag van de aanvullende vergoeding, vastgelegd in de toepasselijke CAO.
  • Verminderd percentage: het bedrag van de compenserende bijdrage wordt tot 33% verminderd indien de bruggepensioneerde vervangen wordt door een uitkeringsgerechtigd volledig werkloze die dit statuut al minstens een jaar heeft.
3° Inhouding

Er gebeurt een inhouding van 6,5% ten laste van de bruggepensioneerde, berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
De inhouding wordt verminderd tot 4,5%:

  • voor de halftijdse brugpensioenen
  • voor de voltijdse brugpensioenen waarvan het brugpensioen vóór 01/01/1997 aanving, alsook voor de brugpensioenen die na 31 december 1996 aanvingen indien de werknemers vóór 1 november 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, of indien de werknemers pas na 31 oktober 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, maar ontslagen werden in het kader van een erkenning als onderneming in moeilijkheden of herstructurering die vóór 1 november 1996 toegekend werd.

De inhouding moet maandelijks uitgevoerd worden op de aanvullende vergoeding door de debiteur van deze vergoeding, en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoeding houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.

Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering.

Te weten:

  • indien het gaat over een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsvergoeding × 26
  • indien het gaat over een volledig werkloze na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsvergoeding × het aantal halve vergoedingen per week (=Q / S × 12) × 4,33.

De dagbedragen en hun aanpassingen worden meegedeeld aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoedingen.

Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en)

Te weten:

  • Indien het een vergoeding betreft die maandelijks (of frequenter) wordt gestort tot aan het wettelijk pensioen:

    AV = het bruto bedrag van de vergoedingen die per maand gestort worden

  • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen wordt gestort:
    • ofwel, voor een brugpensioen dat vanaf 01/04/2010 begint:

      AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordtd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)

    • ofwel, voor een brugpensioen reeds lopend op 01/04/2010:

      AV = het bedrag dat effectief in die maand gestort wordt

      Behalve in geval van een vroegtijdige storting van het totaalbedrag (volledige kapitalisatie):

      AV = totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen, gedeeld door het aantal maanden van de door deze vergoedingen gedekte periode.

Beperkingen op de inhouding:
  1. de toepassing van de inhouding kan nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijks inkomen van een bruggepensioneerde (de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding(en)) onder een benedengrens, die afhankelijk is van de familiale situatie, zou zakken.

    Deze maandelijkse benedengrens bestaat uit:

    Met gezinslast Zonder gezinslast
    Voltijds brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
    Halftijds brugpensioen 752,57 € * 624,79 €*
    * bedragen op 01/04/2010 die geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van de door de NAR bepaalde coëfficiënt.

    Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

    Indien gegeven:
    • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
    • B = totale bruto aanvullende vergoeding aan een rechthebbende gestort door alle debiteurs
    • C = sociale uitkering
    • G = benedengrens

    Berekeningsbasis: D = B+ C

    Totale bruto inhouding: E = D x 6,5% (of 4,5%)

    Totale maximale inhouding: F = D – G
    Indien resultaat < 0, F = 0

    Totale inhouding H: indien E ≤ F, H = E
    Indien E > F, H = F

    Opm.: C en G worden vermenigvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C4)
    C en G worden vermeningvuldigd met A/B in geval van een gedeeltelijke kapitalisatie (cfr. punt C3), meerdere debiteurs of een aangifte in meerdere delen
  2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding overschrijden. Desgevallend wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding.

A.4. Verhogingen

De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan de aanvullende vergoeding wordt toegekend moet worden nagekeken op het vlak van het al dan niet doorbetalen van een bedrag dat minstens even hoog is als de aanvullende vergoeding in geval van werkhervatting of bij de start van een zelfstandige activiteit:

Voor organisaties die niet onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • De overeenkomst voorziet niet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en de inhouding wordt verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

Voor organisaties die wel onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De sectorale of bedrijfs-CAO’s zijn altijd conform aan de toepassing van de CAO Nr. 17 tricies die in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding voorziet gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • Individuele akkoorden mogen niet bepalen dat de betaling van de aanvullende vergoeding onderbroken wordt in geval van werkhervatting. Indien wel wordt de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

! Deze regel is niet van toepassing op de halftijdse brugpensioenen.

(bijdragen gedurende de periode van werkhervatting: cfr. punt C.1.)

B. PSEUDOBRUGPENSIOEN
B.1. Betrokken werkgevers
  • Werkgevers
    • die binnen het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en hun paritaire comités. Dit wil zeggen de privé-sector, plus
      • de openbare kredietinstellingen
      • de Nationale Loterij
      • de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek,
      • de huisvestingsmaatschappijen conform aan de gewestelijke wooncodes
      • de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussel South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”
    • en die, in toepassing van individuele, bedrijfs- of sectorale akkoorden, aan hun werknemers van minstens vijftig jaar een aanvullende vergoeding toekennen bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of een onderbrekingsvergoeding in geval van een tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse tewerkstelling;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen, overhevelt;
  • Het fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt, en dat in het kader van een akkoord binnen de sector gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen dat de verplichting van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen.

Zijn uitgesloten:

  • werkgevers die onder het paritair comité van stads- en streekvervoer (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03) ressorteren;
  • werkgevers die onder het paritair comité van de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs (PC 152 of PC 225) ressorteren.
B. 2. Betrokken werknemers

Werknemers van minstens 50 jaar en maximaal 65 jaar oud:

  • die een aanvullende vergoeding genieten bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of bovenop een onderbrekingsvergoeding in geval van tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking
  • aan wie de aanvullende vergoeding voor de eerste keer toegekend werd na 31 december 2005
  • die, in het geval van ontslag, na 30 september 2005 ontslagen zijn
  • die niet reeds vóór de leeftijd van 45 jaar voor het eerst genoten hebben van een aanvullende vergoeding.

Opm.: er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die aan de aanvullende vergoeding gegeven wordt, noch met het moment of de periodiciteit van betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
Elk bedrag dat betaald wordt aan een begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een deel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

  • de begunstigden van aanvullende vergoedingen die werden toegekend in het kader van:
    • maatregelen voorzien in de non-profitsector betreffende einde loopbaan die erkend werden door de Minister van Werk
    • een collectieve arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden
    • een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten voor een bepaalde duur in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of een paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden en die zonder onderbreking verlengd werd, en die vanaf de eerste verlenging na 30 september 2005 geen enkele uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag van de vergoeding voorzien heeft (met uitzondering van een indexering of herwaardering op basis van een coëfficiënt bepaald door de Nationale Arbeidsraad)
    • de CAO Nr. 46 of een gelijkwaardige CAO op basis waarvan de aanvullende vergoedingen toegekend werden volgend op het ontslag van een werknemer van 50 jaar of ouder die wenste terug te keren naar een gewone arbeidsregeling na een periode van nachtwerk en aan wie de werkgever geen nieuwe betrekking kon bieden
    • het conventioneel brugpensioen
    • ouderschapsverlof, palliatief verlof, verlof in het kader van medische bijstand
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering voor werknemers van 50 jaar en ouder
    • tijdskrediet zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van titel 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen betreffende tewerkstelling in crisistijd
  • werknemers die in België tewerkgesteld waren maar in het buitenland verblijven en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze een werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.
B.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzonder patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat wordt toegepast op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en).
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de bijdragen is
  • Verschillende criteria zijn relevant voor het bepalen van het toe te passen percentage:
    • aanvullende vergoeding bij werkloosheidsuitkeringen of bij onderbrekingsuitkeringen
    • “nieuw pseudo-bruggepensioen” of “lopend pseudo-brugpensioen”
    • non-profitsector of niet (hierna “profitsector” genoemd)
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage kan nooit het bruto bedrag van de aanvullende vergoedingen overstijgen. Indien dat wel het geval is, dan wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Aanvullende vergoedingen bij werkloosheidsuitkeringen:
1° A.1. “Lopende” pseudo-brugpensioenen:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract betekend werd tot 15 oktober 2009
  • OF waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst werden toegekend vóór 01/04/2010

De bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding.

Er is geen verschil in de percentages voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2. “Nieuwe pseudo-brugpensioenen”:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract na 15 oktober 2009 betekend werd
  • EN waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst vanaf 01/04/2010 toegekend werden

Er zijn verschillende percentages van toepassing voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2.1. Profitsector:

Het percentage van de bijdrage wordt bepaald aan de hand van de leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen (zelfs indien de betaling van de eerste vergoeding pas later voorzien is) en blijft hetzelfde tot aan het wettelijk pensioen.

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen Profitsector
Pseudo-bruggepensioneerd < 52 jaar 50%
Pseudo-bruggepensioneerd < 55 jaar 40%
Pseudo-bruggepensioneerd < 58 jaar 30%
Pseudo-bruggepensioneerd < 60 jaar 20%
Pseudo-bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10%
1° A.2.2. Non-profitsector:

Er zijn verminderde percentages van toepassing voor de non-profitsector (indien de werkgever in het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of een sociale werkplaats is).

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Non-profitsector
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 52 jaar 5%
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 55 jaar 4 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 58 jaar 3 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 60 jaar 2 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 0 %
1° B. Aanvullende vergoedingen bij onderbrekingsuitkeringen (tijdskrediet):

In alle gevallen:

de bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding

2° Inhouding
  • Een inhouding van 6,5 % ten laste van de pseudo-bruggepensioneerde wordt berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
  • De inhouding moet maandelijks gebeuren op de aanvullende vergoeding door de debiteur en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.
  • Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering
    Te weten:
    • indien het een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering × 26
    • indien het een volledig werkloze betreft na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsuitkering × het aantal halve uitkeringen per week (=Q ∕ S × 12) × 4,33
    • indien het een tijdskrediet betreft, het maandelijks bedrag van de onderbrekingsuitkering
    De dagbedragen en hun aanpassingen worden aan de debiteurs meegedeeld door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen en door de RVA voor wat betreft de tijdskredieten.
  • Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding
    Te weten:
    • Indien het een maandelijks (of frequenter) gestorte vergoeding tot aan het wettelijk pensioen betreft:
      AV = het bruto bedrag van de vergoedingen gestort per maand
    • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen gestort wordt:
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid die begint vanaf 01/04/2010:
        AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordtd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid reeds lopende op 01/04/2010:
        AV = het effectieve bedrag dat per betalingsmaand gestort wordt

        Behalve indien het totaalbedrag op voorhand gestort wordt (volledige kapitalisatie):
        AV = het totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen gedeeld door het aantal maanden van de nog resterende periode
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen tijdskrediet:
        AV = het totaalbedrag van de vergoedingen verschuldigd in de loop van de door vergoedingen gedekte periode, gedeeld door het aantal maanden waarvoor bij de RVA effectief een aanvraag tot onderbrekingsvergoedingen is ingediend
  • Beperkingen op de inhouding:
    1. De toepassing van de inhouding mag nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijkse inkomen van een bruggepensioneerde (som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding) lager zou worden dan een benedengrens die bepaald wordt in functie van zijn/haar familiale situatie.
      Deze maandelijkse benedengrens bedraagt:
      Met gezinslast Zonder gezinslast
      Voltijds pseudo-brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
      Halftijds tijdskrediet 752,57 € * 624,79 €*
      * bedragen op 01/04/2010 die moeten geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van een coëfficiënt bepaald door de NAR.

      Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

      Gegeven
      • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
      • B = totale bruto aanvullende vergoeding gestort aan een rechthebbende door alle debiteurs
      • C = sociale uitkering
      • D = benedengrens

      Berekeningsbasis: D = B + C

      Totale bruto inhouding: E = D × 6,5%

      Totale maximale inhouding: F = D – G
      Indien resultaat < 0, F = 0

      Totale inhouding H: Indien E ≤ F, H = E
      Indien E > F, H = F

      Opm.: C en G worden vermeningvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C.4)
      C en G worden vermeningvuldigd met A/B indien er een gedeeltelijke kapitalisatie gebeurt, indien er meerdere debiteurs zijn of indien de aangifte in verschillende delen gebeurt.
    2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien dit wel gebeurt, dan wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
B.4. Verhogingen en verminderingen
  1. In geval van halftijds tijdskrediet:
    • Indien de werknemer vrijgesteld wordt van de uitvoering van de resterende halftijdse prestaties, de berekeningsbasis van de bijdragen en de inhoudingen wordt verdubbeld.
    • Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de uitvoering van de overblijvende halftijdse prestaties, en indien de aanvullende vergoedingen toegekend worden in toepassing van een sectorale CAO, de berekeningsbasis van de inhoudingen wordt vermenigvuldigd met 0,05
    • en indien, daar bovenop, de werknemer effectief vervangen wordt op basis van een CAO afgesloten in de NAR die deze vervanging regelt de berekeningsbasis van de patronale bijdragen wordt vermenigvuldigd met 0,05.
  2. In geval van werkloosheid:

    De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan een aanvullende vergoeding wordt toegekend moet bekeken worden:

    • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting of de aanvang van een zelfstandige activiteit normale patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van werkloosheid
    • De overeenkomst voorziet niet expliciet in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting de berekeningsbasis van de patronale bijdragen en inhoudingen wordt verdubbeld gedurende de periode van werkloosheid
C. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR BRUGPENSIOENEN EN PSEUDO-BRUGPENSIOENEN
C.1. Werkhervatting
- Werkhervatting type 1 :

Als de werknemer het werk hervat als zelfstandige of als loontrekkende bij een andere werkgever of bij een werkgever die niet tot dezelfde groep behoort dan diegene die de aanvullende vergoeding rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt, alle bijdragen en inhoudingen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt zijn niet meer verschuldigd.

- Werkhervatting type 2 :

Als de werknemer het werk hervat als loontrekkende bij zijn oude werkgever of bij een werkgever van dezelfde groep, wordt de aanvullende vergoeding als loon beschouwd

gewone sociale zekerheidsbijdragen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt.

- We verstaan onder

"Groep": alle werkgevers die ofwel deel uitmaken van de technische bedrijfseenheid die bestaat uit diverse juridische entiteiten ofwel tot de juridische entiteit die bestaat uit diverse technische bedrijfseenheden

“Periode van werkhervatting”: de volledige periode gedekt door een een arbeidsovereenkomst of een zelfstandige activiteit zonder rekening te houden met het aantal werkelijk gepresteerde uren of dagen.

C.2. Onvolledige maand

Enkel in geval van :

  • Werkhervatting of stopzetting van werkhervatting
  • Begin of einde van (pseudo-)brugpensioen in het midden van de maand
  • Opname van vakantiedagen gedekt door vakantiegeld :
    het eerste jaar van het (pseudo-)brugpensioen kan de (pseudo-)bruggepensioneerde nog het saldo van de resterende vakantiedagen opnemen waarvoor hij reeds een vergoeding ontving. In dit geval zal hij geen uitkeringen ontvangen voor deze vakantiedagen en is de werkgever niet verplicht om hem voor deze dagen de aanvullende vergoeding toe te kennen
  • Wijziging van debiteur in de loop van een maand.

Berekening van het aantal dagen in geval van onvolledige maand:

Aantal dagen van de periode gedurende dewelke de bijdragen verschuldigd zijn (« x ») : geheel getal te bepalen in functie van het aantal dagen gedekt door een uitkering omgezet in een regime van 6 dagen waarbij een maand gelijk is aan 26 dagen. (Rekenkundige afronding naar de dichtstbijzijnde eenheid waarbij 1,50 = 2 en 1,49 = 1)

Berekening van de bijdragen in geval van onvolledige maand:
Stappen:

  1. berekeningsbasis × percentage
  2. eventuele toepassing van de ondergrens of van het minimum
  3. proratisering van het resultaat in x/26

Bij elke stap wordt er afgerond : rekenkundige afronding waarbij 0,005 = 0,01 en 0,004 = 0

! In de DMFA moet het bedrag van de volledige maandelijkse aanvullende vergoeding aangegeven worden evenals de maandelijkse uitkering omdat de proratisering pas op het einde van de berekening gebeurt.

C.3. Kapitalisatie
We spreken over ”kapitalisatie”:
  • als de totaliteit van de aanvullende vergoedingen in een of meerdere schijven gestort wordt aan de begunstigde
  • als de aanvullende vergoedingen niet maandelijks en/of niet tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald (of tot het einde van de voorziene periode voor tijdskrediet)
    ! Deze regel is niet van toepassing op de lopende brugpensioenen op 1/4/2010 !
  • als de debiteur zijn verplichtingen wil afsluiten en alle bijdragen wil storten

! De berekeningsbasis van de bijdragen en inhoudingen die vervroegd gestort worden kan later niet meer aangepast worden

Toepasselijke regels:

Te onderscheiden:

  1. Lopende (pseudo-)brugpensioenen:
    • Vervroegde storting in een of meerdere keren:
      berekening voor alle maanden van de door de vergoedingen gedekte periode

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd, van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

    • AV niet maandelijks of niet gestort tot aan de leeftijd van het pensioen:
      bijdragen aangeven en berekenen voor elke maand van storting op de werkelijk gestorte bedragen
  2. Nieuwe (pseudo-)brugpensioenen:
    • Voor de brugpensioenen en de pseudo-brugpensioenen werkloosheid :
      berekening voor alle maanden van de periode gaande tot aan het pensioen
      verdeeld over het aantal uit te voeren stortingen van AV

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd (non-profitsector), van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

      Berekeningswijze:

      1. Berekening voor een maand waarbij:
        • theoretische maandelijkse AV = totaal van de voor de volledige periode te storten AV ∕ aantal maanden tot aan het pensioen
        • uitkering = maandelijkse theoretische uitkering

        Er wordt nagegaan of er toepassing gemaakt wordt van de benedengrens (voor de inhoudingen) en of men onder het minimum komt (voor de patronale bijdragen) en men bekomt X = het bedrag aan bijdragen voor een maand.

      2. Verdeling over de uitgevoerde stortingen:
        Y = Aantal maanden tot aan het pensioen ∕ totaal aantal stortingen
      3. Kwartaalaangiftes :
        Bijdrage per kwartaal = X × Y × aantal stortingen in de loop van het kwartaal
    • Voor de tijdskredieten:
      berekening voor alle maanden van de periode gedekt door de aanvraag van onderbrekingsuitkeringen bij de RVA
C.4. Meerdere debiteurs
  • Fonds en werkgever of gelijkgesteld :

    Algemene regel : de bijdragen en inhoudingen worden aangegeven en integraal betaald door de hoofddebiteur die de debiteur is van de hoogste aanvullende vergoeding
    Ze worden berekend op de totaliteit van de maandelijks aan de begunstigde gestorte aanvullende vergoedingen (en van de maandelijkse sociale uitkering voor de inhoudingen).

    Sectorale afwijkingen zijn toegestaan voor de patronale bijdragen (maar niet voor de inhoudingen) voor zover daarin voorzien is bij een CAO, afgesloten in de schoot van een paritair comité.

    Uitzonderingen : - in geval van vervroegde storting van een deel van de aanvullende vergoedingen
    - of als een AV niet maandelijks gestort wordt tot aan het pensioen (cfr kapitalisatie)

    In deze gevallen doet elke debiteur de berekening van de bijdragen en de inhoudingen op de aanvullende vergoeding die hij stort, maar proratiseert het maandelijks minimum van patronale bijdragen, de sociale uitkering en de benedengrens in functie van het gedeelte van AV dat hij stort in vergelijking met het totaal van de aan de begunstigde toegekende AV, d.w.z. door telkens te vermenigvuldigen met A/B waarbij
    A = AV gestort door de debiteur
    B = totale bruto AV, verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs.

  • Twee verschillende werkgevers ten gevolge van twee deeltijdse tewerkstellingen:

    Algemene regel : bijdragen en inhoudingen verschuldigd door elke werkgever op het gedeelte van de vergoeding die hij stort.

    Het minimum maandbedrag aan patronale bijdragen, de uitkering en de ondergrens moeten dus geproratiseerd worden in functie van de tewerkstellingsbreuk bij de verbreking van de arbeidsovereenkomst
    d.w.z. door elke factor te vermenigvuldigen met Q/S
    waarbij Q = het gemiddeld aantal uren per week bij de laatste tewerkstelling van de werknemer bij de debiteur
    S = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon bij de laatste tewerkstelling bij de debiteur.

C.5 Informatie

Wie informeert wie ?

  • Over de gestorte AV:
    • Het Fonds dat een aanvullende vergoeding toekent informeert de laatste werkgever van de begunstigde.
    • De laatste werkgever moet de gegevens betreffende de door alle debiteurs toegekende aanvullende vergoedingen verzamelen en meedelen aan deze debiteurs en aan zijn sociaal secretariaat.
    • Een debiteur van een AV die kapitaliseert moet de andere debiteurs informeren over het theoretisch maandbedrag van de AV dat als basis dient voor de berekening.
  • Over de identiteit van de hoofddebiteur : de laatste werkgever maakt de identiteit van de hoofddebiteur die verantwoordelijk is voor de bijdragen bekend aan alle debiteurs en duidt de hoofddebiteur aan op het RVA-formulier
  • Over de aanpassing van de uitkering: de uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) maakt de nieuwe bedragen over aan de debiteur van de inhouding (vandaar het belang om de RVA goed te informeren over de identiteit van de debiteur)
  • Over de wijziging van de gezinssituatie: de (pseudo-)bruggepensioneerde moet zijn uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) op de hoogte brengen die de informatie overmaakt aan de debiteur
  • Over een werkhervatting : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur en zijn uitbetalingsinstelling moet informeren van elke werkhervatting en de beëindiging ervan. Voor alle zekerheid maakt de betalingsinstelling deze gegevens ook over aan de debiteur.
  • Van de opname van verlofdagen : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur moet informeren
    opm : kan enkel in het eerste jaar voorkomen
D. AANGIFTE BIJ DE RSZ

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen worden maandelijks berekend, maar worden per kwartaal gestort en aangegeven bij de RSZ in de DMFA.

Vanaf het 2de kwartaal 2010:

Het blok “Bijdrage bruggepensioneerd werknemer” (90042) mag niet meer gebruikt worden.

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen voor de (brug)gepensioneerden moeten moeten aangegeven worden in de blokken “Aanvullende vergoeding” (90336) en “Aanvullende vergoeding – Bijdrage” (90337) die al gebruikt worden voor de aanvullende vergoedingen voor bruggepensioneerden.

In DMFA zal het schema er als volgt uitzien:

  • Niveau : Werkgever = de debiteur(s) van de aanvullende vergoeding
  • Niveau : Natuurlijk persoon = de bruggepensioneerde werknemer, ontslagen werknemer of werknemer met tijdskrediet
  • Niveau : Werknemerslijn : identificatie van het type werknemer door middel van het werknemerskengetal
    • 879 : bruggepensioneerde werknemer
    • 883 : ontslagen werknemer met werkloosheidsvergoeding
    • 885 : werknemer met tijdskrediet
  • Niveau "Aanvullende vergoeding" :
    algemene gegevens betreffende de aanvullende vergoeding bij werkloosheid, tijdskrediet of brugpensioen
  • Niveau "Aanvullende vergoeding - bijdrage" :
    identificatie van de bijdrage(n) en de elementen voor de berekening
    In ‘t algemeen, komt minstens 2 keer voor:
    1. werkgeversbijdrage
    2. inhouding

De preciese omschrijving van de verschillende in te vullen zones bevindt zich in het glossarium 2/2010.

In het volgende overzicht vestigen wij de aandacht op de bijzonderheden en moeilijkheden eigen aan elke zone.

Blok "Aanvullende vergoeding" (blok 90336)

In te vullen zones :

  • Notie werkgever* (zone 00815) : als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende moet men het stamnummer of KBO vermelden van de werkgever van de (brug)gepensioneerde
  • Paritair Comité* (zone 00046) : op het ogenblik van het (brug)pensioen
  • NACE-code * (zone 00228) : enkel voor de werkgevers van RSZPPO
  • Type debiteur (zone 00949) : preciseert of de debiteur van de bijdragen de werkgever is, een derde betalende is, de hoofddebiteur is of of er meerdere debiteurs zijn.

    Opm : Belangrijk gegeven want het bepaalt de toegepaste controles. Men moet blijven aanduiden dat er meerdere debiteurs zijn als één van de debiteurs zijn deel heeft gekapitaliseerd en de andere debiteurs een aanvullende vergoeding blijven storten. De vermelding dat er meerdere debiteurs zijn rechtvaardigt de proratisering van de minimumbijdragen, van de sociale uitkering en van de benedengrens. De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum eerste toekenning van de aanvullende vergoeding (zone 00823) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het percentage in combinatie met de datum van de betekening van de vooropzeg.
  • Notie type akkoord van de aanvullende vergoeding* (zone 00824) :
    • Sectorale CAO of CAO gesloten in de NAR
    • of individueel, ondernemings- of collectief akkoord

      Opm : Als de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van verschillende types akkoorden is het niet nodig elke AV te splitsen in een verschillend blok als de berekeningswijze van de bijdragen dezelfde is (geen verschillende verhoging of verlaging). In dat geval moet men het sectoraal akkoord vermelden.
  • Notie halftijds* (zone 00825) : enkel voor bruggepensioneerden en tijdskredieten.
    Er zijn bijzondere regels van toepassing voor deze werknemers.
    Halftijds bruggepensioneerde = een voltijds tewerkgestelde werknemer die halftijds blijft werken en halftijds op brugpensioen gaat.
    Geen werkgeversbijdragen en verminderde inhouding voor halftijds bruggepensioneerden.
  • Notie vrijstelling van prestaties* (zone 00826) : enkel voor de werknemers met halftijds tijdskrediet. Als er geen vrijstelling is en AV toegekend werd op basis van een sectorale CAO wordt de berekeningsbasis van de inhouding verlaagd met 95%
  • Notie vervanging conform* (zone 00827) :
    • voor halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties : bij vervanging geregeld bij CAO van de NAR wordt de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen verlaagd met 95 %
    • voor brugpensioen, bij vervanging door een sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigde werkloze : compenserende bijdrage verlaagd tot 33 %
  • INSZ van de vervanger (zone 00749) : voor controle. Eén enkel INSZ wordt gevraagd per kwartaal
  • Maatregelen voorzien in geval van werkhervatting (zone 00853) : de inhoud van de overeenkomst moet bepaalde vermeldingen bevatten betreffende de doorbetaling van de AV in geval van werkhervatting (cfr punten A.4. en B.4.). Zoniet is er een verdubbeling van de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen en de inhoudingen.
  • Aantal delen van de aanvullende vergoeding (zone 00950) : om aan te duiden dat de AV is aangegeven in meerdere delen voor een zelfde periode omdat een sleutelzone verschilt voor een deel van de AV (vb..: inhoud van de overeenkomst niet in overeenstemming voor het extra legaal gedeelte => verdubbeling, gedeeltelijke kapitalisatie, …)
    Rechtvaardigt de proratisering van het minimum, van de sociale uitkering en de benedengrens.
    De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum van de betekening van de vooropzeg (zone 00951) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het toepasbare percentage in combinatie met de datum van eerste toekenning van de aanvullende vergoeding
  • Notie onderneming in moeilijkheden of in herstructurering (zone 00952) : enkel in te vullen als de begindatum van het brugpensioen valt in een periode van erkenning. Blijvend te vermelden ook na de periode van erkenning (voor bepaling van de leeftijd op het einde van de periode).
    Niet van toepassing voor de pseudo-brugpensioenen
  • Begindatum erkenning (zone 00953) : het brugpensioen moet aanvangen tijdens de periode van erkenning
  • Einddatum erkenning (zone 00954) : het betreft de eerste dag die volgt op de periode van erkenning

* sleutelzones : voor een zelfde werknemer kunnen er meerdere blokken aanvullende vergoeding zijn voor zover de waarde van één van de sleutelzones verschilt.

Blok "Aanvullende vergoeding – Bijdrage " (blok 90337)

In te vullen zones :

Werknemerskengetal bijdrage* (zone 00082): identificeert de verschuldigde bijdrage

Brugpensioenen

Lopende brugpensioenen (cfr punt A3, 1°A.1.)
Bijzondere werkgeversbijdrage 270
Bijzondere werkgeversbijdrage non-profit sector 271
Compenserende werkgeversbijdrage 272
Bijzondere werkgeversbijdrage tijdens periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden 274
Nieuwe brugpensioenen (cfr punt A3,1°A.2.)
Bijzondere werkgeversbijdrage 273
Bijzondere werkgeversbijdrage non-profit sector 271
Bijzondere werkgeversbijdrage tijdens periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden 274
Bijzondere werkgeversbijdrage tijdens periode van erkenning als onderneming in herstructurering 275
Werknemersbijdrage (voor iedereen) 295

Pseudo-brugpensioenen :

Werkloosheidsuitkeringen Tijdskrediet
Lopend pseudo-brugpensioen (cfr punt B.3, 1°A.1.) 290
Bijzondere werkgeversbijdrage 280
Nieuw pseudo-brugpensioen (cfr punt B3,1°A.2.)
Bijzondere werkgeversbijdrage 281
Bijzondere werkgeversbijdrage non-profit sector 282
Werknemersbijdrage (voor iedereen) 295 295
Type bijdrage* (zone 00083): bepaalt het percentage:

Brugpensioen :

Profit sector
Lopende brugpensioenen (cfr punt A3, 1°A.1.)
Bijzondere werkgeversbijdrage
Periode van erkenning van onderneming in moeilijkheden
(leeftijd = leeftijd bij aanvang brugpensioen)
Leeftijd bruggepensioneerde < 52 jaar 270 0 30 % 274 0 17,5%
Leeftijd bruggepensioneerde < 55 jaar 270 1 24 % 274 1 13,5%
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 270 2 18 % 274 2 10 %
Leeftijd bruggepensioneerde < 60 jaar 270 3 12 % 274 3 6,5 %
Leeftijd bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 270 4 6 % 274 4 3,5%
Compenserende werkgeversbijdrage (enkel voor lopende brugpensioenen)
Basisbijdragevoet 272 0 50 %
Verlaagde bijdragevoet 272 1 33%
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Verlaagde bijdragevoet 295 1 4,5%
Nieuwe brugpensioenen (cfr punt A3, 1°A.2.)
Bijzondere werkgeversbijdrage
Periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden Periode van erkenning als onderneming in herstructurering
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 52 jaar 273 0 50% 274 0 17,5% 275 0 50%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 55 jaar 273 1 40% 274 1 13,5% 275 1 30%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 58 jaar 273 2 30% 274 2 10 % 275 2 20%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 60 jaar 273 3 20% 274 3 6,5 % 275 3 20%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) ≥ 60 jaar 273 4 10% 274 4 3,5% 275 4 10%
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Verlaagde bijdragevoet 295 1 4,5%
Non-profit sector
Bijzondere werkgeversbijdrage
Leeftijd bruggepensioneerde < 52 jaar 271 0 5%
Leeftijd bruggepensioneerde < 55 jaar 271 1 4 %
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 271 2 3 %
Leeftijd bruggepensioneerde < 60 jaar 271 3 2 %
Leeftijd bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 271 4 0 %
Compenserende werkgeversbijdrage
(enkel voor lopende brugpensioenen)
Basisbijdragevoet 272 0 50 %
Verlaagde bijdragevoet 272 1 33%
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Verlaagde bijdragevoet 295 1 4,5%

Pseudo-brugpensioenen :

Werkloosheid
Bijzondere werkgeversbijdrage
Lopende pseudo-brugpensioenen (cfr punt B.3, 1°A.1.)
Basisbijdragevoet 280 0 32,25%
Nieuwe pseudo-brugpensioenen (cfr punt B3,1°A.2.)
Profit sector Non-profit sector
Begin pseudo-brugpensioen < 52 jaar 281 0 50 % leeftijd < 52 jaar 282 0 5 %
Begin pseudo-brugpensioen < 55 jaar 281 1 40 % leeftijd < 55 jaar 282 1 4%
Begin pseudo-brugpensioen < 58 jaar 281 2 30 % leeftijd < 58 jaar 282 2 3 %
Begin pseudo-brugpensioen <60 jaar 281 3 20 % leeftijd < 60 jaar 282 3 2 %
Begin pseudo-brugpensioen ≥ 60 jaar 281 4 10 % leeftijd > 60 jaar 282 4 0 %
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Tijdskrediet
Werkgeversbijdragen
Basisbijdragevoet 290 0 32,25%
Inhouding :
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Notie aanpassing bedrag van de vergoeding of de sociale uitkering* (zone 00829):

Bij indexering, herwaardering, wijziging in de loop van het kwartaal
Door een verschillende waarde in te vullen kan men een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage en type bijdrage om de verschillende bedragen in de loop van éénzelfde kwartaal aan te geven

Volgnummer * (zone 00955): met een verschillende volgnummer kan men, indien nodig, een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage, type bijdrage en waarde aanpassing van het bedrag

Notie kapitalisatie (zone 00892) : geeft aan dat de bijdragen gestort worden

  • voorafgaandelijk en in één keer waarde « 1 = volledige kapitalisatie »
  • gedeeltelijk of volgens een bepaalde periodiciteit waarde « 2 = gedeeltelijke kapitalisatie »

hetzij in geval van voorafgaandelijke storting in meerdere schijven

hetzij wanneer één van de debiteurs zijn AV of een gedeelte ervan kapitaliseert of gekapitaliseerd heeft

hetzij, voor (pseudo)brugpensioenen die aanvangen vanaf 1 april 2010, wanneer de AV niet maandelijks gestort worden en/of tot de pensioenleeftijd of het einde van de periode voorzien voor tijdskrediet.

Het vermelden van één van deze waarden laat toe een DmfA in te dienen met een aantal maanden hoger dan 3.
Deze rechtvaardigt in sommige gevallen de proratisering van het minimum, van het bedrag van de sociale uitkering en van de benedengrens.

Bedrag van de aanvullende vergoeding (zone 00830): Bedrag van de aanvullende vergoeding(en) op basis waarvan de bijdragen worden berekend.
Algemene regel = bedrag van de AV die maandelijks door de debiteur aan de begunstigde gestort wordt.
Dit bedrag kan geïndexeerd of geherwaardeerd worden in de loop van het (pseudo)brugpensioen

Bijzondere gevallen:

  1. Wanneer de DmfA gedaan wordt door de hoofddebiteur :

    AV = som van de AV die maandelijks aan de begunstigde gestort worden

  2. Wanneer er meerdere debiteurs zijn die elk een aangifte doen:

    AV = het bedrag van de maandelijkse AV, gestort door de debiteur

  3. Wanneer er kapitalisatie is:

    AV = theoretische maandelijkse AV

    Wordt bekomen door het totaal van de verschuldigde AV voor de hele periode van het (pseudo)brugpensioen te delen door het aantal maanden tot de pensioenleeftijd (of door het aantal maanden van de door AV gedekte periode vanaf 01/04/2010, voor de tijdskredieten en door de voorafgaandelijke stortingen betreffende de (pseudo)brugpensioenen die reeds liepen op 01/04/2010)

  4. Wanneer het om een onvolledige maand gaat :

    AV = maandelijkse AV voor een volledige maand

    want de proratisering in functie van de dagen waarvoor bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag aan bijdragen dat bekomen wordt voor de volledige maand na eventuele toepassing van het minimum of de benedengrens.

Theoretisch bedrag van de sociale uitkering (zone 00956) : maandelijks theoretisch bedrag meegedeeld door de RVA of de uitbetalingsinstelling voor werkloosheidsvergoedingen (cfr punten A.3.2° en B.3.2°)

Bijzondere gevallen:

  1. In geval van gedeeltelijke kapitalisatie of als meerdere debiteurs de aangifte doen of als de aanvullende vergoedingen worden aangegeven in meerdere delen, moet de sociale uitkering verdeeld worden over de verschillende aangiften om niet dubbel in aanmerking genomen te worden.

    In die gevallen wordt de sociale uitkering vermenigvuldigt met A/B
    waarbij A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
    B = totale bruto aanvullende vergoeding verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs

    of met Q/S, als er twee debiteurs zijn door 2 halftijdse tewerkstellingen
    waarbij Q = gemiddeld aantal uren van de werknemer bij zijn laatste tewerkstelling bij de debiteur
    S = gemiddeld aantal uren van de maatpersoon van de laatste tewerkstelling bij de debiteur

    Het is het aldus berekende bedrag van de sociale uitkering dat moet worden aangegeven in DMFA

  2. In geval van een onvolledige maand (cfr punt C2), moet het het bedrag van de totale sociale uitkering van de maand worden aangegeven in DMFA, want de proratisering in functie van het aantal dagen waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag van de bijdragen bekomen voor een volledige maand na eventuele toepassing van minimum of drempel.
Aantal maanden (zone 00831) : aantal maanden voor dewelke AV, vermeld in het blok « AV – bijdragen » wordt aangegeven.

Bijzondere gevallen:

  1. Volledige kapitalisatie :
    • voor bruggepensioneerden en Canada dry = aantal maanden tot aan het pensioen
    • voor tijdskrediet = aantal maanden aangevraagd bij de RVA voor tijdskrediet
    • voor de lopende (pseudo)brugpensioenen vóór 1 april 2010 = aantal maanden vanaf 1/4/2010 tot het einde van de periode gedekt door de aanvullende vergoedingen

    ! voor de werkgeversbijdragen voor brugpensioenen met degressieve percentages of in de non-profit sector wordt dit aantal maanden verdeeld over de blokken (AV-bijdragen) die de verschillende leeftijdschijven dekken (degressieve percentages)

  2. 2. Gedeeltelijke kapitalisatie :

    het betreft een fictief aantal maanden bestemd voor de verdeling van het totaal aan bijdragen over het aantal voorziene stortingen en bekomen door het aantal maanden tot aan het pensioen te delen door het aantal voorziene stortingen en het resultaat daarvan te vermenigvuldigen met het aantal stortingen tijdens het aangegeven kwartaal

Decimalen voor het aantal maanden (zone 00957) : mag enkel gebruikt worden bij gedeeltelijke kapitalisatie om de berekening van het aantal maanden te verfijnen

Aantal dagen - onvolledige maand (zone 00958) : aantal dagen dat de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering dekt als ze geen volledige maand dekken (26 dagen)
Het betreft meestal het aantal dagen van de periode gedekt door een sociale uitkering geconverteerd in een arbeidsregeling van 6 dagen en 26 dagen per maand.

Verantwoording aantal dagen – onvolledige maand (zone 00959) : duidt de reden aan die een onvolledige maand rechtvaardigt. Het kan enkel gaan over:

  • een werkhervatting (van type 1 of van type 2)
  • een vergoeding die begint of eindigt in de loop van een maand
  • dagen gedekt door vakantiegeld
  • een wijziging van debiteur in de loop van de maand

Notie toepassing benedengrens (drempel) (zone 00960): Als de inhouding verlaagd of 0 wordt opdat de inhoudingen niet hoger zouden zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°). Het is belangrijk dit te vermelden om te rechtvaardigen dat de aangegeven inhouding geen percentage is van de berekeningsbasis.

Bedrag van de bijdrage (zone 00085) : Om dat bedrag te bekomen werkt men als volgt:

Werkgeversbijdragen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis:

    Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden

    Behalve:

    • als er vrijstelling is van prestaties in geval van tijdskrediet (voor kengetal 290) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

    • als het een sectorale overeenkomst betreft en bij vervanging in overeenstemming met een CAO van de NAR in geval van halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties (voor kengetal 290):

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is (voor kengetal 270, 271, 273, 274, 275, 280, 281 of 282 ) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de werkgeversbijdrage:

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen

    • voor brugpensioenen (kengetal 270, 271, 273, 274, 275):
      Toepassing van een maandelijks minimum aan te storten bijdragen (cfr punt A.3)
      (vermenigvuldigd met Q/S als er meerdere debiteurs zijn ingevolge 2 halftijdse tewerkstellingen)
      (vermenigvuldigd met A/B als er meerdere debiteurs zijn of gedeeltelijke kapitalisatie of aangifte in meerdere delen)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. Bij onvolledige maand:

    Bedrag van de werkgeversbijdragen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26

Inhoudingen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis :

    (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maande

    Behalve:

    • Als er vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet :

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

    • Als het een sectorale overeenkomst betreft en er geen vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de inhouding :

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen :

    • inhouding beperkt of verlaagd tot 0 zodat de inhoudingen niet lager zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. bij onvolledige maand :

    Bedrag van de inhoudingen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26
E. AANGIFTE TOT REGULARISATIE VOOR DE KWARTALEN VOORAFGAAND AAN 2/2010 VANAF 01/07/2010

De nieuwe regels voor de berekening en aangifte van de bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen zijn enkel van toepassing voor de aanvullende vergoedingen die de maand april 2010 of later dekken.

Wanneer een werkgever een wijzigende aangifte wil uitvoeren of laattijdig aanvullende vergoedingen voor voorgaande maanden wil aangeven, blijft de vroegere wetgeving van toepassing en moet dit gebeuren op de DmfA die betrekking heeft op het betrokken kwartaal.
Er moeten nochtans enkele aanpassingen worden uitgevoerd aan de manier van aangeven van de (pseudo)brugpensioenen.

  • Om de bijdrage brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 879) :

    Het blok 90042 “EarlyRetirementContribution” blijven gebruiken met WK 879 met een kwartaal voorafgaand aan 2/2010 en de drie vereiste zones (code bijdrage brugpensioen : 0 voor de forfaitaire bijdrage en 1 voor de compenserende, aantal maanden en bedrag van de bijdrage)

  • Om de bijdrage pseudo brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 883 of 885) :

    De reeds voorziene blokken 90336 en 90337 gebruiken met werknemerskengetal 883 of 885 maar voor de aangiften < 2010/2, ingediend vanaf 01/07/2010, is het noodzakelijk dat de twee nieuwe sleutelzones (NACE-code en volgnummer), bijgevoegd vanaf 2/2010, op de volgende manier worden ingevuld :

    • NACE-code op 0
    • Volgnummer bijdrage initialiseren op 1
F. BIJKOMENDE INFORMATIE

Meer informatie kan gevonden worden in de Algemene Instructies aan de werkgevers en in het glossarium van 2/2010 die ter beschikking gesteld zullen worden op de portaalsite van de sociale zekerheid.

In afwachting, zijn een draftversie van de algemene instructies aan de werkgevers en het glossarium, alsook meer gedetailleerde voorbeelden betreffende de berekeningswijze en aangifte van de verschuldigde bijdragen en inhoudingen op de (brug)pensioenen beschikbaar op de portaalsite van de sociale zekerheid op volgend adres https://www.socialsecurity.be/public/doclibrary/home.htm onder de rubriek “DeCava” in “DMFA”.

Vragen betreffende deze materie mogen geadresseerd worden naar de Directie Bijzondere Toepassingen bij:

In werkingtreding vanaf 1 april 2010 van de centralisatie bij de RSZ van bijdragen en inhoudingen in het kader van (pseudo)brugpensioen.

Het nieuwe systeem werd uitgelegd in de IESS van 1/2010.

Wettelijke basis

Verschijnen van het koninklijk besluit van 13 juni 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2010) dat de verminderde percentages bepaalt voor de ondernemingen die momenteel in moeilijkheden zijn en de berekening van de bijdragen op aanvullende vergoedingen die niet maandelijks gestort worden tot aan het pensioen enigszins vereenvoudigt.

Verduidelijkingen

Inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen : toepassing van de drempel

Als de drempel wordt aangepast in de loop van de maand ingevolge een wijziging van de familiale situatie van de begunstigde, wordt de aanpassing in aanmerking genomen vanaf de volgende maand.

Aanpassingen in DMFA
  • Notie type akkoord van de aanvullende vergoeding (zone 00824):
    De waarde “3” werd toegevoegd vanaf 3/2010 met de mogelijkheid om ze te gebruiken voor 2/2010 indien nodig.

    1. Sectorale cao of cao afgesloten binnen de NAR
    2. Collectief akkoord of bedrijfsakkoord
    3. Individueel akkoord

    De splitsing van de oude waarde 2 laat toe, indien nodig, het blok aanvullende vergoeding te ontdubbelen ingeval de berekening van de bijdrage verschilt voor het deel van de aanvullende vergoeding op basis van een bedrijfsakkoord en voor het deel op basis van een individueel akkoord.

  • Datum van betekening van de opzegging (00951):
    Vanaf 3/2010, met terugwerkende kracht vanaf 2/2010, is dit gegeven niet meer verplicht als de datum van betekening opzegging voorafgaat aan 1 april 2010.
Indexering
Drempel (benedengrens)

Vanaf 1 september 2010 is er een indexering van de bedragen waaronder de maandelijkse inkomsten van de (pseudo-)bruggepensioneerde (maandelijkse sociale uitkering en aanvullende vergoeding samen) niet mogen dalen na toepassing van de inhouding.

Deze maandelijkse drempel bedraagt vanaf 01/09/2010:

Met gezinslast Zonder gezinslast
Voltijds (pseudo-) brugpensioen 1535,27 € 1274,59 €
Halftijds (pseudo-) brugpensioen 767,63 € 637,30 €

Aangezien deze aanpassing gebeurde na de inwerkingstelling van de automatische controles voorzien voor 3/2010 zal geen enkel nazicht van de drempel gebeuren bij de boeking van de DMFA van 3/2010, als het totaal van de maandelijkse vergoeding en de sociale uitkering lager is dan de hoogste drempel verhoogd met 6,5% van de persoonlijke bijdragen en als er bijgevolg toepassing van de drempel zou kunnen zijn.

Deze controle zal later uitgevoerd worden.

Als er in 2/2010 een verschil werd vastgesteld tussen de drempel die gebruikt werd bij de berekening in DMFA en de drempel die vermeld werd door de RVA moet de werkgever of zijn mandataris bij de bruggepensioneerde nagaan welke drempel effectief moet worden toegepast.

  • Als de drempel in DMFA correct is het nu mogelijk om een wijziging ter verbetering van de uitgevoerde systeemcorrectie door de RSZ uit te voeren zonder een nieuwe automatische systeemcorrectie te genereren. Het is wel noodzakelijk dat de bruggepensioneerde zijn uitbetalingsinstelling op de hoogte brengt opdat de gegevens zouden verbeterd worden bij de RVA.
  • Als de drempel bij de RVA correct is kan men bij de bruggepensioneerde het door de RSZ verbeterde bedrag terugvorderen of terugbetalen.
Sociale uitkering

Vanaf 1 september 2010 werden ook de bedragen van de sociale uitkering die dienen als basis voor de inhouding, geïndexeerd.

Ter herinnering, in DMFA voor 3/2010, moet men 2 blokken bijdrage aanvullende vergoeding (kengetal 295) gebruiken met vermelding van de waarde “1” in de zone 00829 notie aanpassing bedrag van de aanvullende vergoeding of de sociale uitkering, in het blok waarin de bedragen voor de maand september 2010 zijn opgenomen.

Het is belangrijk zo te werk te gaan omdat het bedrag van de in 3/2010 gebruikte drempel voor de controle van de inhouding zal gebaseerd worden op de aanwezigheid van deze waarde (behalve indien het (pseudo-)brugpensioen start op 01/09/2010).

Hoofdstuk VI van titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) voert een werkgeversbijdrage in bestemd voor de financiering van het Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers opgericht binnen het Fonds voor beroepsziekten.

Het koninklijk besluit van 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers (Belgisch Staatsblad van 29 mei 2007) bepaalt de toepassingsmodaliteiten en de datum van inwerkingtreding.

Vanaf 1 april 2007, zijn alle werkgevers die geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, alsook de werkgevers van studenten voor wie een solidariteitsbijdrage verschuldigd is, een bijdrage voor het Asbestfonds verschuldigd.

Deze bijdrage bedraagt 0,01 % van de bezoldigingen die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid.

Zij werd geïntegreerd in de basisbijdragevoet voor de werkgeversbijdrage voor alle betrokken werknemers met inbegrip van de studenten (kengetal 840 en 841).

Deze bijdrage heeft geen invloed op de bijdragevoet voor de loonmatiging en ook niet op het plafond van de bijdragen van toepassing voor de berekening van de verminderingen.

Afdeling 2 van hoofdstuk 4 van Titel V van de programmawet van 8 juni 2008 (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008) herdefinieert het toepassingsgebied van de herverdeling sociale lasten om de wijzigingen die werden aangebracht aan de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen, in aanmerking te nemen.

Blijven betrokken door deze maatregel:

  • de werkgevers die vallen binnen het toepassingsgebied van de wetgeving betreffende de sluitingen van ondernemingen en die een industriële of commerciële finaliteit hebben
  • alsook de titularissen van vrije beroepen ongeacht hun juridische vorm waarvoor ze geopteerd hebben.

    De definitie van een vrij beroep werd echter niet verruimd en betreft enkel de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, de advocaten, de gerechtsdeurwaarders, de notarissen, de architecten, de paramedische beroepen, de apothekers, de kinesitherapeuten, de geometrische experten, de bedrijfsrevisoren, de boekhouders en de boekhoudersexperten die ongebracht zijn onder categorie 035, 135, 235 of 735.

De bedragen en de berekeningsmodaliteiten blijven onveranderd.

Artikel 34 van de economische herstelwet van 27 maart 2009 (Belgisch Staatsblad van 7 april 2009) voorziet dat het bedrag van de compenserende bijdrage ten laste van de werkgever in het kader van de herverdeling der sociale lasten beperkt wordt vanaf 1 januari 2010.

De compenserende bijdrage is beperkt tot een refertebedrage van € 182.000,00. Dit bedrag van € 182.000,00 is gekoppeld aan de gezondheidsindex van september 2008 (111,15). Vanaf 1 januari 2010 wordt dit bedrag jaarlijks op 1 januari aangepast volgens de volgende formule : het basisbedrag wordt vemenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door de gezondheidsindex van september 2008. Het aldus berekende bedrag wordt op de hogere euro afgerond.

Het jaarplafond voor 2010 bedraagt € 180.871,00.

De herverdelingsberichten 2010 die aan de betrokken werkgevers zullen verzonden worden in de loop van het 2de kwartaal 2010 zijn aangepast om rekening te houden met deze nieuwe limiet.

Hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoort 2007-2008 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2007) gewijzigd bij artikel 30 van de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van van 16 juni 2008) voert een systeem in van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die geen deel uitmaken van de bezoldiging.

Dit systeem werd geconcretiseerd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90 die op 20 december 2007 gesloten werd in de Nationale Arbeidsraad.

Toepassingsgebied:

Zijn betrokken: de werkgevers en hun werknemers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 op de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, m.a.w. in hoofdzaak de privésector.

Dit systeem is niet enkel van toepassing op de werknemers met een arbeidscontract, maar ook op de personen die anders dan in hoofde van een arbeidsovereenkomst arbeidsprestaties leveren onder gezag van een ander persoon (voorbeeld: leerlingen, stagiairs, beroepsleercontracten…).

Definitie:

Men verstaat onder niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen:

De voordelen gebonden aan de collectieve resultaten van een onderneming of van een groep van ondernemingen ofwel van een welomschreven groep van werknemers, op basis van objectieve criteria. Deze voordelen hangen af van de verwezenlijking van duidelijk aflijnbare, transparante, definieerbare/meetbare en verifieerbare doelstellingen, met uitzondering van individuele doelstellingen en doelstellingen waarvan de verwezenlijking kennelijk zeker is op het ogenblik van de invoering van een systeem van resultaatsgebonden voordelen.

Deze niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen mogen niet worden ingevoerd ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel, of van aanvullingen bij het voorgenoemde, dat opgenomen is in individuele of collectieve overeenkomsten en al dan niet onderworpen is aan de socialezekerheidsbijdragen.

Bedrag:

Deze voordelen zijn uit het loonbegrip uitgesloten tot beloop van 2.200,00 EUR per kalenderjaar en per werknemer bij elke werkgever die hem tewerkstelt.

Het bedrag van 2200,00 EUR is gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2007 (105,71).
Vanaf 1 januari 2009 zal het bedrag de eerste januari van elk jaar aangepast worden volgens de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door de gezondheidsindex van de maand september 2007. Het resultaat wordt naar boven afgerond tot op de hogere euro.

De werkgevers zijn een bijzondere bijdrage verschuldigd van 33% op de toegekende voordelen binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de bijdragen voor sociale zekerheid.

Als het bedrag van 2.200,00 EUR per jaar wordt overschreden voor een werknemer, dan wordt enkel het overschrijdende deel onderworpen aan de berekening van de gewone bijdragen voor sociale zekerheid en het wordt aangegeven als premie.

Invoeringsprocedure:

Elke werkgever mag het initiatief nemen om niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen in te voeren onverminderd een initiatief genomen in de schoot van het paritaire comité of het paritaire subcomité.
Op niveau van de onderneming kunnen deze voordelen worden ingevoerd overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90 gesloten in de Nationale Arbeidsraad door een collectieve arbeidsovereenkomst of, voor de werknemers voor wie er geen syndicale afvaardiging bestaat, naar keuze van de werkgever, ofwel door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst, ofwel via een toetredingsakte.
Een toekenningsplan van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen moet opgenomen worden in de collectieve arbeidsovereenkomst of moet als bijlage bij hoger vermelde toetredingsakte toegevoegd worden.

De collectieve overeenkomst of de toetredingsakte moet neergelegd worden bij de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg

Meer gedetailleerde informatie over de procedure en invoeringsmodaliteiten kunnen gevonden worden op de site van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg : http://www.werk.belgie.be

Manier van aangeven in DMFA:

Een nieuwe bijdragecode 888 met type 0 werd gecreëerd met terugwerkende kracht voor 1/2008 om deze voordelen aan te geven.

Ze wordt aangegeven in een blok bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn.

De berekeningsbasis stemt overeen met het bedrag van de uitbetaalde vergoedingen.

Elk bedrag betreffende een niet-recurrent voordeel wordt aangegeven in het kwartaal waarin het werd betaald aan de werknemer. Als een bedrag wordt uitbetaald aan een werknemer die niet meer tewerkgesteld is tijdens het kwartaal dan wordt het bedrag aangegeven in het laatste kwartaal van tewerkstelling.

Als de werknemer een bedrag ontvangt tijdens een kwartaal van een jaar waarin hij niet tewerkgesteld was bij de werkgever dan wordt het bedrag aangegeven in het laatste kwartaal van tewerkstelling, maar met een aparte code. Met dit bedrag wordt geen rekening gehouden om te bepalen of de 2.200,00 EUR werd overschreden tijdens het laatste jaar van tewerkstelling. Als de werknemer opnieuw bij dezelfde werkgever wordt tewerkgesteld tijdens het jaar van de uitbetaling, dan wordt het bedrag toegevoegd aan het lopende jaar om te bepalen of de 2.200,00 EUR al dan niet werd overschreden.

De wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 7 augustus 2008) breidt de mogelijkheid tot het toekennen van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen uit tot uitzendkrachten tewerkgesteld bij een gebruiker.

Deze zelfde wet breidt ook de mogelijkheid tot het toekennen van niet-recurrente resultaats-gebonden voordelen uit tot de autonome overheidsbedrijven voor al hun werknemers, zowel voor de vastbenoemde als de contractuele personeelsleden.

Het werknemerskengetal 888 werd ingevoerd in de categorieën 097 en 350 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008.

Als de werknemer niet meer in dienst is tijdens het kwartaal waarin het voordeel wordt betaald, moet dit worden aangegeven in het laatste kwartaal van tewerkstelling. Als het laatste kwartaal van tewerkstelling in het voorgaande jaar is, moet het voordeel in het voorgaande jaar worden aangegeven. Dit bedrag moet niet in aanmerking genomen worden om te bepalen of het jaarbedrag wordt overschreden voor het jaar waarin het wordt aangegeven.

Echter, als de werknemer opnieuw wordt aangeworven bij dezelfde werkgever, tijdens het jaar van de storting, moet deze storting worden gelinkt aan het jaar van de storting om het jaarbedrag te bepalen.
Het zal niet mogelijk zijn bedragen aan te geven in 2007 voor voordelen die betaald werden in 2008, omdat de werknemers actief moeten geweest zijn in 2008 om te kunnen genieten van het voordeel.

Om een onderscheid te kunnen maken tussen de voordelen aangegeven voor een jaar en de voordelen aangegeven voor een volgend jaar binnen eenzelfde jaar van aangifte werd een nieuw type bijdrage 1 voorzien voor werknemerskengetal 888 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008. De bijdrage 888 1 zal pas ingevoerd worden met de kwartaalaanpassingen van 1/2009 en zal pas kunnen gebruikt worden vanaf 1 april 2009.

Het maximum bedrag van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die geen deel uitmaken van het loon wordt op 1 januari van elk jaar aangepast.

Voor 2009, bedraagt het 2314,00 euro per jaar en per werknemer bij elke werkgever die hem tewerkstelt.

Ter herinnering, als dit jaarlijks maximum bedrag wordt overschreden voor een werknemer, is enkel het bedrag van het overschrijdende deel onderworpen aan de berekening van de gewone bijdragen voor sociale zekerheid en het wordt aangegeven als premie.

Het maximum bedrag van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die geen deel uitmaken van het loon wordt op 1 januari van elk jaar aangepast.

Voor 2010, bedraagt het 2299,00 euro per jaar en per werknemer bij elke werkgever die hem tewerkstelt.

Het beheerscomité van de RSZ heeft voor het jaar 2010 het plafond van 2009 dat hoger was (2314,00 €) aanvaard als de doelstellingen gerealiseerd werden op basis van de prestaties van 2009.

Ter herinnering, als dit jaarlijks maximum bedrag wordt overschreden voor een werknemer, is enkel het bedrag van het overschrijdende deel onderworpen aan de berekening van de gewone bijdragen voor sociale zekerheid en het wordt aangegeven als premie.

Het Beheerscomité van de RSZ heeft de omstandigheden verduidelijkt waarbij het plafond van 2009 t.b.v. € 2314,00, dat hoger was dan dit voor 2010 (€ 2299,00) kan worden aanvaard als maximumbedrag voor de niet-recurrente voordelen die geen deel uitmaken van de bezoldiging voor het jaar 2010.

Deze tolerantie is voorbehouden voor systemen die ten laatste op 30 september 2009 in werking traden en die in een uitbetaling van de bedragen voorzagen in 2010.

Afdeling 1 van Hoofdstuk 2 van Titel 17 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008) voert, vanaf 1 januari 2009, een solidariteitsbijdrage in van 33% verschuldigd door de werkgever op het bedrag dat hij in de plaats van zijn werknemer betaalt of aan zijn werknemer terugbetaalt, als betaling van een door de werknemer opgelopen verkeersboete tijdens de uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst.

Alle werkgevers en werknemers zijn betrokken.

Men verstaat onder verkeersboete:

  1. verkeersboetes voortvloeiend uit een zware verkeersovertreding (overtredingen van de derde en vierde graad) en verkeersboetes van minimaal 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding;
  2. verkeersboetes voortvloeiend uit een lichte verkeersovertreding (overtredingen van de eerste en tweede graad) en verkeersboetes van minder dan 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding. Een bedrag van 150 euro op jaarbasis wordt in dit geval vrijgesteld van de solidariteitsbijdrage.

De solidariteitsbijdrage is niet verschuldigd op verkeersboetes voortvloeiend uit de toestand van het rijdend materiaal en de conformiteit van de lading.

Deze bijdrage is verschuldigd aan de RSZ volgens dezelfde termijnen en modaliteiten als voor de gewone bijdragen aan de sociale zekerheid.

Manier van aangifte in DMFA:

Een nieuwe bijdragecode 889 met type 0 werd gecreëerd vanaf 1/2009 om deze bijdrage aan te geven.

Ze wordt aangegeven in het blok bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn.
De berekeningsbasis stemt overeen met het bedrag van de betaalde verkeersboete.

In hoofdstuk 4 van Titel V van de programmawet van 17 juni 2009 (Belgisch Staatsblad van 26 juni 2009) wordt bepaald dat de solidariteitsbijdrage van 33% verschuldigd door de werkgevers op de verkeersboetes, ook van toepassing is op een minnelijke schikking of een onmiddellijke inning met betrekking tot een verkeersboete.

Ter herinnering, deze bijdrage wordt aangegeven met werknemerskengetal 889 0 vanaf 1/2009.

Hoofdstuk 1, van titel 5 van de Programmawet van 22 december 2008 (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008 voert een artikel 22 quater in in de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, waardoor vanaf 1 januari 2009 een solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever wordt ingevoerd ingeval een controleur of sociaal inspecteur heeft vastgesteld dat de werkgever nagelaten heeft de onmiddelijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) te doen voor een werknemer die moet deeluitmaken van de DMFA.

Het bedrag van de solidariteitsbijdrage is berekend op een forfaitaire basis gelijk aan 3 maal de basisbijdragen op het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (1387,49 EUR sinds 01/10/2008), maar kan niet minder dan 2500,00 EUR bedragen (gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2008 (111,15)).

Het bekomen bedrag wordt vervolgens verminderd:

  • met het totaal aan verschuldigde bijdragen, verminderd met de bijdrageverminderingen, voor de effectieve prestaties die voor de betrokken werknemer zijn aangegeven. Het betreft naast de gewone bijdragen, de driemaandelijkse en jaarlijkse bijdragen voor de financiering van de jaarlijkse vakantie voor arbeiders, de loonmatigingsbijdrage, de bijdragen voor de Fondsen voor bestaanszekerheid, ...)
  • in verhouding met deeltijdse prestaties, indien de werkgever de materiële onmogelijkheid om voltijdse prestaties te verrichten kan aantonen en hiervoor de nodige bewijzen levert.
    • Als de controleur of sociaal inspecteur een inbreuk vaststelt zal hij een verslag overmaken aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
    • Ten vroegste de 1ste dag van het 2de kwartaal volgend op het kwartaal van de vaststelling van de inbreuk zal het definitief bedrag door de RSZ ambtshalve worden opgesteld door middel van een wijziging gekoppeld aan het kwartaal waarin de prestaties van de werknemer werden vastgesteld.
    • Het werknemerskengetal 863 werd gecreerd om deze bijdrage aan te geven.

Werkwijze bij de RSZ:

  1. De werkgever doet aangifte (DMFA) van betrokken werknemer(s)

    De dossierbeheerder

    • neemt kennis van het verslag
    • gaat na welke gegegevens werden aangegeven voor betrokken werknemer(s)
    • berekent de verschuldigde bijdragen per werknemer met eventueel inbegrip van het vakantiedebetbericht
    • voegt per betrokken werknemer een bijdrage werknemerslijn met kengetal 863 toe waarbij de bijdrage gelijk is aan € 2.500 – de berekende bijdragen voor de werknemer
    • duidt in het voorstel tot wijziging de notie “Q” aan (cfr. notie “F”)
    • tekent het voorstel of maakt het ter ondertekening over aan de overste

    Op basis van de ingebrachte gegevens

    • wordt een notificatie van wijziging aangemaakt en verstuurd die alleen de gegevens in verband met de toepassing van 22 quater bevat
    • wordt het bedrag in de rekeningen geboekt
    • wordt een Beware bericht opgesteld dat geen andere wijzigingen bevat dan deze in het kader van 22 quater.

    De buitenwereld kan de loon- en arbeidstijdgegevens van betrokken werknemer(s) nog wijzigen met uitzondering van de bijdrage 863. Indien de dossierbeheerder besloten heeft om een ambtshalve onderwerping toe te passen voor de werknemer(s) is elke wijziging uitgesloten (wijziging – actie alleen toegelaten voor RSZ)

  2. De werkgever doet geen aangifte (DMFA) van betrokken werknemer(s)

    De dossierbeheerder

    • neemt kennis van het verslag
    • doet op basis van de gegevens een ambtshalve aangifte van de prestaties (minstens 1 dag) van betrokken werknemer(s)
    • op deze aangifte kan eventueel de notie “F” toegepast worden en wordt de werknemer ambtshalve onderworpen.
    • tekent het voorstel tot aangifte of maakt het ter ondertekening over aan de overste
    • wacht af tot de aangifte is opgeladen in de DB DMFA (minimum 2 uur na ondertekening)
    • berekent de verschuldigde bijdragen per werknemer met eventueel inbegrip van het vakantiedebetbericht
    • voegt per betrokken werknemer een bijdrage werknemerslijn met kengetal 863 toe waarbij de bijdrage gelijk is aan € 2.500 – de berekende bijdragen voor de werknemer
    • duidt in zijn voorstel tot wijziging de notie “Q” aan (cfr. notie “F”)
    • tekent het voorstel of maakt het er ondertekening over aan zijn overste

    Op basis van de ingebrachte gegevens

    • wordt een notificatie van wijziging aangemaakt en verstuurd met de gegevens van de ambtshalve aangifte, al dan niet met notie “F”
    • wordt het bedrag in de rekeningen geboekt met al dan niet de notie “F”
    • wordt een Beware bericht opgesteld voor de ambtshalve aangegeven prestaties
    • wordt een aparte notificatie van wijziging aangemaakt en verstuurd die alleen de gegevens in verband met de toepassing van 22 quater bevat
    • wordt het bedrag met notie “Q” apart in de rekeningen geboekt
    • wordt een apart Beware bericht opgesteld dat geen andere wijzigingen bevat dan deze in het kader van 22 quater.

    De buitenwereld kan de loon- en arbeidstijdgegevens van betrokken werknemer(s) niet meer wijzigen aangezien de werknemer ambtshalve werd onderworpen (wijziging – actie alleen toegelaten voor RSZ)

  3. De werkgever is nog niet ingeschreven bij de RSZ op de eerste dag van het tweede kwartaal na vaststelling van de inbreuk

    De procedure voor ambtshalve inschrijving wordt opgestart, daarna wordt de procedure beschreven onder punt 2 gevolgd, met dien verstande dat door de RSZ eerst een originele (ambtshalve) aangifte wordt opgesteld voor betrokken werknemer(s) alvorens de procedure 22 quater wordt toegepast.

Artikel 89 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) wijzigt de manier van bepaling of een werkgever minstens 10 werknemers tewerkstelt en bijgevolg de bijdrage van 1,60% verschuldigd is.

Vanaf 1 januari 2010 is het niet meer het aantal tewerkgestelde werknemers op 30 juni van voorgaand jaar dat in aanmerking genomen wordt, maar een gemiddelde over een referteperiode identiek aan deze waarmee rekening gehouden wordt voor de berekening van de bijdragevoet voor de FSO-bijdrage.

Het is nog altijd de belangrijkheidscode die toegekend werd aan de werkgever die bepalend blijft, maar vanaf 1 januari 2010, werd de manier voor het bepalen van de belangrijkheidscode herzien (cfr. Punt VII 2) en dat kan een invloed hebben op de verschuldigdheid van de bijdrage van 1,60%.

De programmawet van 23 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) voorziet vanaf 1 januari 2010 een specifieke bijdrage van 0,02% die verschuldigd is door alle werkgevers die in het toepassingsgebied vallen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (die dus de huidige bijdrage arbeidsongevallen van 0,30% verschuldigd zijn). De opbrengst van deze bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-globaal beheer. Deze bijdrage wordt geïnd door de RSZ en is gelijkgesteld aan een socialezekerheidsbijdrage.

Deze bijdrage wordt geïntegreerd in de globale bijdragevoet voor socialezekerheidsbijdragen en zal dus niet onder een apart werknemerskengetal bijdrage opgenomen worden.

Toch gaat het om een specifieke bijdrage en niet om een gewone verhoging van de bijdragevoet.

Daarom

  • wordt deze bijdrage niet in aanmerking genomen voor de berekening van de loonmatigingsbijdrage,
  • wordt deze bijdrage niet in aanmerking genomen voor de bepaling van het plafond voor de verminderingen en voor de berekening van de verminderingen. Dit heeft tot gevolg dat de bijdragevoet voor de verminderingen voor wetenschappelijk onderzoek, de artiesten en de onthaalouders ongewijzigd blijven maar dat de globale bijdragevoet voor gesubsidieerde contractuelen (gesco’s : WK 024, 484 en 485) met 0,02% wordt verhoogd.

Het bijdragevoetenbestand werd aangepast om met deze specifieke bijdrage rekening te houden.

De wet van 22 mei 2001 tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2001/2002 inzake jaarlijkse vakantie (Belgisch staatsblad van 21 juni 2001) breidt de vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen die reeds was toegekend voor de derde dag van de vierde week betaalde vakantie uit tot de dagen van de vierde week die op deze derde dag volgen.

Wij vestigen de aandacht van de erkende sociale secretariaten op de omzetting in euro van de bedragen voor de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid omdat een belangrijk aantal anomalieën werd vastgesteld bij de boeking van de aangiften voor het eerste kwartaal 2002.

Voor het vaststellen van de verschuldigde bijdrage, voorziet de wetgeving te werken met een maandelijks bedrag en het is dat bedrag dat moet worden omgezet volgens de regels vastgelegd door het koninklijk besluit van 11 december 2001 houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving betreffende de aangelegenheden voorzien bij artikel 78 van de Grondwet en die ressorteert onder het Ministerie van Financiën (Belgisch Staatsblad van 22 december 2001).
Het bekomen bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met drie om de kwartaalbijdrage vast te stellen. De R.S.Z. moet zich schikken naar deze werkwijze en het is niet mogelijk een gewone rekenkundige omrekening te aanvaarden van het kwartaalbedrag.

Voor wat betreft de bezoldigingsgrenzen werden bij de rekenkundige omzetting in euro van de bedragen uitgedrukt in Belgische frank verschillen vastgesteld van meer dan een cent. Hiervoor werden de bedragen aangepast door het koninklijk besluit van 20 juli 2000 houdende uitvoering van de aangelegenheden die ressorteren onder het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu van de wet van 26 juni 2000 houdende de invoering van de euro in de wetgeving betreffende de aangelegenheden voorzien bij artikel 78 van de Grondwet (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2000)

Het gebruik van niet-voorziene bedragen brengt al vlug een hoog foutenpercentage met zich mee met als gevolg de verwerping van de aangifte.

De juiste bedragen te gebruiken voor de berekening van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid kunnen teruggevonden worden in de Onderrichtingen aan de werkgevers, punt 3.3.307 van hoofdstuk 3 van Titel 3 van het derde deel.

De werkgevers en hun mandatarissen hebben voortaan de mogelijkheid om het bedrag van de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid te wijzigen om de gegevens van DMFA en de gegevens die opgenomen zijn op de fiches 281 die worden overgemaakt aan het Ministerie van Financiën, in overeenstemming te brengen.

Deze wijzigingen, toevoegingen of schrappingen kunnen uitgevoerd worden in DMFA voor de kwartalen 1/2003 en volgende.

De wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen (Belgisch staatsblad van 9 juni 2001) stelde een solidariteitsbijdrage vast op de uitkering in speciën in het geval van een deelname van de werknemer in de winsten van de onderneming. Deze bijdrage, ten belope van 13,07%, is ten laste van de werknemer.

Een koninklijk besluit van 19 december 2001 (Belgisch staatsblad van 29 december 2001) stelt de inwerkingtreding van de maatregel vast op 29 december 2001.

Vanaf deze datum zijn bepaalde in speciën uitgekeerde bedragen in het kader van een werknemersparticipatie in de winst van de ondernemingen uitgesloten uit het loon voor de berekening van de gewone socialezekerheidsbijdragen. Vanaf de uitkering van het eerste voordeel dat betrekking heeft op het boekjaar 2001 met afsluitdatum ten vroegste op 31 december, moet deze bijzondere bijdrage van 13,07% ingehouden worden op deze bedragen.

De werkgevers die dergelijke voordelen toekennen aan hun werknemers tussen 29 december 2001 en 31 maart 2002 moeten de bijdrage afhouden van de werknemers en de gegevens schriftelijk overmaken aan de R.S.Z. (ter attentie van de Directie Controle der bijdragen) voor een regularisatie. Vanaf het tweede kwartaal 2002 zal R.S.Z.-aangifte worden aangepast en de praktische werkwijze zal worden meegedeeld in de volgende onderrichtingen.

In de onderrichtingen voor het eerste kwartaal 2002 werden de sociale secretariaten geïnformeerd over de invoering van een solidariteitsbijdrage op de uitkering in speciën in het geval van een deelname van de werknemer in de winsten van de onderneming. Deze bijdrage ten laste van de betrokken werknemer bedraagt 13,07% van het uitgekeerde bedrag en is van toepassing vanaf de uitkering van het eerste voordeel dat betrekking heeft op het boekjaar 2001 met afsluitdatum ten vroegste op 31 december 2001.

Vanaf de aangifte voor het tweede kwartaal 2002 werd de code 861 gecreëerd voor de aangifte van deze bijdrage.

Ter herinnering, de werkgevers die dergelijke voordelen toekennen aan hun werknemers tussen 29 december 2001 en 31 maart 2002 moeten deze bijdrage afhouden van de werknemer en de gegevens schriftelijk meedelen aan de R.S.Z. (ter attentie van de Directie Controle der bijdragen) voor een regularisatie voor het eerste kwartaal 2002.

De wet van 17 september 2005 houdende invoering van een egalisatiebijdrage voor pensioenen (1) (Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2005) voorziet, vanaf 1 januari 2005, de storting aan de RSZ van een inhouding van 13,07% op het vakantiegeld en de Copernicuspremie toegekend aan contractuele personeelsleden in de overheidssector of op de herstructureringspremie toegekend aan militairen.

Zijn betrokken bij deze bijdrage:

  • de federale wetgevende vergaderingen;
  • het administratief openbaar ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  • de diensten die instaan voor de betaling van de wedde van het personeel van de geïntegreerde politie en van het leger;
  • de instellingen waarop het koninklijk besluit nr 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat;
  • de federale instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden;
  • de federale instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;
  • de autonome overheidsbedrijven
  • de andere federale instellingen waarin de openbare machten een doorslaggevende rol spelen, ongeacht de juridische vorm waarin zij werden opgericht;
  • de Hoven en rechtbanken;
  • het Rekenhof;
  • de Raad van State;
  • het Arbitragehof.

Deze bijdrage moet worden aangegeven onder werknemerskengetal 870 (niet gebonden aan een natuurlijk persoon). De aangifte gebeurt globaal voor alle contractuele werknemers van een betrokken werkgever.

Dit werknemerskengetal werd toegevoegd, vanaf 1/2005, voor alle categorieën van de openbare sector waar die nog niet voorzien was.

Ten gevolge de laattijdige verschijning van de wet aanvaardt de RSZ dat het totaal van de inhoudingen wordt aangegeven in het 3de kwartaal 2005, zelfs als het vakantiegeld betreft dat werd gestort in het 1ste en 2de kwartaal 2005.

Voor de volgende jaren zal de bijdrage moeten worden opgenomen op de aangiften van het kwartaal waarin het vakantiegeld werd betaald.

Een koninklijk besluit van 7 april 2000, genomen in uitvoering van artikel 2, alinea 4 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen (nog te verschijnen in het Belgisch Staatsblad) zal de maatregel versterken vanaf 1 april 2000. Bijgevolg zijn de in de onderstaande tabel vermelde bedragen toe te passen vanaf 1 april 2000 :

Bedragen vanaf 1 april 2000 (in BEF)
S (referteloon aan 100% in BEF) R(p) (basisbedrag in BEF)
Bedienden
< 34000 0
≥ 34000 en ≤ 44500 3300
> 44500 en ≤ 53000 3300 - (0,39 × (S - 44.500))
> 53000 0
Arbeiders
< 34000 0
≥ 34000 en ≤ 44500 3564
> 44500 en ≤ 53000 3564 - (0,42 × (S - 44.500))
> 53000 0

Bedragen vanaf 1 april 2000 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden
< 842,84 0
≥ 842,84 en ≤ 1103,13 81,80
> 1103,13 en ≤ 1313,84 81,80 - (0,39 × (S - 1103,13))
> 1313,84 0
Arbeiders
<842,84 0
≥ 842,84 en ≤ 1103,13 88,35
> 1103,13 en ≤ 1313,84 88,35 - (0,42 × (S – 1103,13))
> 1313,84 0

waarbij R(p) rekenkundig wordt afgerond naar de dichtstbijzijnde eenheid (BEF of eurocent)

Een technisch koninklijk besluit, dat binnenkort zou moeten verschijnen voorziet, met ingang vanaf 1 juli 2000, de uitbreiding van de afronding van de coëfficiënt alfa tot de vierde decimaal na de komma.

Vanaf 1 juli 2000 wordt «a» voor de bedienden 0,3882
voor de arbeiders 0,4193

Artikel 105 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (Belgisch staatsblad van 31 augustus 2000) past het maximum jaarbedrag aan van de vermindering van persoonlijke bijdragen, toegestaan aan een werknemer gedurende een kalenderjaar ingevolge een versterking van de maatregel. Bijgevolg mag voor het jaar 2000 het bedrag aan vermindering van persoonlijke bijdragen voor een werknemer 37 500 BEF per kalenderjaar niet overschrijden en voor het jaar 2001 39 600 BEF.

Bovendien worden, tengevolge van de indexering op 1 september 2000 van alle bedragen die voorkomen in de wet van 2 augustus 1971 in verband met de koppeling van de consumptieprijzen aan het indexcijfer, de loonplafonds, die dienen om het bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor werknemers met een laag loon te berekenen, verhoogd. Bijgevolg zijn de bedragen, opgenomen in de tabel hieronder, van toepassing vanaf 1 september 2000.

Bedragen vanaf 1 september 2000 (in BEF)
S (referteloon aan 100% in BEF) R(p) (basisbedrag in BEF)
Bedienden en arbeiders, niet onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 34680 0
≥ 34680 en ≤ 45390 3300
> 45390 en ≤ 54060 3300 - (0,3806 × (S - 45390))
> 54060 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 34680 0
≥ 34680 en ≤ 45390 3564
> 45390 en ≤ 54060 3564 - (0,4111 × (S - 45390))
> 54060 0
Bedragen vanaf 1 september 2000 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders, niet onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 859,69 0
≥ 859,69 en ≤ 1125,19 81,80
> 1125,19 en ≤ 1340,11 81,80 - (0,3806 × (S - 1125,19))
> 1340,11 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 859,69 0
≥ 859,69 en ≤ 1125,19 88,35
> 1125,19 en ≤ 1340,11 88,35 - (0,4111 × (S - 1125,19))
> 1340,11 0

Ingevolge de indexering op 1 juni 2001 van alle bedragen die vallen onder de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, worden de loongrenzen die dienen voor het bepalen van het bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor werknemers met lage lonen verhoogd. Bijgevolg zijn de bedragen die vermeld staan in de hieronder staande tabel van toepassing vanaf 1 juni 2001:

Bedragen vanaf 1 juni 2001 (in BEF)
S (referteloon aan 100% in BEF) R(p) (basisbedrag in BEF)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 35.374 0
≥ 35.374 en ≤ 46.298 3300
> 46.298 en ≤ 55.141 3300 - (0,3732 × (S - 46.298))
> 55.141 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 35.374 0
≥ 35.374 en ≤ 46.298 3564
> 46.298 en ≤ 55.141 3564 - (0,4030 × (S - 46.298))
> 55.141 0
Bedragen vanaf 1 juni 2001 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 876,90 0
≥ 876,90 en ≤ 1147,70 81,80
> 1147,70 en ≤ 1366,91 81,80 - (0,3732 × (S - 1147,70))
> 1366,91 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 876,90 0
≥ 876,90 en ≤ 1147,70 88,35
> 1147,70 en ≤ 1366,91 88,35 - (0,4030 × (S - 1147,70))
> 1366,91 0

Ingevolge de indexering op 1 februari 2002 van alle bedragen die vallen onder de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, worden de loongrenzen die dienen voor het bepalen van het bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor werknemers met lage lonen verhoogd. Bijgevolg zijn de bedragen die vermeld staan in de hieronder staande tabel van toepassing vanaf 1 februari 2002:

Bedragen vanaf 1 februari 2002 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 81,80
> 1170,64 en ≤ 1394,25 81,80 - (0,3658 × (S - 1170,64))
> 1394,25 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 88,35
> 1170,64 en ≤ 1394,25 88,35 - (0,3951 × (S - 1170,64))
> 1394,25 0

Het koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot uitvoering van artikel 2, § 2, vierde lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen (Belgisch Staatsblad van 24 januari 2003) versterkt de maatregel met ingang van 1 januari 2003.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder toepasbaar vanaf 1 januari 2003 :

Bedragen vanaf 1 januari 2003 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 95,00
> 1170,64 en ≤ 1509,17 95,00 - (0,2806 × (S - 1170,64))
> 1509,17 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 102,60
> 1170,64 en ≤ 1509,17 102,60 - (0,3031 × (S - 1170,64))
> 1509,17 0

Anderzijds past de Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) het maximumbedrag aan dat kan worden toegestaan in de loop van een kalenderjaar.
Voor het jaar 2003 wordt dit op 1.140,00 EUR gebracht.

Als gevolg van de indexering, vanaf 1 juni 2003, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de vermindering voor werknemers met lage lonen, verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 juni 2003:

Bedragen vanaf 1 juni 2003 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 912,29 0
≥ 912,29 en ≤ 1194,03 95,00
> 1194,03 en ≤ 1539,30 95,00 - (0,2751 × (S - 1194,03))
> 1539,30 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 912,29 0
≥ 912,29 en ≤ 1194,03 102,60
> 1194,03 en ≤ 1539,30 102,60 - (0,2972 × (S - 1194,03))
> 1539,30 0

Anderzijds past het hoofdstuk V van Titel II van de Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) het jaarlijkse maximumbedrag aan van de vermindering van persoonlijke bijdragen toegekend aan een werknemer in de loop van een kalenderjaar tengevolge van de versterking van de maatregel. Bijgevolg kan, voor het jaar 2003, de som van de verminderingen van persoonlijke bijdragen toegekend aan een werknemer, het bedrag van 1140,00 EUR niet overschrijden.

Artikel 41 van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) verlengt de maatregel tot 31 december 2004.

Artikel 40 van dezelfde wet breidt de laagste lonen voor de vermindering van persoonlijke bijdragen uit door schrapping van de laagste loongrens van 842,84 euro. Het zijn de jongeren op wie nog niet het gewaarborgd minimum loon van CAO 43 van toepassing is die er voortaan kunnen van genieten.

Wij vestigen de aandacht van de erkende sociale secretariaten op het feit dat deze vermindering nooit het bedrag van de persoonlijke bijdragen verschuldigd door de werknemer, mag overschrijden (13,07%).

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1/1/2004 voor de berekening van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor de lage lonen.

Bedragen vanaf 1 januari 2004 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de jaarlijkse vakantie van de privé-sector
≤ 1194,03 95,00
> 1194,03 en ≤ 1539,30 95,00 - (0,2751 × (S - 1194,03))
> 1539,30 0
Arbeiders die onderworpen zijn aan de jaarlijkse vakantie van de privé-sector
≤ 1194,03 102,60
> 1194,03 en ≤ 1539,30 102,60  - (0,2972 × (S – 1194,03))
> 1539,30 0

Het stelsel van vermindering van de persoonlijke bijdragen voor sociale zekerheid voor de lage lonen en bepaalde werknemers die het slachtoffer zijn van een herstructurering werd herdoopt tot “Werkbonus”.

Artikel 139 van de Programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004) verlengt de maatregel voor onbepaalde duur.

Als gevolg van de indexering, vanaf 1 oktober 2004, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de vermindering van de persoonlijke bijdragen voor werknemers met lage lonen, verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 oktober 2004:

Bedragen vanaf 1 oktober 2004 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1217,97 95,00
> 1217,97 en ≤ 1570,16 95,00 - (0,2697 × (S – 1217,97))
> 1570,16 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1217,97 102,60
> 1217,97 en ≤ 1570,16 102,60 - (0,2913 × (S – 1217,97))
> 1570,16 0

Bovendien voorziet een nog te verschijnen koninklijk besluit een aanpassing van de loongrenzen en een verhoging van het bedrag van de vermindering.

Aldus zouden de bedragen in onderstaande tabel van toepassing zijn vanaf 1 januari 2005:

Bedragen vanaf 1 januari 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 105,00
> 1194,03 en ≤ 1670,00 105,00 - (0,2206 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 113,40
> 1194,03 en ≤ 1670,00 113,40 - (0,2383 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0

Het koninklijk besluit van 1 februari 2005 tot uitvoering van artikel 2 § 2, vierde lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 22 februari 2005), bevestigt de aangekondigde wijzigingen in de Instructies aan de erkende sociale secretariaten van 4/2004.

Aldus zijn de bedragen in onderstaande tabel van toepassing vanaf 1 januari 2005:

Bedragen vanaf 1 januari 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 105,00
> 1194,03 en ≤ 1670,00 105,00 - (0,2206 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 113,40
> 1194,03 en ≤ 1670,00 113,40 - (0,2383 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0

Dit zelfde besluit past ook het maximum jaarlijks bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen, dat wordt toegekend aan een werknemer tijdens een kalenderjaar, aan. Vanaf het jaar 2005 mag het totaal aan verminderingen dat een werknemer wordt toegekend in het kader van een werkbonus, 1260,00 euro niet overschrijden.

In de Programmawet van 11 juli 2005 (Belgisch Staatsblad van 12 juli 2005), is het voorzien om de werkbonus te kunnen aanpassen aan de verschillende groepen werknemers.
Een Koninklijk Besluit dat nog in het Staatsblad moet verschijnen voorziet een aanpassing van de loonschijven en een verhoging van het verminderingsbedrag. Het treedt in werking op 1 april 2005.

De bedragen in onderstaande tabel zouden dan toepassing zijn vanaf 1 april 2005 :

Bedragen vanaf 1 april 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgevingvoor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,10 125,00
> 1210,10 et ≤ 1670,00 125,00 - (0,2717 × (S - 1210,10))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,10 135,00
> 1210,10 et ≤ 1670,00 135,00 - (0,2935 × (S - 1210,10))
> 1670,00 0

Bijgevolg zou het maximale verminderingsbedrag voor persoonlijke bijdragen voor de lage lonen toegestaan aan een werknemer op jaarbasis gebracht worden op 1440,00 EUR voor het jaar 2005.

Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot uitvoering van artikel 2,§ 2, vierde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering bevestigt de aanpassing van de loongrenzen en de verhoging van het bedrag van de vermindering met effect vanaf 1 april 2005 zoals aangekondigd in de IESS 2/2005.

De Ministerraad van 20 juli 2005 en van 23 september 2005 heeft een voorontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd dat voorziet in een gelijkschakeling van de verminderingen voor contractuelen in de openbare sector met die van de privé-sector vanaf 1 april 2005. Daardoor heeft de RSZ tot nu toe geen onderscheid gemaakt tussen de rechthebbende werknemers die men vindt in het besluit van 10 augustus 2005 hierboven.

De bedragen in onderstaande tabel zijn van toepassing vanaf 1 april 2005:

Bedragen vanaf 1 april 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,01 125,00
> 1210,01 en ≤ 1670,00 125,00 - (0,2717 x (S – 1210,01))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,01 135
> 1210,01 en ≤ 1670,00 135 - (0,2935 x (S – 1210,01))
> 1670,00 0

Als gevolg van de indexering, vanaf 1 augustus 2005, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de vermindering werkbonus verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 augustus 2005:

Bedragen vanaf 1 augustus 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1234,23 125,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 125,00 - (0,2664 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1234,23 135,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 135,00 - (0,2877 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0

Het koninklijk besluit van 10 oktober 2005, tot uitvoering van artikel 2, par. 2, vierde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch staatsblad van 12 december 2005) legt de bedragen vast van de werkbonus die van toepassing zijn voor de werknemers van de openbare sector vanaf 1 april 2005. Deze stemmen overeen met deze die van toepassing zijn voor de werknemers uit de privé-sector voor het 2de, 3de en 4de kwartaal 2005. Deze bedragen werden reeds meegedeeld in de OESS van 2 en 3/2005.

Onder openbare sector worden de werkgevers bedoeld die ingeschreven zijn met volgende werkgeverscategorieën :


001 050 150 296 437 497
040 096 175 351 440
045 101 196 396 441
046 140 245 411 445
047 145 246 * 432 496

* met uitzondering van het inschrijvingsnummer 429022-26

Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot uitvoering van artikel 2, par. 2, vierde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering ( Belgisch staatsblad van 16 september 2005 ) voorziet met ingang van 1 januari 2006 een aanpassing van de bedragen en plafonds van toepassing op de werkbonus en dit uitsluitend voor wat betreft de werknemers uit de privé-sector.

Bijgevolg zijn de bedragen, opgenomen in onderstaande tabel, van toepassing vanaf 1 januari 2006.

Privé-sector :


Bedragen vanaf 1 januari 2006 - Privé-sector
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 140,00
> 1234,23 en ≤ 2035,96 140,00 - (0,1746 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 151,20
> 1234,23 en ≤ 2035,96 151,20 - (0,1886 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0

Openbare sector :

Bedragen vanaf 1 januari 2006 - Openbare sector
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 125,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 125,00 - (0,2664 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 135,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 135,00 - (0,2877 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0

De te gebruiken verminderingscode blijft 0001 voor alle werknemers, ongeacht of zij tot de privé- of openbare sector behoren.

Tijdens de Ministerraad van 31 maart 2006 werd beslist het bedrag van de werkbonus voor de werknemers in de openbare sector gelijk te schakelen aan die voor de werknemers in de privé-sector, en dit met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006.

Aldus zouden de bedragen in onderstaande tabel moeten van toepassing zijn sinds 1 januari 2006 voor alle werknemers en de werkgevers in de openbare sector kunnen zich hier al op baseren in afwachting van de publicatie van het koninklijk besluit:

Bedragen vanaf 1 januari 2006
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1234,23 140,00
> 1234,23 en ≤ 2035,96 140,00 - (0,1746 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1234,23 151,20
> 1234,23 en ≤ 2035,96 151,20 - (0,1886 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0

Het koninklijk besluit van 1 september 2006 tot uitvoering van artikel 2, §2, vijfde lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 8 september 2006) bevestigt de gelijkschakeling van het bedrag van de vermindering werkbonus voor werknemers in de openbare sector met deze van de werknemers in de privé-sector met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006.

De bedragen aangekondigd in de Instructies aan de Sociale Secretariaten van 2/2006 zijn dus van toepassing sedert 1 januari 2006 voor alle werknemers en werkgevers in de openbare sector.

Anderzijds, ingevolge de indexering, op 1 oktober 2006, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de werkbonus verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 oktober 2006:


Bedragen vanaf 1 oktober 2006
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1258,88 140,00
> 1258,88 en ≤ 2076,63 140,00 - (0,1712 × (S – 1258,88))
> 2076,63 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-
≤ 1258,88 151,20
> 1258,88 en ≤ 2076,63 151,20 - (0,1849 × (S – 1258,88)
> 2076,63 0

De sociale partners hebben de beslissing genomen om het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (GGMMI) te verhogen met € 25. Om de verlaging van de persoonlijke bedragen die daaruit kan voortkomen te compenseren, moet een nog te verschijnen Koninklijk Besluit voorzien in een verhoging van de vermindering alsook in een gelijkschakeling van het GGMMI met het plafond van het lage loon (S1).

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 april 2007, zowel voor de privé-sector als voor de openbare diensten :

Bedragen vanaf 1 april 2007
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1283,91 143,00
> 1283,91 en ≤ 2076,63 143,00 - (0,1804 × (S – 1283,91))
> 2076,63 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1283,91 154,44
> 1283,91 en ≤ 2076,63 154,44 - (0,1948 × (S – 1283,91)
> 2076,63 0

Invloed van het vertrekvakantiegeld op de werkbonus

Voor de bepaling van het referte maandloon wordt in W geen rekening gehouden met het enkelvoudig vertrekvakantiegeld op het moment van de betaling aan de werknemer (looncode 7 of 11).

Anderzijds, op het moment dat de vakantiedagen worden opgenomen bij de nieuwe werkgever, wordt rekening gehouden met het deel van het enkelvoudig vertrekvakantiegeld dat in mindering gebracht wordt van het uit te betalen loon (looncode 12).
In dat geval, als ten gevolge van de beperking van de vermindering tot het bedrag van de persoonlijke bijdragen van die maand, het totaal van de werkbonus niet kan toegepast worden, mag het saldo van de vermindering overdragen naar de volgende maand als dit binnen hetzelfde kwartaal ligt.

Het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot uitvoering van artikel 2, §2, vijfde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 30 april 2007) bevestigt de gelijkschakeling van het loonplafond S1 aan het bedrag van het GGMMI en de verhoging van het bedrag van de werkbonus zoals aangekondigd in de IESS voor 1/2007.

Ingevolge de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen is er met ingang van 1 januari 2008 een aanpassing van de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 januari 2008 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector :

Bedragen vanaf 1 januari 2008
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1309,59 143,00
> 1309,59 en ≤ 2118,21 143,00 - (0,1768 × (S – 1309,59))
> 2118,21 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1309,59 154,44
> 1309,59 en ≤ 2118,21 154,44 - (0,1910 × (S – 1309,59)
> 2118,21 0

Ingevolge de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen is er een aanpassing van de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 mei 2008 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector :

Bedragen vanaf 1 mei 2008
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1335,78 143,00
> 1335,78 en ≤ 2160,51 143,00 - (0,1734 × (S – 1335,78))
> 2160,51 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1335,78 154,44
> 1335,78 en ≤ 2160,51 154,44 - (0,1873 × (S – 1335,78)
> 2160,51 0

Als gevolg van de indexering van de bedragen onderhevig aan de wet van 2 augustus 1971 inzake de koppeling aan het indexcijfer der consumptieprijzen, moeten de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus verhoogd worden.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 september 2008 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector:

Bedragen vanaf 1 september 2008
S (referte aandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1362,49 143,00
> 1362,49 en≤ 2203,72 143,00 - (0,1700 x (S –1362,49))
> 2203,72 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1362,49 154,44
> 1362,49 en≤ 2203,72 154,44 - (0,1836 x (S –1362,49)
> 2203,72 0

Het interprofessioneel akkoord 2007-2008 voorzag een tweede verhoging van 25 euro van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (GGMMI) vanaf 1 oktober 2008
Op 10 oktober 2008 heeft de Nationale Arbeidsraad de CAO nr. 43 undecies in die zin afgesloten die zijn uitwerking heeft vanaf 1 oktober 2008.

Teneinde de verlaging van de vermindering van persoonlijke bijdragen die eruit voortvloeit te compenseren, voorziet de programmawet van 8 juni 2008 (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008) in zijn artikel 76 een verhoging van de werkbonus met 32 euro per maand voor de lonen lager dan of gelijk aan het GGMMI en met een degressief bedrag voor de lonen hoger dan het GGMMI en lager dan het GGMMI verhoogd met 306,01 euro (bedrag geïndexeerd op 01/10/2008).

In uitvoering van deze wet, bepaalt het koninklijk besluit van 6 oktober 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 15 oktober 2008), de nieuwe parameters.

Derhalve zijn de bedragen in onderstaande tabel van toepassing vanaf 1 oktober 2008, zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector:

Bedragen vanaf 1 oktober 2008
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1387,49 175,00
> 1387,49 en ≤ 1693,50 175,00 - (0,2798 × (S –1387,49))
> 1693,50 en ≤ 2203,72 143,00 - (0,1752 × (S –1387,49))
> 2203,72 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1387,49 189,00
> 1387,49 en ≤ 1693,50 189,00 - (0,3021 × (S –1387,49)
> 1693,50 en ≤ 2203,72 154,44 - (0,1892 × (S –1387,49)
> 2203,72 0

Als gevolg van deze aanpassingen wordt het jaarlijks maximum bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor lage lonen toegekend aan een werknemer tijdens één kalenderjaar 1812,00 EUR voor het jaar 2008 en 2100,00 EUR vanaf 2009.

Als gevolg van de indexering van de bedragen onderhevig aan de wet van 2 augustus 1971 inzake de koppeling aan het indexcijfer der consumptieprijzen, moeten de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus verhoogd worden.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 september 2010 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector:

Bedragen vanaf 1 september 2010
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1415,24 175,00
> 1415,24 en ≤ 1727,37 175,00 - (0,2743 × (S –1415,24))
< 1727,37 en ≤ 2247,83 143,00 - (0,1718 × (S –1415,24))
> 2247,83 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1415,24 189
> 1415,24 en ≤ 1727,37 189 - (0,2962 × (S –1415,24)
> 1727,37 en ≤ 2247,83 154,44 - (0,1855 × (S –1415,24)
> 2247,83 0

Artikels 107 en 108 van dezelfde wet van 12 augustus 2000 breiden het toepassingsgebied van de vermindering van persoonlijke bijdragen uit vanaf 1 juli 2000. Deze vermindering wordt ook toepasbaar voor :

  • Mijnwerkers onderworpen aan de regelingen van :
    • de rust- en overlevingspensioenen ;
    • het invaliditeitspensioen ;
    • de ziekteverzekering ;
    • de werkloosheid ;
  • Zeelieden ter koopvaardij onderworpen aan de regelingen van:
    • de rust- en overlevingspensioenen ;
    • de ziekte- en invaliditeitsverzekering ;
    • de wachtgelden als ze van hun werk verstoken zijn ;
  • Bezoldigde werknemers onderworpen aan de regelingen van:
    • de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
    • de werkloosheidsuitkeringen;
    • de rust- en overlevingspensioenen;
    • de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Bepaalde contractuelen binnen de openbare sector kunnen er dus van genieten.

Het koninklijk besluit van 16 april 2000 (Belgisch Staatsblad van 31 mei 2000 ) past de loonschalen en verminderingsbedragen aan de in aanmerking moeten genomen worden vanaf 1 april 2000. Bijgevolg dienen voor de categorieën 1, 2 en 3 de bedragen die in de onderstaande tabel vermeld zijn gebruikt te worden voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 1ste kwartaal 2001.

Bedragen voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 1ste kwartaal 2001
Refertekwartaalloon "S" Loonschijf Bedrag "R" voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 103.479 Schijf 1 15.383 0 9.937
103.479 < S ≤ 134.425 Schijf 2 29.706 21.206 29.706
134.425 < S ≤ 161.988 Schijf 3 29.706 - {0,1895 × (S - 134.425)} 21.206 - {0,5509 × (S - 134.425)} 29.706 - {0,3821 × (S - 134.425)}
161.988 < S ≤ 186.160 Schijf 4 6.022
186.160 < S ≤ 210.000 Schijf 5 0 9.937
S > 210.000 Schijf 6 15.383

Voor categorie 4 (beschutte werkplaatsen) zou een nog in het Staatsblad te verschijnen koninklijk besluit de loongrens “S1” indexeren vanaf 1 april 2000 om deze in overeenstemming te brengen met de andere categorieën. De hieronderstaande bedragen zouden dus van toepassing moeten zijn vanaf het 2de kwartaal 2000.

Loongrens “S1” indexeren vanaf 1 april 2000
Refertekwartaalloon "S" Loonschijf Bedrag "R" voor de werknemers van categorie 4
S ≤ 103.479 Schijf 1 19.000
103.479 < S ≤ 134.425 Schijf 2 29.706
134.425 < S ≤ 169.923 Schijf 3 29.706 - {0,3016 × (S - 134.425)}
S > 169.923 Schijf 4 19.000

Het koninklijk besluit van 4 april 2001 (Belgisch staatsblad van 11 april 2001) past de bedragen voor de vermindering aan die moeten in aanmerking genomen worden vanaf 1 april 2001. Vanaf dan dienen, voor de categorieën 1, 2 en 3, de bedragen die vermeld zijn in de tabellen hieronder gebruikt te worden voor de berekening van de structurele vermindering voor het 2de kwartaal 2001 t.e.m. het 1ste kwartaal 2002 :

Bedragen voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 2de kwartaal 2001 (in BEF)
Refertekwartaalloon "S" (en BEF) Loonschijf Bedrag "R" (in BEF) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 103.479 Schijf 1 15.383 0 11.299
103.479 < S ≤ 134.425 Schijf 2 29.706 21.206 29.706
134.425 < S ≤ 161.988 Schijf 3 29.706 - {0,1895 × (S – 134.425)} 21.206 - {0,5509 × (S - 134.425)} 29.706 - {0,3558 × (S - 134.425)}
161.988 < S ≤ 186.160 Schijf 4 6.022
186.160 < S ≤ 210.000 Schijf 5 0 11.299
S > 210.000 Schijf 6 15.383
Bedragen voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 2de kwartaal 2001 (in EUR)
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 280,09
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.015,58 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S – 3.332,31)} 525,68 - {0,5509 × (S – 3.332,31)} 736,39 - {0,3558 × (S – 3.332,31)}
4.015,58 < S ≤ 4.614,79 Schijf 4 149,28
4.614,79 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0 280,09
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Het koninklijk besluit van 3 juni 2002 (Belgisch Staatsblad van 27 juni 2002) tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers past de bedragen aan die vanaf 1 april 2002 van toepassing zijn voor de berekening van de structurele vermindering.
Voor de categorieën 1, 2 en 3 dienen de bedragen die in de onderstaande tabel vermeld zijn gebruikt te worden voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2002 t.e.m. het 1ste kwartaal 2003.

Bedragen vanaf het 2de kwartaal 2002 t.e.m. het 1ste kwartaal 2003
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 313,84
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.015,58 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S - 3.332,31)} 525,68 - {0,5509 × (S - 3.332,31)} 736,39 - {0,3295 × (S - 3.332,31)}
4.015,58 < S ≤ 4.614,79 Schijf 4 149,28
4.614,79 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0 313,84
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Voor categorie 4 (beschutte werkplaatsen) zou een nog in het Staatsblad te verschijnen koninklijk besluit de loongrenzen indexeren vanaf 1 april 2002. De hieronderstaande bedragen zouden dus van toepassing moeten zijn vanaf het 2de kwartaal 2002.

Bedragen van toepassing vanaf het 2de kwartaal 2002
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van categorie 4
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 471
2.565,18 < S ≤ 3.536,43 Schijf 2 736,39
3.536,43 < S ≤ 4.470,31 Schijf 3 736,39 - {0,2842 × (S - 3.536,43)}
S > 4.470,31 Schijf 4 471

Artikel 11 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) geeft de mogelijkheid aan de Koning vanaf 1 april 2002 een verhoging van de vermindering te voorzien voor de werknemers van categorie 1 of 3 die de op de laatste dag van het kwartaal minstens 58 jaar oud zijn en er de modaliteiten voor vast te leggen.

Het koninklijk besluit van 26 juni 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, 7°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 3 juli 2002) voorziet een forfaitaire verhoging van 400 EUR van het verminderingsbedrag « R » voor dit type werknemer.

Deze verhoging is van toepassing op het basisbedrag (R) van de vermindering en moet in voorkomend geval aangepast worden volgens de prestaties van de werknemer. Wij herinneren eraan dat het bedrag van de structurele vermindering met inbegrip van dit forfait de verschuldigde werkgeversbijdragen niet mag overschrijden.

Dit koninklijk besluit treedt in werking op 1 april 2002.

Het koninklijk besluit van 7 juli 2002 (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2002) tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, §4 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers stelt de vanaf 1 april 2002 toepasbare bedragen vast voor de berekening van de structurele vermindering in de sector van de beschutte werkplaatsen.

De bedragen die onder voorbehoud werden meegedeeld in de instructies aan de erkende sociale secretariaten voor het tweede kwartaal 2002 zijn bevestigd.

Het koninklijk besluit van 18 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) verhoogt de verminderingsbedragen voor de werknemers die onder categorie 2 vallen (sociale maribel) vanaf 1 oktober 2002.

De bedragen hieronder zijn van toepassing voor 4/2002 en 1/2003 :

Bedragen van toepassing voor 4/2002 en 1/2003
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 313,84
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.614,79 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S - 3.332,31)} 525,68 - {0,2935 × (S - 3.332,31)} 736,39 - {0,3295 × (S - 3.332,31)}
4.614,79 < S ≤ 5.123,36 Schijf 4 313,84
5.123,36 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Het koninklijk besluit van 3 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, §1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 17 juni 2003) stelt de bedragen vast voor de structurele vermindering die van toepassing zijn vanaf 1 april 2003.

Voor de categorieën 1, 2 en 3 moeten de bedragen in de tabel hieronder worden gebruikt voor de berekening van de structurele vermindering voor het 2de kwartaal 2003 tot en met het 4de kwartaal 2003:

Bedragen van toepassing voor het 2de kwartaal 2003 tot en met het 4de kwartaal 2003
Refertekwartaalloon "S" (in EUR)) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 347,59
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.614,79 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S - 3.332,31)} 525,68 - {0,2935 × (S - 3.332,31)} 736,39 - {0,3032 × (S - 3.332,31)}
4.614,79 < S ≤ 5.123,36 Schijf 4 347,59
5.123,36 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Het koninklijk besluit van 3 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35,§ 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 17 juni 2003) past de berekening van de structurele vermindering voor de beschutte werkplaatsen aan aan de wijzigingen die zijn ingevoerd door de DmfA en aan de herdefiniëring van sommige begrippen in verband met de arbeidstijd.

De aangebrachte wijzigingen zijn dezelfde zoals beschreven in OESS van 1/2003 voor de algemene structurele vermindering met uitzondering van de eindformule die, ongeacht de waarde van de µ(glob), in alle gevallen de volgende wordt:

P(t) = R(t) * β * µ* δ

De Erkende Sociale Secretariaten kunnen hieronder de afrondingsregels en de berekeningsvolgorde vinden zoals die worden toegepast door de Rijksdienst voor sociale zekerheid. Ze worden verzocht deze vanaf nu toe te passen.

Berekening van S
  1. Voltijdse werknemers :

    S = ( W ∕ J ) × D

    Het resultaat van de deling van W door J afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
  2. Deeltijdse werknemers :

    S = ( W ∕ H ) × 13 × U

    Het resultaat van de deling van W door H afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1, daarna S afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot de hogere eenheid.
  3. Werknemers met gemengde voltijdse en deeltijdse prestaties :

    S = ( W ∕ H TOT ) × 13 × U

    Het resultaat van de deling van W door H afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1, daarna S afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot de hogere eenheid.
  4. Werknemers met een eindejaarspremie uitgekeerd door een betalende derde :
    • Uitzendkrachten (cat 097 of 497) :

      S = S × 1,15

      Na S te hebben berekend zoals hierboven vermeld, het resultaat van de vermenigvuldiging afronden
      tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
    • Andere :

      S = S × 1,25

      Na S te hebben berekend zoals hierboven vermeld, het resultaat van de vermenigvuldiging afronden
      tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
Berekening van R

Wanneer S ≤ S3:

R = R2 - α × (S - S2)

Het eindresultaat afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
Berekening van µ
  1. Voltijdse werknemers :

    µ = X ∕ D

    Het resultaat van de deling afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01, µ is altijd lager of gelijk aan 1.
  2. Deeltijdse werknemers :

    µ = Z ∕ ( 13 × U )

    Het resultaat van de deling afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01, µ is altijd lager of gelijk aan 1.
  3. Werknemers met gemengde voltijdse en deeltijdse prestaties :

    µ = Z ∕ ( 13 × U )

    Het resultaat van de deling afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01, µ is altijd lager of gelijk aan 1.
Berekening van P
  1. Voltijdse werknemers waarbij µ ≥ 0,33 :

    P = R × ( X ∕ D ) × β

    Het resultaat van de deling X door D afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01. Vervolgens het resultaat van de vermenigvuldiging afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid en beperken tot R.
  2. Deeltijdse werknemers waarbij µ ≥ 0,33 :

    P = R × ( Z ∕ ( 13 × U )) × β

    Het resultaat van de deling Z door (13*U) afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01. Vervolgens het resultaat van de vermenigvuldiging afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid en beperken tot R.
  3. Werknemers met gemengde voltijdse en deeltijdse prestaties waarbij µ ≥ 0,33 :

    P = R × ( Z ∕ ( 13 × U )) × β

    Het resultaat van de deling Z door (13*U) afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01. Vervolgens het resultaat van de vermenigvuldiging afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid en beperken tot R.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat, voor de categorieën van werknemers voor wie de eindejaarspremie wordt uitbetaald door tussenkomst van een derde, het de factor « W » is die moet vermenigvuldigd worden met 1,15 of 1,25 en afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, waarbij 0,5 wordt afgerond tot 1, alvorens tussen te komen in het bepalen van « S ». Voor de betrokken kwartalen wordt de formule :

  1. Voltijdse werknemers met onvolledige prestaties :

    S= ( W’ ∕ J ) × D

    waarbij W’ = ofwel W × 1,25 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    ofwel W × 1,15 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    Vervolgens dient het resultaat van de deling W’ door J afgerond te worden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
  2. Deeltijdse werknemers :

    S = ( W’ ∕ H ) × 13 × U

    waarbij W’ = ofwel W × 1,25 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    ofwel W × 1,15 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    Vervolgens dient het resultaat van de deling W’ door H afgerond te worden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1, alvorens S af te ronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, waarbij 0,5 wordt afgerond tot de hogere eenheid.

Een technisch koninklijk besluit dat binnenkort zou verschijnen legt, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2000, de manier vast om de vakantie- en gelijkgestelde dagen die een invloed hebben op de berekening van de structurele vermindering om te zetten naar uren en voorziet hiervoor de volgende formule voor de berekening van Z :

Z = ( H ∕ J ) × X

Z wordt afgerond op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt naar boven afgerond.

De andere wijzigingen die vervat zijn in dit besluit gaan vooral over de afrondingsregels die reeds verduidelijkt zijn in de Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten nr. 1343 van 20 april 2000.

BELANGRIJKE OPMERKING :

Wanneer de bezoldiging van een werknemer wordt berekend en aangegeven in euro, dienen alle berekeningen in euro te gebeuren, meer bepaald ook het bepalen van het bedrag van de structurele vermindering. Bij een berekening in euro dienen de af te ronden bedragen afgerond te worden tot de tweede decimaal na de komma.

Voor de werknemers die een eindejaarspremie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende, moet het kwartaalloon (W) met 25% verhoogd worden voor het kwartaal waarin de premie gewoonlijk betaald wordt. Voor de uitzendbureaus bedraagt dit percentage 15 %.

De erkende sociale secretariaten kunnen hieronder een lijst vinden van de werkgevers-categorieën waarvan de werknemers (arbeiders en bedienden) systematisch een eindejaars-premie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende. Deze lijst wordt louter indicatief overgemaakt en kan op elk moment met terugwerkende kracht worden aangevuld.

In deze lijst zijn de werkgeverscategorieën niet opgenomen waarin de premie slechts aan een gedeelte van het personeel wordt toegekend of waarbij de premie niet volledig wordt toegekend door het Fonds.

Het feit dat de werkgeverscategorie er niet in voorkomt geeft geen aanleiding tot vrijstelling voor de verhoogde berekening van de bezoldiging indien de werknemer genoten heeft een eindejaarspremie, uitgekeerd door een derde betalende.

Kwartaal van sorting Paritair comité Werkgevers-categorie Werkgevers-kengetal
4de kwartaal 302 016 011, 015, 495
4de kwartaal 302 017 011, 015, 495
4de kwartaal 126 055 015
4de kwartaal 317 060 015
4de kwartaal 121 066 015
4de kwartaal 149.01 067 015
4de kwartaal 140 083 015
4de kwartaal 127 091 015
4de kwartaal 132 093 015
4de kwartaal 144 193 015
4de kwartaal 145 094 015
4de kwartaal 145 194 015
4de kwartaal 145 294 015
4de kwartaal 145 494 015
4de kwartaal 314 123 015, 495
4de kwartaal 314 223 015, 495
4de kwartaal 121 166 015
1ste kwartaal 322 097 015, 495
1ste kwartaal 322 497 015, 495

Ter herinnering, bij de werknemers die een eindejaarspremie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende (vb. Fonds voor bestaanszekerheid) wordt het kwartaalloon (W) verhoogd met 25% in het 4de kwartaal. Afwijkend bedraagt de verhoging slechts 15% voor de erkende uitzendbureaus en dit in het 1ste kwartaal.

De RSZ heeft de lijsten met paritaire comités waarvoor een eindejaarspremie wordt gestort door een derde betalende geactualiseerd. Op deze lijst zijn de geautomatiseerde controles voor de structurele vermindering gebaseerd voor de DMFA van 4/2008 of 1/2009.

Kwartaal Paritair comité Werkgeverscategorie Werknemerskengetal
4de kwartaal 125.02 XXX 015
4de kwartaal 125.03 XXX 015
4de kwartaal 139 1 XXX 015
4de kwartaal 301.04 014 015, 495
4de kwartaal 301.05 014 015, 495
4de kwartaal 302 016 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 116 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 216 0112, 4962
4de kwartaal 302 017 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 117 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 217 0112, 4962
4de kwartaal 126 055 0152
4de kwartaal 317 060 0152
4de kwartaal 121 066 0152
4de kwartaal 149.01 067 0152
4de kwartaal 140 083 0152
4de kwartaal 127 091 0152
4de kwartaal 132 093 0152
4de kwartaal 144 193 0152
4de kwartaal 145 094 0152
4de kwartaal 145 194 0152
4de kwartaal 145 294 0152
4de kwartaal 145 494 0152
4de kwartaal 145 594 0152
4de kwartaal 314 123 0152, 4952
4de kwartaal 314 223 0152, 4952
4de kwartaal 323 1123 0152
4de kwartaal 323 1133 0152
1ste kwartaal 322 097 0152, 4952
1ste kwartaal 322 497 0152, 4952
4de kwartaal 322.01 5974 0152, 4952
4de kwartaal 142.04 1024 0152

1 behalve de RSZ-nrs 597404-56 en 696789-79
2 behalve als de zone “type leerling” (00055) is ingevuld
3 vanaf 4/2007
4 vanaf 4/2008

Het koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 24 januari 2003) past de berekening van de structurele vermindering aan aan de wijzigingen die zijn ingevoerd door de DmfA en aan de herdefiniëring van sommige begrippen in verband met de arbeidstijd.

  1. Vanaf het 1ste kwartaal 2003 gebeurt de berekening van de structurele vermindering per tewerkstellingslijn, zoals gedefinieerd voor de DmfA.

  2. Sommige factoren met betrekking tot de arbeidsduur zijn als volgt geherdefinieerd :

    J = het aantal bezoldigde arbeidsdagen, te weten deze aangegeven onder de codes 1, 3, 4, 5 en 20, met uitzondering van de dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding (bezoldigingscode 3)
    V = de vakantiedagen. Het gaat om prestatiecode 2.
    A = de gelijkgestelde dagen : alleen deze voor slecht weer, de compensatierustdagen in de bouwsector en de bijkomende vakantiedagen ingevolge CAO. Het gaat om de prestatiecodes 12 en 72.
    X = J+V+A
    D = het aantal dagen per week van de arbeidsregeling
    H = het aantal aangegeven uren dat overeenstemt met J
    Z = het aantal uren dat overeenstemt met X.
    U = het aantal uren per week van de maatpersoon.

    De prestatiebreuk wordt als volgt berekend :

    • Voor tewerkstellingen uitsluitend aangegeven in dagen :

      µ = X ∕ (13 × D)

    • Voor tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren :

      µ = Z ∕ (13 × U)

    wordt afgerond tot op de tweede decimaal, 0,005 wordt afgerond naar boven.

  3. Er wordt een globale prestatiebreuk (µ glob) voor een natuurlijk persoon ingevoerd om te bepalen of de werknemer de nodige 33% aan prestaties bereikt en om een reductiefactor (δ) te berekenen die, ingeval van meerdere tewerkstellingen, zal vermijden dat het toegestane verminderingsbedrag P(t) de basisvermindering R(t) overschrijdt door toepassing van de coëfficiënt β.

    De µ glob van een natuurlijk persoon wordt verkregen door de prestatiebreuken µ van alle tewerkstellingen van deze natuurlijk persoon bij éénzelfde werkgever samen te tellen, met uitzondering van de tewerkstellingen die betrekking hebben op dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding.

    β is een correctiecoëfficiënt waardoor werknemers, die deeltijds tewerkgesteld zijn, het recht openen op een hogere vermindering. Deze wordt gebruikt bij de aparte berekening van P(t) voor elke tewerkstelling. β = 1,25.

    De reductiefactor δ wordt als volgt berekend :

    Als µ(glob) lager of gelijk is aan 1 ∕ β, dan is δ = 1
    Als µ(glob) hoger is dan 1 ∕ β, dan is δ = 1 ∕ (µ(glob)*β)

    Voor elke tewerkstelling van een natuurlijk persoon zal de vermindering P(t) dan als volgt berekend worden :

    als µ(glob) lager is dan 0,33 : P(t) = 0
    als µ(glob) hoger is dan of gelijk is aan 0,33 : P(t) = R(t) * β * µ * δ

Uit hoofde van artikel 21 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) wordt de toepassingsperiode van deze vermindering verlengd tot 31 december 2001.

In het Belgisch Staatsblad van 19 juni 2002 is een koninklijk besluit van 7 mei 2002 verschenen betreffende de verlenging van vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten voordele van bepaalde werkgevers die overgaan tot netto bijkomende aanwervingen voor wetenschappelijk onderzoek.

De toegestane vermindering in het kader van deze maatregel kan nog aangevraagd worden tijdens het jaar 2002. Zij wordt aangegeven onder de werknemerskengetallen 118 of 598 naargelang het arbeiders of bedienden betreft.

Het afsluiten van een overeenkomst met de Minister van Wetenschapsbeleid en de Minister van Sociale Zaken blijft noodzakelijk alsook het indienen van een aanvraag bij de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden.

Tijdens de zitting van 19 december 2003 heeft de Ministerraad een ontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd tot vrijstelling van welbepaalde werkgeversbijdragen voor de werknemers aangeworven voor wetenschappelijk onderzoek.

In afwachting van de publicatie van dit besluit kunnen de verminderingen in het kader van deze maatregel nog worden aangevraagd tijdens het jaar 2004. Zij wordt aangegeven met de verminderingscode 1511.

In afwachting van een bevestiging door een koninklijk besluit mag de vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen voor de werknemers die aangesteld zijn voor wetenschappelijk onderzoek, blijven aangevraagd worden tijdens het jaar 2005. Ze wordt aangegeven met de verminderingscode 1511.

Sedert 1996 bestaat er een systeem van bijdragevermindering waardoor bepaalde werkgevers voor iedere bijkomende netto-aanwerving voor activiteiten van wetenschappelijk onderzoek, recht hebben op een vrijstelling van werkgeversbijdragen voor zover zij de overeenkomst toepassen die zij gesloten hebben met de minister tot wiens bevoegdheid Wetenschapsbeleid behoort en met de minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort.

Deze overeenkomsten konden enkel aangegaan worden voor maximaal twee jaar, telkens verlengbaar voor maximaal dezelfde periode. Deze reglementering voorzag tevens dat de overeenkomst of haar verlengingen geen uitwerking konden hebben na 31 december 2003.

Artikel 192 van de Programmawet van 27 december 2006 (BS van 28 december 2006) schrapt vanaf 1 januari 2007 de bepaling dat de overeenkomst of haar verlengingen geen uitwerking kunnen hebben na 31 december 2003.

Het Koninklijk Besluit van 24 januari 2007 houdende verlenging van de vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van bepaalde werkgevers die overgaan tot netto bijkomende aanwervingen voor wetenschappelijk onderzoek (Belgisch staatsbad van 7 maart 2007) regelt de situatie voor 2004-2006.

Hoewel hiervoor strikt genomen geen wettelijke basis bestaat, heeft de RSZ, in afwachting van een definitieve regeling, voor de periode 2004-2006 toegestaan dat de vermindering verder werd toegepast.

Aangezien het de wil van de wetgever is om de toepassing van de vermindering verder mogelijk te maken vanaf het eerste kwartaal 2007, vestigt de RSZ er de aandacht op dat de hiervoor voorziene wettelijke procedure moet gevolgd worden.

Om een vrijstelling of een verlenging van de vrijstelling (of een verhoging van het aantal personeelsleden) te verkrijgen moet de werkgever een aanvraag richten naar het Federaal Wetenschapsbeleid (vroeger Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden – DWTC). Bovendien moet hij elk kwartaal een nominatieve lijst van de in de inventaris voor het wetenschappelijk en technisch personeel opgenomen personeelsleden overmaken aan het Federaal Wetenschapsbeleid. Op het einde van elk jaar deelt het Federaal Wetenschapsbeleid, na onderzoek van de overgemaakte gegevens, aan de RSZ mee of de werkgever aan de voorwaarden voor het verlenen van de vrijstelling heeft voldaan.

De contactpersoon bij het Federaal Wetenschapsbeleid is dhr. Pierre Moortgat (02/238 35 97 - Pierre.Moortgat@belspo.be). Bij de RSZ kunt u dhr. Dirk Vandevenne contacteren (02/509 90 84 – dirk.vandevenne@rsz.fgov.be).

Ter herinnering, deze vermindering wordt aangegeven in de DMFA met de verminderingscode 1511.

Vanaf 1 januari 2009 wordt een vereenvoudiging voorzien van de berekening van de vermindering voor wetenschappelijk onderzoek door geen rekening meer te houden met het deel van de loonmatiging in de bijzondere bijdragen voor de bepaling van de toepasbare bijdragevoet voor de vermindering zoals reeds nu gebeurt voor de doelgroepverminderingen.

Dit laat toe te werken met één enkele en zelfde bijdragevoet in een bepaalde categorie zonder rekening te houden met het feit of de werkgever de bijzondere bijdrage van 1,69% of een bijzondere FSO-bijdrage verschuldigd is (verhoogde commerciële bijdrage, normale commerciële bijdrage, niet-commerciële en/of bijzondere).

Het bijdragevoetenbestand werd aangepast in afwachting van de bevestiging door een wettekst of reglementering.

Afdeling 3 van Hoofdstuk 1 van Titel 6 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 19 mei 2009) bevestigt vanaf 1 januari 2009, de vereenvoudiging van de berekeningswijze van de bijdragevoet van de vermindering voor wetenschappelijk onderzoek, waarbij het gedeelte van de loonmatiging in de bijzondere bijdragen niet meer in aanmerking zal genomen worden. (zie IESS 1/2009).

Artikel 53 van hoofdstuk VIII van de wet van 24 december ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) schaft met ingang van 1 april 2000 het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, meerdere malen gewijzigd, en de andere besluiten genomen in uitvoering hiervan af.

Artikel 54 van dezelfde wet preciseert echter dat de lopende stages tot hun verstrijken onderworpen blijven aan de bepaling het voormeld koninklijk besluit nr. 230.

De verminderingen die momenteel worden verleend in het kader van deze maatregel blijven van toepassing tot het verstrijken van hun termijn.

Ter herinnering, de stagiaires KB230 dienen op de personeelsstaten van de RSZ nog vermeld te worden met de code Q.

Ingevolge een beslissing van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, die de artikels 53 en 54 van de wet van 24 december 1999 die de startbaanovereenkomsten invoert op een restrictieve manier interpreteert en eruit besluit dat de vermindering voor gewezen stagiairs KB 230 niet behouden wordt na 31 maart 2000, heeft de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de opdracht gegeven de aangifte van dit soort vermindering vanaf 1 april 2000 niet meer te aanvaarden en heeft deze beslissing meegedeeld in de Onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers en in de versie 003 van de handleiding betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid heeft echter beslist om de vermindering van werkgeversbijdragen bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces opnieuw in te stellen wanneer de periode van het verkrijgen van dit voordeel lopende was op 1 april 2000. Een voorstel tot wijziging van de wetteksten is in die zin uitgewerkt.

De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zal bijgevolg de boeking van de vermindering voor gewezen stagiairs toelaten voor de aangiftes van het 3de kwartaal 2000. De aangifte gebeurt zoals voorzien in de vroegere versies van het glossarium. Een aangepaste versie van het glossarium 003 kan echter aangevraagd worden.

Indien dit soort verminderingen reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een annulatie of dat zij niet op de overgemaakte aangiftes waren gevraagd, worden de erkende sociale secretariaten , die van deze vermindering willen genieten voor hun aangesloten leden, verzocht om aanvragen tot wijziging in te dienen bij de controledienst.

De mogelijkheid om deze vermindering rechtstreeks op de aangifte te vermelden zal weer bestaan voor de aangiftes van het 4de kwartaal 2000.

Afdeling 2 van hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) breidt het toepassingsgebied van de maatregel uit tot de publieke sector, tot de jongeren die houder zijn van een diploma of getuigschrift van de hogere cyclus van het technisch secundair onderwijs en legt geen contract van « onbepaalde » duur meer op.

Bovendien moet het bedrag van de berekeningsbasis niet meer beperkt worden tot het drievoud van het gemiddeld minimum maandinkomen zoals vastgesteld door de CAO nr. 43 van mei 1988. Bijgevolg gebeurt de berekening van de bijdragevermindering voorzien door het K.B. nr. 495 vanaf het 2de kwartaal 2000 op basis van het totaal van de bezoldiging.

Worden nochtans uitgesloten van het voordeel van de vermindering, de werkgevers die niet voldoen aan hun verplichting tot aanwerving in het kader van de startbaanovereenkomsten.

Hoofdstuk V van Titel IV van de Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) breidt de mogelijkheid uit om een startbaanovereenkomst af te sluiten en te genieten van de voordelen voorzien bij K.B. 495 tot jongeren die een opleiding volgen die voorbereidt op een beroep waarvoor een nadrukkelijk tekort is aan arbeidskrachten. De lijst van deze opleidingen wordt jaarlijks herzien en kan geraadpleegd worden op de website van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening op adres “http://www.rva.be”.

Het koninklijk besluit van 28 september 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 juni 1999 tot uitvoering van artikel 41, eerste lid, van de wet van 6 mei 1998 tot wijziging van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst (Belgisch Staatsblad van 7 november 2003) verlengt tot 31 december 2003 de vermindering voor werkgeversbijdragen voorzien in het kader van KB 495 voor de leerling met deeltijdse leerplicht.

De vermindering 1212 kan dus nog aangevraagd worden op de aangiften voor het derde en vierde kwartaal 2003.

Als gevolg van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2008 moet het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren als gevolg van KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2009 en bedraagt
462,50.

Aangezien er tijdens het jaar 2009 geen aanpassing geweest is van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen blijft het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren als gevolg van KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 behouden op 462,50 €.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2000, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2001 verhoogd worden en bedraagt 15.032 BEF (372,63 EUR).

Tengevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2001 , moet het refertebedrag, dat dient om de drempel van de maandelijkse bezoldiging te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2002 verhoogd worden en bedraagt 380,08 EUR.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2002, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2003 verhoogd worden en bedraagt 387,67 EUR.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2003, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2004 verhoogd worden en bedraagt 395,44 EUR.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2004, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die beoogd worden door het KB nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2005 verhoogd worden en bedraagt 403,33 EUR.

Ingevolge de verhoging van het gemiddeld minimum maandinkomen gedurende het jaar 2005, moet het referentiebedrag, dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren ingevolge KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2006 en bedraagt € 411,40.

Als gevolg van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen gedurende het jaar 2006 moet het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren ingevolge KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2007 en bedraagt € 419,64.

Ingevolge de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2007 moet het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren ingevolge KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2008 en bedraagt € 427,97.

Het koninklijk besluit van 8 juni 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire vermindering in de non-profit sector (Belgisch staatsblad van 30 juni 2000) brengt het bedrag van deze vermindering op
11 625 BEF per kwartaal vanaf 1 juli 2000.

Het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2002) vervangt vanaf 1 januari 2003 het koninklijk besluit van 5 februari 1997, dat de Sociale Maribel regelde.

Het toepassingsgebied van de maatregel werd opnieuw gedefinieerd op basis van het ressorteren onder een paritair comité voor de privé-sector en op basis van een nominatieve lijst voor de openbare sector, aangesloten bij de RSZPPO.

Het principe van de mutualisering blijft behouden. Dit betekent dat de middelen ter beschikking worden gesteld van fondsen Sociale Maribel en dat ze niet direct aan de werkgever worden gestort voor de werknemers die hij tewerkstelt (met uitzondering van de werkgevers aangesloten bij de RSZPPO).

Alle werknemers die ten minste deeltijds worden tewerkgesteld door de betrokken werkgever openen het recht op de vermindering Sociale Maribel. Dit betekent, voor de privé-sector en de openbare sector aangesloten bij de RSZPPO, de werknemer die, per kwartaal, minstens 50% presteerde van het aantal arbeidsuren of –dagen, voorzien in de sector voor een voltijdse tewerkstelling.

De bijzonderheden die voorzien waren voor de beschutte werkplaatsen verdwijnen, behalve dat de werknemers, om recht te geven op de vermindering, aan minstens 22% moeten tewerkgesteld geweest zijn van een voltijdse betrekking in de sector.

De rol van de RSZ beperkt zich tot het leveren van statistische informatie die als basis zal gebruikt worden voor het bepalen van de zesmaandelijkse dotaties aan de verschillende fondsen en tot het storten van de bedragen die elk kwartaal zullen vastgelegd worden bij koninklijk besluit.

De vermelding “MS” wordt behouden in de signaletiekgegevens van elke werkgever die binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt.

Artikel 221 van de Programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) legt de cumulatieregeling vast tussen de Sociale Maribel en de andere bijdrageverminderingen.

De vermindering Sociale Maribel is cumuleerbaar met alle andere verminderingen van werkgeversbijdragen.

Aangezien de RSZ deze vermindering direct aan de betrokken fondsen stort, komt deze niet voor op de kwartaalaangiften en brengt de werkgever deze niet in mindering van zijn bijdragen. Daarom wordt, wanneer een werkgever binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt, voor elke werknemer, die ingevolge zijn prestaties het recht opent op de vermindering MS, het basisbedrag aan werkgeversbijdragen dat in aanmerking komt voor een vermindering verminderd met het forfaitaire bedrag aan Sociale Maribel dat voorzien is in de sector.