Uw browser laat geen javascript toe. Om die reden zijn bepaalde functionaliteiten niet voorhanden.
Naar de inhoud van deze pagina

Onderrichtingen voor de Erkende Sociale Secretariaten Overzicht per thema (alle kwartalen van 1/2000 tot 3/2010)

De wet van 22 mei 2001 tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2001/2002 inzake jaarlijkse vakantie (Belgisch staatsblad van 21 juni 2001) past de bijdragevoet aan van de werkgeversbijdrage die bestemd is voor het stelsel van de jaarlijkse vakantie voor handarbeiders en die jaarlijks gestort wordt in de loop van het jaar dat volgt op het vakantiedienstjaar.

Voor het vakantiejaar 2001, vakantiedienstjaar 2000, beloopt deze bijdrage 10,27% van de bezoldigingen van de handarbeiders aan 108%.

  • Artikel 31 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003) beperkt het voordeel van de beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, voor leerlingen en stagiairs tot 31 december van het jaar waarin deze leerlingen en stagiairs de leeftijd van achttien jaar bereiken (cfr. punt 3.19.01).

    Vanaf 1 januari 2004, de vrijstelling van de loonmatigingsbijdrage is eveneens beperkt tot deze periode waarin deze werknemers worden aangegeven onder de werknemerskengetallen 035 en 439.

  • Anderzijds, voorziet het artikel 32 van hetzelfde koninklijk besluit van 16 mei 2003, vanaf 1 januari 2004, dat de leerlingen met deeltijdse leerplicht kunnen genieten van de beperkte onderwerping bedoeld bij artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 hierboven vermeld, tot 31 december van het jaar waarin deze leerlingen de leeftijd van achttien jaar bereiken (cfr. punt 3.20.01).

    Vanaf 1 januari 2004, wordt de vrijstelling van de loonmatigingsbijdrage ook uitgebreid tot het einde van deze periode waarin deze werknemers aangegeven zijn onder de werknemerskengetallen 020, 022, 027, 047, 480 of 487.

  • Afdeling 3 van het Hoofdstuk 7 van Titel II van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) breidt de vrijstelling van bijdragen toegekend aan bepaalde gesubsidieerde contractuelen en bepaalde werknemers aangeworven in het kader van de herverdeling van de arbeidsduur in de openbare sector, uit tot de loonmatigingsbijdrage.

    Vanaf 1 januari 2004, zijn de werknemers aangegeven onder de werknemerskengetallen 024 en 484 de loonmatigingsbijdrage niet meer verschuldigd. Deze bijdrage werd geschrapt uit de basisbijdragevoet.

De Programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) wijzigt de bijdragevoet van de solidariteitsbijdrage voor de werknemers die onderworpen zijn aan het stelsels van de beroepsziekten.
Vanaf 1 januari 2005 is de bijdrage, die vroeger 1,10 % bedroeg, vastgesteld op 1,02%.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de basisbijdragevoet voor de werkgeversbijdragen voor de werknemers die onderworpen zijn aan alle stelsel van de sociale zekerheid 38,36% bedraagt voor de arbeiders en 32,36% voor de bedienden van de algemene categorieën.

Het plafond van de bijdragen die beschikbaar zijn voor de verminderingen moet bijgevolg eveneens worden aangepast vanaf het eerste kwartaal 2005.

In enkele bijzondere categorieën wordt de bijdragevoet van de loonmatigingsbijdrage ook beïnvloed door deze wijziging (cfr punt 5.1).

Artikel 18 van de Programmawet van 11 juli 2005 (Belgisch Staatsblad van 12 juli 2005) wijzigt tijdelijk de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor de werknemers die onderworpen zijn aan het stelsel van de beroepsziekten.
In het 3de kwartaal 2005 bedraagt deze bijdrage 1,08%.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de basisbijdragevoet voor de werkgeversbijdragen voor de werknemers die onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid 38,42% bedraagt voor de arbeiders en 32,42% voor de bedienden van de algemene categorieën.

Het plafond van de bijdragen dat beschikbaar is voor de verminderingen moet bijgevolg eveneens worden aangepast voor het derde kwartaal 2005.

In enkele zeldzame bijzondere categorieën wordt de bijdragevoet van de loonmatigingsbijdrage voor bepaalde werknemers ook beïnvloed door deze wijziging (cfr punt V.2).

Vanaf het 4de kwartaal 2005 zal, in toepassing van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse maatregelen (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2005), de solidariteitsbijdrage voor het fonds voor beroepsziekten 1% bedragen.

Artikel 5 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch staatsblad van 28 juli 2005) bepaalt de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor de werknemers onderworpen aan het stelsel van de beroepsziekten.

Vanaf het 4de kwartaal bedraagt deze bijdrage 1%.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de basispatronale bijdragen, voor de werknemers die aan het geheel van de sociale zekerheidsstelsels onderworpen zijn, 38,34% bedraagt voor de arbeiders en 32,34% voor de bedienden van de algemene categorie.

Het plafond van de beschikbare bijdragen voor de bijdrageverminderingen moet opnieuw worden aangepast voor het 4de kwartaal 2005.

In enkele speciale categorieën beïnvloedt deze wijziging de bijdragevoet van de loonmatigingsbijdrage (cfr. punt 8.8.01)

Uit hoofde van artikel 107 van de wet van 26 maart 1999 met betrekking tot het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) zijn de werkgevers, die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst met als doel het bevorderen van de tewerkstelling van risicogroepen of van personen op wie een begeleidingsplan van toepassing is, er toe gehouden een bijdrage te betalen die 0,10% bedraagt voor de vier kwartalen van het jaar 2000.

Deze bijdrage dient aangegeven te worden onder werknemerskengetal 852.

Om de werkgevers toe te laten de bijdrage bestemd voor de werkgelegenheid en de vorming te regulariseren voor het jaar 2000, werd opnieuw een bijlage, speciaal bestemd voor deze bijdrage, bij de aangifte voor het vierde kwartaal 2000 gevoegd.

De richtlijnen met betrekking tot deze maatregel bevinden zich in de Onderrichtingen aan de Erkende Sociale Secretariaten nr. 1324 van 28 oktober 1996. Hierbij wordt de aandacht van de E.S.S. er speciaal op gevestigd dat, voor de aangifte van deze bijdrage, het te vermelden bedrag op het papieren boekhoudraam, zowel in het gedeelte « berekeningsbasis » als in het gedeelte « verdeling der bijdragen », het bedrag is van de effectief verschuldigde bijdrage. Deze opmerking geldt ook voor de uitgifte van boekhoudramen op magnetische drager die opgesteld moeten worden overeenkomstig de specifieke technische modaliteiten , voorzien voor deze bijdrage voor het 4de kwartaal.

De voortzetting van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2001-2002. Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerscode 852) echter niet geïnd in het 1ste kwartaal 2001.

Het herinvoeren van deze maatregel was voorzien in het interprofessioneel akkoord 2001-2002. Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerskengetal 852) echter niet geïnd in het 2de kwartaal 2001.

Het percentage van deze bijdrage zal hoogstwaarschijnlijk verdubbeld worden in het 3de en 4de kwartaal 2001 en zou dan 0,20% bedragen.

Uit hoofde van hoofdstuk II, afdeling 1 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) zijn de werkgevers, die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied vallen van een collectieve arbeidsovereenkomst met het doel de tewerkstelling te bevorderen van personen die behoren tot risicogroepen of op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, gehouden een bijdrage te betalen die 0,10% bedraagt voor de jaren 2001 en 2002.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2001, maar wordt verdubbeld voor de laatste twee kwartalen van 2001. Voor het 3de en 4de kwartaal 2001 is de bijdrage dus vastgelegd op 0,20%.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder werknemerskengetal 852.

Uit hoofde van artikel 5 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) zijn de werkgevers, die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied vallen van een collectieve arbeidsovereenkomst met het doel de tewerkstelling te bevorderen van personen die behoren tot risicogroepen of op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, gehouden een bijdrage te betalen die 0,10% bedraagt voor de vier kwartalen van het jaar 2002.

Het koninklijk besluit van 18 februari 2002 (Belgisch staatsblad van 12 maart 2002) bepaalt 1 maart 2002 als uiterste datum van neerlegging van de te sluiten collectieve arbeidsovereenkomst in het kader van deze maatregel om vrijgesteld te worden van betaling van deze bijdrage.

Deze bijdrage moet aangegeven worden onder werknemerskengetal 852.

Een koninklijk besluit (nog te verschijnen) tot wijziging van, voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, het koninklijk besluit van 5 februari 2002 houdende uitvoering van artikel 3, alinea 2 en 7, §1, alinea 3 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers zou de bepalingen betreffende risicogroepen en jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, toepasbaar maken voor de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 januari 2001.

De Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) beperkt bij artikel 49 de berekeningsbasis voor de bijdrage voor risicogroepen tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De federale autonome overheidsbedrijven zouden bijgevolg deze bijdrage verschuldigd zijn voor hun contractueel personeel vanaf het derde kwartaal 2002. Voor het jaar 2002 werd het bedrag vastgesteld op 0,10 % van de kwartaalbezoldiging van de betrokken werknemers.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met de code 852 en de mogelijkheid werd reeds voorzien op de aangiften van de werkgevers met categorie 146, 346 en 350 vanaf het derde kwartaal 2002.

Het koninklijk besluit van 9 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) wijzigt voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van het koninklijk besluit van 5 februari 2002 tot uitvoering van artikelen 3, tweede lid en 7, §1, derde lid, van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van werknemers bij de autonome overheidsbedrijven, de bepalingen voor risicogroepen , voor de werknemers tewerkgesteld uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. In tegenstelling tot wat werd meegedeeld in de Instructies voor 3/2002 is deze wijziging van toepassing vanaf 1 januari 2001.

Anderzijds, beperkt de Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) bij artikel 49 de berekeningsbasis van de bijdrage voor risicogroepen tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst. Deze beperking treedt in werking vanaf 1 juli 2002.

Deze maatregel heeft tot gevolg dat de bijdragen aangegeven onder de code 852 niet meer verschuldigd zijn voor de bezoldigingen ontvangen door de leerlingen vanaf het 3de kwartaal 2002. De aangifte voor het 4de kwartaal 2002 werd in die zin aangepast.

Voor het 3de kwartaal 2002 worden de erkende sociale secretariaten die de toestand voor hun leden willen rechtzetten uitgenodigd aanvragen tot wijziging in te dienen bij de dienst Controle van de RSZ.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 852) niet verschuldigd voor het 1ste kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,20%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2003.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 852) niet verschuldigd voor het 2de kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,20%) tijdens het 3de en 4de kwartaal 2003.

Afdeling 1 van hoofdstuk II van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onderworpen zijn aan een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid van risicogroepen of van personen op wie een inschakelingparcours van toepassing is, een bijdrage verschuldigd zijn ten belope van 0.10% voor de jaren 2003 en 2004. Deze bijdrage wordt berekend op basis van de globale lonen van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het eerste en tweede kwartaal 2003 maar wordt verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2003. In het 3de en 4de kwartaal 2003 wordt de bijdrage aldus vastgesteld op 0.20%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852.

Het koninklijk besluit van 20 september 2003 tot vaststelling van een andere uiterlijke datum tot neerlegging van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in uitvoering van het artikel 4, §2, van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 30 september 2003), stelt de uiterste datum uit voor het neerleggen, bij de griffie van de Administratie van collectieve arbeidsregelingen, van de CAO tot vaststelling van de inspanningen ten voordele van de risicogroepen die hen vrijstellen van de storting van de bijdrage 852.

De uiterste datum van neerlegging van de CAO wordt vastgesteld op 1 oktober van het jaar waarop ze betrekking heeft.

Als gevolg van de invoering van de DMFA, ontvangt de werkgever geen bijlagen meer voor de samenvatting van de gestorte bijdragen in het lopende kalenderjaar en om, in voorkomend geval, de berekeningsbasis en het bedrag van de bijdragen aan te passen in het vierde kwartaal. De berekeningswijze van de bijdrage in het vierde kwartaal 2003 verschilt dus niet meer van die van de andere kwartalen. De eventuele wijzigingen moeten ingediend worden op het betrokken kwartaal zoals voor gewone wijzigingen.

Afdeling 1 van hoofdstuk II van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onderworpen zijn aan een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid van risicogroepen of van personen op wie een inschakelingparcours van toepassing is, een bijdrage verschuldigd zijn ten belope van 0,10 % voor de vier kwartalen van het jaar 2004.

Deze bijdrage moet aangegeven worden onder werknemerskengetal 852 0.

Zij wordt berekend op basis van de globale lonen van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst en is niet verschuldigd voor de leerlingen en stagiairs zelfs indien zij onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid (cfr. punt III. 2).

Als de werkgever niet is vrijgesteld van deze bijdrage en de zone 00055 “type leerling” is ingevuld voor een werknemer moet werknemerskengetal 852 0 niet worden ingevuld voor een werknemer die aangegeven wordt onder een gewoon werknemerskengetal.

De verlenging van deze maatregel is voorzien in het interprofessionele akkoord 2005-2006. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 852) niet verschuldigd in het eerste kwartaal 2005. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,20%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2005.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers die niet gebonden zijn of slechts voor een gedeelte van hun werknemers gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid voor risicogroepen, een bijdrage moeten betalen ten bedrage van 0,10% voor de jaren 2005 en 2006. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2005 maar ze wordt verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2005. Voor het 3de en 4de kwartaal 2005 wordt de bijdrage vastgesteld op 0,20%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852 0.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied vallen van een collectieve arbeidsovereenkomst tot bevordering van de werkgelegenheid van risicogroepen een bijdrage moeten betalen ten bedrage van 0,10 % voor het jaar 2006. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852 0.

Hoofdstuk VIII van titel XIII van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) voorziet dat werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst vallen, vormgevend aan de inspanning ten voordele van personen die behoren tot risicogroepen, gehouden zijn tot het betalen aan de RSZ van een bijdrage van 0,10% voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door een dergelijke CAO. Deze bijdrage is niet meer beperkt in de tijd en moet bij Koninklijk Besluit geactiveerd worden voor een bepaalde periode op voorstel van de interprofessionele sociale partners.

Dit werd gerealiseerd door het Koninklijk Besluit van 19 maart 2007 tot activering van de inspanning ten voordele van risicogroepen en de inspanning ten voordele van de begeleiding en opvolging van werklozen voor de periode 2007-2008 (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2007).

Het Koninklijk Besluit tot bepaling van de uitsluitingen moet nog genomen worden.

De bijdrage wordt berekend op basis van het volledige loon van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 852 0.

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2009-2010, heeft de Ministerraad een nog te verschijnen koninklijk besluit goedgekeurd dat de inspanningen voor personen die tot de risicogroepen behoren verderzet voor de periode 2009-2010.

De werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst vallen, die de inspanning ten voordele van personen die behoren tot risicogroepen concretiseert, blijven gehouden tot het betalen aan de RSZ van een bijdrage van 0,10% voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door een dergelijke CAO.

Deze bijdrage moet worden aangegeven onder werknemerskengetal 852 0.

Uit hoofde van artikel 121 van de wet van 26 maart 1999 met betrekking tot het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) bedraagt deze bijdrage 0,05% voor de vier kwartalen van het jaar 2000.

Deze bijdrage dient aangegeven te worden onder werknemerskengetal 854.

Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerscode 854) niet geïnd in het 1ste kwartaal 2001.

Bij gebrek aan een wettelijke basis wordt deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet geïnd in het 2de kwartaal 2001.

Een wetsontwerp voorziet het herinvoeren van deze maatregel waarvan de opbrengst zou bestemd zijn voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsprogramma van toepassing is.

Het percentage van deze bijdrage zal hoogstwaarschijnlijk verdubbeld worden in het 3de en 4de kwartaal 2001 en dan 0,10% bedragen.

Uit hoofde van hoofdstuk II, afdeling 2 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) zijn de werkgevers voor de jaren 2001 en 2002 een bijdrage van 0,05% verschuldigd bestemd voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2001, maar wordt verdubbeld voor de laatste twee kwartalen van 2001. Voor het 3de en 4de kwartaal 2001 is de bijdrage dus vastgelegd op 0,10%.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder werknemerskengetal 854.

Uit hoofde van artikel 7 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) , bedraagt deze bijdrage 0,05 % voor de vier kwartalen van het jaar 2002.

Deze bijdrage moet aangegeven worden onder werknemerskengetal 854.

Een koninklijk besluit (nog te verschijnen) tot wijziging van, voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, het koninklijk besluit van 5 februari 2002 houdende uitvoering van de artikels 3, alinea 2 en 7, §1, alinea 3 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers zou de bepalingen betreffende risicogroepen en jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, toepasbaar maken voor de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 januari 2001.

De Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) beperkt bij artikel 50, de berekeningsbasis voor de bijdrage voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De federale autonome overheidsbedrijven zouden bijgevolg deze bijdrage verschuldigd zijn voor hun contractueel personeel vanaf het derde kwartaal 2002. Voor het jaar 2002 werd het bedrag vastgesteld op 0,05 % van de kwartaalbezoldigingen van de betrokken werknemers.

Deze bijdrage moet aangegeven worden met de code 854 en de mogelijkheid werd reeds voorzien op de aangiften van de werkgevers met categorie 146, 346 en 350 vanaf het derde kwartaal 2002.

Het koninklijk besluit van 9 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) wijzigt voor wat betreft de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 1, §4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van het koninklijk besluit van 5 februari 2002 tot uitvoering van artikelen 3, tweede lid en 7, §1, derde lid, van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van werknemers bij de autonome overheidsbedrijven, de bepalingen voor jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, voor de werknemers tewerkgesteld uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. In tegenstelling tot wat werd meegedeeld in de Instructies voor 3/2002 is deze wijziging van toepassing vanaf 1 januari 2001.

Anderzijds, beperkt de Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) bij artikel 49 de berekeningsbasis van de bijdrage bestemd voor jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, tot de globale loonmassa van de werknemers tewerkgesteld met een contract bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst. Deze beperking treedt in werking vanaf 1 juli 2002.

Deze maatregel heeft tot gevolg dat de bijdragen aangegeven onder de code 854 niet meer verschuldigd zijn voor de bezoldigingen ontvangen door de leerlingen vanaf het 3de kwartaal 2002. De aangifte voor het 4de kwartaal 2002 werd in die zin aangepast.
Voor het 3de kwartaal 2002 worden de erkende sociale secretariaten die de toestand voor hun leden willen rechtzetten uitgenodigd aanvragen tot wijziging in te dienen bij de dienst Controle van de RSZ.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet verschuldigd voor het 1ste kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,10%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2003.

De herinvoering van deze maatregel is voorzien in het interprofessioneel akkoord 2003-2004. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet verschuldigd voor het 2de kwartaal 2003. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,10%) tijdens het 3de en 4de kwartaal 2003.

Afdeling 2 van het hoofdstuk II van de wet van wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2003 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat de werkgevers voor de jaren 2003 en 2004 een bijdrage verschuldigd zijn ten belope van 0.05% voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is. Deze bijdrage wordt berekend op basis van de globale lonen van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2003 maar is verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2003. In het 3de en 4de kwartaal wordt de bijdrage vastgesteld op 0.10%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854.

Afdeling 2 van hoofdstuk II van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) voorziet dat de bijdrage bestemd voor de begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is 0,05 % bedraagt voor de vier kwartalen van het jaar 2004.

Deze bijdrage moet aangegeven worden met werknemerskengetal 854 0.

Zij wordt berekend op basis van de globale lonen voor de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst en is niet verschuldigd voor de leerlingen en stagiairs zelfs indien zij onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid (cfr. punt III.2).
Als de zone 00055 “type leerling” is ingevuld moet werknemerskengetal 854 0 niet worden ingevuld, zelfs niet indien de werknemer wordt aangegeven onder een gewoon werknemerskengetal.

De verlenging van deze maatregel is voorzien in het interprofessionele akkoord 2005-2006. Bij gebrek aan een wettelijke basis is deze bijdrage (werknemerskengetal 854) niet verschuldigd voor het 1ste kwartaal 2005. Het is voorzien dat deze geïnd wordt met een verdubbelde bijdragevoet (0,10%) tijdens het 3de en 4e kwartaal 2005.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers, voor de jaren 2005 en 2006, een bijdrage verschuldigd zijn van 0,05% bestemd voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen.

Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor het 1ste en 2de kwartaal 2005 maar ze wordt verdubbeld in de twee laatste kwartalen van 2005. Voor het 3de en 4de kwartaal 2005 wordt de bijdrage vastgesteld op 0,10%.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854 0.

Hoofdstuk II van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de werkgevers, voor het jaar 2006, een bijdrage verschuldigd zijn van 0,05 % bestemd voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het globale loon van de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854 0.

Hoofdstuk VIII van titel XIII van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) voorziet dat werkgevers een bijdrage verschuldigd zijn van 0,05% bestemd voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen. Deze bijdrage is niet meer beperkt in de tijd en moet bij Koninklijk Besluit geactiveerd worden voor een bepaalde periode op voorstel van de interprofessionele sociale partners.

Dit werd gerealiseerd door het Koninklijk Besluit van 19 maart 2007 tot activering van de inspanning ten voordele van risicogroepen en de inspanning ten voordele van de begeleiding en opvolging van werklozen voor de periode 2007-2008 (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2007).

Het Koninklijk Besluit tot bepaling van de uitsluitingen moet nog genomen worden.

De bijdrage wordt berekend op basis van het volledige loon van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst.

Deze bijdrage moet worden aangegeven met werknemerskengetal 854 0.

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2009-2010, heeft de Ministerraad een nog te verschijnen koninklijk besluit goedgekeurd dat de inspanningen voor begeleiding en actieve opvolging van werklozen verderzet voor de periode 2009-2010.

De werkgevers blijven een bijdrage verschuldigd van 0,05% bestemd voor de begeleiding en actieve opvolging van werklozen.

Deze bijdrage moet worden aangegeven onder werknemerskengetal 854 0.

Voor de vier kwartalen van het jaar 2000 zijn de gewone en bijzondere bijdragevoeten F.S.O. als volgt vastgelegd :

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,18% zonder loonmatiging en 0,19% met loonmatiging voor de werkgevers die in 1999 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging voor de werkgevers die in 1999 gemiddeld ten minste 20 werknemers hebben tewerkgesteld.
    (Koninklijk besluit van 26 januari 2000 - Belgisch Staatsblad van 9 maart 2000)
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging.
    (Koninklijk besluit van 26 januari 2000 - Belgisch Staatsblad van 9 maart 2000).

Voor de vier kwartalen van 2001, werden de basis- en bijzondere bijdrage F.S.O. als volgt vastgelegd :

  • de basisbijdrage F.S.O. wordt niet geïnd tijdens het 1ste kwartaal 2001.
  • Voor het 2de, 3de en 4de kwartaal 2001 bedraagt deze 0,14% zonder loonmatiging en 0,15% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2000 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,16% zonder loonmatiging en 0,17% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2000 gemiddeld minstens 20 werknemers hebben tewerkgesteld. (Koninklijk besluit van 21 februari 2001 – Belgisch staatsblad van 14 maart 2001).
  • de bijzondere bijdrage F.S.O. bedraagt 0,16% zonder loonmatiging en 0,17% met loonmatiging.

(Koninklijk besluit van 23 januari 2001 – Belgisch staatsblad van 13 maart 2001)

Voor de vier kwartalen van 2002, werden de basis- en bijzondere bijdrage F.S.O. als volgt vastgelegd:

  • de basisbijdrage F.S.O. bedraagt 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,23% zonder loonmatiging en 0,24% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minstens 20 werknemers hebben tewerkgesteld. (Koninklijk besluit van 27 februari 2002 – Belgisch staatsblad van 21 maart 2002)
  • de bijzondere bijdrage F.S.O. bedraagt 0,17% zonder loonmatiging en 0,18% met loonmatiging. (Koninklijk besluit van 11 maart 2002 – Belgisch staatsblad van 21 maart 2002)

Artikel 48 van de programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) breidt het toepassingsgebied uit van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen tot de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 juli 2002.

Deze autonome overheidsbedrijven zijn bijgevolg voor hun contractueel personeel de basisbijdrage verschuldigd voor de financiering van het fonds voor sluiting van ondernemingen.

Ter herinnering, het bedrag van deze bijdrage werd voor het jaar 2002 vastgesteld op 0,20 % zonder loonmatiging en 0,21 % met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en op 0,23 % zonder loonmatiging en 0,24 % met loonmatiging voor de werkgevers die in 2001 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.

De basisbijdrage FSO moet aangegeven worden met de code 809 maar gezien de laattijdige verschijning van de teksten kon deze mogelijkheid niet voorzien worden op de aangiften voor het derde kwartaal 2002 voor de werkgevers met categorie 146, 346 en 350.

De wijzigingen zullen worden opgesteld door de diensten van de RSZ voor het derde kwartaal 2002 en de aangifte van het vierde kwartaal 2002 zal worden aangepast.

Voor de vier kwartalen van 2003, werden de basis- en bijzondere bijdrage F.S.O. als volgt vastgelegd:

  • de basisbijdrage F.S.O. bedraagt 0,20% zonder loonmatiging en 0,21% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2002 gemiddeld minder dan 20 werknemers hebben tewerkgesteld en 0,23% zonder loonmatiging en 0,24% met loonmatiging voor de werkgevers die in 2002 gemiddeld minstens 20 werknemers hebben tewerkgesteld
    (Koninklijk besluit van 17 januari 2003 – Belgisch Staatsblad van 30 januari 2003)
  • de bijzondere bijdrage F.S.O. bedraagt 0,17% zonder loonmatiging en 0,18% met loonmatiging
    (Koninklijk besluit van 17 januari 2003 – Belgisch Staatsblad van 30 januari 2003).

Om praktische redenen werd vroeger voor de bijdragevoeten voor het berekenen van de bijdragen bestemd voor het Fonds sluiting van ondernemingen geen rekening gehouden met het feit of een werknemer al dan niet de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is. De bijdragen werden vastgelegd per werkgever.

Aan de werkgever of zijn sociaal secretariaat werd echter de vrijheid gelaten om dit verschil van 0,01% in mindering te brengen bij de berekening voor de werknemers zonder loonmatiging.

Met de invoering van de DMFA en de berekening van de bijdragen per tewerkstelling van de werknemer is het nu mogelijk om geval per geval rekening te houden met de invloed van de loonmatiging in de bijdragevoeten en de 0,01% te onttrekken voor de werknemers die de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd zijn.

Hiervoor werden 2 nieuwe types van bijdragen gecreëerd voor werknemerskengetal 809:

  • Type 2 voor de bijdrage zonder loonmatiging voor de werkgevers met minder dan 20 werknemers,
  • Type 4 voor de bijdrage zonder loonmatiging voor de werkgever met minstens 20 werknemers,
  • De types 0 en 5 blijven behouden voor de bijdrage met loonmatiging.

Zo zijn, voor de gewone categorieën, de vier toepasbare bijdragevoeten voor de basisbijdrage FSO in 2003:

  • code 809 type 0 = 0,21%
  • code 809 type 2 = 0,20%
  • code 809 type 4 = 0,23%
  • code 809 type 5 = 0,24%

Hetzelfde principe wordt toegepast voor de bijzondere bijdrage FSO (code 810) waar in dit geval slechts 1 type 2 voor de bijdrage zonder loonmatiging moest gecreëerd worden.
Men heeft voor 2003:

  • code 810 type 0 = 0,18%
  • code 810 type 2 = 0,17%

Onder voorbehoud van het verschijnen in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit, zijn de bijdragevoeten voor de gewone en bijzondere bijdragen bestemd voor het fonds sluiting ondernemingen als volgt vastgelegd voor de vier kwartalen van 2004:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,25 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,26 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2003 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,29 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,31% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2003 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
    Wij vestigen uw aandacht op het feit dat de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld zijn in de artikels 80 en 81 van het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap voor Steenkool en Staal genieten niet meer van de bijzondere bijdrage vanaf het eerste kwartaal 2004.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,22 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,23 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).
    Vanaf het eerste kwartaal 2004, is deze bijdrage verschuldigd voor de erkende leerlingen en industriële leerlingen, de leerlingen met inschakelingparcours en de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd, vanaf het jaar volgend op het jaar waarin ze de leeftijd van achttien jaar bereiken, als ze niet meer van de beperkte onderwerping genieten (cfr. punt III. 2).

Aangezien de RSZ de belangrijkheidcodes, die de toepassing van de bijdrage voor het fonds sluiting onderneming vastleggen, niet kan bijwerken voor de verzending van de aangiften van het 1ste kwartaal 2004, werd een nieuwe werkwijze vastgelegd om te voorkomen dat de aangiften van bepaalde werkgevers blokkeren van wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2003 (zie onze briefwisseling van 21 januari 2004).

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2003) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2003) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2004, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2003) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2004 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het Koninklijk Besluit van 17 januari 2005 (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2005) bepaalt de bijdragevoeten voor de gewone en bijzondere FSO bijdragen voor de vier kwartalen van 2005, als volgt:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,25 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,26 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2004 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,29 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,31% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2004 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,22 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,23 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).

Aangezien het om budgettaire redenen niet mogelijk is geweest om de wetgeving en de informaticaprogramma’s aan te passen, heeft de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Zoals voor 2004 werd een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2004 (cfr ons schrijven van 5 januari 2005).

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2004) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2004) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2005, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2004) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2005 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het Koninklijk Besluit van 6 februari 2006 (Belgisch Staatsblad van 14 februari 2006) stelt voor de vier kwartalen van 2006 dezelfde bijdragevoeten vast voor de gewone en bijzondere FSO-bijdragen als in 2005, meer bepaald:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,25 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,26 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2005 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,29 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,31% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2005 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,22 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,23 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).

Zoals in 2005 is de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Er werd opnieuw een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering te vermijden van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2005.

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2005) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2005) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2006, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2005) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2006 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het Koninklijk Besluit van 25 februari 2007 (Belgisch Staatsblad van 9 maart 2007) stelt voor de vier kwartalen van 2007 de bijdragevoeten vast voor de gewone en bijzondere FSO-bijdragen. Aldus:

  • de gewone FSO-bijdrage bedraagt 0,18 % zonder loonmatiging (code 809 2) en 0,19 % met loonmatiging (code 809 0) voor de werkgevers die in 2006 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,20 % zonder loonmatiging (code 809 4) en 0,21% (code 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2006 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
    De bijzondere bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde werkgeverscategorieën voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers zijn vermeld onder punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder code 809 6.
  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,15 % zonder loonmatigingsbijdrage (code 810 2) en 0,16 % met loonmatigingsbijdrage (code 810 0).

Zoals in 2006 is de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften voor het eerste kwartaal 2007, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Er werd opnieuw een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering te vermijden van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2006.

Ter herinnering:

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2006) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2006) « S » (klein percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2007, dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2006) « A » (nieuwe werkgever) is, dan zullen alle bijdragetypes (kleine en grote percentages) aanvaard worden. Bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2007 zal de werkgever of zijn mandataris de eventuele wijzigingen dienen aan te brengen op basis van de FSO-code die meegedeeld zal worden. De Controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.

Het koninklijk besluit van 23 maart 2007 tot uitvoering van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 30 maart 2007) bepaalt de inwerkingtreding van deze wet op 1 april 2007.

De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2002) voorzag een grote uitbreiding van het toepassingsgebied van deze reglementering die voortaan de non-profit sector en de vrije beroepen, alsook de buitenlandse werkgevers omvat.

Bovendien worden de mogelijkheden tot vergoeding nog uitgebreid door het koninklijk besluit van 3 juni 2007, tot vermindering van het vereist gemiddeld minimum aantal werknemers tot vijf om recht te hebben op de sluitingsvergoeding krachtens artikel 10, § 2, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 3 juni 2007).

Wat de inning van de bijdragen betreft blijven 2 koninklijke besluiten hun effect hebben. Het gaat om het koninklijk besluit van 25 februari 2007 tot bepaling, voor het jaar 2007, van het bedrag, de modaliteiten en de vervaldagen voor de betaling van de verschuldigde bijdragen door de werkgevers aan het Fonds voor vergoeding van ontslagen werknemers in geval van sluiting van ondernemingen en om het koninklijk besluit van 25 februari 2007 tot bepaling, voor het jaar 2007, van het bedrag, de modaliteiten en de vervaldagen voor de betaling van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds voor vergoeding van de ontslagen werknemers in geval van sluiting van onderneming om een deel te dekken van de werkloosheidsvergoedingen betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan werknemers waarvan de uitvoering van het contract werd stopgezet, in toepassing van artikel 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Aldus blijft voor de commerciële sector, de basisbijdrage (kengetal 809) verschuldigd volgens de bestaande modaliteiten tot eind 2007. Er is echter geen vrijstelling meer tijdens het eerste kalenderjaar van tewerkstelling. Concreet worden de werkgevers, vanaf de DMFA voor 3/2007, ingeschreven met FSO-code “A” gelijkgesteld aan de code “S” en zijn de minimum bijdrage van 0,18% (0,17% zonder loonmatiging) verschuldigd ongeacht de datum in 2007 vanaf wanneer zij personeel hebben tewerkgesteld en ongeacht het aantal tewerkgestelde werknemers.

Voor de non-profitsector en de vrije beroepen moet de bijdragevoet vastgelegd worden bij koninklijk besluit en het ziet er naar uit dat geen enkele bijdrage zal verschuldigd zijn vóór 2008.

Er is voorzien dat buitenlandse werkgevers de bijdrage verschuldigd zouden zijn voor hun werknemers die gewoonlijk werken in België maar die niet gebonden zijn aan een exploitatiezetel in België. Praktisch is het nochtans niet mogelijk om voor deze werkgevers het kengetal 809 in DMFA aan te geven omdat hiervoor een herziening van de toekenning van FSO-codes nodig is die nog niet kon worden beëindigd.

I.1.1. BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIËLE SECTOR
  • Het KB van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2, 3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (BS van 20 februari 2008) legt de gewone FSO-bijdragen die verschuldigd zijn door de werkgevers met een industriële of commerciële finaliteit als volgt vast voor de vier kwartalen van 2008:
    • de basisbijdrage FSO bedraagt 0,14% zonder loonmatiging (WK 809 2) en 0,15% met loonmatiging (WK 809 0) voor de werkgevers die in 2007 gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,15% zonder loonmatiging (WK 809 4) en 0,16% (WK 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in 2007 gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden;
    • Er zijn afwijkende bijdragevoeten toepasselijk op bepaalde categorieën van werkgevers voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers. Ze worden gedetailleerd in punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en ze zijn opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder de code 809 6. De voedingssector geniet voor het gedeelte groenten- en fruitconserven en jamfabrieken (categorieën 051 en 052) niet langer van een afwijkende bijdragevoet.

      Voor de autonome overheidsbedrijven (categorie 350) blijft de bijdrage behouden.

  • Zoals in de voorgaande jaren is de RSZ, vóór het verzenden van de aangiften voor het eerste kwartaal 2008, niet kunnen overgaan tot het wijzigen van de belangrijkheidscodes voor de toepassing van de bijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen. Er werd opnieuw een speciale procedure uitgewerkt om de blokkering te vermijden van de aangiften van sommige werkgevers voor wie de FSO-code zou moeten veranderen in vergelijking met het jaar 2007.

Ter herinnering :

  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2007) « L » (groot percentage) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het kleine percentage verschuldigd is, dan kan hij de FSO-bijdrage aangeven op basis van het kleine percentage zonder dat dit de aangifte dreigt te blokkeren.
  • Als de huidige FSO-code (4e kwartaal 2007) « S » (klein percentage) of « A » (equivalent van « S » sedert het 3de kwartaal 2007) is, maar de werkgever (of zijn mandataris) meent dat hij het grote percentage verschuldigd is, dan dient de FSO-bijdrage aangegeven te worden op basis van het kleine percentage. Als de FSO-code « L » in dit geval bevestigd wordt bij het signaal van de aangifte van het 2e kwartaal 2008 dan zal de werkgever of zijn mandataris moeten overgaan tot de wijziging van de bijdrage « Fonds voor Sluiting van Ondernemingen ». De controledienst van de RSZ zal a posteriori nagaan of de verbeteringen goed aangebracht werden. In het tegengestelde geval behoudt de Rijksdienst zich het recht voor om bijdrageopslagen en intresten toe te passen.
  • De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (BS van 9 augustus 2002) voorziet een verruiming van het toepassingsgebied van deze reglementering tot de buitenlandse werkgevers van de Europese Unie voor hun werknemers die “gewoonlijk” in België werken maar die niet verbonden zijn aan een uitbatingszetel in België.

Omwille van technische redenen hebben enkel de buitenlandse commerciële werkgevers van de Europese Unie met een categorie waarin de code 809 voorzien was en die tot op heden de code « A » of « N » hadden, de code « S » gekregen voor 2008/1. De buitenlandse commerciële werkgevers van de Europese Unie met een uitgesloten categorie en die tot op heden de code « O » hadden zullen de code « S » pas krijgen vanaf 2008/2 en zijn de bijhorende bijdrage dus pas verschuldigd vanaf het tweede kwartaal 2008 (geen terugwerkende kracht). Dit betreft voornamelijk de werkgevers met de categorie 012.
Concreet moeten de FSO-codes gebruikt worden die zijn overgemaakt met het signaal aan de werkgevers en de sociale secretariaten voor de DMFA van 2008/1.

I.1.2. BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET COMMERCIËLE SECTOR

Het KB van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de onderneming bedoeld wordt in artikel 2, 3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (BS van 20 februari 2008) voorziet de inning van deze bijdrage pas vanaf het 2de kwartaal 2008.

De betrokken werkgevers hebben de FSO-code « B » gekregen. Deze code zal meegedeeld worden met het signaal voor de DMFA van het 2de kwartaal 2008.

De publieke sector in de ruime zin, Belgisch of buitenlands, en de werkgevers van huispersoneel (categorieën 037 en 039) blijven uitgesloten van elke basisbijdrage voor het FSO.
De FSO-code « O » zal toegekend worden aan de werkgevers van de uitgesloten categorieën.

I.1.3. BIJZONDERE BIJDRAGE FSO

Het KB van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (BS van 20 februari 2008), legt de bijdragevoet voor de bijzondere bijdrage vast voor de vier kwartalen van 2008:

  • de bijzondere FSO-bijdrage bedraagt 0,15% zonder loonmatiging (WK 810 2) en 0,16% met loonmatiging (WK 810 0).

Deze bijdrage is verschuldigd voor alle werkgevers (zowel van de openbare sector als van de privé-sector) die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de sociale zekerheidswetgeving. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan de werkloosheidsregeling is de bijdrage niet verschuldigd.

I.1.1 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIELE SECTOR

De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2002) voorziet een aanzienlijke verruiming van het toepassingsgebied van deze reglementering.

Op niveau van de werknemers zijn voortaan alle personen betrokken die in hoofde van een contract arbeidsprestaties leveren tegen een loon en onder gezag van een ander persoon. Dit betekent dat volgende werknemers ze ook verschuldigd zijn:

  • De gesubsidieerde contractuelen : 024, 484,…
  • De door het IBF gesubsidieerde contractuelen in de ziekenhuizen : categorie 111
  • De kansarme jongeren : categorie 071
  • De geneesheren in opleiding tot specialist : categorie 072
  • De beursstudenten : werknemerskengetal 498
  • De onthaalouders : werknemerskengetal 497
  • De betaalde sportbeoefenaars : categorie 070 en 076

Wij zullen enkel de werknemers die niet binnen het toepassingsgebied van de wet van 27 juni 1969 vallen maar voor wie enkel een bijzondere bijdrage verschuldigd is, uitsluiten voor elke FSO-bijdrage. Het gaat over:

  • de slachtoffers van een arbeidsongeval of een beroepsziekte : categorie 027 en 028
  • de studenten : 840-841 aangegeven onder categorie 005 of een gewone categorie
  • de (pseudo-) bruggepensioneerden : 879, 883, 885

of die niet aangegeven moeten worden bij de RSZ :

  • de occasionele werknemers in de socio-culturele sector
  • het huispersoneel met beperkte prestaties
  • de vrijwilligers
  • bepaalde stagiairs

of die ingevolge hun statuut tewerkgesteld zijn in de openbare sector (671, 673, 675, 876 en 877).

I.1.2 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET-COMMERCIELE SECTOR

De wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2002) voorziet ook voor de werkgevers een aanzienlijke verruiming van het toepassingsgebied van deze reglementering.

Vanaf het 2de kwartaal 2008 zijn de ondernemingen zonder handelsdoeleinde of industrieel doeleinde, alsook de titularissen van vrije beroepen, de basisbijdrage bestemd voor het FSO verschuldigd aan de RSZ.

Betrokken werkgevers:

De nieuwe reglementering hanteert een accurate definitie van de niet- commerciële sector en de industriële sector en baseert zich hiervoor op de juridische vorm van de werkgever.
In het eerste artikel van het koninklijk besluit van 23 maart 2007 werden de volgende 7 vormen van ondernemingen en verenigingen expliciet opgenomen:

  1. de vereniging zonder winstoogmerk;
  2. de internationale vereniging zonder winstoogmerk;
  3. de instelling of stichting van openbaar nut;
  4. de feitelijke vereniging, voorzover het gaat om ondernemingen zonder handelsdoeleinde of industrieel doeleinde;
  5. de vennootschap met een sociaal oogmerk waarvan de statuten bepalen dat de vennoten geen enkel vermogensvoordeel nastreven;
  6. de ziekenfondsen of landsbonden van ziekenfondsen;
  7. de beroepsverenigingen;

hierbij moeten de burgerlijke vennootschappen worden toegevoegd.

Alle titularissen van vrije beroepen, ongeacht de juridische vorm waarvoor ze geopteerd hebben, worden met deze sector gelijkgesteld.
In het kader van deze wetgeving werd de definitie van een vrij beroep heel ruim beschouwd. Het betreft: “elke zelfstandige beroepsactiviteit van levering van diensten of goederen die geen handelsdaad of ambachtelijke activiteit uitmaakt in de zin van de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister en die niet beoogd wordt door de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van activiteiten van landbouw en veeteelt”.

De betrokken werknemers zijn dezelfde als die beschreven voor de commerciële sector in voorgaand hoofdstuk.

Bedrag van de bijdrage

Het koninklijk besluit van 10 februari 2008 tot vaststelling, voor het jaar 2008, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, voorziet dat voor de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld zijn in artikel 2, 3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 20 februari 2008) deze bijdrage in 2008 slechts verschuldigd is voor het tweede en derde kwartaal.

Voor deze twee kwartalen bedraagt ze:

  • 0,13% zonder loonmatigingsbijdrage
  • 0,14% met loonmatigingsbijdrage

van de brutobezoldigingen van de werknemers.

Onder brutobezoldigingen verstaat men de bezoldigingen die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid (verhoogd tot 108% voor de handarbeiders).

Praktische formaliteiten
  • Alle werkgevers die deze bijdrage verschuldigd zijn omdat zij één van de voornoemde juridische vorm hebben of omdat ze en vrij beroep uitoefenen, zullen de FSO-codeB” toegekend krijgen.
  • De werkgevers met categorie 035, 135, 335, 735 of 835 die enkel de vrije beroepen groeperen kregen ambtshalve de code B.
  • Voor de werkgevers waarvan de activiteit traditioneel beschouwd wordt als behorend tot de non-profitsector, maar die een commercieel doeleinde hebben (ze hebben geen voornoemde juridische vorm en zijn geen vrije beroepen), is het de FSO-bijdrage voor de commerciële of industriële sector die voortaan van toepassing is en de code S of L werd hen toegekend vanaf het tweede kwartaal 2008. Het is dus niet meer enkel de werkgeverscategorie die bepalend is om de toepasbare FSO-bijdrage te bepalen, zelfs als ze toch een algemene richtlijn geeft voor het merendeel van de werkgevers die er onder vallen.
  • De buitenlandse ondernemingen zijn deze bijdrage niet verschuldigd en de FSO-code “N” werd hen toegekend als ze afhangen van een categorie waar de bijdrage FSO kan aanwezig zijn. Zoniet, als alle werkgevers van een categorie worden uitgesloten, krijgen zij code “O”.

Deze codes werden meegedeeld aan de werkgevers of aan hun sociaal secretariaat met het DMFA-signaal voor het 2de kwartaal 2008.

De werkgevers die vinden dat hen een verkeerde FSO-code werd toegekend worden uitgenodigd hun redenen schriftelijk over te maken aan de Directie voor Identificatie bij de RSZ.

Deze bijdrage is een bijdrage onafhankelijk van de commerciële sector en de bijdragevoet is niet afhankelijk van het aantal tewerkgestelde werknemers bij de werkgever.

Ze wordt aangegeven met de bijdragecode 811 en bijdragetype 0 voor een werknemer die de loonmatiging verschuldigd is of bijdragetype 2 voor een werknemer die de loonmatiging niet verschuldigd is.

I.1 BIJDRAGE BESTEMD VOOR HET FONDS VOOR SLUITING VAN ONDERNEMINGEN – NIET-COMMERCIELE SECTOR

In het vierde kwartaal 2008 is er geen inning van de bijdrage bestemd voor het FSO voor de ondernemingen die geen industrieel of commercieel doeleinde hebben, alsook voor de titularissen van vrije beroepen (kengetal 811).

I.1.1 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIELE SECTOR

Het koninklijk besluit van 1 maart 2009 tot vaststelling, voor het jaar 2009, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2,3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2009) bepaalt de basisbijdragen FSO verschuldigd door de ondernemingen met een handelsdoeleinde of industrieel doeleinde voor de vier kwartalen van 2009:

  • de basisbijdrage FSO bedraagt 0,09% zonder loonmatiging (WK 809 2) en 0,10% met loonmatiging (WK 809 0) voor de werkgevers die tijdens de hieronder bepaalde referentieperiode gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden (FSOcode “S”) en 0,10% zonder loonmatiging (WK 809 4) en 0,11% (WK 809 5) met loonmatiging voor de werkgevers die in de hieronder bepaalde referteperiode gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden (FSOcode “L”);
  • Er zijn afwijkende bijdragevoeten toepasselijk op bepaalde categorieën van werkgevers voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers. Ze worden gedetailleerd in punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en ze zijn opgenomen in het bijdragevoetenbestand onder de code 809 6.

Een nog te verschijnen koninklijk besluit wijzigt, vanaf 1 januari 2009, de referteperiode die in aanmerking komt voor de bepaling van het gemiddeld aantal werknemers dat de werkgever heeft tewerkgesteld en op basis daarvan de toepasbare bijdragevoet.

De referteperiode die in aanmerking komt voor de bepaling van de bijdragevoet voor een jaar (n) wordt voortaan gespreid over het vierde kwartaal van het voorlaatste jaar (n-2) en de drie eerste kwartalen van het voorgaande jaar (n-1).

Voor de berekening van het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld tijdens de hierboven vermelde referteperiode wordt het totaal aantal aangegeven werknemers op het einde van elk kwartaal van de referteperiode gedeeld door het aantal kwartalen waarvoor de werkgever een aangifte heeft ingediend bij de RSZ.

Worden niet meegeteld:

  • de gelegenheidswerknemers in de land- en tuinbouw die aangegeven worden met dagforfait (werknemerskengetal 010 of 022 in de categorieën 193, 194, 494);
  • de gelegenheidswerknemers in de horeca (categorieën 116, 117, 216 en 217);
  • de seizoenarbeiders (S in de zone statuut);
  • de werknemers met gelimiteerde prestaties (LP in de zone statuut);
  • de studenten (werknemerskengetal 840 en 841);
  • de bruggepensioneerden en pseudo-bruggepensioneerden (werknemerskengetal 879, 883 of 885);
  • de werknemers in voltijdse loopbaanonderbreking (code 3 in de zone «maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd »);
  • de werknemers met uitsluitend verlof zonder wedde (prestatiecode 30)

Als op de dag waarop de berekening gebeurt, één of meerdere aangiften betreffende de referteperiode ontbreken bij de RSZ, dan wordt voor de ontbrekende periode het rekenkundig gemiddelde van het aantal vermelde werknemers op de ingediende aangiften, in aanmerking genomen.

Dit gemiddelde wordt 1 keer per jaar berekend bij het begin van het eerste kwartaal van elk jaar en de toegekende FSOcode (“S” voor commerciële werkgevers met minder dan 20 werknemers of “L” voor commerciële werkgevers met minstens 20 werknemers) wordt meegedeeld met het signaal DMFA van 1/2009. De overgangsperiode die elk eerste kwartaal van de voorgaande jaren van toepassing was voor de berekening van de FSObijdragen is niet meer van toepassing en de toegepaste bijdragevoet moet in overeenstemming zijn met de toegekende FSOcode.

I.1.2 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET-COMMERCIËLE SECTOR

Het koninklijk besluit van 1 maart 2009 tot vaststelling, voor het jaar 2009, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2,3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2009) bepaalt de basisbijdragen FSO verschuldigd door de ondernemingen zonder een handelsdoeleinde of industrieel doeleinde en voor de titularissen van vrije beroepen, voor de vier kwartalen van 2009:
de basisbijdrage FSO voor de werkgevers met een FSOcode “B” bedraagt 0,12% zonder loonmatiging (werknemerskengetal 811 2) en 0,13% met loonmatiging (werknemerskengetal 811 0).

I.1.3 BIJZONDERE BIJDRAGE FSO

Het koninklijk besluit van 1 maart 2009 tot vaststelling, voor het jaar 2009, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2009), legt de bijdragevoet voor de bijzondere bijdrage vast voor de vier kwartalen van 2009:
de bijzondere bijdrage FSO bedraagt 0,14% zonder loonmatiging (werknemerskengetal 810 2) en 0,15% met loonmatiging (werknemerskengetal 810 0).

Deze bijdrage is verschuldigd voor alle werkgevers (zowel van de openbare sector als van de privé-sector) die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de sociale zekerheidswetgeving. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan de werkloosheidsregeling is de bijdrage niet verschuldigd.

Vanaf 2010 wordt de notie die de grootte aanduidt uit de FSO-code geweerd.
Een nieuwe FSO-code “C” (commerciële bijdrage) wordt gecreëerd om de codes S (kleine commerciële bijdrage) en L (grote commerciële bijdrage) te vervangen.

Code FSO: bijdrage ten voordele van het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen

  • O : Werkgever met een categorie die is uitgesloten van het toepassingsgebied van de FSO-bijdrage.
  • N : Werkgever uitgesloten van de FSO-bijdrage in een bijdrageplichtige categorie.
  • S : Werkgever die de kleine commerciële bijdrage verschuldigd is (geldig t/m het 4e kwartaal 2009).
  • L : Werkgever die de grote commerciële bijdrage verschuldigd is (geldig t/m het 4e kwartaal 2009).
  • C : Werkgever die de commerciële bijdrage verschuldigd is (vanaf het 1e kwartaal 2010).
  • B: Werkgever die de niet-commerciële bijdrage verschuldigd is (vanaf het 2e kwartaal 2008).
  • A : Nieuwe werkgever die bij de RSZ is ingeschreven (geldig t/m het 4e kwartaal 2007).

De onderwerping aan de kleine commerciële bijdrage (voorheen code S : minder dan twintig werknemers) of de grote commerciële bijdrage (voorheen code L) zal vanaf nu bepaald worden op basis van de belangrijkheidscode van de werkgever.

De werkgever die onderworpen is aan de commerciële bijdrage zal de kleine bijdrage betalen indien zijn belangrijkheidscode kleiner of gelijk is aan 3.
Hij zal de grote bijdrage betalen indien zijn belangrijkheidscode groter of gelijk is aan 4.

De FSO-bijdrage zal dus bepaald worden aan de hand van deze twee codes:

  • de FSO-code om te bepalen of de werkgever de commerciële, de niet-commerciële of géén FSO-bijdrage moet betalen;
  • de belangrijkheidscode om de bijdragevoet van de commerciële FSO-bijdrage te bepalen.
FSO-bijdrage voor nieuwe werkgevers

De FSO-code zal zoals voorheen toegekend worden bij de identificatie van de werkgever op basis van de rechtsvorm en/of op basis van de categorie.
Tot op heden wordt elke nieuwe werkgever die de FSO-bijdrage verschuldigd was de code S (kleine bijdrage) toegekend gedurende het jaar van inschrijving.
Vanaf 2010, wanneer de onderwerping aan de kleine of de grote commerciële bijdrage bepaald zal worden op basis van de belangrijkheidscode, zal de nieuwe werkgever de code C (commerciële bijdrage) toegewezen krijgen en aldus onmiddellijk de bijdrage moeten betalen die overeenstemt met zijn werkelijke belangrijkheidscode. Hij kan dus onmiddellijk onderworpen zijn aan de grote commerciële bijdrage indien zijn belangrijkheidscode groter of gelijk is aan 4.

Opgelet: in de praktijk zullen de nieuwe werkgevers die vanaf 1 januari 2010 geïdentificeerd worden en die de commerciële bijdrage moeten betalen, meteen al de code C toegewezen krijgen, terwijl de omschakeling voor vroeger reeds bestaande werkgevers pas half februari zal gebeuren.
Bijgevolg zal in het repertorium voor een aantal werkgevers de code C te zien zijn, terwijl voor andere werkgevers tot 15 februari nog steeds de codes S of L zullen toegepast worden.

I.1.1 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE COMMERCIËLE SECTOR

Het koninklijk besluit van 4 maart 2010 tot vaststelling, voor het jaar 2010, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de onderneming bedoeld wordt in artikel 2, 3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (Belgisch Staatsblad van 18 maart 2010) legt de gewone FSO-bijdrage verschuldigd door ondernemingen met een industriële of commerciële finaliteit als volgt vast voor de vier kwartalen van 2010 :

  • de basisbijdrage FSO bedraagt 0,18% zonder loonmatiging (WK 809 2) en 0,19% met loonmatiging (WK 809 0) voor de werkgevers die tijdens de referteperiode, zoals beschreven in de OESS van 1/2009, gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden en 0,19% zonder loonmatiging (WK 809 4) en 0,20% met loonmatiging (WK 809 5) voor de werkgevers die tijdens de referteperiode, zoals beschreven in de OESS van 1/2009) gemiddeld minstens 20 werknemers tewerkstelden.
  • er zijn afwijkende bijdragevoeten van toepassing voor bepaalde categorieën van werkgevers voor het geheel of een gedeelte van hun werknemers. Ze worden gedetailleerd in punt 7.1.101 van de Instructies aan de werkgevers en ze zijn opgenomen in het bijdragevoetbestand onder de code 809 6.
I.1.2 BASISBIJDRAGE FSO VOOR DE NIET-COMMERCIËLE SECTOR

Het koninklijk besluit van 4 maart 2010 tot vaststelling, voor het jaar 2010, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de onderneming bedoeld wordt in artikel 2, 3°, b), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (Belgisch Staatsblad van 18 maart 2010) legt de gewone FSO-bijdrage verschuldigd door ondernemingen zonder industriële of commerciële finaliteit en voor de uitoefenaars van een vrij beroep als volgt vast voor de vier kwartalen van 2010 :

De basisbijdrage FSO bedraagt voor de werkgevers met FSO-code “B” 0,05% zonder loonmatiging (WK 811 2) en 0,05% met loonmatiging (WK 811 0)

I.1.3 BIJZONDERE BIJDRAGE FSO

Het koninklijk besluit van 4 maart 2010 tot vaststelling, voor het jaar 2010, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 18 maart 2010) bepaalt de bijdragevoet van de bijzondere bijdrage voor de vier kwartalen van 2010 :

De bijzondere bijdrage FSO bedraagt 0,24% zonder loonmatiging (WK 810 2) en 0,25% met loonmatiging (WK 810 0).

Deze bijdrage is verschuldigd door alle werkgevers (zowel openbare als privésector) die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan het stelsel van de werkloosheid is zij niet verschuldigd.

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 27 januari tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2000 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2000 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer
4 5,83 12 12,69
5 6,81 13 13,47
6 7,54 14 13,99
7 8,32 15 14,57
8 9,10 16 14,98
9 9,88 17 15,29
10 10, 92 18 15,66
11 11,96 19 en meer 15,97

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 2 februari 2001 tot wijziging van het KB/WIB 92 (Belgisch staatsblad van 16 februari 2001) op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari 2001 de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2001 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2001 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in BEF per afgelegde kilometer
4 5,94 12 12,95
5 6,95 13 13,74
6 7,69 14 14,27
7 8,49 15 14,86
8 9,29 16 15,28
9 10,08 17 15,60
10 11,14 18 15,97
11 12,20 19 en meer 16,29

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 4 maart 2002 tot wijziging van het KB/WIB 92 (Belgisch staatsblad van 19 maart 2002) op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari 2002 de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2002 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2002 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer
4 0,1494 12 0,3269
5 0,1753 13 0,3475
6 0,1937 14 0,3604
7 0,2143 15 0,3756
8 0,2338 16 0,3864
9 0,2544 17 0,3940
10 0,2814 18 0,4037
11 0,3085 19 en meer 0,4113

De aandacht van de Erkende Sociale Secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 28 februari 2003 tot wijziging van het KB/WIB 92 (Belgisch staatsblad van 6 maart 2003) op het stuk van de voordelen van alle aard vanaf 1 januari 2003 de basisbedragen indexeert die gebruikt worden voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.
Om het voordeel te berekenen op basis waarvan de solidariteitsbijdrage zal worden bepaald dient men bijgevolg het aantal afgelegde kilometers voor privé-doeleinden gedurende het kwartaal vanaf 1 januari 2003 te vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2003 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in EUR per afgelegde kilometer
4 0,1524 12 0,3334
5 0,1789 13 0,3544
6 0,1976 14 0,3677
7 0,2186 15 0,3831
8 0,2385 16 0,3942
9 0,2595 17 0,4019
10 0,2871 18 0,4118
11 0,3147 19 en meer 0,4196

Titel II van de Programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december) wijzigt grondig, vanaf 1 januari 2005, de maatregelen die van toepassing zijn op de verschuldigde solidariteitsbijdrage voor de bedrijfsvoertuigen.

Toepassingsgebied

Deze bijdrage is verschuldigd zodra de werkgever aan de werknemer een voertuig ter beschikking stelt voor een ander gebruik dan strikt professioneel. Worden ook bedoeld, de voertuigen die gehuurd worden of in leasing genomen worden door de werknemer en waarvoor de kosten worden terugbetaald door de werkgever.
Voortaan houdt men geen rekening meer met een eventuele financiële bijdrage van de werknemer in de financiering of het gebruik van dat voertuig.

Onder “voertuig” moet worden verstaan de voertuigen die behoren tot de categorieën M1 en N1 zoals bepaald in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s en hun aanhangwagens moeten voldoen, te weten:

  • categorie M1: motorvoertuigen met tenminste 4 wielen, ontworpen en gebouwd voor het vervoer van passagiers, met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.
  • categorie N1: motorvoertuigen bestemd voor het vervoer van goederen, met een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton.
Bedrag van de bijdrage

Deze bijdrage is maandelijks en het bedrag is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig en van het type brandstof.

Ze wordt als volgt berekend en kan niet lager zijn dan 20,83 euro:

  • voor benzinevoertuigen: [ (Y x € 9) – 768] : 12
  • voor dieselvoertuigen: [ (Y x € 9) – 600] : 12
  • voor voertuigen op LPG: [ (Y x € 9) – 990] : 12
  • voor elektrische voertuigen: 20,83 euro
waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig, of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen (DIV).

Voor wat betreft de voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de DIV:

  • Y = 182 voor benzinevoertuigen
  • Y = 165 voor dieselvoertuigen

behalve in geval van omvorming van een voertuig van categorie M1 in een voertuig van categorie N1 waarbij het CO2-uitstootgehalte van het voertuig van categorie M1 van toepassing blijft.

De bijdrage is verschuldigd voor iedere werknemer die van een bedrijfsvoertuig heeft kunnen genieten in de loop van de maand, zelfs als dit gebruik niet de volledige maand dekt.

Het bedrag van de solidariteitsbijdrage wordt geïndexeerd op 1 januari van elk jaar en wordt gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2004 (114,08). Voor 2005 is de indexatiecoëfficiënt gelijk aan 1.

Voordeel voor de werknemer voor het gebruik van een bedrijfsvoertuig

Zelfs nu de solidariteitsbijdrage wordt berekend op een nieuwe basis, moet het voordeel dat voortvloeit uit het persoonlijk gebruik of uit de woon-werkverplaatsingen van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld, blijven vermeld worden op de aangiften aan de RSZ voor elke werknemer die ervan geniet.

Het koninklijk besluit van 21 januari 2005 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard (Belgisch Staatsblad van 3 februari 2005), indexeert vanaf 1 januari 2005 de basisbedragen die dienen voor de berekening van dit voordeel. Bijgevolg, moet men om het voordeel te berekenen vanaf 1 januari 2005 het aantal afgelegde kilometers voor privé- of voor woon-werkverplaatsingen tijdens het kwartaal, vermenigvuldigen met volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2005 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer
4 0,1585 12 0,3469
5 0,1861 13 0,3687
6 0,2056 14 0,3825
7 0,2274 15 0,3986
8 0,2481 16 0,4101
9 0,2699 17 0,4181
10 0,2987 18 0,4285
11 0,3274 19 en meer 0,4365
Manier van aangifte

Vanaf 1/2005 wordt de solidariteitsbijdrage op het persoonlijke gebruik van een bedrijfsvoertuig niet meer aangegeven op het niveau van de werknemerslijn, maar als een bijdrage niet gebonden aan een natuurlijke persoon.

Een nieuw werknemerskengetal 862 werd gecreëerd voor de bijdragen niet gebonden aan een natuurlijke persoon om deze bijdrage aan te geven vanaf 1/2005.
Bovendien is de vermelding van de nummerplaten van de betrokken voertuigen verplicht en daarvoor werd een nieuw functioneel blok “Bedrijfsvoertuig” (blok 90294) ingevoerd om deze gegevens aan te geven (zone 00781).

Het voordeel, dat voortvloeit uit het privé-gebruik of uit woon-werkverplaatsingen van een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld, moet blijvend aangegeven worden per werknemer met de looncode 10. Het is mogelijk om het totale kwartaalbedrag van het voordeel aan te geven onder één enkele tewerkstellingslijn.

Het werknemerskengetal 860 type 0 opgenomen in de bijkomende bijdragen mag niet meer gebruikt worden voor de aangiften later dan 4/2004.

De wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2005) voegt, vanaf 1 juli 2005, een vermoeden in dat elk voertuig dat kan gebruikt worden voor privé-doeleinden door de werknemer ook effectief gebruikt wordt voor privé-doeleinden. Bijgevolg is in principe de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor elk voertuig dat ingeschreven is op naam van de werkgever of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig.

De werkgever kan dit vermoeden weerleggen door aan te tonen dat ofwel het voertuig ter beschikking gesteld wordt van een persoon die niet valt onder het toepassingsgebied van de sociale zekerheid voor werknemers ofwel dat het voertuig louter voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.

Men vindt een gedetailleerde beschrijving van de bewijselementen die aanvaard worden door de RSZ om dit vermoeden te weerleggen in de Algemene Instructies Onderrichtingen aan de Werkgevers, § 3.3.269.

De Programmawet (I) van 27 december 2005 (Belgisch staatsblad van 30 december 2005) brengt verduidelijkingen aan bij de interpretatie van het begrip bedrijfsvoertuig waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is.

Bijgevolg dient men onder « voertuig ter beschikking gesteld aan de werknemer voor andere dan loutere beroepsdoeleinden » te verstaan : onder andere het voertuig dat de werkgever ter beschikking stelt aan de werknemer om de woon-werkverplaatsing individueel af te leggen en/of voor privé-gebruik alsook het voertuig gebruikt voor het collectief vervoer van werknemers. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het individueel en collectief gebruik van het voertuig.

Er wordt evenwel een uitzondering voorzien voor wat betreft een voertuig gebruikt voor collectief vervoer wanneer het gaat om een systeem van vervoer van werknemers overeengekomen door de sociale partners waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig behorend tot de categorie N1, waarin, naast de chauffeur, minstens twee andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur. De werkgever is verantwoordelijk voor het bewijs van deze elementen. Daarenboven moet de werkgever, opdat de solidariteitsbijdrage niet verschuldigd is voor dit laatste soort voertuig, ook bewijzen dat er geen ander privé-gebruik gemaakt wordt van het voertuig gebruikt voor collectief vervoer van werknemers.

Voor het jaar 2006 moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage verkregen na de toepassing van de gepaste formule geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficient 116,65/114,08.

Als maandelijkse bijdrage krijgt men dan:

  • voor benzinevoertuigen: [(Y × € 9) – 768] : 12 = bedrag × 116,65 ∕ 114,08
  • voor dieselvoertuigen: [(Y × € 9) – 600] : 12 = bedrag × 116,65 ∕ 114,08
  • voor voertuigen op LPG: [(Y × € 9) – 990] : 12 = bijdrage × 116,65 ∕ 114,08
  • voor elektrisch aangedreven voertuigen: € 20,83 × 116,65 ∕ 114,08 = 21,30

De minimumbijdrage wordt € 21,30 per maand.

Voordeel voor de werknemer voor het gebruik van een bedrijfsvoertuig

Het koninklijk besluit van 17 februari 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard (Belgisch Staatsblad van 23 februari 2006), indexeert vanaf 1 januari 2006 de basisbedragen die dienen voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik van een voertuig dat door de werkgever ter beschikking wordt gesteld van de werknemer voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer. Bijgevolg moet men om het voordeel, dat per werknemer moet aangegeven worden onder looncode 10, te berekenen vanaf 1 januari 2006 het aantal afgelegde kilometers voor privé- of voor woon-werkverplaatsingen tijdens het kwartaal vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2006 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer
4 0,1617 12 0,3539
5 0,1898 13 0,3761
6 0,2097 14 0,3902
7 0,2320 15 0,4066
8 0,2531 16 0,4183
9 0,2753 17 0,4265
10 0,3046 18 0,4370
11 0,3339 19 en meer 0,4452

Hoofdstuk I van Titel III van de programmawet (1) van 20 juli 2006 (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2006) brengt verduidelijkingen aan voor de werknemers die genieten van een bedrijfsvoertuig waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is en voor bepaalde vrijstellingen.

Aldus is de bijdrage eveneens verschuldigd voor werknemers uitgesloten uit de wet van 1969 maar tewerkgesteld in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst.

Onder « een gebruik andere dan loutere beroepsdoeleinden » dient verstaan te worden de woon-werkverplaatsing die individueel afgelegd wordt, het privé-gebruik en het collectief vervoer van werknemers.

De bijdrage is niet verschuldigd voor een systeem van collectief vervoer overeengekomen door de sociale partners als aan volgende voorwaarden gelijktijdig is voldaan:

er wordt gebruik gemaakt

  • ofwel van een voertuig behorend tot de categorie N1, waarin, naast de chauffeur, minstens twee andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur en voorzover de werkgever bewijst dat er geen ander privé-gebruik wordt gemaakt van dit voertuig; wanneer het gebruikte voertuig minder dan drie plaatsen bevat of wanneer de ruimte voorbehouden voor het vervoer van personen uit één enkele zitbank of slechts één rij zitplaatsen bestaat, volstaat het dat naast de chauffeur minstens één andere werknemer van de onderneming aanwezig is tijdens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur;
  • ofwel van een voertuig, behorend tot de categorie M1 met ten minste vijf plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, en maximum acht plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, in dit geval moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:
    • naast de chauffeur zijn gewoonlijk minstens drie werknemers van de onderneming aanwezig gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur,
    • het voertuig moet geïdentificeerd zijn overeenkomstig de door de Koning bepaalde procedure, als dienend voor het collectief vervoer van de onderneming en indien de werkgever bewijst dat er geen ander privé-gebruik van dit voertuig is.

Anderzijds, als wordt vastgesteld dat een werkgever één of meerdere voertuigen onderworpen aan de solidariteitsbijdrage niet heeft aangegeven of dat hij één of meerdere valse aangiften heeft gedaan om de betaling van de bijdrage of een deel ervan te ontduiken, dan is hij een forfaitaire vergoeding verschuldigd waarvan het bedrag gelijk is aan het dubbel van de ontdoken bijdragen. Deze forfaitaire vergoeding is niet van toepassing voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 maart 2006 voor zover de werkgevers ten laatste op 30 juni de voertuigen aangegeven hebben en de desbetreffende solidariteitsbijdrage betaald hebben.

Zie in elk geval ook naar de tekst die inmiddels werd gepubliceerd bij de tussentijdse onderrichtingen aan de werkgevers op de portaalsite van de sociale zekerheid.

Voor het jaar 2007 moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage verkregen na de toepassing van de gepaste formule geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 118,73/114,08.

Als maandelijkse bijdrage krijgt men dan:

  • voor benzinevoertuigen: [(Y × € 9) – 768] : 12 = bedrag × 118,73 ∕ 114,08
  • voor dieselvoertuigen: [(Y × € 9) – 600] : 12 = bedrag × 118,73 ∕ 114,08
  • voor voertuigen op LPG: [(Y × € 9) – 990] : 12 = bijdrage × 118,73 ∕ 114,08
  • voor elektrisch aangedreven voertuigen: € 20,83 × 118,73 ∕ 114,08 = 21,68

De minimumbijdrage wordt € 21,68 per maand.

Voor het jaar 2008 moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage, bekomen na toepassing van de voorziene formule, geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 120,27/114,08. Aldus bekomt men volgende maandbedragen:

  • Voor benzinevoertuigen : [ (Y × 9 €) – 768 ] : 12 = bijdrage × 120,27 ∕ 114,08
  • Voor dieselvoertuigen : [ (Y × 9 €) – 600 ] : 12 = bijdrage × 120,27 ∕ 114,08
  • Voor voertuigen op LPG : [ (Y × 9 €) – 990 ] : 12 = bijdrage × 120,27 ∕ 114,08
  • Voor elektrisch aangedreven voertuigen : 20,83 € × 120,27 ∕ 114,08 = 21,96.

Deze maandelijkse bijdrage mag niet minder dan 21,96 € bedragen.

Voordeel voor de werknemer voor het gebruik van een bedrijfsvoertuig

Het KB van 10 februari 2008 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard, (BS van 14 februari 2008), indexeert vanaf 1 januari 2008 de basisbedragen die dienen voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik van een voertuig dat door de werkgever ter beschikking wordt gesteld van de werknemer voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer. Bijgevolg moet men om het voordeel, dat per werknemer moet aangegeven worden onder looncode 10, te berekenen vanaf 1 januari 2008 het aantal afgelegde kilometers voor privé- of voor woon-werkverplaatsingen tijdens het kwartaal vermenigvuldigen met de volgende bedragen:

Basisbedragen gebruikt om het voordeel voor 2008 te berekenen
Belastbare kracht in PK Voordeel in EURO per afgelegde km Belastbare kracht in PK Voordeel in euro per afgelegde kilometer
4 0,1682 12 0,3681
5 0,1975 13 0,3913
6 0,2182 14 0,4059
7 0,2414 15 0,4230
8 0,2633 16 0,4352
9 0,2865 17 0,4437
10 0,3169 18 0,4547
11 0,3474 19 en meer 0,4632

Voor het jaar 2009, moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage, bekomen na toepassing van de voorziene formule, geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 126,46/114,08.

Aldus bekomt men volgende maandbedragen:

  • Voor benzinevoertuigen: [ (Y × 9 €) – 768 ] : 12 = bedrag × 126,46 ∕ 114,08
  • Voor dieselvoertuigen: [ (Y × 9 €) – 600 ] : 12 = bedrag × 126,46 ∕ 114,08
  • Voor voertuigen op LPG: (Y × 9 €) – 990 ] : 12 = bedrag × 126,46 ∕ 114,08
  • Voor elektrisch aangedreven voertuigen : 20,83 € × 126,46 ∕ 114,08 = 23,09
waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig, of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen (DIV).

Het minimumbedrag van de bijdrage is 23,09 euro per maand.

Voor het jaar 2010, moeten de bedragen van de solidariteitsbijdrage, bekomen na toepassing van de voorziene formule, geïndexeerd worden door toepassing van de coëfficiënt 125,67/114,08.

Aldus bekomt men volgende maandbedragen:

  • Voor benzinevoertuigen: [ (Y x 9 €) – 768 ] : 12 = bedrag x 125,67/114,08
  • Voor dieselvoertuigen: [ (Y x 9 €) – 600 ] : 12 = bedrag x 125,67/114,08
  • Voor voertuigen op LPG: [ (Y x 9 €) – 990 ] : 12 = bedrag x 125,67/114,08
  • Voor elektrisch aangedreven voertuigen : 20,83 € x 125,67/114,08 = 22,95
waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig, of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen (DIV).

Het minimumbedrag van de bijdrage is 22,95 euro per maand.

Artikel 33 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) breidt de inning van de bijzondere compenserende bijdrage uit tot de conventionele brugpensioenen die toegestaan werden tijdens de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2002 uit hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999.

Artikel 12 van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2003 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) breidt de inning van de bijzondere compenserende bijdrage uit tot de conventionele brugpensioenen die toegestaan werden in de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2004 uit hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999.

Artikel 12 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch staatsblad van 19 juli 2005) breidt de inning van de bijzondere bijdrage uit tot de conventionele brugpensioenen, uit hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999, toegestaan in de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006.

Artikel 4 van de wet van 17 mei 2007 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2007-2008 (1) (Belgisch Staatsblad van 19 juni 2007) verlengt de inning van de bijzondere compenserende bijdrage voor conventionele brugpensioenen toegekend tijdens de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008, in hoofde van een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999.

Een wet, die de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor loontrekkenden wijzigt op het gebied van de bijdrage verschuldigd door de werkgevers voor de werkloosheid die te wijten is aan economische redenen, en nog moet verschijnen in het Belgisch Staatsblad, stelt vanaf het jaar 2000 een bijzondere bijdrage in ter responsabilisering van de werkgevers op het gebied van de economische werkloosheid.

Voor meer gedetailleerde informatie over deze maatregel dienen de sociale secretariaten de “Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers” te raadplegen, Deel 3, titel 3, hoofdstuk 1, punt N.

Het is de RSZ die eenmaal per jaar de berekening uitvoert en het bedrag aan de werkgever of zijn ESS meedeelt onder de vorm van een debetbericht dat betaald dient te worden binnen dezelfde termijn als de socialezekerheidsbijdragen voor het 2de kwartaal. Het bedrag van de bijdrage wordt eenmaal per jaar vastgelegd en het zijn de gegevens die beschikbaar zijn op het moment van de berekening die gebruikt worden om het aantal dagen economische werkloosheid te bepalen. Wijzigingen aan de aangifte kunnen het verschuldigde bedrag niet verminderen. Het is dus onnodig voorstellen tot wijziging ter gedeeltelijke of volledige annulatie over te maken. Elke betwisting dient schriftelijk overgemaakt te worden aan de algemene directie van de diensten voor controle der aangiften.

Het koninklijk besluit van 4 juli 2001 tot uitvoering van artikel 38, par. 3sexies van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch staatsblad van 12 juli 2001) legt het forfaitair dagbedrag vast voor de berekening van deze bijdrage voor het jaar 2001.

Dit bedraagt 60 BEF voor het jaar 2001.

De betrokken werkgevers of hun mandatarissen zullen binnenkort het debetbericht (ref. ADGIII/113) ontvangen dat deze bijdrage vastlegt. Ter herinnering, deze bijdrage zal moeten gestort worden binnen dezelfde termijnen als de bijdragen voor het tweede kwartaal 2001.

Hoofdstuk XI van Titel X van de Programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004) stelt vanaf het jaar 2005, een jaarlijkse bijdrage in voor de responsabilisering van de werkgevers uit de bouwsector, inzake de economische werkloosheid.

Zijn betrokken, de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124).

Deze jaarlijkse bijdrage wordt berekend op basis van een gedeelte van de dagen tijdelijke werkloosheid die de werkgevers met PC 124 aangegeven hebben in het voorgaande jaar voor de handarbeiders en leerlingen onderworpen aan de wetten van de jaarlijkse vakantie van de werknemers.

Het bedrag van de bijdrage wordt berekend per handarbeider of leerling volgens de volgende formule:

(A - B) × F

waarbij
  • A = het totale aantal dagen tijdelijke werkloosheid als gevolg van gebrek aan werk wegens economische redenen die door de werkgever werd aangegeven voor elke handarbeider of leerling onderworpen aan de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers die hij heeft tewerkgesteld in de loop van het voorgaande kalenderjaar ;
  • B = een aantal dagen tijdelijke werkloosheid als gevolg van gebrek aan werk wegens economische redenen dat niet in aanmerking wordt genomen voor het berekenen van de bijdrage; dit aantal wordt bepaald door de Koning;
  • F = een forfaitair bedrag, bepaald door de Koning.

Het is de RSZ die eenmaal per jaar de berekening uitvoert en het bedrag aan de werkgever of zijn ESS meedeelt onder de vorm van een debetbericht dat betaald dient te worden binnen dezelfde termijn als de socialezekerheidsbijdragen van het uitgiftekwartaal. Het bedrag van de bijdrage wordt eenmaal per jaar vastgelegd en het zijn de gegevens die beschikbaar zijn op het moment van de berekening die gebruikt worden om het aantal dagen economische werkloosheid te bepalen. Wijzigingen aan de aangifte kunnen het verschuldigde bedrag niet verminderen. Anderzijds, in geval van laattijdige ontvangst van één of meerdere aangiften zal de berekening gebeuren na ontvangst van de laatste.

Het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot uitvoering van artikel 38, § 3 sexies van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 30 september 2005) bepaalt het forfaitair bedrag van de bijdrage per werkloosheidsdag (F) en het aantal dagen economische werkloosheid die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bijdrage (B).

F = 46,31 €
B = 110 dagen

De betrokken werkgevers of hun mandatarissen hebben op 30 september 2005 een debetbericht ontvangen (ref. ADGIII/113) met de berekening van deze bijdrage die moet gestort worden binnen dezelfde termijn als de verschuldigde bijdragen voor het derde kwartaal 2005.

De CAO van 22/11/1999 gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, tot wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, tot bepaling van de rechten van de arbeiders in het kader van het sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling, stelt, voor alle werknemers die ressorteren onder PC 111, een extralegaal pensioen in dat uitsluitend wordt gefinancierd door het Fonds voor bestaanzekerheid van de metaalverwerkende nijverheid. Vanaf 1 april 2000 wordt aan alle werkgevers van de sector, met uitzondering van diegene die, onder bepaalde voorwaarden, reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/1999, een sociale bijdrage van 1% opgelegd die bestemd is voor dit Fonds.

Deze beschikking heeft voor gevolg dat, vanaf het 2de kwartaal 2000, alle werkgevers die onder PC 111 vallen de bijdrage van 8,86% verschuldigd zijn op de stortingen die worden uitgevoerd met het oog op het toekennen van extralegale voordelen in geval van pensioen of voortijdig overlijden, hetzij op de bijdrage van 1% (1,25% vanaf 1/4/2002) die bestemd is voor het Fonds, hetzij op de stortingen die uitgevoerd worden door die werkgevers die reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/1999.

De CAO van 4/7/2001 gesloten binnen het Paritair Comité voor het garagebedrijf in uitvoering van het nationaal akkoord 2001-2002 van 3 mei 2001,stelt voor alle arbeiders die ressorteren onder PC 112 een extralegaal pensioen in dat gefinancierd wordt door het Pensioenfonds voor het garagebedrijf. Vanaf 1 januari 2002, wordt aan alle werkgevers van de sector, met uitzondering van diegene die, onder bepaalde voorwaarden, reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/2000, een sociale bijdrage van 1% opgelegd die bestemd is voor dit Fonds.

Eveneens stelt de CAO van 10/10/2001 gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk in uitvoering van het nationaal akkoord 2001-2002 van 7 mei 2001, voor alle arbeiders die ressorteren onder PC 149.02, een extralegaal pensioen in dat gefinancierd wordt door het Pensioenfonds voor koetswerkbedrijven. Vanaf 1 januari 2002, wordt aan alle werkgevers van de sector, met uitzondering van diegene die, onder bepaalde voorwaarden, reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/2000, een sociale bijdrage van 1% opgelegd die bestemd is voor dit Fonds.

Deze beschikkingen hebben voor gevolg dat, vanaf het eerste kwartaal 2002, alle werkgevers die onder PC 112 of 149.02 ressorteren de bijdrage van 8,86% verschuldigd zijn op de stortingen die worden uitgevoerd met het oog op het toekennen van extralegale voordelen in geval van pensioen of voortijdig overlijden, zowel op de bijdrage van 1% die bestemd is voor het Fonds, als op de stortingen die uitgevoerd worden door de werkgevers die reeds een systeem van extralegaal pensioen hadden ingesteld vóór 31/12/2000.

In de tussentijdse onderrichtingen van het eerste kwartaal 2004 voor de Erkende Sociale Secretariaten (“Inning door de RSZ van bijdragen sectorale pensioenfondsen – aangiftes voedingssector (PC 118) vanaf het tweede kwartaal 2004”) werd een niet-exhaustieve lijst opgenomen van sectoren waarvoor een gedeelte van de bijdrage die door toedoen van de RSZ wordt geïnd en doorgestort wordt naar het Fonds voor bestaanszekerheid, bestemd is voor de financiering van een sectoraal pensioenfonds. Tevens werd vermeld dat op deze stortingen de bijzondere werkgeversbijdrage van 8,86% op de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood verschuldigd is.

Intussen heeft de RSZ, na een grondig onderzoek van de problematiek, zijn standpunt hieromtrent enigszins bijgesteld. M.b.t. de bijzondere bijdrage bepaalt het artikel 38 § 3ter van de wet van 29 juni 1981 dat zij verschuldigd is op alle stortingen die door de werkgevers worden verricht om aan hun personeelsleden of aan hun rechtverkrijgende(n) buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen.

Op de stortingen in een sectoraal pensioenfonds opgericht in overeenstemming met het bepaalde in de wet van 28 april 2003 op de aanvullende pensioenen (WAP), behalve op de stortingen bestemd voor het solidariteitsluik, is de bijzondere bijdrage verschuldigd.

Een storting door een bepaalde werkgever in een sectoraal pensioenfonds opgericht buiten het toepassingsgebied van de WAP komt echter niet steeds (integraal) ten goede van zijn werknemer(s). Om die reden heeft de RSZ inmiddels de beslissing genomen dat op de in die sectoren verrichte stortingen de bijzondere bijdrage niet verschuldigd is. Dit geldt voor stortingen binnen o.a. de sectoren bouwbedrijf, stoffering en houtbewerking, drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf en papier- en kartonbewerking. Deze sectoren werden m.a.w. ten onrechte opgenomen in de lijst waarvan sprake.

In verband met deze problematiek verwijzen wij ook naar het overzicht dat de RSZ aan de Unie van de Erkende Sociale Secretariaten van Werkgevers heeft bezorgd met de sectoren waarvoor de RSZ de bijdragen aanvullend pensioen int en de integratie van de bijdrage van 8,86% doorvoert in de bijdrage aanvullend pensioen of de basisbijdrage voor bestaanszekerheid.

Artikel 47 van de Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) neemt vanaf 1 juli 2002, de contractuele werknemers van de federale overheidsbedrijven op in het toepassingsgebied van afdeling 6 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen die gaat over het toekennen van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers.

De federale autonome overheidsbedrijven zijn bijgevolg de bijdrage voor educatief verlof voor hun contractuele werknemers verschuldigd vanaf het derde kwartaal 2002. Deze bijdrage bedraagt 0,04 % van de bezoldiging van de betrokken werknemers en is geïntegreerd in de basisbijdragevoet voor de werknemers.

Gezien de late verschijningsdatum van deze maatregel konden de verschuldigde bijdragevoeten voor de betrokken werknemers niet worden aangepast voor het derde kwartaal 2002 en was het niet mogelijk deze bijdrage op te nemen in de aangifte.

Voor het derde kwartaal 2002 zullen wijzigingen worden opgesteld door de diensten van de RSZ en de bijdragevoeten van de aangifte voor het vierde kwartaal 2002 zullen worden aangepast.

Met ingang van het 1ste kwartaal 2004 is de bijdrage die bestemd is om het betaald educatief verlof te bekostigen, verschuldigd voor de erkende en industriële leerlingen, de leerlingen met een inschakelingsovereenkomst, alsook de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd , met ingang van het jaar dat volgt op dat tijdens hetwelk zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, aangezien zij niet langer genieten van een beperkte onderwerping (zie punt III. 2).

Ter herinnering, deze bijdrage bedraagt 0,04 % van de bezoldigingen van de werknemer en zij is geïntegreerd in de basisbijdragevoet van de werknemers.

Het koninklijk besluit van 3 augustus 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 - toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers - van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (BS van 16 augustus 2007) voorziet een verhoging van de bijdrage voor het betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2007.

Aldus wordt het percentage van 0,04 naar 0,08 gebracht vanaf het vierde kwartaal 2007 tot en met het derde kwartaal 2009.

Deze bijdrage is geïntegreerd in de basisbijdragevoet.

Het koninklijk besluit van 16 december 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 24 december 2008) voorziet een daling van de bijdragevoet voor de bijdrage voor betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2008.

Aldus wordt het percentage van 0,08 naar 0,04 gebracht in het vierde kwartaal 2008.
Het wordt verhoogd tot 0,06 in het eerste kwartaal 2009 tot en met het derde kwartaal 2009.

Deze bijdrage is geïntegreerd in de basisbijdragevoet van de betrokken werknemers.

Het koninklijk besluit van 16 december 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 24 december 2008) bepaalt de bijdragevoet voor de bijdrage voor het betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2008.

Aldus, wordt het percentage van 0,04 verhoogd tot 0,06% vanaf het 1ste kwartaal 2009 tot en met het 3de kwartaal 2009.

Deze bijdrage is geïntegreerd in de basisbijdragevoet van de betrokken werknemers.

Het koninklijk besluit van 21 december 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) bepaalt de bijdragevoet voor het betaald educatief verlof vanaf het vierde kwartaal 2009.

Aldus werd het percentage 0,06 verlaagd naar 0,05 % vanaf het 4de kwartaal 2009 tot en met het derde kwartaal 2010.

Deze bijdrage is inbegrepen in de basisbijdragevoet voor de betrokken werknemers.

Een koninklijk besluit (nog te verschijnen) tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 houdende uitvoering van artikel 2, alinea 3, van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen zou deze bijdrage toepasbaar maken voor de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 juli 2002 voor al hun personeel.

Het bedrag van deze bijdrage is vastgesteld op 0,10 % van de bezoldiging van de werknemers.

Deze bijdrage moet aangegeven worden met de code 859 en de mogelijkheid werd reeds voorzien op de aangiften van de werkgevers met categorie 146, 346 en 350 vanaf het derde kwartaal 2002.

Het koninklijk besluit van 9 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot uitvoering van artikel 2, derde alinea van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werklozen bevestigt dat deze bijdrage verschuldigd is door de federale autonome overheidsbedrijven vanaf 1 juli 2002 (cfr IESS 3/2002).

Het koninklijk besluit van 23 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot uitvoering van artikel 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en van de artikelen 2, tweede lid, en 5, derde lid, van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 30 juni 2003) preciseert dat enkel het contractueel personeel van de federale autonome overheidsbedrijven deze bijzondere bijdrage verschuldigd is (werknemerskengetal 859) vanaf 1 juli 2002.

De sociale secretariaten die aangiften hebben ingediend met berekening van deze bijdrage voor het statutaire personeel van de autonome overheidsbedrijven worden uitgenodigd aanvragen tot wijziging in te dienen bij de Directie van de dienst aangiften voor het 3de en 4de kwartaal 2002 en de wijzigingen uit te voeren vanaf het 1ste kwartaal 2003.

Het koninklijk besluit van 27 maart 2003 tot vrijstelling van bepaalde werkgeverscategorieën, voor de jaren 2003 en 2004, van de bijzondere werkgeversbijdrage bestemd voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werknemers, ingesteld bij koninklijk besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003), bepaalt de te vervullen voorwaarden en formaliteiten.

De werkgevers zijn vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage bestemd voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werknemers wanneer:

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst of een voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20% bestemd voor personen die behoren tot risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij in 1997-1998, 1999-2000 en 2001-2002 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20% bestemd voor de personen die behoren tot risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning vanaf 1997 rechtstreeks hebben gestort aan een V.Z.W. die het bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming en tewerkstelling van deze categorieën, en
  • zij voor de periode 2003-2004 dit stelsel voortzetten.

De werkgevers die wensen te genieten van de vrijstelling moeten daartoe een gemotiveerde aanvraag met het bewijs dat zij voldoen aan de voorwaarden, indienen bij de Minister van Tewerkstelling.
Het is ook nuttig dit mee te delen aan de Directie van de dienst Controle van de R.S.Z. omdat deze vrijstellingen slechts a posteriori kunnen toegestaan worden wegens de huidige staat van de Dmfa.

Een nieuw type bijdrage 8 werd gecreëerd voor werknemerskengetal 859 om aan enkele vrijgestelde werkgevers deze bijdrage niet op te leggen.

Dit werknemerskengetal 859 8 mag gebruikt worden met terugwerkende kracht vanaf 1/2003 voor de werkgeverscategorieën 087 en 187. De toegepaste bijdragevoet zal bijgevolg gelijk zijn aan 0,00%.

Ter herinnering, enkel de werkgevers die een gemotiveerde aanvraag, met het bewijs dat zij aan alle voorwaarden voldoen, hebben ingediend bij de FOD Werk kunnen genieten van de vrijstelling (cfr ESS 3/2003).

De betrokken werkgevers en/of hun mandatarissen worden gevraagd de nodige wijzigingen uit te voeren.

Het Koninklijk Besluit van 7 januari 2007 waarbij voor de jaren 2005 en 2006 bepaalde categorieën van werkgevers vrijgesteld worden van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 25 januari 2007) verduidelijkt de te vervullen voorwaarden en formaliteiten.

De werkgevers worden vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen wanneer:

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en;
  • zij in 1997-1998, 1999-2000 en 2001-2002 en 2003-2004 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en;
  • zij het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning vanaf 1997 rechtstreeks gestort hebben aan een V.Z.W. die dit bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming of tewerkstelling van deze categorieën, en;
  • zij voor de periode 2005-2006 dit stelsel voortzetten.

De werkgevers die wensen te genieten van de vrijstelling moeten daarvoor bij de Minister van Werk een gemotiveerde aanvraag indienen waarbij zij het bewijs leveren dat zij voldoen aan de voorziene voorwaarden.

In DMFA moeten de betrokken werkgevers type 8 vermelden met werknemerskengetal 859 (bijdragevoet = 0,00%) opdat de vrijstelling voor hen toepasbaar is.

Het koninklijk besluit van 26 april 2009 tot vrijstelling van bepaalde categorieën van werkgevers van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, ingesteld bij koninklijk besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 18 mei 2009) verduidelijkt de te vervullen voorwaarden en de na te komen formaliteiten.

De werkgevers zijn vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage bestemd voor de financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor de oudere werklozen wanneer:

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van de minimaal 0,20%, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij in de jaren gelegen tussen 1996 en 2008, gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20%, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij vanaf 1997 het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning rechtstreeks gestort hebben aan een VZW die dit bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming of tewerkstelling van deze categorieën, en
  • zij voor de periode 2009-2010 dit stelsel voortzetten.

In de DMFA, moeten de betrokken werkgevers het type 8 met het werknemerskengetal 859 (bijdragevoet = 0,00%) vermelden opdat de vrijstelling wordt toegepast.

Het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 waarbij voor de jaren 2007 2008 bepaalde categorieën van werkgevers vrijgesteld worden van de bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen ingesteld bij koninklijk besluit van 27 november 1996 (Belgisch Staatsblad van 1 februari 2010) geeft een wettelijke basis aan de vrijstelling van de bijdrage voor de jaren 2007 2008.

Het beschrijft de te vervullen voorwaarden en modaliteiten.

De werkgevers zijn vrijgesteld van de bijzondere werkgeversbijdrage voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de ancienniteitstoeslag voor oudere werklozen wanneer :

  • zij in 1996 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij in de jaren gelegen tussen 1996 en 2006 gebonden waren door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst die voorzag in een inspanning van minimaal 0,20 %, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, en
  • zij het bedrag dat overeenstemt met deze inspanning vanaf 1997 rechtstreeks gestort hebben aan een VZW die dit bedrag aangewend heeft voor de opleiding, vorming of tewerkstelling van deze categorieën, en
  • zij voor de jaren 2007 - 2008 dit stelsel voortzetten.

De werkgevers die wensen te genieten van de vrijstelling moeten daartoe een gemotiveerde aanvraag indienen bij de Minister bevoegd voor Werk waarbij zij het bewijs leveren dat zij voldoen aan de voorziene voorwaarden.

In de DmfA moeten de betrokken werkgevers type 8 vermelden bij werknemerskengetal 859 (bijdrage = 0,00%) opdat de vrijstelling kan worden toegepast.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat de bijdragen die bestemd zijn voor het fonds voor bestaanszekerheid nooit verschuldigd zijn voor de erkende leerlingen en de stagiairs, zelfs wanneer deze onderworpen zijn aan het geheel van de sociale zekerheidsstelsels (cfr. Punt III.2.).

Wanneer dus de zone 00055 “type leerling” ingevuld is, hoeven de CT 820, 830, 831, 832 en 833 niet hernomen te worden, zelfs niet voor de gewone werknemerscodes.

PARITAIR COMITE VOOR DE ZELFSTANDIGE KLEINHANDEL (PC 201)

Voor werkgevers met meer dan 20 werknemers op 30 juni van het voorgaande jaar die actief zijn in de niet-voedingssector, is er een verhoogde bijdragevoet voor wat betreft de bijdrage ten behoeve van het sociaal fonds voor de zelfstandige kleinhandel.

Er werd vastgesteld dat de controle van de bijdrage (werknemerskengetal 832) op basis van de NACE-code niet betrouwbaar is.

De toepasselijke bijdragevoet kan echter vastgesteld worden op basis van de werkgeverscategorie zodat de controle op de NACE-code vervalt en enkel gebeurt op de belangrijkheidscode ( 20 type 5) voor de categorieën 067, 169, 077, 078, 081, 091 en 100.

De mogelijkheid om het werknemerskengetal 832 toe te passen met type 5 werd geschrapt voor de categorieën 057, 058 en 158 (voeding), maar de werknemerskengetallen 832 0 en 832 5 blijven behouden in de categorieën 067, 169, 077, 078, 081, 091 en 100 die enkel van toepassing zijn op werkgevers uit de sector niet-voeding.

In uitvoering van het sectorieel akkoord 2003-2004 heeft het Paritair Comité voor het bouwbedrijf beslist om vanaf het derde kwartaal 2004, de bijdragen bestemd voor de financiering van bepaalde stelsels voor bestaanszekerheid niet meer te berekenen op basis van een percentage van de bezoldiging, maar op forfaitaire basis per tewerkgestelde werknemer.

De RSZ staat in voor de inning en de navordering van de forfaitaire bijdrage. De manier van inning en navordering is dezelfde als voor de andere bijdragen voor sociale zekerheid.

Deze CAO is van toepassing op werkgevers van ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (categorieën 024, 044, 054 en 026) en de arbeiders die zij tewerkstellen en is ook van toepassing op de uitzendkantoren die interimarbeiders ter beschikking stellen van de bouwondernemingen (categorieën 224, 244, 254 en 226).

De bijdrage is verschuldigd voor de arbeiders ( met inbegrip van de leerling-arbeiders en de gesubsidieerde contractuelen). Zij wordt berekend op niveau van de werknemerslijn. Een nieuw werknemerskengetal 826 is hiervoor voorzien.

Aanpassingen aan het glossarium (bijlagen 2 en 3):
  • toevoegen werknemerskengetal 826
  • type werknemerskengetal: supplementaire bijdrage
  • omschrijving: forfaitaire bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid
  • type werknemer: supplementaire bijdrage
  • aanwezigheid: 2 (kan alleen gebruikt worden voor werknemerskengetal bijdrage (zone 00082)
  • geldig vanaf het derde kwartaal 2004 tot 9999/4
  • begindatum geldigheid 01/07/2004 – einddatum geldigheid 01/01/9999
  • type van de bijdrage: 0

Het betreft een bijdrage waarvoor geen berekeningsbasis moet worden ingevuld (cfr. de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid 856).

Berekening van de bijdrage

Formule : F × µ(c)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.
Het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdrage is voor 2004 vastgesteld op

  • € 480 voor de werkgevers met categorieën 024, 224, 044, 244, 054, 254
  • € 400 voor de werkgevers met categorieën 026 en 226

Het forfait wordt vermenigvuldigd met prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk

De prestatiebreuk µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdragevermindering. Echter, in tegenstelling tot de prestatiebreuk die gebruikt wordt voor de bijdrageverminderingen, moet men ook rekening houden met de prestatiecode 71 (economische werkloosheid).

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen die worden aangegeven met uitsluitend dagen en deze die worden aangegeven met dagen en uren.

Aangifte enkel in dagen:

µ = X ∕ (13 × D)

waarbij X = de dagen met code 1, 2, 3, 4, 5, 12, 20, 71 en 72, de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van X
waarbij D = het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel

Aangifte in dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = de uren met code 1, 2, 3, 4, 5, 12, 20, 71 en 72, de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op het tweede cijfer na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond).

De som, per werkgeverscategorie, van alle µ geeft µ(c. Men houdt geen rekening met de tewerkstellingslijnen waarvoor een code is ingevuld in de zone “type leerovereenkomst”.

µ(c) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(c) > 1, dan is de waarde van µ(c) = 1).

Opmerking:

Uit gegevens die ons werden overgemaakt door de sector blijkt dat de CAO van 3 juni 2004 tot vaststelling van de forfaitaire bijdrage verschuldigd voor het Fonds voor bestaanszekerheid voor de handarbeiders in de bouw, zal worden aangepast.

In bepaalde situaties zou het immers kunnen dat wanneer een arbeider binnen eenzelfde kwartaal onder meerdere RSZ-categorieën-bouw wordt aangegeven door eenzelfde werkgever, de som van de prestatiebreuken over alle categorieën heen meer dan 1 bedraagt. In dit geval wordt het maximaal verschuldigde bedrag geplafonneerd op € 480 waarbij de aftopping gebeurt op de hoogste bijdrage.

bvb. resultaat onder categorie 024 = 440; resultaat onder categorie 026 = 42; 440 wordt afgetopt naar 438.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat, ingevolge de uitbreiding van het toepassingsgebied van het paritair comité 323 tot de werkgevers die uitsluitend of overwegend dienstboden tewerkstellen, een bijdrage bestemd voor het fonds voor bestaanszekerheid wordt opgelegd voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor dienstbode die onder dit paritair comité ressorteren.

De dienstboden die worden aangegeven met werknemerskengetallen 027 en 045 onder de werkgeverscategorie 037 zijn, vanaf het vierde kwartaal 2004, de bijdrage 820 verschuldigd.

Wij vestigen de aandacht op het feit dat voor de artiesten (werknemerskengetal 046 of 047) die ressorteren onder het paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf nog altijd de bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid voor de Podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap verschuldigd is als zij binnen het toepassingsgebied vallen van dit fonds.

Aldus is voor de artiesten die zijn aangegeven onder categorie 562 en voor wie PC 304 is vermeld, de bijdrage 830 verplicht.

Aangezien de definitie van artiest die gebruikt wordt voor de toepassing van de sociale zekerheid uitgebreider is dan deze die van toepassing is in het paritair comité, is het mogelijk dat een werknemer aangegeven met werknemerskengetal 046 of 047 in categorie 562 niet ressorteert onder PC304, in welk geval hij wordt aangegeven met waarde 999 in de zone PC.

FORFAITAIRE BIJDRAGE BESTEMD VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De collectieve arbeidsovereenkomst van 9 februari 2006 wijzigt de CAO van 3 juni 2004 tot vaststelling van de forfaitaire bijdrage aan het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf.

De berekeningswijze van de factor µ en de forfaitaire bedragen werden aangepast.

Aldus wordt vanaf 1 april 2006 de bijdrage als volgt berekend:

Formule : F × µ(c)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Voor de kwartalen 2, 3 en 4 2006, werd het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdrage vastgelegd op

  • 515 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • 505 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 430 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdrageverminderingen, maar rekeninghoudend met bijkomende codes van dagen.

Van 3/2004 tot 1/2006, moest men eveneens rekening houden met de prestatiecode 71 (economische werkloosheid).

Vanaf 2/2006, moet men rekening houden met alle aangegeven dagen met uitzondering van de code 10 (gewaarborgd loon 2de week e.a.), 11 (arbeidsongeschiktheid met aanvulling of voorschot overeenkomstig de CAO 12bis/13bis), 50 (ziekte), 51 (moederschapsbescherming), 60 (arbeidsongeval) en 61 (beroepsziekte). Bovendien moet men er de dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding aan toevoegen (bezoldigingscode 3).

Men moet altijd een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen die worden aangegeven met uitsluitend dagen en deze die worden aangegeven met dagen en uren.

Aangifte enkel in dagen :

µ = X ∕ (13 × D)

waarbij X = alle aangegeven dagen met uitzondering van die met codes 10, 11, 50, 51, 60 en 61; met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding wordt eveneens in rekening gehouden bij de berekening van X
waarbij D = het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel

Aangifte in dagen en uren :

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle aangegeven uren met uitzondering van deze onder codes 10, 11, 50, 51, 60 en 61; met de uren die overeenstemmen met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding wordt eveneens rekening gehouden bij de berekening van Z
waarbij U = het gemiddelde aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op het tweede cijfer na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond)

De som, per werkgeverscategorie, van alle µ geeft µ(c). Men houdt geen rekening met de tewerkstellingslijnen waarvoor een code is ingevuld in de zone "type leerovereenkomst".

µ(c) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(c) > 1, dan is de waarde van µ(c) = 1).

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 9 november 2006 bepaalt voor het eerste en tweede kwartaal 2007 het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdrage verschuldigd voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf.

Voor de kwartalen 1 en 2 2007 blijft het bedrag van de forfait ongewijzigd en bedraagt:

  • € 515 voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • € 505 voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • € 430 voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

Ter herinnering, het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

1/ De CAO’s van 10 mei 2007 en van 21 juni 2007 gesloten binnen het paritair comité voor het bouwbedrijf ( PC n° 124) bepaalt de bedragen van de forfaitaire bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf voor het 3de en 4de kwartaal 2007.

Voor de kwartalen 3 en 4 2007, blijft het bedrag van het forfait onveranderd en bedraagt:

  • 515 € voor de werkgevers met categorieën 024 en 224,
  • 505 € voor de werkgevers met categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 430 € voor de werkgevers met categorieën 026 en 226.

2/ Er is nu bijkomend een vermindering van het bedrag van de forfaitaire bijdrage voorzien ingeval de werknemer minstens 58 jaar oud is op de laatste dag van het kwartaal.

Voor die werknemers van minsten 58 jaar worden de forfaits in het 3de en 4de kwartaal:

  • 415 € voor de werkgevers met categorieën 024 en 224,
  • 405 € voor de werkgevers met categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 330 € voor de werkgevers met categorieën 026 en 226.

Deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Om de verlaagde forfaits te gebruiken in DMFA, werd een nieuw type bijdrage 1 gecreëerd voor het werknemerskengetal 826 en ingevoerd in de betrokken categorieën.

3/ Deze CAO’s voorzien eveneens een vermindering van de forfaits voor werknemers aangeworven na 30 juni 2007 en die, op moment van de aanwerving, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben. Deze verminderingen zijn van toepassing tijdens het kwartaal van aanwerving en de 7 volgende kwartalen.

Voor deze werknemers jonger dan 25 jaar worden de forfaits in het 3de en 4de kwartaal

  • 215 € voor de werkgevers met categorieën 024 en 224,
  • 205 € voor de werkgevers met categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 130 € voor de werkgevers met categorieën 026 en 226.

Omwille van technische redenen worden deze verlaagde forfaits voor de jongeren van minder dan 25 jaar niet toegepast in de DMFA. De werkgever betaalt het niet-verlaagde forfait en het Fonds voor Bestaanszekerheid zal aan de werkgever het verschil terugstorten tussen het betaalde bedrag en het verschuldigde bedrag.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

1/ De CAO van 25 oktober 2007, afgesloten in de schoot van het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124), legt voor het 1ste, 2de en 3de kwartaal 2008 de bedragen vast van de forfaitaire bijdrage aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf

Voor de kwartalen 1,2 en 3 2008, bedraagt het forfait :

  • 550 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • 539 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 459 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.

2/ Indien de werknemer minstens 58 jaar is op de laatste dag van het kwartaal, is een vermindering van het bedrag van de forfaitaire bijdrage voorzien.

Voor deze werknemers van minstens 58 jaar bedraagt het forfait voor de kwartalen 1,2 en 3 2008 :

  • 450 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
  • 439 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
  • 359 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

Om deze verlaagde forfaits toe te passen in de DMFA, moet type 1 aangegeven worden met het werknemerskengetal bijdrage 826.

3/ Deze CAO voorziet eveneens een vermindering van de forfaits voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben.
Deze verminderingen zijn toepasbaar gedurende het kwartaal van aanwerving bij de werkgever en de 7 volgende kwartalen. Een onderbreking van de tewerkstelling gedurende een of meer kwartalen verlengt de verminderingsperiode niet.
Onder eerste aanwerving bij een werkgever wordt verstaan, de eerste tewerkstelling als arbeider of leerplichtige waarvoor de bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid verschuldigd is.

Voor deze werknemers van minder dan 25 jaar bedraagt het forfait voor de kwartalen 1,2 en 3 2008 :

  • 250 € voor de werkgevers van de categorieën 024 et 224,
  • 239 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 et 254
  • 159 € voor de werkgevers van de categorieën 026 et 226.

Vanaf 2008/1 is voor het werknemerskengetal bijdrage 826 een nieuw type 2 gecreëerd en geïntegreerd in de betrokken categorieën.
Er werd voor deze gevallen een nieuwe zone 00896 « datum eerste aanwering » voorzien.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op het niveau van de werknemerslijn.

I.1 FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 13 juni 2008, afgesloten in de schoot van het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124), wijzigt voor het 4de kwartaal 2008 en het 1ste, 2de en 3de kwartaal 2009 de bedragen van de forfaitaire bijdrage aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf

Voor de kwartalen 4/2008, 1,2 en 3/2009:

  • bedraagt het bedrag van het gewone forfait :
    • 565 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 554 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 474 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.
  • het bedrag van het verlaagde forfait voor werknemers van minstens 58 jaar op het einde van het kwartaal bedraagt:
    • 465 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 454 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 374 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 1.
  • het bedrag van het verlaagde forfait gedurende 8 kwartalen voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving bij de betrokken werkgever, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben, bedraagt:
    • 265 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 254 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 174 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.

    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 2, alsook met de datum van eerste aanwerving in de zone 000896.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

I.2 FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS TRANSPORT EN LOGISTIEK

De collectieve arbeidsovereenkomst van 27/10/2008 gesloten in het paritair comité voor het vervoer en de logistiek voert, vanaf het 1ste kwartaal 2009, voor de arbeiders aangegeven onder kengetallen 015 en 027 (met inbegrip van de leerlingen vanaf het jaar waarin ze 19 jaar worden) in de werkgeverscategorie 083, een forfaitaire bijdrage in bestemd voor het Sociaal Fonds voor Transport en Logistiek ter financiering van een sectorale hospitalisatieverzekering.

Aldus wordt de bijdrage “826” met bijdragetype “0” ingevoerd in de bijdragevoeten.

Het forfaitair bedrag is 25 euro en de bijdrage wordt berekend op niveau van de werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn) zonder dat een berekeningsbasis moet worden vermeld.

Berekening van de bijdrage:

Formule : F × µ(t)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(t) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdrageverminderingen.

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen exclusief aangegeven met dagen en die aangegeven met dagen en uren.

Uitsluitend aangegeven met dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = alle dagen aangegeven met prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van X
waarbij Y= aantal dagen per week van het arbeidsregime.

Aangegeven in dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven met prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren van de maatpersoon

µ wordt afgerond op het tweede cijfer na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond).

De som van alle µ geeft µ(t).

µ(t) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(t) > 1, dan is de waarde van µ(t) = 1)

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS VOOR DE ONDERNEMINGEN VAN DE BRANDSTOFFENHANDEL

De CAO van 06/02/2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor de brandstoffenhandel (PC 127) zal vanaf het 2de kwartaal 2009, voor de arbeiders aangegeven onder kengetal 015 en 027 (met inbegrip van de leerlingen vanaf het jaar dat ze 19 worden), in de werkgeverscategorie 091, een forfaitaire bijdrage invoeren bestemd voor het Sociaal Fonds voor de ondernemingen van handel in brandstoffen ter financiering van een sectorale hospitalisatieverzekering.

Aldus zal de bijdrage “826” met bijdragetype “0” ingevoerd worden in het bijdragevoetenbestand.

De forfaitaire bijdrage bedraagt 25 euro en de bijdrage wordt berekend per werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn) zonder dat een berekeningsbasis moet worden vermeld.

Berekening van de bijdrage:

Formule : F × µ(b)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

De forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(b) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de verminderingen van bijdragen.

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen uitsluitend aangegeven in dagen en de tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren.

Aangegeven uitsluitend in dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = alle dagen aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de dagen die gedekt worden door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van X
waarbij Y = het aantal dagen van de arbeidsregeling per week

Aangegeven in dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 26, 30, 73 en 74;
de uren die overeenstemmen met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op twee cijfers na de komma (0,005 wordt afgerond naar boven).

De som van alle µ wordt µ(b).

µ(b) kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(b) > 1, dan is de waarde µ(b) = 1).

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS VOOR DE ONDERNEMINGEN VAN DE BRANDSTOFFENHANDEL

De inning van een forfaitair bedrag van 25 € (bijdrage 826) voor de werkgeverscategorie 091 (Paritair Comité van de brandstoffenhandel (PC 127)), die werd aangekondigd in de IESS 1/2009 vanaf het 2de kwartaal 2009, werd uitgesteld tot het 3de kwartaal 2009.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET SOCIAAL FONDS VOOR DE ONDERNEMINGEN VAN DE BRANDSTOFFENHANDEL

De inning van een bijdrage 826 voor en forfaitair bedrag van € 25 voor de werkgeverscategorie 091 (Paritair Comité van de brandstoffenhandel (PC 127)) is verschuldigd vanaf het derde kwartaal 2009 (cfr IESS 1/2009)

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET WAARBORG- EN SOIAAL FONDS VOOR DE VASTGOEDSECTOR

De CAO van 29/04/2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het beheer van gebouwen, de vastgoedmakelaars en de dienstboden (PC 323) voert vanaf het 3de kwartaal 2009 een forfaitaire bijdrage in ter financiering van het sectorale reservefonds bestemd voor het sectorale pensioenplan georganiseerd door het waarborg- en sociaal fonds voor de vastgoedsector. Deze bijdrage is verschuldigd voor de handarbeiders en bedienden aangegeven met codes 015, 024, 027, 484, 487en 495 (met inbegrip van de leerlingen vanaf het jaar waarin ze 19 jaar worden) onder de werkgeverscategorieën 112 en 113 en voor de dienstboden aangegeven met code 027 en 045 in de categorie 037.

Aldus werden de bijdragen “826” en “836” met type bijdrage “0" ingevoerd in het bijdragevoetenbestand. De forfaitaire bijdrage bedraagt € 59,63 (inclusief de bijzondere bijdrage van 8,86% op de extra-legale voordelen toegekend door de werkgevers in zake pensionering of voortijdig overlijden) en de bijdrage wordt berekend op niveau van de werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn) zonder dat een berekeningsbasis moet vermeld worden.

Berekening van de bijdrage:

F × µ(h)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(h) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de bijdrageverminderingen.

Men moet de tewerkstellingen die uitsluitend in dagen worden aangegeven onderscheiden van de tewerkstellingen die in dagen en uren worden aangegeven.

Aangegeven uitsluitend met dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = het aantal dagen aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 30 en 73;
de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van X
waarbij Y = het aantal dagen per week van het arbeidsregime.

Aangegeven met dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven met een prestatiecode verschillend van 4, 12, 30 en 73;
de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in rekening gebracht voor de berekening van Z
waarbij U = het gemiddeld aantal uren van de maatpersoon

µ wordt afgerond op twee cijfers na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond).

De som van alle µ per tewerkstelling geeft µ(h),

µ(h), per werknemerslijn kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(h) > 1, dan is de waarde µ(h) = 1)

Vanaf 1 januari 2010 is het niet meer het aantal tewerkgestelde werknemers op 30 juni van voorgaand jaar dat in aanmerking genomen wordt voor de bepaling van het aantal tewerkgestelde werknemers bij een werkgever, maar een gemiddelde over een referteperiode identiek aan deze waarmee rekening gehouden wordt voor de berekening van de bijdragevoet voor de FSO-bijdrage.

Het is nog altijd de belangrijkheidscode die toegekend werd aan de werkgever die bepalend blijft of sommige bijdragen bestemd voor het Fonds voor Bestaanszekerheid verschuldigd zijn, maar vanaf 1 januari 2010, werd de manier voor het bepalen van de belangrijkheidscode herzien (cfr. Punt VII 2) en dat kan een invloed hebben op de verschuldigdheid van de bijdrage voor bepaalde Fondsen.

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 25 juni 2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf (PC nr. 124) wijzigt de bedragen van de forfaitaire bijdrage verschuldigd voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf in het 4de kwartaal 2009 en het 1ste kwartaal 2010.

Voor de kwartalen 4/2009 en 1/2010:

  • bedraagt het bedrag van het gewone forfait :
    • 600 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 589 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 509 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.
  • het bedrag van het verlaagde forfait voor werknemers van minstens 58 jaar op het einde van het kwartaal bedraagt:
    • 500 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 489 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 409 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 1.
  • het bedrag van het verlaagde forfait gedurende 8 kwartalen voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving bij de betrokken werkgever, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben, bedraagt:
    • 300 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 289 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 209 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 2, alsook met de datum van eerste aanwerving in de zone 000896.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

Bijdrage bestemd voor het fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf

Een CAO van 6 november 2009 stelt dat voor de werkgevers die gemiddeld tijdens het 4de kwartaal van het (kalenderjaar - 2) en het 1ste tot en met het 3de kwartaal van het (kalenderjaar - 1) minder dan 20 werknemers tewerkstellen, de bestaanszekerheidsbijdragen verhoogd worden met 1,5%. Voor deze ondernemingen is een tegemoetkoming van het Fonds voor bestaanszekerheid voorzien in de terugbetaling van het gewaarborgd loon. Voorheen gold deze tegemoetkoming voor werknemers met minder dan 10 werknemers.

Het betreft de werkgeverscategorieën 024/026/044/054/224/226/244/254.
De verhoogde bijdrage bedraagt 14,77% (werknemerskengetal bijdrage 820 type bijdrage 0).
De basisbijdrage bedraagt 13,27 % (werknemerskengetal bijdrage 820 type bijdrage 5).

FORFAITAIRE BIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID VAN DE WERKLIEDEN UIT HET BOUWBEDRIJF

De CAO van 3 december 2009 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf (PC nr. 124) wijzigt de bedragen van de forfaitaire bijdrage verschuldigd aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf voor het 2de kwartaal 2010 tot en met het 1ste kwartaal 2011.

Voor het kwartaal 2/2010:

  • bedraagt het bedrag van het gewone forfait :
    • 607,50 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 596,50 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 516,50 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 0.
  • het bedrag van het verlaagde forfait voor werknemers van minstens 58 jaar op het einde van het kwartaal bedraagt:
    • 507,50 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 496,50 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 416,50 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 1.
  • het bedrag van het verlaagde forfait gedurende 8 kwartalen voor de arbeiders die aangeworven zijn na 30 juni 2007 en die, op het moment van de aanwerving bij de betrokken werkgever, de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben, bedraagt:
    • 307,50 € voor de werkgevers van de categorieën 024 en 224,
    • 296,50 € voor de werkgevers van de categorieën 044, 244, 054 en 254
    • 216,50 € voor de werkgevers van de categorieën 026 en 226.
    In de DMFA wordt deze bijdrage aangegeven met het werknemerskengetal bijdrage 826 en het type 2, alsook met de datum van eerste aanwerving in de zone 00896.

Al deze forfaits worden vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(c) op niveau van de werknemerslijn.

I. AANGIFTES VOOR DE VOEDINGSINDUSTRIE (PC 118) VANAF HET TWEEDE KWARTAAL 2004

De inrichting van een aanvullend pensioenfonds kan op ondernemingsvlak gebeuren. Onder invloed van de "wet tweede pensioenpijler" (WAP: de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (B.S. van 15 mei 2003)) worden evenwel meer en meer initiatieven genomen om een aanvullend pensioenplan in te richten op sectoraal vlak.

De RSZ int momenteel voor diverse sectoren een globale bijdrage voor het Fonds voor Bestaanszekerheid waarin voor alle werkgevers die onder de sector vallen de pensioenbijdrage vervat zit. Dit betekent dus dat ook de bijdragen bestemd voor het pensioenplan bij alle werkgevers worden geïnd, dus ook bij de werkgevers die een pensioenplan op ondernemingsvlak hebben. In feite int de RSZ dus "pensioenbijdragen" bij een aantal werkgevers die ze niet verschuldigd zijn. Deze worden doorgestort aan het fonds en moeten door het fonds teruggestort worden aan de betrokken werkgevers.

De voedingssector is de eerste sector die met de RSZ een akkoord gesloten heeft om de inning van de bijkomende pensioenbijdrage te laten gebeuren rekening houdend met de werkgevers die vrijgesteld zijn of die gekozen hebben voor "opting-out". Daarom wordt naast de basisbestaanszekerheidsbijdrage een bijkomende pensioenbijdrage voorzien.

De vrijgestelde werkgevers zijn diegenen die een pensioenplan op ondernemingsvlak hebben afgesloten vooraleer er een sectoraal plan werd ingesteld.

De werkgevers die kiezen voor "opting-out" zijn diegenen die ressorteren onder een Paritair Comité waarin een sectoraal plan wordt afgesloten, maar die een plan op ondernemingsniveau afsluiten op het moment van of na het afsluiten van het sectoraal plan. Deze werkgevers zijn enkel een solidariteitsbijdrage verschuldigd.

I.1. Aangiftes voor het tweede kwartaal 2004

Naast de basisbestaanszekerheidsbijdrage zal voor de handarbeiders (inclusief leerplichtigen-handarbeiders en gesubsidieerde contractuelen) een bijkomende bijdrage voorzien worden van 1,39% (bijdrage volledige deelname, waarvan 0,06% geldt als solidariteitsbijdrage) of van 0% (vrijgestelde werkgevers). Er wordt geopteerd om een bijdrage van 0% te voorzien omdat daardoor uitdrukkelijk moet aangegeven worden dat de werkgever niets verschuldigd is. Dit voorkomt dat kan "vergeten" worden de bijdrage aan te geven. Deze bijdrage wordt op dezelfde manier behandeld als de gewone bestaanszekerheidsbijdrage.
De werkgevers uit de suikernijverheid, die momenteel geen bestaanszekerheidsbijdrage verschuldigd zijn en die onder de algemene werkgeverscategorie '000' vallen, zullen in een aparte categorie '848' ondergebracht worden, waarvoor alleen de pensioenbijdrage voorzien wordt.

Bemerk dat de bijdrage voor opting-out pas vanaf het derde kwartaal 2004 zal kunnen toegepast worden. Weliswaar is voor het tweede kwartaal 2004 bij CAO een bijdrage voor opting-out van 0,06% vastgesteld, maar uit de gegevens die de RSZ van de sector ontving, blijkt dat geen enkele onderneming betrokken is.

Er wordt een werknemerskengetal 825 voorzien met een berekening op het niveau van de werknemer. In combinatie met het werknemerskengetal zijn twee types bijdrage mogelijk:

  • type '0': sectoraal aanvullend pensioen volledige bijdrage (VB). De bijdrage van 1,39% is verschuldigd.
  • type '8': pensioenplan op ondernemingsniveau vóór het moment van het afsluiten van het sectoraal plan. De werkgever is niets verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0%.

Per werkgever is slechts een van de twee bijdragevoeten van toepassing voor het geheel van de arbeiders. Hieronder vindt u een tabel waarin voor de werkgeverscategorieën van de sector voor de arbeiders de pensioenbijdragen opgenomen zijn en de wijzigingen van de basisbestaanszekerheidsbijdragen (1ste kwartaal 2004 <-> 2de kwartaal 2004).

Cat 048-052 848 051 058-158 258
VB basis VB basis VB basis VB basis VB basis
2004/1 0,00% 1,60% 0,00% 0% 0,00% 0,30% 0,00% 1,40% 0,00% 1,40%
2004/2 1,39 1,45% 1,39 0% 1,39 0,15% 1,39 1,00% 1,39 1,00%
I.2. Aangiftes voor het derde kwartaal 2004

Het werknemerskengetal 825 kan gecombineerd worden met een van de drie types bijdrage:

  • type '0': sectoraal aanvullend pensioen volledige bijdrage (VB). De bijdragevoet bedraagt 0,69% waarvan 0,03% geldt als solidariteitsbijdrage.
  • type '8': pensioenplan op ondernemingsniveau vóór het moment van het afsluiten van het sectoraal plan. De werkgever is niets verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0%.
  • type '2': werkgever die een plan op ondernemingsniveau afsluit op het moment van of na het afsluiten van het sectoraal plan. De werkgever is een solidariteitsbijdrage voor opting-out verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0,03%.
I.3. Overgangsfase 2004
aangiftes via de Portaalsite:

De verschillende mogelijkheden zullen aangeboden worden waarbij een ervan verplicht moet aangeduid worden.

aangiftes via File Transfer:

Het is eveneens verplicht het type bijdrage met het werknemerskengetal 825 aan te geven.
Indien geen van de verschillende bijdragen, inclusief de bijdrage met type 8 (bijdragevoet = 0%), werd toegepast, zullen niet-procentuele anomalieën en systeemcorrecties gegenereerd worden. Hierbij zal de hoogste bijdrage toegepast worden aangezien dit de bijdrage is die door de meeste werkgevers zal verschuldigd zijn.

In de overgangsfase zal de RSZ een controle a posteriori verrichten op de correcte aangifte van de bijdrage.

I.4. Periode vanaf 2005

Er wordt overwogen om een onmiddellijke controle bij ontvangst van de aangifte te voorzien.

I.5. Vrijgestelde werkgevers

De Erkende Sociale Secretariaten moeten bij hun aangeslotenen inlichtingen inwinnen om de toe te passen bijdragevoet te kennen. Evenwel heeft de RSZ voor het tweede kwartaal, omdat het de beginfase betreft, elk hoofdkantoor afzonderlijk op de hoogte gebracht van zijn aangeslotenen die vrijgesteld zijn en op wie dus type bijdrage '8' van toepassing is.

II. ANDERE SECTOREN

Er wordt voorzien dat vanaf 2005 ook andere sectoren in het systeem kunnen stappen.

III. BIJDRAGE VAN 8,86% OP AANVULLEND PENSIOEN (WERKNEMERSKENGETAL 851)

De bijzondere werkgeversbijdrage van 8,86% is verschuldigd op alle stortingen die de werkgever verricht om aan zijn personeelsleden of rechtverkrijgenden, buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen. De bijdrage is dus ook verschuldigd op stortingen die verricht worden aan een Fonds voor bestaanszekerheid en die bestemd zijn voor de financiering van een sectoraal pensioenfonds.
De werkgevers die kiezen voor opting-out en de werkgevers zonder pensioenplan op ondernemingsvlak zijn de bijdrage van 8,86% verschuldigd op het gedeelte van de stortingen die verricht worden voor hun personeel in het kader van het extra-legaal pensioen, maar niet op de solidariteitsbijdrage (bvb. voor werkgevers uit de voedingssector zonder pensioenplan op ondernemingsvlak: 1,33% x 8,86% voor het tweede kwartaal 2004 en 0,66% x 8,86% voor het derde kwartaal 2004).

Hieronder bevindt zich een niet-exhaustieve lijst van sectoren waarvoor een gedeelte van de bijdrage die door toedoen van de RSZ wordt geïnd en doorgestort wordt naar het Fonds voor bestaanszekerheid, bestemd is voor de financiering van een sectoraal pensioenfonds, zodat de bijdrage van 8,86% erop verschuldigd is.

Sectoren waarvoor een gedeelte van de bijdrage die door toedoen van de RSZ
Par. Com. Benaming Categorie
112 Garagebedrijf 064
124 Bouwbedrijf 024-026-044-054
126 Stoffering en houtbewerking 055
127 Handel in brandstoffen 091
127.02 Handel in brandstoffen Oost-Vlaanderen 081
130 Drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf 036
136 Papier- en kartonbewerking 089
149.01 Elektriciens: installatie en distributie 067-467
149.02 Koetswerk 065
149.04 Metaalhandel 077
I.1.1 WERKGEVERS IN DE VOEDINGSINDUSTRIE (PC 118)

Ter herinnering, vanaf de aangiften van het 3de kwartaal 2004, kan het werknemerskengetal 825 worden gecombineerd met 3 types van bijdragen:

  • type 0 : sectoraal aanvullend pensioen volledige bijdrage (VB). De werkgevers is een bijdrage verschuldigd van 0,69% waarvan 0,03% solidariteitsbijdrage.
  • type 8: de werkgever heeft een aanvullend pensioenplan op ondernemingsniveau vóór het moment van het afsluiten van het sectorale plan. De werkgever is niets verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0%.
  • type 2: de werkgever heeft een aanvullend pensioenplan op ondernemingsniveau afgesloten, op het moment of na de invoering van een aanvullend pensioenplan op niveau van de sector.
    De werkgever is een solidariteitsbijdrage “opting out” verschuldigd. De bijdragevoet bedraagt 0,03%.

Vanaf het eerste kwartaal 2005 zal een automatische controle worden uitgevoerd op het aangegeven type van de bijdragen en dit op basis van de gegevens die geleverd worden door de sectorale fondsen.

De sociale partners van het PC 304 (Paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf) hebben een cao afgesloten ter invoering van een sectoraal plan voor een aanvullend pensioen. De werkgevers met categorie 562 (Nederlandstalige werkgevers ressorterend onder het paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf en die een bijdrage verschuldigd zijn aan het Sociaal Fonds voor de podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap) zijn vanaf 1/2006 een bijdrage aanvullend pensioen verschuldigd.

In het bijdragevoetenbestand zijn de bijdragecodes 825 (arbeiders) en de nieuwe code 835 (bedienden, inclusief artiesten) voorzien.

Er is geen solidariteitsbijdrage mogelijk: ofwel is de volledige bijdrage verschuldigd, ofwel is er een bijdrage van 0 %. Aldus worden enkel de bijdragetypes 0 (volledige bijdrage) en 8 (vrijgesteld) voorzien. De sector heeft aan de RSZ een lijst overgemaakt met de werkgevers die vrijgesteld zijn.

De volledige bijdrage bedraagt 1,50%, inclusief 8,86 % (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen ) op het basisbedrag.

Binnen het paritair comité voor de zeevisserij (PC 143) werd een CAO afgesloten om vanaf het derde kwartaal 2006 een bijdrage sectoraal aanvullend pensioen te laten innen via de RSZ. Het gaat om de werkgevers die bij de RSZ ingeschreven zijn onder werkgeverscategorie '086' (vishandelaars-kopers in de vismijnen van de kust die personeel tewerkstellen in hun pakhuizen, gevestigd in of in de nabijheid van deze vismijnen en onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor de zeevisserij).

In het bijdragevoetenbestand wordt de code 825 voorzien.

Alle werkgevers nemen deel aan het sectorplan. Aldus wordt enkel type bijdrage '0' voorzien (volledige bijdrage). De bijdrage bedraagt 1,35%, inclusief 8,86% (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen) op het basisbedrag.

Binnen het paritair comité voor de bedienden uit de internationale handel, het vervoer en de aanverwante bedrijfstakken (PC 226) werd een CAO afgesloten tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel. Vanaf het eerste kwartaal 2007 zal in dit verband een bijdrage geïnd worden via de RSZ. Het gaat om de werkgevers die bij de RSZ ingeschreven zijn onder de werkgeverscategorieën 083 (werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het vervoer en behoren tot de subsectoren goederenvervoer ten lande voor rekening van derden, voor de goederenbehandeling voor rekening van derden en voor de afhandeling op luchthavens), 084 (werkgevers die onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor het vervoer en behoren tot de bedrijfssector "verhuizingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten") en 200 (werkgevers die onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor de bedienden uit de internationale handel, het vervoer en de aanverwante bedrijfstakken).

In het bijdragevoetenbestand wordt de code '835' voorzien.

Er is geen solidariteitsbijdrage mogelijk: ofwel is de volledige bijdrage verschuldigd (werkgevers die deelnemen aan het sectorplan), ofwel is er een bijdrage van 0 % (werkgevers die vrijgesteld zijn van deelname aan het sectoraal pensioenstelsel omdat ze een eigen stelsel van aanvullend pensioen hebben en die hiervoor het vereiste attest hebben overgemaakt). Aldus worden enkel de bijdragetypes 0 (volledige bijdrage) en 8 (vrijgesteld) voorzien. De sector heeft aan de RSZ een lijst overgemaakt met de werkgevers die vrijgesteld zijn. Via de Cd-rom met de repertoriumgegevens van de aangesloten werkgevers weten de Erkende Sociale Secretariaten welk type bijdrage van toepassing is.

De volledige bijdrage bedraagt 0,50 % inclusief 8,86% (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen) op het basisbedrag.

In de schoot van het paritair comité voor de betonindustrie (PC 106.02) werd een CAO afgesloten tot invoering van een aanvullend sectoraal pensioenstelsel.

Er werd eveneens een CAO afgesloten die de inning door de RSZ van de werkgeversbijdrage aan het sociaal fonds van de betonindustrie regelt.

Vanaf het derde kwartaal 2007 zullen in dit verband bijdragen geïnd worden door de RSZ. Het gaat om de werkgevers die bij de RSZ ingeschreven zijn onder de werkgeverscategorie 110.

In het bijdragevoetenbestand worden de codes 820 (bijdrage bestaanszekerheid) en 825 (bijdrage sectoraal pensioenfonds) voorzien.

Voor wat de bijdrage 825 betreft is er geen solidariteitsluik en zijn er geen werkgevers vrijgesteld. Aldus is enkel bijdragetype 0 (volledige bijdrage) mogelijk.

De bijdrage 820 bedraagt 2.39 %.

De bijdrage 825 bedraagt 0.55 % inclusief 8.86% (bijzondere bijdrage op de aanvullende pensioenen) op het basisbedrag.

In de schoot van de paritaire comités voor de ondernemingen van technische land- en tuinbouwwerken (PC 132), voor de landbouw (PC 144) en voor het tuinbouwbedrijf (PC 145) zijn CAO’s afgesloten om een sectorplan voor aanvullend pensioen in te stellen.

Vanaf het 1ste kwartaal 2008 wordt in dit verband een bijdrage geïnd door de RSZ. Het betreft de werkgevers met de categorieën 093,193, 094, 194, 294, 494, 594.

In het bijdragevoetenbestand is het werknemerskengetal bijdrage 825 geïntegreerd.

Er is geen solidariteitsbijdrage mogelijk en er zijn geen vrijgestelde werkgevers. Zodoende is enkel type bijdrage 0 (volledige bijdrage) mogelijk.

De totale bijdrage bedraagt 1,09%, de bijdrage van 8,86% (bijzondere bijdrage op aanvullende pensioenen) inbegrepen. De bijdrage is niet verschuldigd voor de gelegenheidswerknemers.

Een gelijkaardige inning gebeurt vanaf het 1ste kwartaal 2008 in het paritair comité voor de schoonmaak (PC 121) waar de bijdrage 1,50% bedraagt voor de werkgevers met categorie 066.

Binnen het paritair comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector (PC 331), paritair subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap (PC 318.02), paritair subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Vlaamse Gemeenschap (PC 319.01) en paritair subcomité voor de socio-culturele sector van de Vlaamse Gemeenschap (PC 329.01) werden CAO’s afgesloten om een bijkomend sectoraal pensioenplan in te voeren.

Vanaf het 4de kwartaal 2008, moet door de RSZ een bijdrage die eraan gekoppeld is geïnd worden.
Het betreft de werkgevers die ingeschreven zijn met categoriekengetal 122, 322, 211, 062, 262 en 076.

In het bijdragevoetenbestand werden de bijdragekengetallen 825 en 835 ingevoerd.

Voor de categorieën 211, 122, 322 en 076 is er geen solidariteitsbijdrage mogelijk en zijn er geen vrijgestelde werkgevers. Aldus is enkel bijdragetype 0 (volledige bijdrage) toegelaten voor deze categorieën.
Anderzijds, voor de categorieën 062 en 262 is er geen solidariteitsbijdrage mogelijk, maar bepaalde werkgevers kunnen vrijgesteld zijn van toetreding tot het stelsel van het sectoraal pensioenplan als zij hun eigen bijkomend pensioenplan hadden en daarvoor het vereiste attest geleverd hebben. Aldus zijn de bijdragetypes 0 (volledige bijdrage) en 8 (vrijstelling) voorzien. De sector heeft aan de RSZ een lijst overgemaakt met alle vrijgestelde werkgevers. Via het signaal met de gegevens uit het repertorium voor de betrokken werkgevers, weten de sociale secretariaten welk bijdragetype van toepassing is.

Een aantal werkgevers met de categorie 076 of 262 zullen in het repertorium de pensioencode “9” krijgen (= buiten toepassingsgebied). Het betreft meer bepaald werkgevers die onder een paritair comité vallen waarop geen sectorplan van toepassing is. In dergelijk geval moet de bijdrage 825/835 niet aangegeven worden.

De volledige bijdrage bedraagt 0,70% met inbegrip van de 8,86% (bijzondere bijdrage voor de aanvullende pensioenen), verschuldigd op het basisbedrag.

Tweede pensioenpijler grafische sector:

Vanaf het derde kwartaal 2010 zal in de categorie 036 (drukkerijen) voor de arbeiders een forfaitaire bijdrage geïnd worden in het kader van de tweede pensioenpijler.

Er zullen vrijgestelde werkgevers zijn die in het werkgeversrepertorium de pensioencode ‘8’ zullen krijgen.

Het werknemerskengetal 826 kan hiervoor niet gebruikt worden. Er wordt een nieuw werknemerskengetal 827 voorzien, maar dit betekent ook dat voor de vastgoedsector (cat 112, 113, 037) vanaf 2010/3 zal overgestapt worden van 826/836 naar 827/837.

Tweede pensioenpijler beschutte en sociale werkplaatsen Vlaamse Gemeenschap:

Naar analogie met de reeds bestaande regeling in het PC 319.01 (cat 062), het PC 329.01 (cat. 076, 262), het PC 331 (cat 122, 322) en het PC 318.02 (cat 211), wordt vanaf het derde kwartaal 2010 in het PC 327.01 (cat 373, 473) voor het eerst een procentuele bijdrage in het kader van de tweede pensioenpijler geïnd door de RSZ.

Er zullen vrijgestelde werkgevers zijn die in het werkgeversrepertorium de pensioencode ‘8’ zullen krijgen.

De werknemerskengetallen 825/835 zullen voorzien worden in de categorieën 373 en 473.

TWEEDE PENSIOENPIJLER VOOR DE GRAFISCHE SECTOR

De CAO van 01/07/2010, gesloten in het Paritair Comité voor het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf (PC 130), voert vanaf het 3de kwartaal 2010, een forfaitaire bijdrage in voor de financiering van een sectoraal aanvullend pensioen voor de arbeiders aangegeven onder de werknemerskengetallen 015, 024 en 027 (met uitzondering van de leerlingen vanaf het jaar waarin ze 19 jaar worden) in de werkgeverscategorie 036.
De arbeiders die tewerkgesteld worden in een onderneming van de dagbladpers zijn niet betrokken bij de maatregel.
De vrijgestelde werkgevers zullen pensioencode “8” krijgen in het werkgeversrepertorium.

Zoals aangekondigd in de IESS van 2/2010, werd de code “827” met bijdragetypes “0” en “8” ingevoerd in het bijdragevoetenbestand. Het forfaitair bedrag is 136 € voor 3 en 4/2010 en 34 € vanaf 1/2011 (met inbegrip van de bijzondere bijdrage van 8,86% op stortingen van werkgevers voor de vorming van een buitenwettelijk pensioen en wordt aangegeven op het niveau van de werknemerslijn (blok 90001 – bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn).

Berekening van de bijdrage:

Formule : F × µ(d)

De berekening gebeurt op basis van een forfait in functie van de geleverde prestaties.

Het forfait wordt vermenigvuldigd met de prestatiebreuk µ(d) op niveau van de werknemerslijn.

Bepaling van de prestatiebreuk:

De factor µ wordt berekend per tewerkstelling op dezelfde manier als voor de verminderingen van bijdragen.

Men moet een onderscheid maken tussen de tewerkstellingen uitsluitend aangegeven met dagen en de tewerkstellingen aangegeven met dagen en uren.

Aangegeven uitsluitend met dagen:

µ = X ∕ (13 × Y)

waarbij X = alle dagen aangegeven in de DMFA met een code verschillend van 4, 21, 22, 25, 26, 30, 72, 73,74, de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen *
waarbij Y = het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel

Aangegeven met dagen en uren:

µ = Z ∕ (13 × U)

waarbij Z = alle uren aangegeven in de DMFA met een prestatiecode verschillend van 4, 21, 22, 25, 26, 30, 72, 73,74, de uren die overeenstemmen met dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding worden niet in aanmerking genomen * waarbij U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon

µ wordt afgerond op 2 cijfers na de komma (0,005 wordt naar boven afgerond)

De som van alle µ per tewerkstellingslijn geeft µ(d).
µ(d) per werknemerslijn kan niet hoger zijn dan 1 (als µ(d) >1, dan is µ(d) = 1)

* In 3/2010 houden de controleprogramma’s rekening met de verbrekingsvergoedingen. De werkgevers die in 3/2010 overgegaan zijn tot ontslagen met verbrekingsvergoeding kunnen bij het Fonds een aanvraag tot terugbetaling van de teveel betaalde bijdragen indienen.

Artikel 7 van de Programmawet van 11 juli 2005 (Belgisch staatsblad van 12 juli 2005) legt het bedrag vast van de solidariteitsbijdrage, verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers die plaatsvindt gedurende de periode van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen met uitzondering van de maanden juli, augustus en september. (cfr. Punt 3.6.01 voor de notie niet onderworpen student)

Vanaf 1 juli 2005 is de solidariteitsbijdrage als volgt vastgelegd :

8% ten laste van de werkgever en 4,5% ten laste van de werknemer
of een totaal van 12,5% voor het 1ste, 2de en 4de kwartaal van het jaar ;

5% ten laste van de werkgever en 2,5% ten laste van de werknemer
of een totaal van 7,5% voor het 3de kwartaal van het jaar.

Ongeacht het kwartaal wordt deze aangegeven onder code 840 (handarbeiders) of 841 (hoofdarbeiders).

Ter herinnering, de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid van de werknemers die plaatsvindt gedurende de periode van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen, verschilt in het derde kwartaal van het jaar en bedraagt voor 3/2006:

5% ten laste van de werkgever en 2,5% ten laste van de werknemer,
vandaar een totaal van 7,5% voor het 3de kwartaal van het jaar.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder de codes 840 (handarbeiders) en 841 (bedienden).

Ter herinnering, de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten niet onderworpen aan het stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers tijdens de perioden van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen verschilt ten opzichte van het 3de kwartaal en bedraagt voor 4/2006:

8% ten laste van de werkgever en 4,5% ten laste van de werknemer,
vandaar een totaal van 12,5% voor het 4de kwartaal 2006 en het 1ste en 2de kwartaal 2007.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder de codes 840 (handarbeiders) en 841 (bedienden).

Ter herinnering, de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de tewerkstelling van studenten niet onderworpen aan het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers tijdens de perioden van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen verschilt ten opzichte van het 3de kwartaal en bedraagt voor het 4de kwartaal:

8,01% ten laste van de werkgever en 4,5% ten laste van de werknemer,
vandaar een totaal van 12,51% voor het 4de kwartaal 2008 en het 1ste en 2de kwartaal 2009.

Deze bijdrage wordt aangegeven onder de codes 840 (handarbeiders) en 841 (bedienden).

Titel II van hoofdstuk V van de Programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004) en de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005) die in werking treden vanaf 31 maart 2006 creëren een wettelijk kader dat de Koning toelaat om de voorwaarden en modaliteiten te bepalen aan de hand waarvan de bijdragen kunnen worden geïnd en de inhoudingen worden verricht op de aanvullende vergoedingen die buiten het kader van het brugpensioen aan de oudere werknemers worden toegekend bovenop bepaalde sociale uitkeringen.

Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2006) verplicht vanaf 1 april 2006 of vanaf 1 januari 2007 al naargelang het geval, de betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen op de aanvullende vergoedingen toegekend aan oudere werknemers van minstens 50 jaar oud in toepassing van een individueel akkoord of een akkoord op ondernemingsvlak of in toepassing van een sectoraal akkoord wanneer het gaat over aanvullingen op uitkeringen bij volledige werkloosheid of op uitkeringen bij voltijdse of halftijdse loopbaanonderbreking.

Deze nieuwe maatregelen beantwoorden aan de wil van de regering om de ontwikkeling te ontmoedigen van een alternatief systeem van brugpensioenen, dat goedkoop en niet gereglementeerd is en ingaat tegen het streven om de tewerkstellingsgraad van de oudere werknemers te verhogen en dat afbraak doet aan het solidariteitsprincipe van de sociale zekerheid, omdat er in het huidige systeem geen enkele sociale bijdrage verschuldigd is op de aanvullende vergoedingen toegekend in dit kader.

Betrokken werkgevers:
  • De werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, meer bepaald de werkgevers uit de private sector, de openbare kredietinstellingen en de Nationale Loterij.
  • en die aan hun werknemers van minstens 50 jaar oud een aanvullende vergoeding toekennen bovenop een uitkering bij volledige werkloosheid of bovenop een uitkering bij tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5) of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, in toepassing van een individueel akkoord, een bedrijfsakkoord of een sectoraal akkoord.

Zijn uitgesloten:

  • de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het stads- en streekvervoer (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03)
  • de werkgevers die ressorteren onder een paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs (PC 152 of 225)
Betrokken werknemers:

Werknemers die minstens 50 en minder dan 65 jaar oud zijn (64 jaar voor de vrouwen tot 31/12/2008)

  • die genieten van een aanvullende vergoeding bovenop een uitkering bij volledige werkloosheid of bovenop een uitkering bij tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5) of de vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking
  • waarvan de aanvullende vergoeding voor het eerst werd toegekend na 31 december 2005
  • die, in geval van ontslag, ontslagen zijn na 30 september 2005
  • die de aanvullende vergoeding niet voor het eerst genoten voor de leeftijd van 45 jaar

De bijdrage is verschuldigd vanaf de maand waarin de werknemer 50 jaar wordt en tot de maand die voorafgaat aan zijn 65e (64e) verjaardag.

Uitsluitingen:

Zijn niet onderworpen aan de bijdragen: de aanvullende vergoedingen die toegekend worden in het kader van:

  • de eindeloopbaanmaatregelen voorzien in de non-profitsector die werden erkend door de Minister van Werk
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is voor onbepaalde duur in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, binnen een paritair comité of een subcomité, die al van kracht was op 31 december 2000 en die van toepassing is op alle werknemers, ongeacht hun leeftijd of anciënniteit
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is voor bepaalde duur in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, binnen een paritair comité of een subcomité, die van toepassing is op alle werknemers, ongeacht hun leeftijd of anciënniteit en die al van kracht was op 31 december 2000 en ononderbroken werd verlengd en, vanaf 1 april 2006, zonder uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag (met uitzondering van een indexaanpassing of herwaardering op basis van een coëfficiënt vastgelegd door de Nationale Arbeidsraad).
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is voor bepaalde duur, die voorziet dat de periode van toekenning de 150 dagen niet overschrijdt en die al van kracht was op 31 december 2000 en ononderbroken werd verlengd en, vanaf 1 april 2006, zonder uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag (met uitzondering van een indexaanpassing of herwaardering op basis van een coëfficiënt vastgelegd door de Nationale Arbeidsraad).
  • CAO nr. 46 of een gelijkwaardige CAO waarbij de aanvullende vergoeding werd toegekend naar aanleiding van het ontslag van een werknemer van 50 jaar of ouder die na een periode van nachtwerk wenste over te schakelen naar een normaal arbeidsregime en aan wie de werkgever dit type tewerkstelling niet kon aanbieden
  • het conventioneel brugpensioen
  • ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
  • CAO nr. 77 betreffende één vijfde loopbaanvermindering
  • CAO nr. 77 betreffende één vijfde loopbaanvermindering voor werknemers van 50 jaar of ouder
Bedragen van de bijdrage:

Vanaf 1 april 2006 zijn de aanvullende vergoedingen toegekend in toepassing van individuele akkoorden, bedrijfsakkoorden of CAO’s gesloten na 30 september 2005 (behalve als deze CAO een CAO verlengt die gesloten werd voor 1 oktober 2005, zonder onderbreking en zonder verhoging van het bedrag of uitbreiding van de werknemersdoelgroep) onderworpen aan:

  • een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage verschuldigd aan de RSZ die overeenkomt met de basisbijdrage sociale zekerheid (32,25% berekend op de aanvullende vergoeding)
  • een maandelijkse inhouding ten laste van de werknemer verschuldigd aan de RVP (3,5% berekend op de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding). Deze inhouding moet beperkt worden opdat het bedrag van de sociale uitkering samen met de aanvullende vergoeding niet lager zou zijn dan € 1139,80 per maand voor de gerechtigden zonder gezinslast en € 1372,91 voor de gerechtigden met gezinslast
  • en een maandelijkse inhouding ten laste van de werknemer, op de werkloosheidsuitkering, ingehouden door de RVA (3% berekend op de aanvullende vergoeding en de werkloosheidsuitkering). Deze inhouding tezamen met de inhouding van 3,5% moet worden beperkt opdat het bedrag van de sociale uitkering samen met de aanvullende vergoeding niet lager zou zijn dan € 1139,80 per maand voor de gerechtigden zonder gezinslast en € 1372,91 voor de gerechtigden met gezinslast.

Deze bedragen zijn van toepassing op 01/04/2006. Het systeem is gelijkaardig aan dat van het conventioneel brugpensioen.

Vanaf 1 januari 2007 is enkel de werkgeversbijdrage voor de RSZ verschuldigd indien de aanvullende vergoedingen werden toegekend krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in de schoot van een paritair (sub-)comité vóór 1 oktober 2005 of een gelijkwaardige CAO (zie boven) als die niet voorziet in de toekenning van de aanvullende vergoeding aan alle werknemers van 55 jaar of ouder die hun werk voortzetten.

Het bijdragepercentage neemt af in functie van de leeftijd van de werknemer (van 30 % voor diegenen die jonger zijn dan 52 jaar tot 6 % vanaf 60 jaar). Bovendien is vanaf 55 jaar een bedrag van € 130 vrijgesteld (te indexeren en te herwaarderen door de NAR).

Verhogingen en verminderingen
1. In geval van halftijdse loopbaanvermindering

Indien de werknemer vrijgesteld wordt van de uitoefening van de resterende halftijdse arbeidsprestaties worden de bijdragen en inhoudingen verdubbeld.

Daarentegen worden, voor de aanvullende vergoedingen toegekend op basis van sectorale akkoorden, de inhoudingpercentages voor de RVP en de RVA verminderd met 95% indien de werknemer de halftijdse arbeidsprestaties verder blijft uitoefenen en de bijdragevoet voor de werkgeversbijdrage verschuldigd aan de RSZ wordt verminderd met 95% als de werknemer met loopbaanonderbreking de halftijdse prestaties verder blijft uitoefenen en als hij vervangen wordt volgens de voorwaarden voorzien in een sectorale CAO gesloten voor 1 april 2006 of een CAO gesloten in de schoot van de NAR.

2. Inhoud van de sectorale CAO’s:

Vanaf 1 januari 2007 worden de bijdragevoeten en inhoudingpercentages verhoogd, indien ofwel in de overeenkomst afgesloten vóór 31 december 2007 uitdrukkelijk voorzien wordt dat in geval van werkhervatting de uitbetaling van de vergoeding onderbroken wordt ofwel in de overeenkomst afgesloten vanaf 1 januari 2008 niet uitdrukkelijk vermeld wordt dat de aanvullende vergoeding verder doorbetaald wordt in geval van werkhervatting of het aanvatten van een zelfstandige activiteit; zij worden respectievelijk 64,50 % voor de RSZ, 7% voor de RVP en 6% voor de RVA.

Werkhervatting

Vanaf 1 januari 2007 zijn de bijdragen en inhoudingen niet meer verschuldigd als de werknemer het werk hervat als loontrekkende of zelfstandige bij een andere werkgever of bij een werkgever die niet behoort tot dezelfde groep dan diegene die de aanvullende vergoeding rechtstreeks of onrechtstreeks betaalt en de werknemer de aanvullende vergoeding blijft ontvangen op voorwaarde dat:

  • de overeenkomst gesloten vóór 31 december 2007 niet expliciet voorziet in een onderbreking van de uitbetaling van de vergoeding bij werkhervatting
  • de overeenkomst gesloten vanaf 1 januari 2008 expliciet vermeldt dat de aanvullende vergoeding verder doorbetaald wordt in geval van werkhervatting of het aanvatten van een zelfstandige activiteit

Vanaf 1 januari 2007 zijn de werkgeversbijdrage en de inhouding voor de RVP verschuldigd tijdens de werkhervatting en worden de bijdragevoeten verdubbeld indien deze laatste voorwaarden niet worden vervuld.

Indien de werknemer werkt voor zijn vroegere werkgever of voor een werkgever die behoort tot dezelfde groep, wordt de aanvullende vergoeding beschouwd als loon en wordt ze onderworpen aan de gewone bijdragen.

Manier van invullen van de RSZ-aangifte van 2/2006

Op de website van de sociale zekerheid zal er een macro ter beschikking gesteld worden van de werkgevers om hen te helpen bij het bepalen of een bijdrage verschuldigd is.

Om deze nieuwe bijdragen vanaf 2/2006 aan te geven, werden twee nieuwe werknemerskengetallen gecreëerd:

  • 883 voor de ontslagen werknemers voor wie een bijdrage op de aanvullende vergoedingen verschuldigd is
  • 885 voor de werknemers in loopbaanonderbreking voor wie een bijdrage op de aanvullende vergoedingen verschuldigd is

Het te vermelden type van de bijdragen is in beide gevallen 0.

Op de aangiften ingediend via File transfer:

Twee nieuwe functionele blokken moeten gebruikt worden:

  • Het blok 90336 “Aanvullende Vergoedingen”, verbonden aan blok 90012 “Werknemerslijn”
  • en het blok 90337 “Aanvullende Vergoedingen – bijdragen” verbonden aan het blok hierboven.
Het gemeenschappelijk blok” Aanvullende Vergoedingen” bevat volgende informatie:
  • Het stamnummer van de werkgever als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende (zone 00815)
  • Het paritair comité waaronder de werknemer valt op het moment waarop de aanvullende vergoeding wordt toegekend (zone 00046)
  • De datum waarop de aanvullende vergoeding voor het eerst werd toegekend (zone 00823)
  • Het type akkoord op basis waarvan de aanvullende vergoeding werd toegekend (zone 00824):
    • Sectoraal akkoord < 1/10/2005 of gelijkgesteld
    • Sectoraal akkoord > 1/10/2005
    • Bedrijfsakkoord of individueel akkoord
  • De notie halftijdse loopbaanonderbreking (zone 00825)
  • De notie vrijstelling van prestaties als de werknemer in halftijdse loopbaanonderbreking is (zone 00826)
  • De notie vervanging volgens een CAO als de werknemer in loopbaanonderbreking niet is vrijgesteld van prestaties (zone 00827)
  • Het INSZ van de vervanger (zone 00749): één enkel INSZ per kwartaal is voldoende.
    • Van 2/2006 tot 4/2006 is dit gegeven niet verplicht als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende, maar het zal later verplicht worden.
    • Als in de loop van het kwartaal zich twee verschillende situaties voordoen voor een zelfde zone (behalve zones 00823 of 00749) moet het blok verdubbeld worden.
      Voor de zones 00824, 00825, 00826 en 00827 zal de mogelijkheid tot verdubbeling pas effectief zijn met de aangiften voor 3/2006 (vanaf 1 oktober 2006), maar met terugwerkende kracht voor 2/2006.
Het blok “Aanvullende Vergoedingen- bijdragen” bevat volgende informatie:
  • Het werknemerskengetal van de bijdrage (zone 00082): 883 of 885 voor 2/06 tot en met 4/06
  • Type bijdrage (zone 00083): altijd “0” voor 2/06 tot en met 4/06
  • De notie aanpassing bedrag van de vergoeding (zone 00829) als het bedrag van de maandelijkse vergoeding wijzigt in de loop van het kwartaal
  • Maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding (zone 00830)
  • Aantal maanden (zone 00831)
  • Bedrag van de bijdrage (zone 00085)

Als in de loop van het kwartaal het maandelijkse bedrag van de aanvullende vergoeding varieert (verschillende noties in de zone 00829) dan moet het blok worden verdubbeld (of verdrievoudigd).

Men vindt een meer uitgebreide beschrijving van deze verschillende zones in het glossarium.

Op de aangiften ingediend via de portaalsite:
Dezelfde gegevens worden gevraagd en de bijdrage wordt automatisch berekend.

Berekening van de bijdrage

Voor elk blok “Aanvullende vergoeding – bijdragen” wordt de bijdrage als volgt berekend:

Berekeningsbasis × bijdragevoet

Waarbij de berekeningsbasis = bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden
Behalve:
– als de notie vrijstelling = 1 bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2
– als de notie vervanging =1 bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 5%
Manier van invullen van de aangifte bij de RVP

Net zoals voor de bijdragen op het conventioneel brugpensioen moet iedere debiteur zich laten inschrijven bij de RVP en het bedrag van de inhouding overmaken tijdens de maand die volgt op de maand van de inhouding met een rechtvaardigende verklaring van de verschuldigde bedragen.

Meer informatie kan u bekomen bij de RVP.

Het Koninklijk Besluit van 25 februari 2007 tot wijziging van Koninklijk Besluit van 22 maart 2006 tot invoering van een speciale patronale socialezekerheidsbijdrage op sommige aanvullende vergoedingen in het kader van het generatiepact en tot vaststelling van de uitvoeringsregelen van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 22 maart 2007) annuleert de bijdrage die vanaf 1 januari 2007 werd voorzien op de aanvullende vergoedingen die werden toegekend op basis van collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair (sub-)comité voor 1 oktober 2005.

Bij de overeenkomsten die buiten het toepassingsgebied vallen, moeten dus toegevoegd worden:

  • een collectieve arbeidsovereenkomst die werd afgesloten voor een onbepaalde duur in de Nationale Arbeidsraad, in de schoot van een paritair comité of een paritair subcomité en die al van kracht was op 30 september 2005
  • een collectieve arbeidsovereenkomst die voor bepaalde tijd werd afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, in de schoot van een paritair comité of een paritair subcomité en die al van kracht was op 31 september 2005 en ononderbroken werd verlengd en, sinds 1 september 2005, zonder uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag (met uitzondering van een indexering of herwaardering op basis van een door de Nationale Arbeidsraad bepaalde coëfficiënt)

Anderzijds voorzag het Koninklijk Besluit van 22 maart 2006 dat in het kader van het Generatiepact en tot vaststelling van de uitvoeringsregelen van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen ( Belgisch Staatsblad van 31 maart 2006) een bijzondere patronale socialezekerheidsbijdrage invoerde op sommige aanvullende vergoedingen dat vanaf 1 januari 2007 de bijzondere werkgeversbijdrage verschuldigd op aanvullende vergoedingen toegekend bovenop een werkloosheidsuitkering werden verdubbeld gedurende de periode van werkloosheid indien

  • voor de overeenkomst gesloten voor 1 januari 2008 voor de periode van 1 april 2006 tot 31 december 2007 voorziet dat in geval van werkhervatting de uitbetaling van de vergoeding onderbroken wordt;
  • vanaf 1 januari 2008, de overeenkomst niet expliciet vermeldt dat de aanvullende vergoeding verder doorbetaald wordt in geval van werkhervatting of het aanvatten van een zelfstandige activiteit.

Als de inhoud van de overeenkomst van die aard is en de aanvullende vergoeding wordt doorbetaald, blijven de bijdragen verschuldigd en worden ze ook verdubbeld gedurende de periode van werkhervatting.

In de DmfA:

Om deze aanpassingen door te voeren worden er twee zones van het blok « Aanvullende vergoedingen» gewijzigd of gecreëerd:

  • in de zone ‘type akkoord’ op basis waarvan de aanvullende vergoeding werd toegekend (zone 00824) wordt de waarde 0, « sectorale cao voor 1/10/2005 of gelijkgesteld», geannuleerd met terugwerkende kracht naar 2/2006 omdat het onderscheid binnen de sectorale CAO’s niet meer nodig is.
  • de zone « Maatregelen voorzien in geval van werkhervatting» (zone 00853) werd gecreëerd om te preciseren of de inhoud van de overeenkomst wel of niet voldoet aan de voorwaarden in geval van werkhervatting.

Als dit niet het geval is, wordt het basisbedrag voor de berekening van de bijdragen verdubbeld.

Net zoals in het kader van de brugpensioenen aanvaardt de RSZ dat de werkgever het totaal bedrag van de aanvullende vergoedingen in één keer stort en op dat moment de daarbijhorende bijdragen betaalt aan de RSZ.

Als een werkgever opteert voor de kapitalisatie, moet hij het (of de) maandbedrag(en) van de aanvullende vergoeding en het aantal erdoor gedekte maanden aangeven, maximaal tot op de pensioenleeftijd van de begunstigde.

Praktisch gezien vult de werkgever in de DMFA, op het moment van de storting, het functioneel blok 90336 “Aanvullende vergoeding” in en in het blok 90337 “Aanvullende vergoeding – bijdrage” werd een nieuwe zone 00892 “Notie kapitalisatie” gecreëerd om te signaleren dat hij geopteerd heeft voor dit systeem zodat het toegelaten wordt om in de zone 00831 meer dan 3 maanden aan te geven.

Er worden geen andere formaliteiten gevraagd.

Wij vestigen de aandacht op het feit dat deze berekening definitief is en dat de werkgever in de toekomst geen aanpassing van de gestorte bijdragen kan vragen zelfs al evolueert de situatie van de werknemer of de werkgever of indien de wetgeving wijzigt.

Als de werknemer de leeftijd van 50 jaar nog niet bereikt heeft op het moment van zijn ontslag en er dus nog geen bijdragen verschuldigd zijn, kan de werkgever de procedure van kapitalisatie toepassen en zonder te wachten tot de begunstigde de leeftijd van 50 jaar heeft de aangifte doen van de bijdrage op het moment van het storten van de aanvullende vergoeding. Evenwel zal het technisch slechts mogelijk zijn om deze gegevens in te voeren in de DMFA als de aanpassingen 2008/1 (1 april 2008) in productie gesteld worden maar er is wel een retroactief effect voorzien tot 2006/2.

Anderzijds moet een correctie gebeuren voor wat betreft de maand tot en met dewelke de bijdragen verschuldigd zijn. Het betreft de maand waarin de werknemer de pensioenleeftijd bereikt en niet de maand die eraan voorafgaat zoals vermeld werd in de IESS van 2/2006.

De bijdrage op de aanvullende vergoedingen op werkloosheidsuitkeringen en op uitkeringen voor loopbaanonderbreking zijn niet verschuldigd op aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van tijdskrediet bedoeld in hoofdstuk 2 van titel 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis.

Het harmoniseringsproject van de bijdragen die worden geïnd op de aanvullende vergoedingen bij brugpensioen en bij bepaalde werkloosheidsuitkeringen of bij tijdskrediet dat werd ingevoerd door hoofdstuk VI van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) en dat in werking zou treden op 1 april 2007 is uitgesteld naar een latere datum.

Alleen de artikelen 114 en 115 van voornoemde wet zullen van kracht zijn vanaf 1 januari 2007. Dit heeft tot gevolg dat de aanvullende vergoedingen die in het kader van een brugpensioen of een pseudo-brugpensioen uitbetaald blijven worden tijdens een periode van werkhervatting niet beschouwd worden als loon onderhevig aan gewone bijdragen, maar dat ze nog steeds beschouwd zullen worden als aanvullende vergoedingen bij brugpensioen, bij sommige werkloosheidsuitkeringen of bij tijdskrediet.

Momenteel is er geen wettelijke basis om deze vergoedingen toegekend in het kader van brugpensioen uit te sluiten uit de verschuldigde bijzondere bijdragen in het geval van conventioneel brugpensioen.

In afwachting van de inwerkingtreding van dit project, blijven de oude regels voor de toepassing van de wet en de oude modaliteiten van aangifte van kracht.

Het project “DeCavaA”, ter harmonisering van de bijdragen die geïnd worden op aanvullende vergoedingen bij brugpensioenen of bij sommige uitkeringen in geval van werkloosheid of tijdskrediet, treedt in werking op 1 april 2010.

Het doel was om de administratieve rompslomp van werkgevers te rationaliseren en te verminderen door de inning van alle patronale bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen te centraliseren bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Voorheen was deze inning immers verdeeld over de RVP, de RSZ en de RVA. Voortaan zal één enkele driemaandelijkse aangifte en storting aan de RSZ volstaan.

Een vijftigtal wetteksten en reglementeringen werden bijeengevoegd, en er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal verouderde maatregelen af te schaffen en om de bepalingen en modaliteiten van de inning te harmoniseren. Bovendien worden de patronale forfaitaire bijdragen bijeengevoegd en versmolten tot een percentuele bijdrage die varieert naargelang de leeftijd van de bruggepensioneerde. De inhoudingen worden eveneens samengevoegd en worden volledig berekend op de aanvullende vergoeding van de debiteur. Een betere controle op de toepassing van de maatregelen wordt bevorderd door een grotere informatieuitwisseling tussen de verschillende tussenkomende partijen.

Anderzijds werd beslist om de patronale bijdragen op de nieuwe brugpensioenen of pseudobrugpensioenen te verhogen door een vast percentage te bepalen op basis van de leeftijd van de begunstigde bij het begin van het (pseudo)brugpensioen.

Wettelijke basis

  • Hoofdstuk VI van Titel XI van de Wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006 (verschenen in het Belgisch Staatsblad op 28 december 2006), gewijzigd door Hoofdstuk 10 van Titel 8 van de Wet houdende diverse bepalingen van 30 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) dat de basis legt voor de harmonisering van de sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit;
  • Hoofdstuk 4 van Titel 7 van de Programmawet van 23 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) dat voor de nieuwe (pseudo)brugpensioenen de verhoogde vaste percentages in functie van de leeftijd aan het begin van het (pseudo)brugpensioen introduceert, en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vanaf 15 oktober 2009;
  • Hoofdstuk 6 van Titel 12 van de Wet houdende diverse bepalingen van XX XX 2010 (nog te verschijnen) dat bepaalde noties uniformiseert en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen die zich momenteel in moeilijkheden bevinden;
  • Koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2010), dat de datum van inwerkingtreding van het systeem op 1 april 2010 vastlegt en de modaliteiten van de uitvoering preciseert;
  • Koninklijk besluit van XX XX 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2010 (nog te verschijnen), dat de verminderde percentages bepaalt voor de ondernemingen die momenteel erkend zijn als zijnde in moeilijkheden, en dat de berekening van de bijdragen voor de aanvullende vergoedingen die niet maandelijks tot aan het pensioen worden gestort enigszins vereenvoudigt.
A. BRUGPENSIOEN
A.1. Betrokken werkgevers
  • Elke werkgever die aan een werknemer of een ex-werknemer een aanvullende vergoeding betaalt in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever, op basis van een akkoord tussen de partijen, zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overhevelt
    Opm.: het faillissement van een werkgever ontlast degene die de verplichting heeft overgenomen niet van de volledige uitvoering van het afgesloten akkoord;
  • Het Fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt en dat, in het kader van een akkoord gesloten binnen de sector, gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen uit te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, dat de verplichting van de werkgever om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overneemt.
A.2. Betrokken werknemers
  • Begunstigden van een aanvullende vergoeding die in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen, bovenop de toegewezen sociale uitkering uitbetaald wordt.
    Opm.: Er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die gegeven wordt aan de aanvullende vergoeding, noch met het moment of de periodiciteit van de betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
    Elk bedrag, betaald aan de begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een onderdeel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

  • Werknemers die in België gewerkt hebben maar die in het buitenland wonen en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze de werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.
A.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzondere patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat toegepast wordt op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en). Deze bijdrage kan niet lager zijn dan een bepaald maandelijks minimum.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • In geval van halftijds brugpensioen
    • Indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is
  • Verschillende criteria zijn relevant om te bepalen welk percentage van toepassing is:
    • non-profitsector of geen non-profitsector (hierna de “profitsector” genoemd)
    • “nieuw brugpensioen” of “lopend brugpensioen”
    • bruggepensioneerd gedurende een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage mag nooit het brutobedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien nodig wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Profit sector
1° A.1. “Lopende” brugpensioenen:

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract werd betekend tot 15/10/2009
  • OF die aanvingen vóór 01/04/2010
  • OF die aanvingen in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd als zijnde in moeilijkheden* (verminderde percentages gedurende de erkenningsperiode: cfr. punt 1° A.3)
  • OF die aanvingen in de loop van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in herstructurering OF vóór 15 oktober 2009 een collectief ontslag aankondigde.

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de erkenningsperiode

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende brugpensioenen
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de maand Min
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 52 jaar 30 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 55 jaar 24 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 58 jaar 18 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 60 jaar 12 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 6 % 18,80 €
1° A.2. “Nieuwe brugpensioenen”

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract na 15/10/2009 betekend werd
  • EN die vanaf 01/04/2010 aanvingen
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden, indien de onderneming pas vanaf 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in moeilijkheden (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.3.)
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in herstructurering, indien de onderneming als dusdanig erkend werd* vanaf 15 oktober 2009 EN indien het collectief ontslag pas vanaf 15 oktober 2009 aangekondigd werd (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.4)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of aan het einde van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering Min
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 55 jaar 40% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 58 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) ≥ 60 jaar 10% 18,80 €
1° A.3. Voor ondernemingen in moeilijkheden:
  • ongeacht de datum van erkenning als onderneming in moeilijkheden
  • indien het brugpensioen een aanvang genomen heeft tijdens de periode van erkenning
  • in de loop van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)
Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende en nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of tijdens de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 17,5% 8 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 13,5% 8 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 10 % 8 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 6,5 % 8 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 3,5% 6 €

Na de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden:

  • “lopend” brugpensioen: degressieve percentages afhankelijk van de leeftijd van de bruggepensioneerde (cfr. punt 1° A.1)
  • “nieuw” brugpensioen: vast percentage op basis van de leeftijd op de precieze datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. 1° A.2.)
1° A.4. Voor ondernemingen in herstructurering
  • uitsluitend voor de “nieuwe brugpensioenen” (cfr. punt 1° A.2.)
  • indien de onderneming erkend werd* vanaf 15/10/2009
  • en indien het collectief ontslag werd aangekondigd vanaf 15/10/2009
  • op voorwaarde dat het brugpensioen een aanvang nam tijdens de periode van erkenning
  • tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 20 % 25 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10 % 18,80 €

Na de periode van erkenning als onderneming in herstructurering:

  • “nieuw brugpensioen”: vast percentage bepaald door de leeftijd op de datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. punt 1° A.2.)
1° B. Non-profitsector

Onder brugpensioen “Non-profitsector” wordt begrepen: elk brugpensioen dat wordt toegekend door een werkgever die binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of door een sociale werkplaats.

Voor alle bruggepensioneerden:

Bijzondere patronale bijdrage Non-profitsector
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Minimum per maand voor lopend brugpensioen, aanvang vóór 1/4/10 *
Leeftijd bruggepensioneerde
< 52 jaar
5% 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 55 jaar
4 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 3 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 60 jaar
2 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
≥ 60 jaar
0 % 0

* ! het minimum is niet langer van toepassing indien het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begint en het ontslag betekend werd na 15/10/2009.

2° Compenserende patronale bijdrage
  • de compenserende patronale bijdrage is alleen maar verschuldigd voor werknemers die bruggepensioneerd zijn in het kader van een sectorale overeenkomst:
    • EN die de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben op het moment van het einde van het arbeidscontract
    • EN die op dat moment 33 jaar professionele bezoldigde loopbaan kunnen aantonen
    • EN die
      • ofwel door een werkgever uit de bouwsector waren tewerkgesteld en een attest kunnen voorleggen van de arbeidsgeneesheer ter bevestiging van hun onbekwaamheid om hun professionele activiteiten verder te zetten;
      • ofwel gedurende minstens 20 jaar tewerkgesteld waren in een arbeidsregime zoals voorzien in artikel 1 van de C.A.O. Nr. 46, afgesloten op 23 maart 1990 door de Nationale Arbeidsraad (nachtarbeid).
  • De compenserende bijdrage is verschuldigd tot en met de maand waarin de bruggepensioneerde 58 jaar wordt.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • voor de “nieuwe brugpensioenen” zoals gedefinieerd in punt 1° A.2. en in de non-profitsector, voor zover het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begonnen is en het ontslag na 15/10/2009 betekend werd.
    • in geval van halftijds brugpensioen
    • indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is.
  • Het bedrag van de maandelijke compenserende bijdrage is vastgelegd op 50% van het bedrag van de aanvullende vergoeding, vastgelegd in de toepasselijke CAO.
  • Verminderd percentage: het bedrag van de compenserende bijdrage wordt tot 33% verminderd indien de bruggepensioneerde vervangen wordt door een uitkeringsgerechtigd volledig werkloze die dit statuut al minstens een jaar heeft.
3° Inhouding
  • Er gebeurt een inhouding van 6,5% ten laste van de bruggepensioneerde, berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
    De inhouding wordt verminderd tot 4,5%:
    • voor de halftijdse brugpensioenen
    • voor de voltijdse brugpensioenen waarvan het brugpensioen vóór 01/01/1997 aanving, alsook voor de brugpensioenen die na 31 december 1996 aanvingen indien de werknemers vóór 1 november 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, of indien de werknemers pas na 31 oktober 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, maar ontslagen werden in het kader van een erkenning als onderneming in moeilijkheden of herstructurering die vóór 1 november 1996 toegekend werd.
  • De inhouding moet maandelijks uitgevoerd worden op de aanvullende vergoeding door de debiteur van deze vergoeding, en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoeding houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.
  • Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering.
    Te weten:
    • indien het gaat over een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsvergoeding × 26
    • indien het gaat over een volledig werkloze na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsvergoeding × het aantal halve vergoedingen per week (=Q ∕ S × 12) × 4,33.
    De dagbedragen en hun aanpassingen worden meegedeeld aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoedingen.
  • Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en)
    Te weten:
    • Indien het een vergoeding betreft die maandelijks (of frequenter) wordt gestort tot aan het wettelijk pensioen:
      AV = het bruto bedrag van de vergoedingen die per maand gestort worden
    • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen wordt gestort:
      • ofwel, voor een brugpensioen dat vanaf 01/04/2010 begint:
        AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordt toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)
      • ofwel, voor een brugpensioen reeds lopend op 01/04/2010:
        AV = het bedrag dat effectief in die maand gestort wordt
      Behalve in geval van een vroegtijdige storting van het totaalbedrag (volledige kapitalisatie):
      AV = totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen, gedeeld door het aantal maanden van de door deze vergoedingen gedekte periode.
  • Beperkingen op de inhouding:
    1. de toepassing van de inhouding kan nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijks inkomen van een bruggepensioneerde (de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding(en)) onder een benedengrens, die afhankelijk is van de familiale situatie, zou zakken.
      Deze maandelijkse benedengrens bestaat uit:
      Met gezinslast Zonder gezinslast
      Voltijds brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
      Halftijds brugpensioen 752,57 € * 624,79 €*
      * bedragen op 01/04/2010 die geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van de door de NAR bepaalde coëfficiënt.

      Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

      Indien gegeven:
      • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
      • B = totale bruto aanvullende vergoeding aan een rechthebbende gestort door alle debiteurs
      • C = sociale uitkering
      • G = benedengrens
      .

      Berekeningsbasis: D = B+ C

      Totale bruto inhouding: E = D x 6,5% (of 4,5%)

      Totale maximale inhouding: F = D – G
      Indien resultaat < 0, F = 0

      Totale inhouding H: indien E ≤ F, H = E
      Indien E > F, H = F

      Opm.: C en G worden vermenigvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C4)
      C en G worden vermeningvuldigd met A/B in geval van een gedeeltelijke kapitalisatie (cfr. punt C3), meerdere debiteurs of een aangifte in meerdere delen.
    2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding overschrijden. Desgevallend wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding.
A.4. Verhogingen

De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan de aanvullende vergoeding wordt toegekend moet worden nagekeken op het vlak van het al dan niet doorbetalen van een bedrag dat minstens even hoog is als de aanvullende vergoeding in geval van werkhervatting of bij de start van een zelfstandige activiteit:

Voor organisaties die niet onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • De overeenkomst voorziet niet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en de inhouding wordt verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

Voor organisaties die wel onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De sectorale of bedrijfs-CAO’s zijn altijd conform aan de toepassing van de CAO Nr. 17 tricies die in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding voorziet gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • Individuele akkoorden mogen niet bepalen dat de betaling van de aanvullende vergoeding onderbroken wordt in geval van werkhervatting. Indien wel wordt de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

! Deze regel is niet van toepassing op de halftijdse brugpensioenen.

(bijdragen gedurende de periode van werkhervatting: cfr. punt C.1.)

B. PSEUDOBRUGPENSIOEN
B.1. Betrokken werkgevers
  • Werkgevers die binnen het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en hun paritaire comités.
    Dit wil zeggen de privé-sector, plus
    • de openbare kredietinstellingen
    • de Nationale Loterij
    • de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek,
    • de huisvestingsmaatschappijen conform aan de gewestelijke wooncodes
    • de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussel South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”
    - en die, in toepassing van individuele, bedrijfs- of sectorale akkoorden, aan hun werknemers van minstens vijftig jaar een aanvullende vergoeding toekennen bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of een onderbrekingsvergoeding in geval van een tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse tewerkstelling;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen, overhevelt;
  • Het fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt, en dat in het kader van een akkoord binnen de sector gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen dat de verplichting van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen.

Zijn uitgesloten:

  • werkgevers die onder het paritair comité van stads- en streekvervoer (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03) ressorteren;
  • werkgevers die onder het paritair comité van de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs (PC 152 of PC 225) ressorteren.
B.2. Betrokken werknemers

Werknemers van minstens 50 jaar en maximaal 65 jaar oud:

  • die een aanvullende vergoeding genieten bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of bovenop een onderbrekingsvergoeding in geval van tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking
  • aan wie de aanvullende vergoeding voor de eerste keer toegekend werd na 31 december 2005
  • die, in het geval van ontslag, na 30 september 2005 ontslagen zijn
  • die niet reeds vóór de leeftijd van 45 jaar voor het eerst genoten hebben van een aanvullende vergoeding.

Opm.: er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die aan de aanvullende vergoeding gegeven wordt, noch met het moment of de periodiciteit van betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
Elk bedrag dat betaald wordt aan een begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een deel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

  • de begunstigden van aanvullende vergoedingen die werden toegekend in het kader van:
    • maatregelen voorzien in de non-profitsector betreffende einde loopbaan die erkend werden door de Minister van Werk
    • een collectieve arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden
    • een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten voor een bepaalde duur in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of een paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden en die zonder onderbreking verlengd werd, en die vanaf de eerste verlenging na 30 september 2005 geen enkele uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag van de vergoeding voorzien heeft (met uitzondering van een indexering of herwaardering op basis van een coëfficiënt bepaald door de Nationale Arbeidsraad)
    • de CAO Nr. 46 of een gelijkwaardige CAO op basis waarvan de aanvullende vergoedingen toegekend werden volgend op het ontslag van een werknemer van 50 jaar of ouder die wenste terug te keren naar een gewone arbeidsregeling na een periode van nachtwerk en aan wie de werkgever geen nieuwe betrekking kon bieden
    • het conventioneel brugpensioen
    • ouderschapsverlof, palliatief verlof, verlof in het kader van medische bijstand
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering voor werknemers van 50 jaar en ouder
    • tijdskrediet zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van titel 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen betreffende tewerkstelling in crisistijd
  • werknemers die in België tewerkgesteld waren maar in het buitenland verblijven en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze een werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.
B.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzonder patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat wordt toegepast op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en).
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de bijdragen is
  • Verschillende criteria zijn relevant voor het bepalen van het toe te passen percentage:
    • aanvullende vergoeding bij werkloosheidsuitkeringen of bij onderbrekingsuitkeringen
    • “nieuw pseudo-bruggepensioen” of “lopend pseudo-brugpensioen”
    • non-profitsector of niet (hierna “profitsector” genoemd)
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage kan nooit het bruto bedrag van de aanvullende vergoedingen overstijgen. Indien dat wel het geval is, dan wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Aanvullende vergoedingen bij werkloosheidsuitkeringen:
1° A.1. “Lopende” pseudo-brugpensioenen:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract betekend werd tot 15 oktober 2009
  • OF waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst werden toegekend vóór 01/04/2010

De bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding.

Er is geen verschil in de percentages voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2. “Nieuwe pseudo-brugpensioenen”:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract na 15 oktober 2009 betekend werd
  • EN waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst vanaf 01/04/2010 toegekend werden

Er zijn verschillende percentages van toepassing voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2.1. Profitsector:

Het percentage van de bijdrage wordt bepaald aan de hand van de leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen (zelfs indien de betaling van de eerste vergoeding pas later voorzien is) en blijft hetzelfde tot aan het wettelijk pensioen.

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen Profitsector
Pseudo-bruggepensioneerd < 52 jaar 50%
Pseudo-bruggepensioneerd < 55 jaar 40%
Pseudo-bruggepensioneerd < 58 jaar 30%
Pseudo-bruggepensioneerd < 60 jaar 20%
Pseudo-bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10%
1° A.2.2. Non-profitsector:

Er zijn verminderde percentages van toepassing voor de non-profitsector (indien de werkgever in het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of een sociale werkplaats is).

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Non-profitsector
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 52 jaar 5%
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 55 jaar 4 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 58 jaar 3 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 60 jaar 2 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 0 %
1° B. Aanvullende vergoedingen bij onderbrekingsuitkeringen (tijdskrediet):

In alle gevallen:

de bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding

2° Inhouding
  • Een inhouding van 6,5 % ten laste van de pseudo-bruggepensioneerde wordt berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
  • De inhouding moet maandelijks gebeuren op de aanvullende vergoeding door de debiteur en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.
  • Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering
    Te weten:
    • indien het een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering × 26
    • indien het een volledig werkloze betreft na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsuitkering × het aantal halve uitkeringen per week (= Q ∕ S × 12) × 4,33
    • indien het een tijdskrediet betreft, het maandelijks bedrag van de onderbrekingsuitkering
    De dagbedragen en hun aanpassingen worden aan de debiteurs meegedeeld door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen en door de RVA voor wat betreft de tijdskredieten.
  • Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding
    Te weten:
    • Indien het een maandelijks (of frequenter) gestorte vergoeding tot aan het wettelijk pensioen betreft:
      AV = het bruto bedrag van de vergoedingen gestort per maand
    • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen gestort wordt:
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid die begint vanaf 01/04/2010:
        AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordtd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid reeds lopende op 01/04/2010:
        AV = het effectieve bedrag dat per betalingsmaand gestort wordt

        Behalve indien het totaalbedrag op voorhand gestort wordt (volledige kapitalisatie):
        AV = het totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen gedeeld door het aantal maanden van de nog resterende periode
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen tijdskrediet:
        AV = het totaalbedrag van de vergoedingen verschuldigd in de loop van de door vergoedingen gedekte periode, gedeeld door het aantal maanden waarvoor bij de RVA effectief een aanvraag tot onderbrekingsvergoedingen is ingediend
  • Beperkingen op de inhouding:
    1. De toepassing van de inhouding mag nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijkse inkomen van een bruggepensioneerde (som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding) lager zou worden dan een benedengrens die bepaald wordt in functie van zijn/haar familiale situatie.
      Deze maandelijkse benedengrens bedraagt:
      Met gezinslast Zonder gezinslast
      Voltijds pseudo-brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
      Halftijds tijdskrediet 752,57 € * 624,79 €*
      * bedragen op 01/04/2010 die moeten geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van een coëfficiënt bepaald door de NAR.

      Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

      Gegeven
      • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
      • B = totale bruto aanvullende vergoeding gestort aan een rechthebbende door alle debiteurs
      • C = sociale uitkering
      • D = benedengrens

      Berekeningsbasis: D = B + C

      Totale bruto inhouding: E = D × 6,5 %

      Totale maximale inhouding: F = D – G
      Indien resultaat < 0, F = 0

      Totale inhouding H: Indien E ≤ F, H = E
      Indien E > F, H = F

      Opm.: - C en G worden vermeningvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C.4)
      C en G worden vermeningvuldigd met A/B indien er een gedeeltelijke kapitalisatie gebeurt, indien er meerdere debiteurs zijn of indien de aangifte in verschillende delen gebeurt.
    2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien dit wel gebeurt, dan wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
B.4. Verhogingen en verminderingen
  1. In geval van halftijds tijdskrediet:
    • Indien de werknemer vrijgesteld wordt van de uitvoering van de resterende halftijdse prestaties, de berekeningsbasis van de bijdragen en de inhoudingen wordt verdubbeld.
    • Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de uitvoering van de overblijvende halftijdse prestaties, en indien de aanvullende vergoedingen toegekend worden in toepassing van een sectorale CAO, de berekeningsbasis van de inhoudingen wordt vermenigvuldigd met 0,05
    • en indien, daar bovenop, de werknemer effectief vervangen wordt op basis van een CAO afgesloten in de NAR die deze vervanging regelt de berekeningsbasis van de patronale bijdragen wordt vermenigvuldigd met 0,05.
  2. In geval van werkloosheid:

    De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan een aanvullende vergoeding wordt toegekend moet bekeken worden:

    • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting of de aanvang van een zelfstandige activiteit normale patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van werkloosheid
    • De overeenkomst voorziet niet expliciet in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting de berekeningsbasis van de patronale bijdragen en inhoudingen wordt verdubbeld gedurende de periode van werkloosheid
C. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR BRUGPENSIOENEN EN PSEUDO-BRUGPENSIOENEN
C.1. Werkhervatting
- Werkhervatting type 1 :

Als de werknemer het werk hervat als zelfstandige of als loontrekkende bij een andere werkgever of bij een werkgever die niet tot dezelfde groep behoort dan diegene die de aanvullende vergoeding rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt,

alle bijdragen en inhoudingen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt zijn niet meer verschuldigd.

- Werkhervatting type 2 :

Als de werknemer het werk hervat als loontrekkende bij zijn oude werkgever of bij een werkgever van dezelfde groep, wordt de aanvullende vergoeding als loon beschouwd

gewone sociale zekerheidsbijdragen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt.

We verstaan onder

"Groep": alle werkgevers die ofwel deel uitmaken van de technische bedrijfseenheid die bestaat uit diverse juridische entiteiten ofwel tot de juridische entiteit die bestaat uit diverse technische bedrijfseenheden

“Periode van werkhervatting”: de volledige periode gedekt door een een arbeidsovereenkomst of een zelfstandige activiteit zonder rekening te houden met het aantal werkelijk gepresteerde uren of dagen.

C.2. Onvolledige maand

Enkel in geval van :

  • Werkhervatting of stopzetting van werkhervatting
  • Begin of einde van (pseudo-)brugpensioen in het midden van de maand
  • Opname van vakantiedagen gedekt door vakantiegeld :
    het eerste jaar van het (pseudo-)brugpensioen kan de (pseudo-)bruggepensioneerde nog het saldo van de resterende vakantiedagen opnemen waarvoor hij reeds een vergoeding ontving. In dit geval zal hij geen uitkeringen ontvangen voor deze vakantiedagen en is de werkgever niet verplicht om hem voor deze dagen de aanvullende vergoeding toe te kennen
  • Wijziging van debiteur in de loop van een maand.

Berekening van het aantal dagen in geval van onvolledige maand:

Aantal dagen van de periode gedurende dewelke de bijdragen verschuldigd zijn (« x »):geheel getal te bepalen in functie van het aantal dagen gedekt door een uitkering omgezet in een regime van 6 dagen waarbij een maand gelijk is aan 26 dagen. (Rekenkundige afronding naar de dichtstbijzijnde eenheid waarbij 1,50 = 2 en 1,49 = 1)

Berekening van de bijdragen in geval van onvolledige maand:
Stappen :

  1. berekeningsbasis x percentage
  2. eventuele toepassing van de ondergrens of van het minimum
  3. proratisering van het resultaat in x/26

Bij elke stap wordt er afgerond : rekenkundige afronding waarbij 0,005 = 0,01 en 0,004 = 0

! In de DMFA moet het bedrag van de volledige maandelijkse aanvullende vergoeding aangegeven worden evenals de maandelijkse uitkering omdat de proratisering pas op het einde van de berekening gebeurt.

C.3. Kapitalisatie
We spreken over ”kapitalisatie” :
  • als de totaliteit van de aanvullende vergoedingen in een of meerdere schijven gestort wordt aan de begunstigde
  • als de aanvullende vergoedingen niet maandelijks en/of niet tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald (of tot het einde van de voorziene periode voor tijdskrediet)
    ! Deze regel is niet van toepassing op de lopende brugpensioenen op 1/4/2010 !
  • als de debiteur zijn verplichtingen wil afsluiten en alle bijdragen wil storten

! De berekeningsbasis van de bijdragen en inhoudingen die vervroegd gestort worden kan later niet meer aangepast worden

Toepasselijke regels:

Te onderscheiden:

  1. 1) Lopende (pseudo-)brugpensioenen:
    • Vervroegde storting in een of meerdere keren:
      berekening voor alle maanden van de door de vergoedingen gedekte periode

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd, van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

    • AV niet maandelijks of niet gestort tot aan de leeftijd van het pensioen:
      bijdragen aangeven en berekenen voor elke maand van storting op de werkelijk gestorte bedragen
  2. 2) Nieuwe (pseudo-)brugpensioenen:
    • Voor de brugpensioenen en de pseudo-brugpensioenen werkloosheid :
      berekening voor alle maanden van de periode gaande tot aan het pensioen verdeeld over het aantal uit te voeren stortingen van AV

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd (non-profitsector), van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

      Berekeningswijze:

      1. Berekening voor een maand waarbij:
        • theoretische maandelijkse AV = totaal van de voor de volledige periode te storten AV / aantal maanden tot aan het pensioen
        • uitkering = maandelijkse theoretische uitkering

        Er wordt nagegaan of er toepassing gemaakt wordt van de benedengrens (voor de inhoudingen) en of men onder het minimum komt (voor de patronale bijdragen) en men bekomt X = het bedrag aan bijdragen voor een maand.

      2. Verdeling over de uitgevoerde stortingen:
        Y = Aantal maanden tot aan het pensioen / totaal aantal stortingen
      3. Kwartaalaangiftes:
        Bijdrage per kwartaal = X x Y x aantal stortingen in de loop van het kwartaal
    • Voor de tijdskredieten:
      berekening voor alle maanden van de periode gedekt door de aanvraag van onderbrekingsuitkeringen bij de RVA
C.4. Meerdere debiteurs
  • Fonds en werkgever of gelijkgesteld :

    Algemene regel : de bijdragen en inhoudingen worden aangegeven en integraal betaald door de hoofddebiteur die de debiteur is van de hoogste aanvullende vergoeding
    Ze worden berekend op de totaliteit van de maandelijks aan de begunstigde gestorte aanvullende vergoedingen (en van de maandelijkse sociale uitkering voor de inhoudingen).

    Sectorale afwijkingen zijn toegestaan voor de patronale bijdragen (maar niet voor de inhoudingen) voor zover daarin voorzien is bij een CAO, afgesloten in de schoot van een paritair comité.

    Uitzonderingen : - in geval van vervroegde storting van een deel van de aanvullende vergoedingen
    - of als een AV niet maandelijks gestort wordt tot aan het pensioen (cfr kapitalisatie)

    In deze gevallen doet elke debiteur de berekening van de bijdragen en de inhoudingen op de aanvullende vergoeding die hij stort, maar proratiseert het maandelijks minimum van patronale bijdragen, de sociale uitkering en de benedengrens in functie van het gedeelte van AV dat hij stort in vergelijking met het totaal van de aan de begunstigde toegekende AV, d.w.z. door telkens te vermenigvuldigen met A/B waarbij
    A = AV gestort door de debiteur
    B = totale bruto AV, verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs.

  • Twee verschillende werkgevers ten gevolge van twee deeltijdse tewerkstellingen:

    Algemene regel : bijdragen en inhoudingen verschuldigd door elke werkgever op het gedeelte van de vergoeding die hij stort.

    Het minimum maandbedrag aan patronale bijdragen, de uitkering en de ondergrens moeten dus geproratiseerd worden in functie van de tewerkstellingsbreuk bij de verbreking van de arbeidsovereenkomst
    d.w.z. door elke factor te vermenigvuldigen met Q/S
    waarbij Q = het gemiddeld aantal uren per week bij de laatste tewerkstelling van de werknemer bij de debiteur
    S = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon bij de laatste tewerkstelling bij de debiteur.

C.5 Informatie

Wie informeert wie ?

  • Over de gestorte AV :
    • Het Fonds dat een aanvullende vergoeding toekent informeert de laatste werkgever van de begunstigde.
    • De laatste werkgever moet de gegevens betreffende de door alle debiteurs toegekende aanvullende vergoedingen verzamelen en meedelen aan deze debiteurs en aan zijn sociaal secretariaat.
    • Een debiteur van een AV die kapitaliseert moet de andere debiteurs informeren over het theoretisch maandbedrag van de AV dat als basis dient voor de berekening.
  • Over de identiteit van de hoofddebiteur : de laatste werkgever maakt de identiteit van de hoofddebiteur die verantwoordelijk is voor de bijdragen bekend aan alle debiteurs en duidt de hoofddebiteur aan op het RVA-formulier
  • Over de aanpassing van de uitkering: de uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) maakt de nieuwe bedragen over aan de debiteur van de inhouding (vandaar het belang om de RVA goed te informeren over de identiteit van de debiteur)
  • Over de wijziging van de gezinssituatie: de (pseudo-)bruggepensioneerde moet zijn uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) op de hoogte brengen die de informatie overmaakt aan de debiteur
  • Over een werkhervatting : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur en zijn uitbetalingsinstelling moet informeren van elke werkhervatting en de beëindiging ervan. Voor alle zekerheid maakt de betalingsinstelling deze gegevens ook over aan de debiteur.
  • Van de opname van verlofdagen : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur moet informeren
    opm : kan enkel in het eerste jaar voorkomen
D. AANGIFTE BIJ DE RSZ

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen worden maandelijks berekend, maar worden per kwartaal gestort en aangegeven bij de RSZ in de DMFA.

Vanaf het 2de kwartaal 2010 :

Het blok “Bijdrage bruggepensioneerd werknemer” (90042) mag niet meer gebruikt worden.

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen voor de (brug)gepensioneerden moeten moeten aangegeven worden in de blokken “Aanvullende vergoeding” (90336) en “Aanvullende vergoeding – Bijdrage” (90337) die al gebruikt worden voor de aanvullende vergoedingen voor bruggepensioneerden.

In DMFA zal het schema er als volgt uitzien:

  • Niveau : Werkgever = de debiteur(s) van de aanvullende vergoeding
  • Niveau : Natuurlijk persoon = de bruggepensioneerde werknemer, ontslagen werknemer of werknemer met tijdskrediet
  • Niveau : Werknemerslijn : identificatie van het type werknemer door middel van het werknemerskengetal
    • 879 : bruggepensioneerde werknemer
    • 883 : ontslagen werknemer met werkloosheidsvergoeding
    • 885 : werknemer met tijdskrediet
  • Niveau "Aanvullende vergoeding" :
    algemene gegevens betreffende de aanvullende vergoeding bij werkloosheid, tijdskrediet of brugpensioen
  • Niveau "Aanvullende vergoeding - bijdrage" :
    identificatie van de bijdrage(n) en de elementen voor de berekening
    In ‘t algemeen, komt minstens 2 keer voor :
    1. werkgeversbijdrage
    2. inhouding

De preciese omschrijving van de verschillende in te vullen zones bevindt zich in het glossarium 2/2010.

In het volgende overzicht vestigen wij de aandacht op de bijzonderheden en moeilijkheden eigen aan elke zone.

Blok "Aanvullende vergoeding" (blok 90336)

In te vullen zones:

  • Notie werkgever* (zone 00815) : als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende moet men het stamnummer of KBO vermelden van de werkgever van de (brug)gepensioneerde
  • Paritair Comité* (zone 00046) : op het ogenblik van het (brug)pensioen
  • NACE-code * (zone 00228) : enkel voor de werkgevers van RSZPPO
  • Type debiteur (zone 00949) : preciseert of de debiteur van de bijdragen de werkgever is, een derde betalende is, de hoofddebiteur is of of er meerdere debiteurs zijn.

    Opm : Belangrijk gegeven want het bepaalt de toegepaste controles. Men moet blijven aanduiden dat er meerdere debiteurs zijn als één van de debiteurs zijn deel heeft gekapitaliseerd en de andere debiteurs een aanvullende vergoeding blijven storten. De vermelding dat er meerdere debiteurs zijn rechtvaardigt de proratisering van de minimumbijdragen, van de sociale uitkering en van de benedengrens. De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum eerste toekenning van de aanvullende vergoeding (zone 00823) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het percentage in combinatie met de datum van de betekening van de vooropzeg.
  • Notie type akkoord van de aanvullende vergoeding* (zone 00824):
    • Sectorale CAO of CAO gesloten in de NAR
    • of individueel, ondernemings- of collectief akkoord

      Opm: Als de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van verschillende types akkoorden is het niet nodig elke AV te splitsen in een verschillend blok als de berekeningswijze van de bijdragen dezelfde is (geen verschillende verhoging of verlaging). In dat geval moet men het sectoraal akkoord vermelden.
  • Notie halftijds* (zone 00825) : enkel voor bruggepensioneerden en tijdskredieten.
    Er zijn bijzondere regels van toepassing voor deze werknemers.
    Halftijds bruggepensioneerde = een voltijds tewerkgestelde werknemer die halftijds blijft werken en halftijds op brugpensioen gaat.
    Geen werkgeversbijdragen en verminderde inhouding voor halftijds bruggepensioneerden.
  • Notie vrijstelling van prestaties* (zone 00826) : enkel voor de werknemers met halftijds tijdskrediet. Als er geen vrijstelling is en AV toegekend werd op basis van een sectorale CAO wordt de berekeningsbasis van de inhouding verlaagd met 95%
  • Notie vervanging conform* (zone 00827):
    • voor halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties : bij vervanging geregeld bij CAO van de NAR wordt de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen verlaagd met 95 %
    • voor brugpensioen, bij vervanging door een sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigde werkloze : compenserende bijdrage verlaagd tot 33 %
  • INSZ van de vervanger (zone 00749) : voor controle. Eén enkel INSZ wordt gevraagd per kwartaal
  • Maatregelen voorzien in geval van werkhervatting (zone 00853) : de inhoud van de overeenkomst moet bepaalde vermeldingen bevatten betreffende de doorbetaling van de AV in geval van werkhervatting (cfr punten A.4. en B.4.). Zoniet is er een verdubbeling van de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen en de inhoudingen.
  • Aantal delen van de aanvullende vergoeding (zone 00950) : om aan te duiden dat de AV is aangegeven in meerdere delen voor een zelfde periode omdat een sleutelzone verschilt voor een deel van de AV (vb..: inhoud van de overeenkomst niet in overeenstemming voor het extra legaal gedeelte ⇒ verdubbeling, gedeeltelijke kapitalisatie, …)
    Rechtvaardigt de proratisering van het minimum, van de sociale uitkering en de benedengrens.
    De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum van de betekening van de vooropzeg (zone 00951) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het toepasbare percentage in combinatie met de datum van eerste toekenning van de aanvullende vergoeding
  • Notie onderneming in moeilijkheden of in herstructurering (zone 00952) : enkel in te vullen als de begindatum van het brugpensioen valt in een periode van erkenning. Blijvend te vermelden ook na de periode van erkenning (voor bepaling van de leeftijd op het einde van de periode).
    Niet van toepassing voor de pseudo-brugpensioenen
  • Begindatum erkenning (zone 00953) : het brugpensioen moet aanvangen tijdens de periode van erkenning
  • Einddatum erkenning (zone 00954) : het betreft de eerste dag die volgt op de periode van erkenning

* sleutelzones : voor een zelfde werknemer kunnen er meerdere blokken aanvullende vergoeding zijn voor zover de waarde van één van de sleutelzones verschilt.

Blok "Aanvullende vergoeding – Bijdrage " (blok 90337)

In te vullen zones:

Werknemerskengetal bijdrage* (zone 00082): identificeert de verschuldigde bijdrage.

Brugpensioenen

Notie aanpassing bedrag van de vergoeding of de sociale uitkering* (zone 00829):

Bij indexering, herwaardering, wijziging in de loop van het kwartaal
Door een verschillende waarde in te vullen kan men een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage en type bijdrage om de verschillende bedragen in de loop van éénzelfde kwartaal aan te geven

Volgnummer * (zone 00955) :

met een verschillende volgnummer kan men, indien nodig, een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage, type bijdrage en waarde aanpassing van het bedrag

Notie kapitalisatie (zone 00892):

geeft aan dat de bijdragen gestort worden
- voorafgaandelijk en in één keer waarde « 1 = volledige kapitalisatie »
- gedeeltelijk of volgens een bepaalde periodiciteit waarde « 2 = gedeeltelijke kapitalisatie »

hetzij in geval van voorafgaandelijke storting in meerdere schijven

hetzij wanneer één van de debiteurs zijn AV of een gedeelte ervan kapitaliseert of gekapitaliseerd heeft

hetzij, voor (pseudo)brugpensioenen die aanvangen vanaf 1 april 2010, wanneer de AV niet maandelijks gestort worden en/of tot de pensioenleeftijd of het einde van de periode voorzien voor tijdskrediet.

Het vermelden van één van deze waarden laat toe een DmfA in te dienen met een aantal maanden hoger dan 3.
Deze rechtvaardigt in sommige gevallen de proratisering van het minimum, van het bedrag van de sociale uitkering en van de benedengrens.

Bedrag van de aanvullende vergoeding (zone 00830) :

Bedrag van de aanvullende vergoeding(en) op basis waarvan de bijdragen worden berekend.
Algemene regel = bedrag van de AV die maandelijks door de debiteur aan de begunstigde gestort wordt.
Dit bedrag kan geïndexeerd of geherwaardeerd worden in de loop van het (pseudo)brugpensioen

Bijzondere gevallen:

  1. Wanneer de DmfA gedaan wordt door de hoofddebiteur:

    AV = som van de AV die maandelijks aan de begunstigde gestort worden

  2. Wanneer er meerdere debiteurs zijn die elk een aangifte doen :

    AV = het bedrag van de maandelijkse AV, gestort door de debiteur

  3. Wanneer er kapitalisatie is :

    AV = theoretische maandelijkse AV

    Wordt bekomen door het totaal van de verschuldigde AV voor de hele periode van het (pseudo)brugpensioen te delen door het aantal maanden tot de pensioenleeftijd (of door het aantal maanden van de door AV gedekte periode vanaf 01/04/2010, voor de tijdskredieten en door de voorafgaandelijke stortingen betreffende de (pseudo)brugpensioenen die reeds liepen op 01/04/2010)
  4. Wanneer het om een onvolledige maand gaat :

    AV = maandelijkse AV voor een volledige maand

    want de proratisering in functie van de dagen waarvoor bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag aan bijdragen dat bekomen wordt voor de volledige maand na eventuele toepassing van het minimum of de benedengrens.

Theoretisch bedrag van de sociale uitkering (zone 00956) : maandelijks theoretisch bedrag meegedeeld door de RVA of de uitbetalingsinstelling voor werkloosheidsvergoedingen (cfr punten A.3.2° en B.3.2°)

Bijzondere gevallen :

  1. In geval van gedeeltelijke kapitalisatie of als meerdere debiteurs de aangifte doen of als de aanvullende vergoedingen worden aangegeven in meerdere delen, moet de sociale uitkering verdeeld worden over de verschillende aangiften om niet dubbel in aanmerking genomen te worden.
    In die gevallen wordt de sociale uitkering vermenigvuldigt met A/B
    waarbij A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
    B = totale bruto aanvullende vergoeding verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs
    of met Q/S, als er twee debiteurs zijn door 2 halftijdse tewerkstellingen
    waarbij Q = gemiddeld aantal uren van de werknemer bij zijn laatste tewerkstelling bij de debiteur
    S = gemiddeld aantal uren van de maatpersoon van de laatste tewerkstelling bij de debiteur
    Het is het aldus berekende bedrag van de sociale uitkering dat moet worden aangegeven in DMFA
  2. In geval van een onvolledige maand (cfr punt C2), moet het het bedrag van de totale sociale uitkering van de maand worden aangegeven in DMFA, want de proratisering in functie van het aantal dagen waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag van de bijdragen bekomen voor een volledige maand na eventuele toepassing van minimum of drempel.

Aantal maanden (zone 00831) : aantal maanden voor dewelke AV, vermeld in het blok « AV – bijdragen » wordt aangegeven.

Bijzondere gevallen :

  1. Volledige kapitalisatie :
    • voor bruggepensioneerden en Canada dry = aantal maanden tot aan het pensioen
    • voor tijdskrediet = aantal maanden aangevraagd bij de RVA voor tijdskrediet
    • voor de lopende (pseudo)brugpensioenen vóór 1 april 2010 = aantal maanden vanaf 1/4/2010 tot het einde van de periode gedekt door de aanvullende vergoedingen

    ! voor de werkgeversbijdragen voor brugpensioenen met degressieve percentages of in de non-profit sector wordt dit aantal maanden verdeeld over de blokken (AV-bijdragen) die de verschillende leeftijdschijven dekken (degressieve percentages)

  2. Gedeeltelijke kapitalisatie :

    het betreft een fictief aantal maanden bestemd voor de verdeling van het totaal aan bijdragen over het aantal voorziene stortingen en bekomen door het aantal maanden tot aan het pensioen te delen door het aantal voorziene stortingen en het resultaat daarvan te vermenigvuldigen met het aantal stortingen tijdens het aangegeven kwartaal

Decimalen voor het aantal maanden (zone 00957) : mag enkel gebruikt worden bij gedeeltelijke kapitalisatie om de berekening van het aantal maanden te verfijnen

Aantal dagen - onvolledige maand (zone 00958) : aantal dagen dat de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering dekt als ze geen volledige maand dekken (26 dagen)

Het betreft meestal het aantal dagen van de periode gedekt door een sociale uitkering geconverteerd in een arbeidsregeling van 6 dagen en 26 dagen per maand.

Verantwoording aantal dagen – onvolledige maand (zone 00959) : duidt de reden aan die een onvolledige maand rechtvaardigt
Het kan enkel gaan over:

  • een werkhervatting (van type 1 of van type 2)
  • een vergoeding die begint of eindigt in de loop van een maand
  • dagen gedekt door vakantiegeld
  • een wijziging van debiteur in de loop van de maand

Notie toepassing benedengrens (drempel) (zone 00960): Als de inhouding verlaagd of 0 wordt opdat de inhoudingen niet hoger zouden zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°). Het is belangrijk dit te vermelden om te rechtvaardigen dat de aangegeven inhouding geen percentage is van de berekeningsbasis.

Bedrag van de bijdrage (zone 00085) : Om dat bedrag te bekomen werkt men als volgt :

Werkgeversbijdragen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis:

    Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden

    Behalve:

    • als er vrijstelling is van prestaties in geval van tijdskrediet (voor kengetal 290) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

    • als het een sectorale overeenkomst betreft en bij vervanging in overeenstemming met een CAO van de NAR in geval van halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties (voor kengetal 290) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is (voor kengetal 270, 271, 273, 274, 275, 280, 281 of 282 ) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de werkgeversbijdrage :

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen

    • voor brugpensioenen (kengetal 270, 271, 273, 274, 275):
      Toepassing van een maandelijks minimum aan te storten bijdragen (cfr punt A.3)
      (vermenigvuldigd met Q/S als er meerdere debiteurs zijn ingevolge 2 halftijdse tewerkstellingen)
      (vermenigvuldigd met A/B als er meerdere debiteurs zijn of gedeeltelijke kapitalisatie of aangifte in meerdere delen)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. Bij onvolledige maand:

    Bedrag van de werkgeversbijdragen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26

Inhoudingen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis:

    (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden

    Behalve:

    • Als er vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

    • Als het een sectorale overeenkomst betreft en er geen vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de inhouding:

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen :

    • inhouding beperkt of verlaagd tot 0 zodat de inhoudingen niet lager zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. Bij onvolledige maand :

    Bedrag van de inhoudingen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26
E. AANGIFTE TOT REGULARISATIE VOOR DE KWARTALEN VOORAFGAAND AAN 2/2010 VANAF 01/07/2010

De nieuwe regels voor de berekening en aangifte van de bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen zijn enkel van toepassing voor de aanvullende vergoedingen die de maand april 2010 of later dekken.

Wanneer een werkgever een wijzigende aangifte wil uitvoeren of laattijdig aanvullende vergoedingen voor voorgaande maanden wil aangeven, blijft de vroegere wetgeving van toepassing en moet dit gebeuren op de DmfA die betrekking heeft op het betrokken kwartaal.

Er moeten nochtans enkele aanpassingen worden uitgevoerd aan de manier van aangeven van de (pseudo)brugpensioenen.

  • Om de bijdrage brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 879) :

    Het blok 90042 “EarlyRetirementContribution” blijven gebruiken met WK 879 met een kwartaal voorafgaand aan 2/2010 en de drie vereiste zones (code bijdrage brugpensioen : 0 voor de forfaitaire bijdrage en 1 voor de compenserende, aantal maanden en bedrag van de bijdrage)

  • Om de bijdrage pseudo brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 883 of 885) :

    → De reeds voorziene blokken 90336 en 90337 gebruiken met werknemerskengetal 883 of 885 maar voor de aangiften < 2010/2, ingediend vanaf 01/07/2010, is het noodzakelijk dat de twee nieuwe sleutelzones (NACE-code en volgnummer), bijgevoegd vanaf 2/2010, op de volgende manier worden ingevuld :

    • NACE-code op 0
    • Volgnummer bijdrage initialiseren op 1
F. BIJKOMENDE INFORMATIE
  • Meer informatie kan gevonden worden in de Algemene Instructies aan de werkgevers en in het glossarium van 2/2010 die ter beschikking gesteld zullen worden op de portaalsite van de sociale zekerheid.
  • In afwachting, zijn een draftversie van de algemene instructies aan de werkgevers en het glossarium, alsook meer gedetailleerde voorbeelden betreffende de berekeningswijze en aangifte van de verschuldigde bijdragen en inhoudingen op de (brug)pensioenen beschikbaar op de portaalsite van de sociale zekerheid op volgend adres https://www.socialsecurity.be/public/doclibrary/home.htm onder de rubriek “DeCava” in “DMFA”.
  • Vragen betreffende deze materie mogen geadresseerd worden naar de Directie Bijzondere Toepassingen bij:

Het project “DeCavaA”, ter harmonisering van de bijdragen die geïnd worden op aanvullende vergoedingen bij brugpensioenen of bij sommige uitkeringen in geval van werkloosheid of tijdskrediet, treedt in werking op 1 april 2010.

Het doel was om de administratieve rompslomp van werkgevers te rationaliseren en te verminderen door de inning van alle patronale bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen te centraliseren bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Voorheen was deze inning immers verdeeld over de RVP, de RSZ en de RVA. Voortaan zal één enkele driemaandelijkse aangifte en storting aan de RSZ volstaan.

Een vijftigtal wetteksten en reglementeringen werden bijeengevoegd, en er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal verouderde maatregelen af te schaffen en om de bepalingen en modaliteiten van de inning te harmoniseren. Bovendien worden de patronale forfaitaire bijdragen bijeengevoegd en versmolten tot een percentuele bijdrage die varieert naargelang de leeftijd van de bruggepensioneerde. De inhoudingen worden eveneens samengevoegd en worden volledig berekend op de aanvullende vergoeding van de debiteur. Een betere controle op de toepassing van de maatregelen wordt bevorderd door een grotere informatieuitwisseling tussen de verschillende tussenkomende partijen.

Anderzijds werd beslist om de patronale bijdragen op de nieuwe brugpensioenen of pseudobrugpensioenen te verhogen door een vast percentage te bepalen op basis van de leeftijd van de begunstigde bij het begin van het (pseudo)brugpensioen.

Wettelijke basis

  • Hoofdstuk VI van Titel XI van de Wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006 (verschenen in het Belgisch Staatsblad op 28 december 2006), gewijzigd door Hoofdstuk 10 van Titel 8 van de Wet houdende diverse bepalingen van 30 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) dat de basis legt voor de harmonisering van de sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit;
  • Hoofdstuk 4 van Titel 7 van de Programmawet van 23 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) dat voor de nieuwe (pseudo)brugpensioenen de verhoogde vaste percentages in functie van de leeftijd aan het begin van het (pseudo)brugpensioen introduceert, en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vanaf 15 oktober 2009;
  • Hoofdstuk 6 van Titel 12 van de Wet houdende diverse bepalingen van XX XX 2010 (nog te verschijnen) dat bepaalde noties uniformiseert en de mogelijkheid biedt om verminderde percentages te voorzien voor ondernemingen die zich momenteel in moeilijkheden bevinden;
  • Koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2010), dat de datum van inwerkingtreding van het systeem op 1 april 2010 vastlegt en de modaliteiten van de uitvoering preciseert;
  • Koninklijk besluit van XX XX 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2010 (nog te verschijnen), dat de verminderde percentages bepaalt voor de ondernemingen die momenteel erkend zijn als zijnde in moeilijkheden, en dat de berekening van de bijdragen voor de aanvullende vergoedingen die niet maandelijks tot aan het pensioen worden gestort enigszins vereenvoudigt.
A. BRUGPENSIOEN
A.1. Betrokken werkgevers
  • Elke werkgever die aan een werknemer of een ex-werknemer een aanvullende vergoeding betaalt in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever, op basis van een akkoord tussen de partijen, zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overhevelt
    Opm.: het faillissement van een werkgever ontlast degene die de verplichting heeft overgenomen niet van de volledige uitvoering van het afgesloten akkoord;
  • Het Fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt en dat, in het kader van een akkoord gesloten binnen de sector, gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen uit te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, dat de verplichting van de werkgever om een aanvullende vergoeding in het kader van een brugpensioen te betalen, overneemt.
A.2. Betrokken werknemers

Begunstigden van een aanvullende vergoeding die in het kader van een conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen, bovenop de toegewezen sociale uitkering uitbetaald wordt.

Opm.: Er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die gegeven wordt aan de aanvullende vergoeding, noch met het moment of de periodiciteit van de betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
Elk bedrag, betaald aan de begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een onderdeel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

Werknemers die in België gewerkt hebben maar die in het buitenland wonen en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze de werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.

A.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzondere patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat toegepast wordt op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en). Deze bijdrage kan niet lager zijn dan een bepaald maandelijks minimum.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • In geval van halftijds brugpensioen
    • Indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is
  • Verschillende criteria zijn relevant om te bepalen welk percentage van toepassing is:
    • non-profitsector of geen non-profitsector (hierna de “profitsector” genoemd)
    • “nieuw brugpensioen” of “lopend brugpensioen”
    • bruggepensioneerd gedurende een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage mag nooit het brutobedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien nodig wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Profit sector
1° A.1. “Lopende” brugpensioenen:

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract werd betekend tot 15/10/2009
  • OF die aanvingen vóór 01/04/2010
  • OF die aanvingen in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd als zijnde in moeilijkheden* (verminderde percentages gedurende de erkenningsperiode: cfr. punt 1° A.3)
  • OF die aanvingen in de loop van de periode van erkenning als onderneming in herstructurering indien de onderneming vóór 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in herstructurering OF vóór 15 oktober 2009 een collectief ontslag aankondigde.

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de erkenningsperiode

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende brugpensioenen
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de maand Min
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 52 jaar 30 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 55 jaar 24 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 58 jaar 18 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde < 60 jaar 12 % 25 €
Leeftijd van de bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 6 % 18,80 €
1° A.2. “Nieuwe brugpensioenen”

Te weten:

  • Brugpensioenen waarvan de vooropzeg of de verbreking van het arbeidscontract na 15/10/2009 betekend werd
  • EN die vanaf 01/04/2010 aanvingen
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden, indien de onderneming pas vanaf 15 oktober 2009 erkend werd* als zijnde in moeilijkheden (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.3.)
  • EN de brugpensioenen toegekend in de loop van een periode van erkenning als onderneming in herstructurering, indien de onderneming als dusdanig erkend werd* vanaf 15 oktober 2009 EN indien het collectief ontslag pas vanaf 15 oktober 2009 aangekondigd werd (verminderde percentages gedurende de periode van erkenning: cfr. punt 1° A.4)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen of aan het einde van een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering Min
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 55 jaar 40% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 58 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd (of einde erkenningsperiode) ≥ 60 jaar 10% 18,80 €
1° A.3. Voor ondernemingen in moeilijkheden:
  • ongeacht de datum van erkenning als onderneming in moeilijkheden
  • indien het brugpensioen een aanvang genomen heeft tijdens de periode van erkenning
  • in de loop van de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)
Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Lopende en nieuwe brugpensioenen of tijdens de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 17,5% 8 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 13,5% 8 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 10 % 8 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 6,5 % 8 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 3,5% 6 €

Na de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden:

  • “lopend” brugpensioen: degressieve percentages afhankelijk van de leeftijd van de bruggepensioneerde (cfr. punt 1° A.1)
  • “nieuw” brugpensioen: vast percentage op basis van de leeftijd op de precieze datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. 1° A.2.)
1° A.4. Voor ondernemingen in herstructurering
  • uitsluitend voor de “nieuwe brugpensioenen” (cfr. punt 1° A.2.)
  • indien de onderneming erkend werd* vanaf 15/10/2009
  • en indien het collectief ontslag werd aangekondigd vanaf 15/10/2009
  • op voorwaarde dat het brugpensioen een aanvang nam tijdens de periode van erkenning
  • tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering (tot aan het einde van de maand waarin de periode van erkenning een einde neemt)

* datum van erkenning = datum van de ministeriële beslissing en niet de datum van het begin van de periode van erkenning

Bijzondere patronale bijdrage Profitsector
Nieuwe brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het brugpensioen Tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructurering
Minimum
bruggepensioneerd < 52 jaar 50% 25 €
bruggepensioneerd < 55 jaar 30% 25 €
bruggepensioneerd < 58 jaar 20 % 25 €
bruggepensioneerd < 60 jaar 20% 25 €
bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10 % 18,80 €

Na de periode van erkenning als onderneming in herstructurering:

“nieuw brugpensioen”: vast percentage bepaald door de leeftijd op de datum van het einde van de periode van erkenning (cfr. punt 1° A.2.)

1° B. Non-profitsector

Onder brugpensioen “Non-profitsector” wordt begrepen: elk brugpensioen dat wordt toegekend door een werkgever die binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of door een sociale werkplaats.

Voor alle bruggepensioneerden:

Bijzondere patronale bijdrage Non-profitsector
Leeftijd van de bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Minimum per maand voor lopend brugpensioen, aanvang vóór 1/4/10 *
Leeftijd bruggepensioneerde
< 52 jaar
5% 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 55 jaar
4 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 3 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
< 60 jaar
2 % 6,20 €
Leeftijd bruggepensioneerde
≥ 60 jaar
0 % 0

* ! het minimum is niet langer van toepassing indien het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begint en het ontslag betekend werd na 15/10/2009.

2° Compenserende patronale bijdrage
  • de compenserende patronale bijdrage is alleen maar verschuldigd voor werknemers die bruggepensioneerd zijn in het kader van een sectorale overeenkomst:
    • EN die de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben op het moment van het einde van het arbeidscontract
    • EN die op dat moment 33 jaar professionele bezoldigde loopbaan kunnen aantonen
    • EN die
      • ofwel door een werkgever uit de bouwsector waren tewerkgesteld en een attest kunnen voorleggen van de arbeidsgeneesheer ter bevestiging van hun onbekwaamheid om hun professionele activiteiten verder te zetten;
      • ofwel gedurende minstens 20 jaar tewerkgesteld waren in een arbeidsregime zoals voorzien in artikel 1 van de C.A.O. Nr. 46, afgesloten op 23 maart 1990 door de Nationale Arbeidsraad (nachtarbeid).
  • De compenserende bijdrage is verschuldigd tot en met de maand waarin de bruggepensioneerde 58 jaar wordt.
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    • voor de “nieuwe brugpensioenen” zoals gedefinieerd in punt 1° A.2. en in de non-profitsector, voor zover het brugpensioen vanaf 01/04/2010 begonnen is en het ontslag na 15/10/2009 betekend werd.
    • in geval van halftijds brugpensioen
    • indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de aanvullende vergoeding is.
  • Het bedrag van de maandelijke compenserende bijdrage is vastgelegd op 50% van het bedrag van de aanvullende vergoeding, vastgelegd in de toepasselijke CAO.
  • Verminderd percentage: het bedrag van de compenserende bijdrage wordt tot 33% verminderd indien de bruggepensioneerde vervangen wordt door een uitkeringsgerechtigd volledig werkloze die dit statuut al minstens een jaar heeft.
3° Inhouding

Er gebeurt een inhouding van 6,5% ten laste van de bruggepensioneerde, berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
De inhouding wordt verminderd tot 4,5%:

  • voor de halftijdse brugpensioenen
  • voor de voltijdse brugpensioenen waarvan het brugpensioen vóór 01/01/1997 aanving, alsook voor de brugpensioenen die na 31 december 1996 aanvingen indien de werknemers vóór 1 november 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, of indien de werknemers pas na 31 oktober 1996 op de hoogte gesteld werden van hun ontslag, maar ontslagen werden in het kader van een erkenning als onderneming in moeilijkheden of herstructurering die vóór 1 november 1996 toegekend werd.

De inhouding moet maandelijks uitgevoerd worden op de aanvullende vergoeding door de debiteur van deze vergoeding, en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoeding houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.

Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering.

Te weten:

  • indien het gaat over een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsvergoeding × 26
  • indien het gaat over een volledig werkloze na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsvergoeding × het aantal halve vergoedingen per week (=Q / S × 12) × 4,33.

De dagbedragen en hun aanpassingen worden meegedeeld aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsvergoedingen.

Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en)

Te weten:

  • Indien het een vergoeding betreft die maandelijks (of frequenter) wordt gestort tot aan het wettelijk pensioen:

    AV = het bruto bedrag van de vergoedingen die per maand gestort worden

  • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen wordt gestort:
    • ofwel, voor een brugpensioen dat vanaf 01/04/2010 begint:

      AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordtd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)

    • ofwel, voor een brugpensioen reeds lopend op 01/04/2010:

      AV = het bedrag dat effectief in die maand gestort wordt

      Behalve in geval van een vroegtijdige storting van het totaalbedrag (volledige kapitalisatie):

      AV = totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen, gedeeld door het aantal maanden van de door deze vergoedingen gedekte periode.

Beperkingen op de inhouding:
  1. de toepassing van de inhouding kan nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijks inkomen van een bruggepensioneerde (de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding(en)) onder een benedengrens, die afhankelijk is van de familiale situatie, zou zakken.

    Deze maandelijkse benedengrens bestaat uit:

    Met gezinslast Zonder gezinslast
    Voltijds brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
    Halftijds brugpensioen 752,57 € * 624,79 €*
    * bedragen op 01/04/2010 die geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van de door de NAR bepaalde coëfficiënt.

    Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

    Indien gegeven:
    • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
    • B = totale bruto aanvullende vergoeding aan een rechthebbende gestort door alle debiteurs
    • C = sociale uitkering
    • G = benedengrens

    Berekeningsbasis: D = B+ C

    Totale bruto inhouding: E = D x 6,5% (of 4,5%)

    Totale maximale inhouding: F = D – G
    Indien resultaat < 0, F = 0

    Totale inhouding H: indien E ≤ F, H = E
    Indien E > F, H = F

    Opm.: C en G worden vermenigvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C4)
    C en G worden vermeningvuldigd met A/B in geval van een gedeeltelijke kapitalisatie (cfr. punt C3), meerdere debiteurs of een aangifte in meerdere delen
  2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding overschrijden. Desgevallend wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de bruto aanvullende vergoeding.

A.4. Verhogingen

De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan de aanvullende vergoeding wordt toegekend moet worden nagekeken op het vlak van het al dan niet doorbetalen van een bedrag dat minstens even hoog is als de aanvullende vergoeding in geval van werkhervatting of bij de start van een zelfstandige activiteit:

Voor organisaties die niet onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • De overeenkomst voorziet niet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en de inhouding wordt verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

Voor organisaties die wel onder de wet van 1968 betreffende Paritaire Comités vallen:

  • De sectorale of bedrijfs-CAO’s zijn altijd conform aan de toepassing van de CAO Nr. 17 tricies die in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding voorziet gewone bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van het brugpensioen
  • Individuele akkoorden mogen niet bepalen dat de betaling van de aanvullende vergoeding onderbroken wordt in geval van werkhervatting. Indien wel wordt de berekeningsbasis van de bijzondere patronale bijdragen en inhoudingen verdubbeld gedurende de periode van het brugpensioen

! Deze regel is niet van toepassing op de halftijdse brugpensioenen.

(bijdragen gedurende de periode van werkhervatting: cfr. punt C.1.)

B. PSEUDOBRUGPENSIOEN
B.1. Betrokken werkgevers
  • Werkgevers
    • die binnen het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en hun paritaire comités. Dit wil zeggen de privé-sector, plus
      • de openbare kredietinstellingen
      • de Nationale Loterij
      • de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek,
      • de huisvestingsmaatschappijen conform aan de gewestelijke wooncodes
      • de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussel South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”
    • en die, in toepassing van individuele, bedrijfs- of sectorale akkoorden, aan hun werknemers van minstens vijftig jaar een aanvullende vergoeding toekennen bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of een onderbrekingsvergoeding in geval van een tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse tewerkstelling;
  • Elke onderneming of instelling aan wie de werkgever zijn verplichting om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen, overhevelt;
  • Het fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever valt, en dat in het kader van een akkoord binnen de sector gedeeltelijk of volledig de verplichtingen van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen;
  • Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen dat de verplichting van de werkgever overneemt om een aanvullende vergoeding in het kader van een pseudobrugpensioen te betalen.

Zijn uitgesloten:

  • werkgevers die onder het paritair comité van stads- en streekvervoer (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03) ressorteren;
  • werkgevers die onder het paritair comité van de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs (PC 152 of PC 225) ressorteren.
B. 2. Betrokken werknemers

Werknemers van minstens 50 jaar en maximaal 65 jaar oud:

  • die een aanvullende vergoeding genieten bovenop een volledige werkloosheidsuitkering of bovenop een onderbrekingsvergoeding in geval van tijdskrediet, loopbaanvermindering (behalve 4/5de), of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking
  • aan wie de aanvullende vergoeding voor de eerste keer toegekend werd na 31 december 2005
  • die, in het geval van ontslag, na 30 september 2005 ontslagen zijn
  • die niet reeds vóór de leeftijd van 45 jaar voor het eerst genoten hebben van een aanvullende vergoeding.

Opm.: er wordt geen rekening gehouden met de vorm, noch met de naam die aan de aanvullende vergoeding gegeven wordt, noch met het moment of de periodiciteit van betaling, noch met de berekenings- of de betalingswijze, noch met de identiteit van de debiteur.
Elk bedrag dat betaald wordt aan een begunstigde bovenop wat wettelijk voorzien is, wordt beschouwd als een deel van de aanvullende vergoeding.

Zijn uitgesloten:

  • de begunstigden van aanvullende vergoedingen die werden toegekend in het kader van:
    • maatregelen voorzien in de non-profitsector betreffende einde loopbaan die erkend werden door de Minister van Werk
    • een collectieve arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden
    • een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten voor een bepaalde duur in de Nationale Arbeidsraad, of binnen een paritair comité of een paritair sub-comité, die reeds vóór 30 september 2005 in werking was getreden en die zonder onderbreking verlengd werd, en die vanaf de eerste verlenging na 30 september 2005 geen enkele uitbreiding van de doelgroep of verhoging van het bedrag van de vergoeding voorzien heeft (met uitzondering van een indexering of herwaardering op basis van een coëfficiënt bepaald door de Nationale Arbeidsraad)
    • de CAO Nr. 46 of een gelijkwaardige CAO op basis waarvan de aanvullende vergoedingen toegekend werden volgend op het ontslag van een werknemer van 50 jaar of ouder die wenste terug te keren naar een gewone arbeidsregeling na een periode van nachtwerk en aan wie de werkgever geen nieuwe betrekking kon bieden
    • het conventioneel brugpensioen
    • ouderschapsverlof, palliatief verlof, verlof in het kader van medische bijstand
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering
    • de CAO Nr. 77 in verband met de 1/5de loopbaanvermindering voor werknemers van 50 jaar en ouder
    • tijdskrediet zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van titel 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen betreffende tewerkstelling in crisistijd
  • werknemers die in België tewerkgesteld waren maar in het buitenland verblijven en die hun recht op een aanvullende vergoeding laten gelden, op voorwaarde dat ze een werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van de wetgeving van hun land van verblijf.
B.3. Verschuldigde bijdragen
1° Bijzonder patronale bijdrage
  • De bijzondere patronale bijdrage is een percentage dat wordt toegepast op het bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding(en).
  • Deze bijdrage is niet verschuldigd:
    indien het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen de debiteur van de bijdragen is
  • Verschillende criteria zijn relevant voor het bepalen van het toe te passen percentage:
    • aanvullende vergoeding bij werkloosheidsuitkeringen of bij onderbrekingsuitkeringen
    • “nieuw pseudo-bruggepensioen” of “lopend pseudo-brugpensioen”
    • non-profitsector of niet (hierna “profitsector” genoemd)
  • Het bedrag van de bijzondere patronale bijdrage kan nooit het bruto bedrag van de aanvullende vergoedingen overstijgen. Indien dat wel het geval is, dan wordt het bedrag van de bijdrage beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
1° A. Aanvullende vergoedingen bij werkloosheidsuitkeringen:
1° A.1. “Lopende” pseudo-brugpensioenen:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract betekend werd tot 15 oktober 2009
  • OF waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst werden toegekend vóór 01/04/2010

De bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding.

Er is geen verschil in de percentages voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2. “Nieuwe pseudo-brugpensioenen”:

Te weten:

  • waarvan de vooropzeg of verbreking van het arbeidscontract na 15 oktober 2009 betekend werd
  • EN waarvan de aanvullende vergoedingen voor het eerst vanaf 01/04/2010 toegekend werden

Er zijn verschillende percentages van toepassing voor de profit en de non-profitsector.

1° A.2.1. Profitsector:

Het percentage van de bijdrage wordt bepaald aan de hand van de leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen (zelfs indien de betaling van de eerste vergoeding pas later voorzien is) en blijft hetzelfde tot aan het wettelijk pensioen.

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd bij aanvang van het pseudo-brugpensioen Profitsector
Pseudo-bruggepensioneerd < 52 jaar 50%
Pseudo-bruggepensioneerd < 55 jaar 40%
Pseudo-bruggepensioneerd < 58 jaar 30%
Pseudo-bruggepensioneerd < 60 jaar 20%
Pseudo-bruggepensioneerd ≥ 60 jaar 10%
1° A.2.2. Non-profitsector:

Er zijn verminderde percentages van toepassing voor de non-profitsector (indien de werkgever in het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt of een sociale werkplaats is).

Bijzondere patronale bijdrage Nieuwe pseudo-brugpensioenen
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde op de laatste dag van de betreffende maand Non-profitsector
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 52 jaar 5%
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 55 jaar 4 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 58 jaar 3 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde < 60 jaar 2 %
Leeftijd van de pseudo-bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 0 %
1° B. Aanvullende vergoedingen bij onderbrekingsuitkeringen (tijdskrediet):

In alle gevallen:

de bijzondere patronale bijdrage bedraagt 32,25 % van de aanvullende vergoeding

2° Inhouding
  • Een inhouding van 6,5 % ten laste van de pseudo-bruggepensioneerde wordt berekend op de som van de aanvullende vergoeding(en) en de sociale uitkering.
  • De inhouding moet maandelijks gebeuren op de aanvullende vergoeding door de debiteur en driemaandelijks aan de RSZ gestort worden. De uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen houden vanaf nu niets meer in op de sociale uitkering.
  • Sociale uitkering” = theoretisch maandelijks bedrag van de sociale uitkering
    Te weten:
    • indien het een volledig werkloze na een voltijdse tewerkstelling betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering × 26
    • indien het een volledig werkloze betreft na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling, het dagbedrag van een halve werkloosheidsuitkering × het aantal halve uitkeringen per week (=Q ∕ S × 12) × 4,33
    • indien het een tijdskrediet betreft, het maandelijks bedrag van de onderbrekingsuitkering
    De dagbedragen en hun aanpassingen worden aan de debiteurs meegedeeld door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen en door de RVA voor wat betreft de tijdskredieten.
  • Aanvullende vergoeding” = bruto maandelijks bedrag van de aanvullende vergoeding
    Te weten:
    • Indien het een maandelijks (of frequenter) gestorte vergoeding tot aan het wettelijk pensioen betreft:
      AV = het bruto bedrag van de vergoedingen gestort per maand
    • Indien het een vergoeding betreft die niet maandelijks tot aan het wettelijk pensioen gestort wordt:
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid die begint vanaf 01/04/2010:
        AV = het totale bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode waarop deze bedragen betrekking hebben, gedeeld door het aantal maanden vanaf de eerste maand waarvoor de aanvullende vergoeding wordtd toegekend tot en met de maand waarin de begunstigde 65 jaar wordt (= wettelijk pensioen)
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen werkloosheid reeds lopende op 01/04/2010:
        AV = het effectieve bedrag dat per betalingsmaand gestort wordt

        Behalve indien het totaalbedrag op voorhand gestort wordt (volledige kapitalisatie):
        AV = het totaalbedrag van de nog verschuldigde vergoedingen gedeeld door het aantal maanden van de nog resterende periode
      • ofwel, voor een pseudo-brugpensioen tijdskrediet:
        AV = het totaalbedrag van de vergoedingen verschuldigd in de loop van de door vergoedingen gedekte periode, gedeeld door het aantal maanden waarvoor bij de RVA effectief een aanvraag tot onderbrekingsvergoedingen is ingediend
  • Beperkingen op de inhouding:
    1. De toepassing van de inhouding mag nooit tot gevolg hebben dat het netto maandelijkse inkomen van een bruggepensioneerde (som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoeding) lager zou worden dan een benedengrens die bepaald wordt in functie van zijn/haar familiale situatie.
      Deze maandelijkse benedengrens bedraagt:
      Met gezinslast Zonder gezinslast
      Voltijds pseudo-brugpensioen 1505,13 € * 1249,57 €*
      Halftijds tijdskrediet 752,57 € * 624,79 €*
      * bedragen op 01/04/2010 die moeten geïndexeerd en geherwaardeerd worden in functie van een coëfficiënt bepaald door de NAR.

      Berekening van de inhouding met toepassing van de benedengrens:

      Gegeven
      • A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
      • B = totale bruto aanvullende vergoeding gestort aan een rechthebbende door alle debiteurs
      • C = sociale uitkering
      • D = benedengrens

      Berekeningsbasis: D = B + C

      Totale bruto inhouding: E = D × 6,5%

      Totale maximale inhouding: F = D – G
      Indien resultaat < 0, F = 0

      Totale inhouding H: Indien E ≤ F, H = E
      Indien E > F, H = F

      Opm.: C en G worden vermeningvuldigd met Q/S indien er meerdere debiteurs zijn als gevolg van twee deeltijdse tewerkstellingen (cfr. punt C.4)
      C en G worden vermeningvuldigd met A/B indien er een gedeeltelijke kapitalisatie gebeurt, indien er meerdere debiteurs zijn of indien de aangifte in verschillende delen gebeurt.
    2. Het bedrag van de inhouding mag nooit het bedrag van de aanvullende vergoeding overschrijden. Indien dit wel gebeurt, dan wordt het bedrag van de inhouding beperkt tot het bedrag van de aanvullende vergoeding.
B.4. Verhogingen en verminderingen
  1. In geval van halftijds tijdskrediet:
    • Indien de werknemer vrijgesteld wordt van de uitvoering van de resterende halftijdse prestaties, de berekeningsbasis van de bijdragen en de inhoudingen wordt verdubbeld.
    • Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de uitvoering van de overblijvende halftijdse prestaties, en indien de aanvullende vergoedingen toegekend worden in toepassing van een sectorale CAO, de berekeningsbasis van de inhoudingen wordt vermenigvuldigd met 0,05
    • en indien, daar bovenop, de werknemer effectief vervangen wordt op basis van een CAO afgesloten in de NAR die deze vervanging regelt de berekeningsbasis van de patronale bijdragen wordt vermenigvuldigd met 0,05.
  2. In geval van werkloosheid:

    De inhoud van de overeenkomst op basis waarvan een aanvullende vergoeding wordt toegekend moet bekeken worden:

    • De overeenkomst voorziet expliciet de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting of de aanvang van een zelfstandige activiteit normale patronale bijdragen en inhoudingen gedurende de periode van werkloosheid
    • De overeenkomst voorziet niet expliciet in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding bij werkhervatting de berekeningsbasis van de patronale bijdragen en inhoudingen wordt verdubbeld gedurende de periode van werkloosheid
C. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR BRUGPENSIOENEN EN PSEUDO-BRUGPENSIOENEN
C.1. Werkhervatting
- Werkhervatting type 1 :

Als de werknemer het werk hervat als zelfstandige of als loontrekkende bij een andere werkgever of bij een werkgever die niet tot dezelfde groep behoort dan diegene die de aanvullende vergoeding rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt, alle bijdragen en inhoudingen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt zijn niet meer verschuldigd.

- Werkhervatting type 2 :

Als de werknemer het werk hervat als loontrekkende bij zijn oude werkgever of bij een werkgever van dezelfde groep, wordt de aanvullende vergoeding als loon beschouwd

gewone sociale zekerheidsbijdragen op de aanvullende vergoeding die de werknemer tijdens de werkhervatting verder ontvangt.

- We verstaan onder

"Groep": alle werkgevers die ofwel deel uitmaken van de technische bedrijfseenheid die bestaat uit diverse juridische entiteiten ofwel tot de juridische entiteit die bestaat uit diverse technische bedrijfseenheden

“Periode van werkhervatting”: de volledige periode gedekt door een een arbeidsovereenkomst of een zelfstandige activiteit zonder rekening te houden met het aantal werkelijk gepresteerde uren of dagen.

C.2. Onvolledige maand

Enkel in geval van :

  • Werkhervatting of stopzetting van werkhervatting
  • Begin of einde van (pseudo-)brugpensioen in het midden van de maand
  • Opname van vakantiedagen gedekt door vakantiegeld :
    het eerste jaar van het (pseudo-)brugpensioen kan de (pseudo-)bruggepensioneerde nog het saldo van de resterende vakantiedagen opnemen waarvoor hij reeds een vergoeding ontving. In dit geval zal hij geen uitkeringen ontvangen voor deze vakantiedagen en is de werkgever niet verplicht om hem voor deze dagen de aanvullende vergoeding toe te kennen
  • Wijziging van debiteur in de loop van een maand.

Berekening van het aantal dagen in geval van onvolledige maand:

Aantal dagen van de periode gedurende dewelke de bijdragen verschuldigd zijn (« x ») : geheel getal te bepalen in functie van het aantal dagen gedekt door een uitkering omgezet in een regime van 6 dagen waarbij een maand gelijk is aan 26 dagen. (Rekenkundige afronding naar de dichtstbijzijnde eenheid waarbij 1,50 = 2 en 1,49 = 1)

Berekening van de bijdragen in geval van onvolledige maand:
Stappen:

  1. berekeningsbasis × percentage
  2. eventuele toepassing van de ondergrens of van het minimum
  3. proratisering van het resultaat in x/26

Bij elke stap wordt er afgerond : rekenkundige afronding waarbij 0,005 = 0,01 en 0,004 = 0

! In de DMFA moet het bedrag van de volledige maandelijkse aanvullende vergoeding aangegeven worden evenals de maandelijkse uitkering omdat de proratisering pas op het einde van de berekening gebeurt.

C.3. Kapitalisatie
We spreken over ”kapitalisatie”:
  • als de totaliteit van de aanvullende vergoedingen in een of meerdere schijven gestort wordt aan de begunstigde
  • als de aanvullende vergoedingen niet maandelijks en/of niet tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald (of tot het einde van de voorziene periode voor tijdskrediet)
    ! Deze regel is niet van toepassing op de lopende brugpensioenen op 1/4/2010 !
  • als de debiteur zijn verplichtingen wil afsluiten en alle bijdragen wil storten

! De berekeningsbasis van de bijdragen en inhoudingen die vervroegd gestort worden kan later niet meer aangepast worden

Toepasselijke regels:

Te onderscheiden:

  1. Lopende (pseudo-)brugpensioenen:
    • Vervroegde storting in een of meerdere keren:
      berekening voor alle maanden van de door de vergoedingen gedekte periode

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd, van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

    • AV niet maandelijks of niet gestort tot aan de leeftijd van het pensioen:
      bijdragen aangeven en berekenen voor elke maand van storting op de werkelijk gestorte bedragen
  2. Nieuwe (pseudo-)brugpensioenen:
    • Voor de brugpensioenen en de pseudo-brugpensioenen werkloosheid :
      berekening voor alle maanden van de periode gaande tot aan het pensioen
      verdeeld over het aantal uit te voeren stortingen van AV

      ! desgevallend wordt rekening gehouden met degressieve percentages in functie van de leeftijd (non-profitsector), van de periodes van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en met de minimum maandbedragen

      Berekeningswijze:

      1. Berekening voor een maand waarbij:
        • theoretische maandelijkse AV = totaal van de voor de volledige periode te storten AV ∕ aantal maanden tot aan het pensioen
        • uitkering = maandelijkse theoretische uitkering

        Er wordt nagegaan of er toepassing gemaakt wordt van de benedengrens (voor de inhoudingen) en of men onder het minimum komt (voor de patronale bijdragen) en men bekomt X = het bedrag aan bijdragen voor een maand.

      2. Verdeling over de uitgevoerde stortingen:
        Y = Aantal maanden tot aan het pensioen ∕ totaal aantal stortingen
      3. Kwartaalaangiftes :
        Bijdrage per kwartaal = X × Y × aantal stortingen in de loop van het kwartaal
    • Voor de tijdskredieten:
      berekening voor alle maanden van de periode gedekt door de aanvraag van onderbrekingsuitkeringen bij de RVA
C.4. Meerdere debiteurs
  • Fonds en werkgever of gelijkgesteld :

    Algemene regel : de bijdragen en inhoudingen worden aangegeven en integraal betaald door de hoofddebiteur die de debiteur is van de hoogste aanvullende vergoeding
    Ze worden berekend op de totaliteit van de maandelijks aan de begunstigde gestorte aanvullende vergoedingen (en van de maandelijkse sociale uitkering voor de inhoudingen).

    Sectorale afwijkingen zijn toegestaan voor de patronale bijdragen (maar niet voor de inhoudingen) voor zover daarin voorzien is bij een CAO, afgesloten in de schoot van een paritair comité.

    Uitzonderingen : - in geval van vervroegde storting van een deel van de aanvullende vergoedingen
    - of als een AV niet maandelijks gestort wordt tot aan het pensioen (cfr kapitalisatie)

    In deze gevallen doet elke debiteur de berekening van de bijdragen en de inhoudingen op de aanvullende vergoeding die hij stort, maar proratiseert het maandelijks minimum van patronale bijdragen, de sociale uitkering en de benedengrens in functie van het gedeelte van AV dat hij stort in vergelijking met het totaal van de aan de begunstigde toegekende AV, d.w.z. door telkens te vermenigvuldigen met A/B waarbij
    A = AV gestort door de debiteur
    B = totale bruto AV, verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs.

  • Twee verschillende werkgevers ten gevolge van twee deeltijdse tewerkstellingen:

    Algemene regel : bijdragen en inhoudingen verschuldigd door elke werkgever op het gedeelte van de vergoeding die hij stort.

    Het minimum maandbedrag aan patronale bijdragen, de uitkering en de ondergrens moeten dus geproratiseerd worden in functie van de tewerkstellingsbreuk bij de verbreking van de arbeidsovereenkomst
    d.w.z. door elke factor te vermenigvuldigen met Q/S
    waarbij Q = het gemiddeld aantal uren per week bij de laatste tewerkstelling van de werknemer bij de debiteur
    S = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon bij de laatste tewerkstelling bij de debiteur.

C.5 Informatie

Wie informeert wie ?

  • Over de gestorte AV:
    • Het Fonds dat een aanvullende vergoeding toekent informeert de laatste werkgever van de begunstigde.
    • De laatste werkgever moet de gegevens betreffende de door alle debiteurs toegekende aanvullende vergoedingen verzamelen en meedelen aan deze debiteurs en aan zijn sociaal secretariaat.
    • Een debiteur van een AV die kapitaliseert moet de andere debiteurs informeren over het theoretisch maandbedrag van de AV dat als basis dient voor de berekening.
  • Over de identiteit van de hoofddebiteur : de laatste werkgever maakt de identiteit van de hoofddebiteur die verantwoordelijk is voor de bijdragen bekend aan alle debiteurs en duidt de hoofddebiteur aan op het RVA-formulier
  • Over de aanpassing van de uitkering: de uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) maakt de nieuwe bedragen over aan de debiteur van de inhouding (vandaar het belang om de RVA goed te informeren over de identiteit van de debiteur)
  • Over de wijziging van de gezinssituatie: de (pseudo-)bruggepensioneerde moet zijn uitbetalingsinstelling (of de RVA voor de tijdskredieten) op de hoogte brengen die de informatie overmaakt aan de debiteur
  • Over een werkhervatting : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur en zijn uitbetalingsinstelling moet informeren van elke werkhervatting en de beëindiging ervan. Voor alle zekerheid maakt de betalingsinstelling deze gegevens ook over aan de debiteur.
  • Van de opname van verlofdagen : het is de (pseudo-)bruggepensioneerde die de debiteur moet informeren
    opm : kan enkel in het eerste jaar voorkomen
D. AANGIFTE BIJ DE RSZ

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen worden maandelijks berekend, maar worden per kwartaal gestort en aangegeven bij de RSZ in de DMFA.

Vanaf het 2de kwartaal 2010:

Het blok “Bijdrage bruggepensioneerd werknemer” (90042) mag niet meer gebruikt worden.

De werkgeversbijdragen en de inhoudingen voor de (brug)gepensioneerden moeten moeten aangegeven worden in de blokken “Aanvullende vergoeding” (90336) en “Aanvullende vergoeding – Bijdrage” (90337) die al gebruikt worden voor de aanvullende vergoedingen voor bruggepensioneerden.

In DMFA zal het schema er als volgt uitzien:

  • Niveau : Werkgever = de debiteur(s) van de aanvullende vergoeding
  • Niveau : Natuurlijk persoon = de bruggepensioneerde werknemer, ontslagen werknemer of werknemer met tijdskrediet
  • Niveau : Werknemerslijn : identificatie van het type werknemer door middel van het werknemerskengetal
    • 879 : bruggepensioneerde werknemer
    • 883 : ontslagen werknemer met werkloosheidsvergoeding
    • 885 : werknemer met tijdskrediet
  • Niveau "Aanvullende vergoeding" :
    algemene gegevens betreffende de aanvullende vergoeding bij werkloosheid, tijdskrediet of brugpensioen
  • Niveau "Aanvullende vergoeding - bijdrage" :
    identificatie van de bijdrage(n) en de elementen voor de berekening
    In ‘t algemeen, komt minstens 2 keer voor:
    1. werkgeversbijdrage
    2. inhouding

De preciese omschrijving van de verschillende in te vullen zones bevindt zich in het glossarium 2/2010.

In het volgende overzicht vestigen wij de aandacht op de bijzonderheden en moeilijkheden eigen aan elke zone.

Blok "Aanvullende vergoeding" (blok 90336)

In te vullen zones :

  • Notie werkgever* (zone 00815) : als de aangifte wordt gedaan door een derde betalende moet men het stamnummer of KBO vermelden van de werkgever van de (brug)gepensioneerde
  • Paritair Comité* (zone 00046) : op het ogenblik van het (brug)pensioen
  • NACE-code * (zone 00228) : enkel voor de werkgevers van RSZPPO
  • Type debiteur (zone 00949) : preciseert of de debiteur van de bijdragen de werkgever is, een derde betalende is, de hoofddebiteur is of of er meerdere debiteurs zijn.

    Opm : Belangrijk gegeven want het bepaalt de toegepaste controles. Men moet blijven aanduiden dat er meerdere debiteurs zijn als één van de debiteurs zijn deel heeft gekapitaliseerd en de andere debiteurs een aanvullende vergoeding blijven storten. De vermelding dat er meerdere debiteurs zijn rechtvaardigt de proratisering van de minimumbijdragen, van de sociale uitkering en van de benedengrens. De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum eerste toekenning van de aanvullende vergoeding (zone 00823) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het percentage in combinatie met de datum van de betekening van de vooropzeg.
  • Notie type akkoord van de aanvullende vergoeding* (zone 00824) :
    • Sectorale CAO of CAO gesloten in de NAR
    • of individueel, ondernemings- of collectief akkoord

      Opm : Als de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van verschillende types akkoorden is het niet nodig elke AV te splitsen in een verschillend blok als de berekeningswijze van de bijdragen dezelfde is (geen verschillende verhoging of verlaging). In dat geval moet men het sectoraal akkoord vermelden.
  • Notie halftijds* (zone 00825) : enkel voor bruggepensioneerden en tijdskredieten.
    Er zijn bijzondere regels van toepassing voor deze werknemers.
    Halftijds bruggepensioneerde = een voltijds tewerkgestelde werknemer die halftijds blijft werken en halftijds op brugpensioen gaat.
    Geen werkgeversbijdragen en verminderde inhouding voor halftijds bruggepensioneerden.
  • Notie vrijstelling van prestaties* (zone 00826) : enkel voor de werknemers met halftijds tijdskrediet. Als er geen vrijstelling is en AV toegekend werd op basis van een sectorale CAO wordt de berekeningsbasis van de inhouding verlaagd met 95%
  • Notie vervanging conform* (zone 00827) :
    • voor halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties : bij vervanging geregeld bij CAO van de NAR wordt de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen verlaagd met 95 %
    • voor brugpensioen, bij vervanging door een sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigde werkloze : compenserende bijdrage verlaagd tot 33 %
  • INSZ van de vervanger (zone 00749) : voor controle. Eén enkel INSZ wordt gevraagd per kwartaal
  • Maatregelen voorzien in geval van werkhervatting (zone 00853) : de inhoud van de overeenkomst moet bepaalde vermeldingen bevatten betreffende de doorbetaling van de AV in geval van werkhervatting (cfr punten A.4. en B.4.). Zoniet is er een verdubbeling van de berekeningsbasis van de werkgeversbijdragen en de inhoudingen.
  • Aantal delen van de aanvullende vergoeding (zone 00950) : om aan te duiden dat de AV is aangegeven in meerdere delen voor een zelfde periode omdat een sleutelzone verschilt voor een deel van de AV (vb..: inhoud van de overeenkomst niet in overeenstemming voor het extra legaal gedeelte => verdubbeling, gedeeltelijke kapitalisatie, …)
    Rechtvaardigt de proratisering van het minimum, van de sociale uitkering en de benedengrens.
    De controles worden a posteriori uitgevoerd op alle blokken aanvullende vergoeding aangegeven voor dat INSZ.
  • Datum van de betekening van de vooropzeg (zone 00951) : datum wordt gebruikt voor de bepaling van het toepasbare percentage in combinatie met de datum van eerste toekenning van de aanvullende vergoeding
  • Notie onderneming in moeilijkheden of in herstructurering (zone 00952) : enkel in te vullen als de begindatum van het brugpensioen valt in een periode van erkenning. Blijvend te vermelden ook na de periode van erkenning (voor bepaling van de leeftijd op het einde van de periode).
    Niet van toepassing voor de pseudo-brugpensioenen
  • Begindatum erkenning (zone 00953) : het brugpensioen moet aanvangen tijdens de periode van erkenning
  • Einddatum erkenning (zone 00954) : het betreft de eerste dag die volgt op de periode van erkenning

* sleutelzones : voor een zelfde werknemer kunnen er meerdere blokken aanvullende vergoeding zijn voor zover de waarde van één van de sleutelzones verschilt.

Blok "Aanvullende vergoeding – Bijdrage " (blok 90337)

In te vullen zones :

Werknemerskengetal bijdrage* (zone 00082): identificeert de verschuldigde bijdrage

Brugpensioenen

Lopende brugpensioenen (cfr punt A3, 1°A.1.)
Bijzondere werkgeversbijdrage 270
Bijzondere werkgeversbijdrage non-profit sector 271
Compenserende werkgeversbijdrage 272
Bijzondere werkgeversbijdrage tijdens periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden 274
Nieuwe brugpensioenen (cfr punt A3,1°A.2.)
Bijzondere werkgeversbijdrage 273
Bijzondere werkgeversbijdrage non-profit sector 271
Bijzondere werkgeversbijdrage tijdens periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden 274
Bijzondere werkgeversbijdrage tijdens periode van erkenning als onderneming in herstructurering 275
Werknemersbijdrage (voor iedereen) 295

Pseudo-brugpensioenen :

Werkloosheidsuitkeringen Tijdskrediet
Lopend pseudo-brugpensioen (cfr punt B.3, 1°A.1.) 290
Bijzondere werkgeversbijdrage 280
Nieuw pseudo-brugpensioen (cfr punt B3,1°A.2.)
Bijzondere werkgeversbijdrage 281
Bijzondere werkgeversbijdrage non-profit sector 282
Werknemersbijdrage (voor iedereen) 295 295
Type bijdrage* (zone 00083): bepaalt het percentage:

Brugpensioen :

Profit sector
Lopende brugpensioenen (cfr punt A3, 1°A.1.)
Bijzondere werkgeversbijdrage
Periode van erkenning van onderneming in moeilijkheden
(leeftijd = leeftijd bij aanvang brugpensioen)
Leeftijd bruggepensioneerde < 52 jaar 270 0 30 % 274 0 17,5%
Leeftijd bruggepensioneerde < 55 jaar 270 1 24 % 274 1 13,5%
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 270 2 18 % 274 2 10 %
Leeftijd bruggepensioneerde < 60 jaar 270 3 12 % 274 3 6,5 %
Leeftijd bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 270 4 6 % 274 4 3,5%
Compenserende werkgeversbijdrage (enkel voor lopende brugpensioenen)
Basisbijdragevoet 272 0 50 %
Verlaagde bijdragevoet 272 1 33%
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Verlaagde bijdragevoet 295 1 4,5%
Nieuwe brugpensioenen (cfr punt A3, 1°A.2.)
Bijzondere werkgeversbijdrage
Periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden Periode van erkenning als onderneming in herstructurering
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 52 jaar 273 0 50% 274 0 17,5% 275 0 50%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 55 jaar 273 1 40% 274 1 13,5% 275 1 30%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 58 jaar 273 2 30% 274 2 10 % 275 2 20%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) < 60 jaar 273 3 20% 274 3 6,5 % 275 3 20%
Bruggepensioneerd (of einde per. erk.) ≥ 60 jaar 273 4 10% 274 4 3,5% 275 4 10%
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Verlaagde bijdragevoet 295 1 4,5%
Non-profit sector
Bijzondere werkgeversbijdrage
Leeftijd bruggepensioneerde < 52 jaar 271 0 5%
Leeftijd bruggepensioneerde < 55 jaar 271 1 4 %
Leeftijd bruggepensioneerde < 58 jaar 271 2 3 %
Leeftijd bruggepensioneerde < 60 jaar 271 3 2 %
Leeftijd bruggepensioneerde ≥ 60 jaar 271 4 0 %
Compenserende werkgeversbijdrage
(enkel voor lopende brugpensioenen)
Basisbijdragevoet 272 0 50 %
Verlaagde bijdragevoet 272 1 33%
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Verlaagde bijdragevoet 295 1 4,5%

Pseudo-brugpensioenen :

Werkloosheid
Bijzondere werkgeversbijdrage
Lopende pseudo-brugpensioenen (cfr punt B.3, 1°A.1.)
Basisbijdragevoet 280 0 32,25%
Nieuwe pseudo-brugpensioenen (cfr punt B3,1°A.2.)
Profit sector Non-profit sector
Begin pseudo-brugpensioen < 52 jaar 281 0 50 % leeftijd < 52 jaar 282 0 5 %
Begin pseudo-brugpensioen < 55 jaar 281 1 40 % leeftijd < 55 jaar 282 1 4%
Begin pseudo-brugpensioen < 58 jaar 281 2 30 % leeftijd < 58 jaar 282 2 3 %
Begin pseudo-brugpensioen <60 jaar 281 3 20 % leeftijd < 60 jaar 282 3 2 %
Begin pseudo-brugpensioen ≥ 60 jaar 281 4 10 % leeftijd > 60 jaar 282 4 0 %
Inhouding
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Tijdskrediet
Werkgeversbijdragen
Basisbijdragevoet 290 0 32,25%
Inhouding :
Basisbijdragevoet 295 0 6,5%
Notie aanpassing bedrag van de vergoeding of de sociale uitkering* (zone 00829):

Bij indexering, herwaardering, wijziging in de loop van het kwartaal
Door een verschillende waarde in te vullen kan men een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage en type bijdrage om de verschillende bedragen in de loop van éénzelfde kwartaal aan te geven

Volgnummer * (zone 00955): met een verschillende volgnummer kan men, indien nodig, een nieuw blok bijdrage creëren met hetzelfde werknemerskengetal bijdrage, type bijdrage en waarde aanpassing van het bedrag

Notie kapitalisatie (zone 00892) : geeft aan dat de bijdragen gestort worden

  • voorafgaandelijk en in één keer waarde « 1 = volledige kapitalisatie »
  • gedeeltelijk of volgens een bepaalde periodiciteit waarde « 2 = gedeeltelijke kapitalisatie »

hetzij in geval van voorafgaandelijke storting in meerdere schijven

hetzij wanneer één van de debiteurs zijn AV of een gedeelte ervan kapitaliseert of gekapitaliseerd heeft

hetzij, voor (pseudo)brugpensioenen die aanvangen vanaf 1 april 2010, wanneer de AV niet maandelijks gestort worden en/of tot de pensioenleeftijd of het einde van de periode voorzien voor tijdskrediet.

Het vermelden van één van deze waarden laat toe een DmfA in te dienen met een aantal maanden hoger dan 3.
Deze rechtvaardigt in sommige gevallen de proratisering van het minimum, van het bedrag van de sociale uitkering en van de benedengrens.

Bedrag van de aanvullende vergoeding (zone 00830): Bedrag van de aanvullende vergoeding(en) op basis waarvan de bijdragen worden berekend.
Algemene regel = bedrag van de AV die maandelijks door de debiteur aan de begunstigde gestort wordt.
Dit bedrag kan geïndexeerd of geherwaardeerd worden in de loop van het (pseudo)brugpensioen

Bijzondere gevallen:

  1. Wanneer de DmfA gedaan wordt door de hoofddebiteur :

    AV = som van de AV die maandelijks aan de begunstigde gestort worden

  2. Wanneer er meerdere debiteurs zijn die elk een aangifte doen:

    AV = het bedrag van de maandelijkse AV, gestort door de debiteur

  3. Wanneer er kapitalisatie is:

    AV = theoretische maandelijkse AV

    Wordt bekomen door het totaal van de verschuldigde AV voor de hele periode van het (pseudo)brugpensioen te delen door het aantal maanden tot de pensioenleeftijd (of door het aantal maanden van de door AV gedekte periode vanaf 01/04/2010, voor de tijdskredieten en door de voorafgaandelijke stortingen betreffende de (pseudo)brugpensioenen die reeds liepen op 01/04/2010)

  4. Wanneer het om een onvolledige maand gaat :

    AV = maandelijkse AV voor een volledige maand

    want de proratisering in functie van de dagen waarvoor bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag aan bijdragen dat bekomen wordt voor de volledige maand na eventuele toepassing van het minimum of de benedengrens.

Theoretisch bedrag van de sociale uitkering (zone 00956) : maandelijks theoretisch bedrag meegedeeld door de RVA of de uitbetalingsinstelling voor werkloosheidsvergoedingen (cfr punten A.3.2° en B.3.2°)

Bijzondere gevallen:

  1. In geval van gedeeltelijke kapitalisatie of als meerdere debiteurs de aangifte doen of als de aanvullende vergoedingen worden aangegeven in meerdere delen, moet de sociale uitkering verdeeld worden over de verschillende aangiften om niet dubbel in aanmerking genomen te worden.

    In die gevallen wordt de sociale uitkering vermenigvuldigt met A/B
    waarbij A = aanvullende vergoeding gestort door de debiteur
    B = totale bruto aanvullende vergoeding verschuldigd aan een rechthebbende door alle debiteurs

    of met Q/S, als er twee debiteurs zijn door 2 halftijdse tewerkstellingen
    waarbij Q = gemiddeld aantal uren van de werknemer bij zijn laatste tewerkstelling bij de debiteur
    S = gemiddeld aantal uren van de maatpersoon van de laatste tewerkstelling bij de debiteur

    Het is het aldus berekende bedrag van de sociale uitkering dat moet worden aangegeven in DMFA

  2. In geval van een onvolledige maand (cfr punt C2), moet het het bedrag van de totale sociale uitkering van de maand worden aangegeven in DMFA, want de proratisering in functie van het aantal dagen waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, wordt als laatste stap toegepast op het bedrag van de bijdragen bekomen voor een volledige maand na eventuele toepassing van minimum of drempel.
Aantal maanden (zone 00831) : aantal maanden voor dewelke AV, vermeld in het blok « AV – bijdragen » wordt aangegeven.

Bijzondere gevallen:

  1. Volledige kapitalisatie :
    • voor bruggepensioneerden en Canada dry = aantal maanden tot aan het pensioen
    • voor tijdskrediet = aantal maanden aangevraagd bij de RVA voor tijdskrediet
    • voor de lopende (pseudo)brugpensioenen vóór 1 april 2010 = aantal maanden vanaf 1/4/2010 tot het einde van de periode gedekt door de aanvullende vergoedingen

    ! voor de werkgeversbijdragen voor brugpensioenen met degressieve percentages of in de non-profit sector wordt dit aantal maanden verdeeld over de blokken (AV-bijdragen) die de verschillende leeftijdschijven dekken (degressieve percentages)

  2. 2. Gedeeltelijke kapitalisatie :

    het betreft een fictief aantal maanden bestemd voor de verdeling van het totaal aan bijdragen over het aantal voorziene stortingen en bekomen door het aantal maanden tot aan het pensioen te delen door het aantal voorziene stortingen en het resultaat daarvan te vermenigvuldigen met het aantal stortingen tijdens het aangegeven kwartaal

Decimalen voor het aantal maanden (zone 00957) : mag enkel gebruikt worden bij gedeeltelijke kapitalisatie om de berekening van het aantal maanden te verfijnen

Aantal dagen - onvolledige maand (zone 00958) : aantal dagen dat de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering dekt als ze geen volledige maand dekken (26 dagen)
Het betreft meestal het aantal dagen van de periode gedekt door een sociale uitkering geconverteerd in een arbeidsregeling van 6 dagen en 26 dagen per maand.

Verantwoording aantal dagen – onvolledige maand (zone 00959) : duidt de reden aan die een onvolledige maand rechtvaardigt. Het kan enkel gaan over:

  • een werkhervatting (van type 1 of van type 2)
  • een vergoeding die begint of eindigt in de loop van een maand
  • dagen gedekt door vakantiegeld
  • een wijziging van debiteur in de loop van de maand

Notie toepassing benedengrens (drempel) (zone 00960): Als de inhouding verlaagd of 0 wordt opdat de inhoudingen niet hoger zouden zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°). Het is belangrijk dit te vermelden om te rechtvaardigen dat de aangegeven inhouding geen percentage is van de berekeningsbasis.

Bedrag van de bijdrage (zone 00085) : Om dat bedrag te bekomen werkt men als volgt:

Werkgeversbijdragen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis:

    Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden

    Behalve:

    • als er vrijstelling is van prestaties in geval van tijdskrediet (voor kengetal 290) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

    • als het een sectorale overeenkomst betreft en bij vervanging in overeenstemming met een CAO van de NAR in geval van halftijds tijdskrediet zonder vrijstelling van prestaties (voor kengetal 290):

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is (voor kengetal 270, 271, 273, 274, 275, 280, 281 of 282 ) :

      Bedrag van de aanvullende vergoeding × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de werkgeversbijdrage:

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen

    • voor brugpensioenen (kengetal 270, 271, 273, 274, 275):
      Toepassing van een maandelijks minimum aan te storten bijdragen (cfr punt A.3)
      (vermenigvuldigd met Q/S als er meerdere debiteurs zijn ingevolge 2 halftijdse tewerkstellingen)
      (vermenigvuldigd met A/B als er meerdere debiteurs zijn of gedeeltelijke kapitalisatie of aangifte in meerdere delen)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. Bij onvolledige maand:

    Bedrag van de werkgeversbijdragen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26

Inhoudingen :

  1. Bepaling van de berekeningsbasis :

    (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maande

    Behalve:

    • Als er vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet :

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

    • Als het een sectorale overeenkomst betreft en er geen vrijstelling is van prestaties bij halftijds tijdskrediet:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 5%

    • als de inhoud van de overeenkomst betreffende werkhervatting niet conform is:

      (bedrag aangegeven AV + bedrag aangegeven sociale uitkering) × aantal maanden × 2

  2. Berekening van de inhouding :

    Berekeningsbasis × percentage

    Uitzonderingen :

    • inhouding beperkt of verlaagd tot 0 zodat de inhoudingen niet lager zijn dan de benedengrens (cfr punt A.3.2° of B.3.2°)
    • Bedrag van de bijdragen beperkt tot de gestorte aanvullende vergoeding
  3. bij onvolledige maand :

    Bedrag van de inhoudingen bekomen onder 2° voor een volledige maand
    × (aantal dagen van de periode waarin de bijdragen verschuldigd zijn)
    aantal maanden × 26
E. AANGIFTE TOT REGULARISATIE VOOR DE KWARTALEN VOORAFGAAND AAN 2/2010 VANAF 01/07/2010

De nieuwe regels voor de berekening en aangifte van de bijdragen en inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen zijn enkel van toepassing voor de aanvullende vergoedingen die de maand april 2010 of later dekken.

Wanneer een werkgever een wijzigende aangifte wil uitvoeren of laattijdig aanvullende vergoedingen voor voorgaande maanden wil aangeven, blijft de vroegere wetgeving van toepassing en moet dit gebeuren op de DmfA die betrekking heeft op het betrokken kwartaal.
Er moeten nochtans enkele aanpassingen worden uitgevoerd aan de manier van aangeven van de (pseudo)brugpensioenen.

  • Om de bijdrage brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 879) :

    Het blok 90042 “EarlyRetirementContribution” blijven gebruiken met WK 879 met een kwartaal voorafgaand aan 2/2010 en de drie vereiste zones (code bijdrage brugpensioen : 0 voor de forfaitaire bijdrage en 1 voor de compenserende, aantal maanden en bedrag van de bijdrage)

  • Om de bijdrage pseudo brugpensioen voorafgaand aan 01/04/2010 aan te geven (WK 883 of 885) :

    De reeds voorziene blokken 90336 en 90337 gebruiken met werknemerskengetal 883 of 885 maar voor de aangiften < 2010/2, ingediend vanaf 01/07/2010, is het noodzakelijk dat de twee nieuwe sleutelzones (NACE-code en volgnummer), bijgevoegd vanaf 2/2010, op de volgende manier worden ingevuld :

    • NACE-code op 0
    • Volgnummer bijdrage initialiseren op 1
F. BIJKOMENDE INFORMATIE

Meer informatie kan gevonden worden in de Algemene Instructies aan de werkgevers en in het glossarium van 2/2010 die ter beschikking gesteld zullen worden op de portaalsite van de sociale zekerheid.

In afwachting, zijn een draftversie van de algemene instructies aan de werkgevers en het glossarium, alsook meer gedetailleerde voorbeelden betreffende de berekeningswijze en aangifte van de verschuldigde bijdragen en inhoudingen op de (brug)pensioenen beschikbaar op de portaalsite van de sociale zekerheid op volgend adres https://www.socialsecurity.be/public/doclibrary/home.htm onder de rubriek “DeCava” in “DMFA”.

Vragen betreffende deze materie mogen geadresseerd worden naar de Directie Bijzondere Toepassingen bij:

In werkingtreding vanaf 1 april 2010 van de centralisatie bij de RSZ van bijdragen en inhoudingen in het kader van (pseudo)brugpensioen.

Het nieuwe systeem werd uitgelegd in de IESS van 1/2010.

Wettelijke basis

Verschijnen van het koninklijk besluit van 13 juni 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2010) dat de verminderde percentages bepaalt voor de ondernemingen die momenteel in moeilijkheden zijn en de berekening van de bijdragen op aanvullende vergoedingen die niet maandelijks gestort worden tot aan het pensioen enigszins vereenvoudigt.

Verduidelijkingen

Inhoudingen op (pseudo)brugpensioenen : toepassing van de drempel

Als de drempel wordt aangepast in de loop van de maand ingevolge een wijziging van de familiale situatie van de begunstigde, wordt de aanpassing in aanmerking genomen vanaf de volgende maand.

Aanpassingen in DMFA
  • Notie type akkoord van de aanvullende vergoeding (zone 00824):
    De waarde “3” werd toegevoegd vanaf 3/2010 met de mogelijkheid om ze te gebruiken voor 2/2010 indien nodig.

    1. Sectorale cao of cao afgesloten binnen de NAR
    2. Collectief akkoord of bedrijfsakkoord
    3. Individueel akkoord

    De splitsing van de oude waarde 2 laat toe, indien nodig, het blok aanvullende vergoeding te ontdubbelen ingeval de berekening van de bijdrage verschilt voor het deel van de aanvullende vergoeding op basis van een bedrijfsakkoord en voor het deel op basis van een individueel akkoord.

  • Datum van betekening van de opzegging (00951):
    Vanaf 3/2010, met terugwerkende kracht vanaf 2/2010, is dit gegeven niet meer verplicht als de datum van betekening opzegging voorafgaat aan 1 april 2010.
Indexering
Drempel (benedengrens)

Vanaf 1 september 2010 is er een indexering van de bedragen waaronder de maandelijkse inkomsten van de (pseudo-)bruggepensioneerde (maandelijkse sociale uitkering en aanvullende vergoeding samen) niet mogen dalen na toepassing van de inhouding.

Deze maandelijkse drempel bedraagt vanaf 01/09/2010:

Met gezinslast Zonder gezinslast
Voltijds (pseudo-) brugpensioen 1535,27 € 1274,59 €
Halftijds (pseudo-) brugpensioen 767,63 € 637,30 €

Aangezien deze aanpassing gebeurde na de inwerkingstelling van de automatische controles voorzien voor 3/2010 zal geen enkel nazicht van de drempel gebeuren bij de boeking van de DMFA van 3/2010, als het totaal van de maandelijkse vergoeding en de sociale uitkering lager is dan de hoogste drempel verhoogd met 6,5% van de persoonlijke bijdragen en als er bijgevolg toepassing van de drempel zou kunnen zijn.

Deze controle zal later uitgevoerd worden.

Als er in 2/2010 een verschil werd vastgesteld tussen de drempel die gebruikt werd bij de berekening in DMFA en de drempel die vermeld werd door de RVA moet de werkgever of zijn mandataris bij de bruggepensioneerde nagaan welke drempel effectief moet worden toegepast.

  • Als de drempel in DMFA correct is het nu mogelijk om een wijziging ter verbetering van de uitgevoerde systeemcorrectie door de RSZ uit te voeren zonder een nieuwe automatische systeemcorrectie te genereren. Het is wel noodzakelijk dat de bruggepensioneerde zijn uitbetalingsinstelling op de hoogte brengt opdat de gegevens zouden verbeterd worden bij de RVA.
  • Als de drempel bij de RVA correct is kan men bij de bruggepensioneerde het door de RSZ verbeterde bedrag terugvorderen of terugbetalen.
Sociale uitkering

Vanaf 1 september 2010 werden ook de bedragen van de sociale uitkering die dienen als basis voor de inhouding, geïndexeerd.

Ter herinnering, in DMFA voor 3/2010, moet men 2 blokken bijdrage aanvullende vergoeding (kengetal 295) gebruiken met vermelding van de waarde “1” in de zone 00829 notie aanpassing bedrag van de aanvullende vergoeding of de sociale uitkering, in het blok waarin de bedragen voor de maand september 2010 zijn opgenomen.

Het is belangrijk zo te werk te gaan omdat het bedrag van de in 3/2010 gebruikte drempel voor de controle van de inhouding zal gebaseerd worden op de aanwezigheid van deze waarde (behalve indien het (pseudo-)brugpensioen start op 01/09/2010).

Hoofdstuk VI van titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) voert een werkgeversbijdrage in bestemd voor de financiering van het Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers opgericht binnen het Fonds voor beroepsziekten.

Het koninklijk besluit van 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers (Belgisch Staatsblad van 29 mei 2007) bepaalt de toepassingsmodaliteiten en de datum van inwerkingtreding.

Vanaf 1 april 2007, zijn alle werkgevers die geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, alsook de werkgevers van studenten voor wie een solidariteitsbijdrage verschuldigd is, een bijdrage voor het Asbestfonds verschuldigd.

Deze bijdrage bedraagt 0,01 % van de bezoldigingen die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid.

Zij werd geïntegreerd in de basisbijdragevoet voor de werkgeversbijdrage voor alle betrokken werknemers met inbegrip van de studenten (kengetal 840 en 841).

Deze bijdrage heeft geen invloed op de bijdragevoet voor de loonmatiging en ook niet op het plafond van de bijdragen van toepassing voor de berekening van de verminderingen.

Afdeling 2 van hoofdstuk 4 van Titel V van de programmawet van 8 juni 2008 (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008) herdefinieert het toepassingsgebied van de herverdeling sociale lasten om de wijzigingen die werden aangebracht aan de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen, in aanmerking te nemen.

Blijven betrokken door deze maatregel:

  • de werkgevers die vallen binnen het toepassingsgebied van de wetgeving betreffende de sluitingen van ondernemingen en die een industriële of commerciële finaliteit hebben
  • alsook de titularissen van vrije beroepen ongeacht hun juridische vorm waarvoor ze geopteerd hebben.

    De definitie van een vrij beroep werd echter niet verruimd en betreft enkel de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, de advocaten, de gerechtsdeurwaarders, de notarissen, de architecten, de paramedische beroepen, de apothekers, de kinesitherapeuten, de geometrische experten, de bedrijfsrevisoren, de boekhouders en de boekhoudersexperten die ongebracht zijn onder categorie 035, 135, 235 of 735.

De bedragen en de berekeningsmodaliteiten blijven onveranderd.

Artikel 34 van de economische herstelwet van 27 maart 2009 (Belgisch Staatsblad van 7 april 2009) voorziet dat het bedrag van de compenserende bijdrage ten laste van de werkgever in het kader van de herverdeling der sociale lasten beperkt wordt vanaf 1 januari 2010.

De compenserende bijdrage is beperkt tot een refertebedrage van € 182.000,00. Dit bedrag van € 182.000,00 is gekoppeld aan de gezondheidsindex van september 2008 (111,15). Vanaf 1 januari 2010 wordt dit bedrag jaarlijks op 1 januari aangepast volgens de volgende formule : het basisbedrag wordt vemenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door de gezondheidsindex van september 2008. Het aldus berekende bedrag wordt op de hogere euro afgerond.

Het jaarplafond voor 2010 bedraagt € 180.871,00.

De herverdelingsberichten 2010 die aan de betrokken werkgevers zullen verzonden worden in de loop van het 2de kwartaal 2010 zijn aangepast om rekening te houden met deze nieuwe limiet.

Hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoort 2007-2008 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2007) gewijzigd bij artikel 30 van de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van van 16 juni 2008) voert een systeem in van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die geen deel uitmaken van de bezoldiging.

Dit systeem werd geconcretiseerd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90 die op 20 december 2007 gesloten werd in de Nationale Arbeidsraad.

Toepassingsgebied:

Zijn betrokken: de werkgevers en hun werknemers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 op de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, m.a.w. in hoofdzaak de privésector.

Dit systeem is niet enkel van toepassing op de werknemers met een arbeidscontract, maar ook op de personen die anders dan in hoofde van een arbeidsovereenkomst arbeidsprestaties leveren onder gezag van een ander persoon (voorbeeld: leerlingen, stagiairs, beroepsleercontracten…).

Definitie:

Men verstaat onder niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen:

De voordelen gebonden aan de collectieve resultaten van een onderneming of van een groep van ondernemingen ofwel van een welomschreven groep van werknemers, op basis van objectieve criteria. Deze voordelen hangen af van de verwezenlijking van duidelijk aflijnbare, transparante, definieerbare/meetbare en verifieerbare doelstellingen, met uitzondering van individuele doelstellingen en doelstellingen waarvan de verwezenlijking kennelijk zeker is op het ogenblik van de invoering van een systeem van resultaatsgebonden voordelen.

Deze niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen mogen niet worden ingevoerd ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel, of van aanvullingen bij het voorgenoemde, dat opgenomen is in individuele of collectieve overeenkomsten en al dan niet onderworpen is aan de socialezekerheidsbijdragen.

Bedrag:

Deze voordelen zijn uit het loonbegrip uitgesloten tot beloop van 2.200,00 EUR per kalenderjaar en per werknemer bij elke werkgever die hem tewerkstelt.

Het bedrag van 2200,00 EUR is gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2007 (105,71).
Vanaf 1 januari 2009 zal het bedrag de eerste januari van elk jaar aangepast worden volgens de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door de gezondheidsindex van de maand september 2007. Het resultaat wordt naar boven afgerond tot op de hogere euro.

De werkgevers zijn een bijzondere bijdrage verschuldigd van 33% op de toegekende voordelen binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de bijdragen voor sociale zekerheid.

Als het bedrag van 2.200,00 EUR per jaar wordt overschreden voor een werknemer, dan wordt enkel het overschrijdende deel onderworpen aan de berekening van de gewone bijdragen voor sociale zekerheid en het wordt aangegeven als premie.

Invoeringsprocedure:

Elke werkgever mag het initiatief nemen om niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen in te voeren onverminderd een initiatief genomen in de schoot van het paritaire comité of het paritaire subcomité.
Op niveau van de onderneming kunnen deze voordelen worden ingevoerd overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90 gesloten in de Nationale Arbeidsraad door een collectieve arbeidsovereenkomst of, voor de werknemers voor wie er geen syndicale afvaardiging bestaat, naar keuze van de werkgever, ofwel door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst, ofwel via een toetredingsakte.
Een toekenningsplan van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen moet opgenomen worden in de collectieve arbeidsovereenkomst of moet als bijlage bij hoger vermelde toetredingsakte toegevoegd worden.

De collectieve overeenkomst of de toetredingsakte moet neergelegd worden bij de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg

Meer gedetailleerde informatie over de procedure en invoeringsmodaliteiten kunnen gevonden worden op de site van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg : http://www.werk.belgie.be

Manier van aangeven in DMFA:

Een nieuwe bijdragecode 888 met type 0 werd gecreëerd met terugwerkende kracht voor 1/2008 om deze voordelen aan te geven.

Ze wordt aangegeven in een blok bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn.

De berekeningsbasis stemt overeen met het bedrag van de uitbetaalde vergoedingen.

Elk bedrag betreffende een niet-recurrent voordeel wordt aangegeven in het kwartaal waarin het werd betaald aan de werknemer. Als een bedrag wordt uitbetaald aan een werknemer die niet meer tewerkgesteld is tijdens het kwartaal dan wordt het bedrag aangegeven in het laatste kwartaal van tewerkstelling.

Als de werknemer een bedrag ontvangt tijdens een kwartaal van een jaar waarin hij niet tewerkgesteld was bij de werkgever dan wordt het bedrag aangegeven in het laatste kwartaal van tewerkstelling, maar met een aparte code. Met dit bedrag wordt geen rekening gehouden om te bepalen of de 2.200,00 EUR werd overschreden tijdens het laatste jaar van tewerkstelling. Als de werknemer opnieuw bij dezelfde werkgever wordt tewerkgesteld tijdens het jaar van de uitbetaling, dan wordt het bedrag toegevoegd aan het lopende jaar om te bepalen of de 2.200,00 EUR al dan niet werd overschreden.

De wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 7 augustus 2008) breidt de mogelijkheid tot het toekennen van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen uit tot uitzendkrachten tewerkgesteld bij een gebruiker.

Deze zelfde wet breidt ook de mogelijkheid tot het toekennen van niet-recurrente resultaats-gebonden voordelen uit tot de autonome overheidsbedrijven voor al hun werknemers, zowel voor de vastbenoemde als de contractuele personeelsleden.

Het werknemerskengetal 888 werd ingevoerd in de categorieën 097 en 350 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008.

Als de werknemer niet meer in dienst is tijdens het kwartaal waarin het voordeel wordt betaald, moet dit worden aangegeven in het laatste kwartaal van tewerkstelling. Als het laatste kwartaal van tewerkstelling in het voorgaande jaar is, moet het voordeel in het voorgaande jaar worden aangegeven. Dit bedrag moet niet in aanmerking genomen worden om te bepalen of het jaarbedrag wordt overschreden voor het jaar waarin het wordt aangegeven.

Echter, als de werknemer opnieuw wordt aangeworven bij dezelfde werkgever, tijdens het jaar van de storting, moet deze storting worden gelinkt aan het jaar van de storting om het jaarbedrag te bepalen.
Het zal niet mogelijk zijn bedragen aan te geven in 2007 voor voordelen die betaald werden in 2008, omdat de werknemers actief moeten geweest zijn in 2008 om te kunnen genieten van het voordeel.

Om een onderscheid te kunnen maken tussen de voordelen aangegeven voor een jaar en de voordelen aangegeven voor een volgend jaar binnen eenzelfde jaar van aangifte werd een nieuw type bijdrage 1 voorzien voor werknemerskengetal 888 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008. De bijdrage 888 1 zal pas ingevoerd worden met de kwartaalaanpassingen van 1/2009 en zal pas kunnen gebruikt worden vanaf 1 april 2009.

Het maximum bedrag van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die geen deel uitmaken van het loon wordt op 1 januari van elk jaar aangepast.

Voor 2009, bedraagt het 2314,00 euro per jaar en per werknemer bij elke werkgever die hem tewerkstelt.

Ter herinnering, als dit jaarlijks maximum bedrag wordt overschreden voor een werknemer, is enkel het bedrag van het overschrijdende deel onderworpen aan de berekening van de gewone bijdragen voor sociale zekerheid en het wordt aangegeven als premie.

Het maximum bedrag van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die geen deel uitmaken van het loon wordt op 1 januari van elk jaar aangepast.

Voor 2010, bedraagt het 2299,00 euro per jaar en per werknemer bij elke werkgever die hem tewerkstelt.

Het beheerscomité van de RSZ heeft voor het jaar 2010 het plafond van 2009 dat hoger was (2314,00 €) aanvaard als de doelstellingen gerealiseerd werden op basis van de prestaties van 2009.

Ter herinnering, als dit jaarlijks maximum bedrag wordt overschreden voor een werknemer, is enkel het bedrag van het overschrijdende deel onderworpen aan de berekening van de gewone bijdragen voor sociale zekerheid en het wordt aangegeven als premie.

Het Beheerscomité van de RSZ heeft de omstandigheden verduidelijkt waarbij het plafond van 2009 t.b.v. € 2314,00, dat hoger was dan dit voor 2010 (€ 2299,00) kan worden aanvaard als maximumbedrag voor de niet-recurrente voordelen die geen deel uitmaken van de bezoldiging voor het jaar 2010.

Deze tolerantie is voorbehouden voor systemen die ten laatste op 30 september 2009 in werking traden en die in een uitbetaling van de bedragen voorzagen in 2010.

Afdeling 1 van Hoofdstuk 2 van Titel 17 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008) voert, vanaf 1 januari 2009, een solidariteitsbijdrage in van 33% verschuldigd door de werkgever op het bedrag dat hij in de plaats van zijn werknemer betaalt of aan zijn werknemer terugbetaalt, als betaling van een door de werknemer opgelopen verkeersboete tijdens de uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst.

Alle werkgevers en werknemers zijn betrokken.

Men verstaat onder verkeersboete:

  1. verkeersboetes voortvloeiend uit een zware verkeersovertreding (overtredingen van de derde en vierde graad) en verkeersboetes van minimaal 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding;
  2. verkeersboetes voortvloeiend uit een lichte verkeersovertreding (overtredingen van de eerste en tweede graad) en verkeersboetes van minder dan 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding. Een bedrag van 150 euro op jaarbasis wordt in dit geval vrijgesteld van de solidariteitsbijdrage.

De solidariteitsbijdrage is niet verschuldigd op verkeersboetes voortvloeiend uit de toestand van het rijdend materiaal en de conformiteit van de lading.

Deze bijdrage is verschuldigd aan de RSZ volgens dezelfde termijnen en modaliteiten als voor de gewone bijdragen aan de sociale zekerheid.

Manier van aangifte in DMFA:

Een nieuwe bijdragecode 889 met type 0 werd gecreëerd vanaf 1/2009 om deze bijdrage aan te geven.

Ze wordt aangegeven in het blok bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn.
De berekeningsbasis stemt overeen met het bedrag van de betaalde verkeersboete.

In hoofdstuk 4 van Titel V van de programmawet van 17 juni 2009 (Belgisch Staatsblad van 26 juni 2009) wordt bepaald dat de solidariteitsbijdrage van 33% verschuldigd door de werkgevers op de verkeersboetes, ook van toepassing is op een minnelijke schikking of een onmiddellijke inning met betrekking tot een verkeersboete.

Ter herinnering, deze bijdrage wordt aangegeven met werknemerskengetal 889 0 vanaf 1/2009.

Hoofdstuk 1, van titel 5 van de Programmawet van 22 december 2008 (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008 voert een artikel 22 quater in in de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, waardoor vanaf 1 januari 2009 een solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever wordt ingevoerd ingeval een controleur of sociaal inspecteur heeft vastgesteld dat de werkgever nagelaten heeft de onmiddelijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) te doen voor een werknemer die moet deeluitmaken van de DMFA.

Het bedrag van de solidariteitsbijdrage is berekend op een forfaitaire basis gelijk aan 3 maal de basisbijdragen op het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (1387,49 EUR sinds 01/10/2008), maar kan niet minder dan 2500,00 EUR bedragen (gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2008 (111,15)).

Het bekomen bedrag wordt vervolgens verminderd:

  • met het totaal aan verschuldigde bijdragen, verminderd met de bijdrageverminderingen, voor de effectieve prestaties die voor de betrokken werknemer zijn aangegeven. Het betreft naast de gewone bijdragen, de driemaandelijkse en jaarlijkse bijdragen voor de financiering van de jaarlijkse vakantie voor arbeiders, de loonmatigingsbijdrage, de bijdragen voor de Fondsen voor bestaanszekerheid, ...)
  • in verhouding met deeltijdse prestaties, indien de werkgever de materiële onmogelijkheid om voltijdse prestaties te verrichten kan aantonen en hiervoor de nodige bewijzen levert.
    • Als de controleur of sociaal inspecteur een inbreuk vaststelt zal hij een verslag overmaken aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
    • Ten vroegste de 1ste dag van het 2de kwartaal volgend op het kwartaal van de vaststelling van de inbreuk zal het definitief bedrag door de RSZ ambtshalve worden opgesteld door middel van een wijziging gekoppeld aan het kwartaal waarin de prestaties van de werknemer werden vastgesteld.
    • Het werknemerskengetal 863 werd gecreerd om deze bijdrage aan te geven.

Werkwijze bij de RSZ:

  1. De werkgever doet aangifte (DMFA) van betrokken werknemer(s)

    De dossierbeheerder

    • neemt kennis van het verslag
    • gaat na welke gegegevens werden aangegeven voor betrokken werknemer(s)
    • berekent de verschuldigde bijdragen per werknemer met eventueel inbegrip van het vakantiedebetbericht
    • voegt per betrokken werknemer een bijdrage werknemerslijn met kengetal 863 toe waarbij de bijdrage gelijk is aan € 2.500 – de berekende bijdragen voor de werknemer
    • duidt in het voorstel tot wijziging de notie “Q” aan (cfr. notie “F”)
    • tekent het voorstel of maakt het ter ondertekening over aan de overste

    Op basis van de ingebrachte gegevens

    • wordt een notificatie van wijziging aangemaakt en verstuurd die alleen de gegevens in verband met de toepassing van 22 quater bevat
    • wordt het bedrag in de rekeningen geboekt
    • wordt een Beware bericht opgesteld dat geen andere wijzigingen bevat dan deze in het kader van 22 quater.

    De buitenwereld kan de loon- en arbeidstijdgegevens van betrokken werknemer(s) nog wijzigen met uitzondering van de bijdrage 863. Indien de dossierbeheerder besloten heeft om een ambtshalve onderwerping toe te passen voor de werknemer(s) is elke wijziging uitgesloten (wijziging – actie alleen toegelaten voor RSZ)

  2. De werkgever doet geen aangifte (DMFA) van betrokken werknemer(s)

    De dossierbeheerder

    • neemt kennis van het verslag
    • doet op basis van de gegevens een ambtshalve aangifte van de prestaties (minstens 1 dag) van betrokken werknemer(s)
    • op deze aangifte kan eventueel de notie “F” toegepast worden en wordt de werknemer ambtshalve onderworpen.
    • tekent het voorstel tot aangifte of maakt het ter ondertekening over aan de overste
    • wacht af tot de aangifte is opgeladen in de DB DMFA (minimum 2 uur na ondertekening)
    • berekent de verschuldigde bijdragen per werknemer met eventueel inbegrip van het vakantiedebetbericht
    • voegt per betrokken werknemer een bijdrage werknemerslijn met kengetal 863 toe waarbij de bijdrage gelijk is aan € 2.500 – de berekende bijdragen voor de werknemer
    • duidt in zijn voorstel tot wijziging de notie “Q” aan (cfr. notie “F”)
    • tekent het voorstel of maakt het er ondertekening over aan zijn overste

    Op basis van de ingebrachte gegevens

    • wordt een notificatie van wijziging aangemaakt en verstuurd met de gegevens van de ambtshalve aangifte, al dan niet met notie “F”
    • wordt het bedrag in de rekeningen geboekt met al dan niet de notie “F”
    • wordt een Beware bericht opgesteld voor de ambtshalve aangegeven prestaties
    • wordt een aparte notificatie van wijziging aangemaakt en verstuurd die alleen de gegevens in verband met de toepassing van 22 quater bevat
    • wordt het bedrag met notie “Q” apart in de rekeningen geboekt
    • wordt een apart Beware bericht opgesteld dat geen andere wijzigingen bevat dan deze in het kader van 22 quater.

    De buitenwereld kan de loon- en arbeidstijdgegevens van betrokken werknemer(s) niet meer wijzigen aangezien de werknemer ambtshalve werd onderworpen (wijziging – actie alleen toegelaten voor RSZ)

  3. De werkgever is nog niet ingeschreven bij de RSZ op de eerste dag van het tweede kwartaal na vaststelling van de inbreuk

    De procedure voor ambtshalve inschrijving wordt opgestart, daarna wordt de procedure beschreven onder punt 2 gevolgd, met dien verstande dat door de RSZ eerst een originele (ambtshalve) aangifte wordt opgesteld voor betrokken werknemer(s) alvorens de procedure 22 quater wordt toegepast.

Artikel 89 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) wijzigt de manier van bepaling of een werkgever minstens 10 werknemers tewerkstelt en bijgevolg de bijdrage van 1,60% verschuldigd is.

Vanaf 1 januari 2010 is het niet meer het aantal tewerkgestelde werknemers op 30 juni van voorgaand jaar dat in aanmerking genomen wordt, maar een gemiddelde over een referteperiode identiek aan deze waarmee rekening gehouden wordt voor de berekening van de bijdragevoet voor de FSO-bijdrage.

Het is nog altijd de belangrijkheidscode die toegekend werd aan de werkgever die bepalend blijft, maar vanaf 1 januari 2010, werd de manier voor het bepalen van de belangrijkheidscode herzien (cfr. Punt VII 2) en dat kan een invloed hebben op de verschuldigdheid van de bijdrage van 1,60%.

De programmawet van 23 december 2009 (Belgisch Staatsblad van 30 december 2009) voorziet vanaf 1 januari 2010 een specifieke bijdrage van 0,02% die verschuldigd is door alle werkgevers die in het toepassingsgebied vallen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (die dus de huidige bijdrage arbeidsongevallen van 0,30% verschuldigd zijn). De opbrengst van deze bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-globaal beheer. Deze bijdrage wordt geïnd door de RSZ en is gelijkgesteld aan een socialezekerheidsbijdrage.

Deze bijdrage wordt geïntegreerd in de globale bijdragevoet voor socialezekerheidsbijdragen en zal dus niet onder een apart werknemerskengetal bijdrage opgenomen worden.

Toch gaat het om een specifieke bijdrage en niet om een gewone verhoging van de bijdragevoet.

Daarom

  • wordt deze bijdrage niet in aanmerking genomen voor de berekening van de loonmatigingsbijdrage,
  • wordt deze bijdrage niet in aanmerking genomen voor de bepaling van het plafond voor de verminderingen en voor de berekening van de verminderingen. Dit heeft tot gevolg dat de bijdragevoet voor de verminderingen voor wetenschappelijk onderzoek, de artiesten en de onthaalouders ongewijzigd blijven maar dat de globale bijdragevoet voor gesubsidieerde contractuelen (gesco’s : WK 024, 484 en 485) met 0,02% wordt verhoogd.

Het bijdragevoetenbestand werd aangepast om met deze specifieke bijdrage rekening te houden.

De wet van 22 mei 2001 tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2001/2002 inzake jaarlijkse vakantie (Belgisch staatsblad van 21 juni 2001) breidt de vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen die reeds was toegekend voor de derde dag van de vierde week betaalde vakantie uit tot de dagen van de vierde week die op deze derde dag volgen.

Wij vestigen de aandacht van de erkende sociale secretariaten op de omzetting in euro van de bedragen voor de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid omdat een belangrijk aantal anomalieën werd vastgesteld bij de boeking van de aangiften voor het eerste kwartaal 2002.

Voor het vaststellen van de verschuldigde bijdrage, voorziet de wetgeving te werken met een maandelijks bedrag en het is dat bedrag dat moet worden omgezet volgens de regels vastgelegd door het koninklijk besluit van 11 december 2001 houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving betreffende de aangelegenheden voorzien bij artikel 78 van de Grondwet en die ressorteert onder het Ministerie van Financiën (Belgisch Staatsblad van 22 december 2001).
Het bekomen bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met drie om de kwartaalbijdrage vast te stellen. De R.S.Z. moet zich schikken naar deze werkwijze en het is niet mogelijk een gewone rekenkundige omrekening te aanvaarden van het kwartaalbedrag.

Voor wat betreft de bezoldigingsgrenzen werden bij de rekenkundige omzetting in euro van de bedragen uitgedrukt in Belgische frank verschillen vastgesteld van meer dan een cent. Hiervoor werden de bedragen aangepast door het koninklijk besluit van 20 juli 2000 houdende uitvoering van de aangelegenheden die ressorteren onder het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu van de wet van 26 juni 2000 houdende de invoering van de euro in de wetgeving betreffende de aangelegenheden voorzien bij artikel 78 van de Grondwet (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2000)

Het gebruik van niet-voorziene bedragen brengt al vlug een hoog foutenpercentage met zich mee met als gevolg de verwerping van de aangifte.

De juiste bedragen te gebruiken voor de berekening van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid kunnen teruggevonden worden in de Onderrichtingen aan de werkgevers, punt 3.3.307 van hoofdstuk 3 van Titel 3 van het derde deel.

De werkgevers en hun mandatarissen hebben voortaan de mogelijkheid om het bedrag van de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid te wijzigen om de gegevens van DMFA en de gegevens die opgenomen zijn op de fiches 281 die worden overgemaakt aan het Ministerie van Financiën, in overeenstemming te brengen.

Deze wijzigingen, toevoegingen of schrappingen kunnen uitgevoerd worden in DMFA voor de kwartalen 1/2003 en volgende.

De wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen (Belgisch staatsblad van 9 juni 2001) stelde een solidariteitsbijdrage vast op de uitkering in speciën in het geval van een deelname van de werknemer in de winsten van de onderneming. Deze bijdrage, ten belope van 13,07%, is ten laste van de werknemer.

Een koninklijk besluit van 19 december 2001 (Belgisch staatsblad van 29 december 2001) stelt de inwerkingtreding van de maatregel vast op 29 december 2001.

Vanaf deze datum zijn bepaalde in speciën uitgekeerde bedragen in het kader van een werknemersparticipatie in de winst van de ondernemingen uitgesloten uit het loon voor de berekening van de gewone socialezekerheidsbijdragen. Vanaf de uitkering van het eerste voordeel dat betrekking heeft op het boekjaar 2001 met afsluitdatum ten vroegste op 31 december, moet deze bijzondere bijdrage van 13,07% ingehouden worden op deze bedragen.

De werkgevers die dergelijke voordelen toekennen aan hun werknemers tussen 29 december 2001 en 31 maart 2002 moeten de bijdrage afhouden van de werknemers en de gegevens schriftelijk overmaken aan de R.S.Z. (ter attentie van de Directie Controle der bijdragen) voor een regularisatie. Vanaf het tweede kwartaal 2002 zal R.S.Z.-aangifte worden aangepast en de praktische werkwijze zal worden meegedeeld in de volgende onderrichtingen.

In de onderrichtingen voor het eerste kwartaal 2002 werden de sociale secretariaten geïnformeerd over de invoering van een solidariteitsbijdrage op de uitkering in speciën in het geval van een deelname van de werknemer in de winsten van de onderneming. Deze bijdrage ten laste van de betrokken werknemer bedraagt 13,07% van het uitgekeerde bedrag en is van toepassing vanaf de uitkering van het eerste voordeel dat betrekking heeft op het boekjaar 2001 met afsluitdatum ten vroegste op 31 december 2001.

Vanaf de aangifte voor het tweede kwartaal 2002 werd de code 861 gecreëerd voor de aangifte van deze bijdrage.

Ter herinnering, de werkgevers die dergelijke voordelen toekennen aan hun werknemers tussen 29 december 2001 en 31 maart 2002 moeten deze bijdrage afhouden van de werknemer en de gegevens schriftelijk meedelen aan de R.S.Z. (ter attentie van de Directie Controle der bijdragen) voor een regularisatie voor het eerste kwartaal 2002.

De wet van 17 september 2005 houdende invoering van een egalisatiebijdrage voor pensioenen (1) (Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2005) voorziet, vanaf 1 januari 2005, de storting aan de RSZ van een inhouding van 13,07% op het vakantiegeld en de Copernicuspremie toegekend aan contractuele personeelsleden in de overheidssector of op de herstructureringspremie toegekend aan militairen.

Zijn betrokken bij deze bijdrage:

  • de federale wetgevende vergaderingen;
  • het administratief openbaar ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  • de diensten die instaan voor de betaling van de wedde van het personeel van de geïntegreerde politie en van het leger;
  • de instellingen waarop het koninklijk besluit nr 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat;
  • de federale instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden;
  • de federale instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;
  • de autonome overheidsbedrijven
  • de andere federale instellingen waarin de openbare machten een doorslaggevende rol spelen, ongeacht de juridische vorm waarin zij werden opgericht;
  • de Hoven en rechtbanken;
  • het Rekenhof;
  • de Raad van State;
  • het Arbitragehof.

Deze bijdrage moet worden aangegeven onder werknemerskengetal 870 (niet gebonden aan een natuurlijk persoon). De aangifte gebeurt globaal voor alle contractuele werknemers van een betrokken werkgever.

Dit werknemerskengetal werd toegevoegd, vanaf 1/2005, voor alle categorieën van de openbare sector waar die nog niet voorzien was.

Ten gevolge de laattijdige verschijning van de wet aanvaardt de RSZ dat het totaal van de inhoudingen wordt aangegeven in het 3de kwartaal 2005, zelfs als het vakantiegeld betreft dat werd gestort in het 1ste en 2de kwartaal 2005.

Voor de volgende jaren zal de bijdrage moeten worden opgenomen op de aangiften van het kwartaal waarin het vakantiegeld werd betaald.

Een koninklijk besluit van 7 april 2000, genomen in uitvoering van artikel 2, alinea 4 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen (nog te verschijnen in het Belgisch Staatsblad) zal de maatregel versterken vanaf 1 april 2000. Bijgevolg zijn de in de onderstaande tabel vermelde bedragen toe te passen vanaf 1 april 2000 :

Bedragen vanaf 1 april 2000 (in BEF)
S (referteloon aan 100% in BEF) R(p) (basisbedrag in BEF)
Bedienden
< 34000 0
≥ 34000 en ≤ 44500 3300
> 44500 en ≤ 53000 3300 - (0,39 × (S - 44.500))
> 53000 0
Arbeiders
< 34000 0
≥ 34000 en ≤ 44500 3564
> 44500 en ≤ 53000 3564 - (0,42 × (S - 44.500))
> 53000 0

Bedragen vanaf 1 april 2000 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden
< 842,84 0
≥ 842,84 en ≤ 1103,13 81,80
> 1103,13 en ≤ 1313,84 81,80 - (0,39 × (S - 1103,13))
> 1313,84 0
Arbeiders
<842,84 0
≥ 842,84 en ≤ 1103,13 88,35
> 1103,13 en ≤ 1313,84 88,35 - (0,42 × (S – 1103,13))
> 1313,84 0

waarbij R(p) rekenkundig wordt afgerond naar de dichtstbijzijnde eenheid (BEF of eurocent)

Een technisch koninklijk besluit, dat binnenkort zou moeten verschijnen voorziet, met ingang vanaf 1 juli 2000, de uitbreiding van de afronding van de coëfficiënt alfa tot de vierde decimaal na de komma.

Vanaf 1 juli 2000 wordt «a» voor de bedienden 0,3882
voor de arbeiders 0,4193

Artikel 105 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (Belgisch staatsblad van 31 augustus 2000) past het maximum jaarbedrag aan van de vermindering van persoonlijke bijdragen, toegestaan aan een werknemer gedurende een kalenderjaar ingevolge een versterking van de maatregel. Bijgevolg mag voor het jaar 2000 het bedrag aan vermindering van persoonlijke bijdragen voor een werknemer 37 500 BEF per kalenderjaar niet overschrijden en voor het jaar 2001 39 600 BEF.

Bovendien worden, tengevolge van de indexering op 1 september 2000 van alle bedragen die voorkomen in de wet van 2 augustus 1971 in verband met de koppeling van de consumptieprijzen aan het indexcijfer, de loonplafonds, die dienen om het bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor werknemers met een laag loon te berekenen, verhoogd. Bijgevolg zijn de bedragen, opgenomen in de tabel hieronder, van toepassing vanaf 1 september 2000.

Bedragen vanaf 1 september 2000 (in BEF)
S (referteloon aan 100% in BEF) R(p) (basisbedrag in BEF)
Bedienden en arbeiders, niet onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 34680 0
≥ 34680 en ≤ 45390 3300
> 45390 en ≤ 54060 3300 - (0,3806 × (S - 45390))
> 54060 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 34680 0
≥ 34680 en ≤ 45390 3564
> 45390 en ≤ 54060 3564 - (0,4111 × (S - 45390))
> 54060 0
Bedragen vanaf 1 september 2000 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders, niet onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 859,69 0
≥ 859,69 en ≤ 1125,19 81,80
> 1125,19 en ≤ 1340,11 81,80 - (0,3806 × (S - 1125,19))
> 1340,11 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving van de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
< 859,69 0
≥ 859,69 en ≤ 1125,19 88,35
> 1125,19 en ≤ 1340,11 88,35 - (0,4111 × (S - 1125,19))
> 1340,11 0

Ingevolge de indexering op 1 juni 2001 van alle bedragen die vallen onder de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, worden de loongrenzen die dienen voor het bepalen van het bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor werknemers met lage lonen verhoogd. Bijgevolg zijn de bedragen die vermeld staan in de hieronder staande tabel van toepassing vanaf 1 juni 2001:

Bedragen vanaf 1 juni 2001 (in BEF)
S (referteloon aan 100% in BEF) R(p) (basisbedrag in BEF)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 35.374 0
≥ 35.374 en ≤ 46.298 3300
> 46.298 en ≤ 55.141 3300 - (0,3732 × (S - 46.298))
> 55.141 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 35.374 0
≥ 35.374 en ≤ 46.298 3564
> 46.298 en ≤ 55.141 3564 - (0,4030 × (S - 46.298))
> 55.141 0
Bedragen vanaf 1 juni 2001 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 876,90 0
≥ 876,90 en ≤ 1147,70 81,80
> 1147,70 en ≤ 1366,91 81,80 - (0,3732 × (S - 1147,70))
> 1366,91 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 876,90 0
≥ 876,90 en ≤ 1147,70 88,35
> 1147,70 en ≤ 1366,91 88,35 - (0,4030 × (S - 1147,70))
> 1366,91 0

Ingevolge de indexering op 1 februari 2002 van alle bedragen die vallen onder de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, worden de loongrenzen die dienen voor het bepalen van het bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor werknemers met lage lonen verhoogd. Bijgevolg zijn de bedragen die vermeld staan in de hieronder staande tabel van toepassing vanaf 1 februari 2002:

Bedragen vanaf 1 februari 2002 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 81,80
> 1170,64 en ≤ 1394,25 81,80 - (0,3658 × (S - 1170,64))
> 1394,25 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 88,35
> 1170,64 en ≤ 1394,25 88,35 - (0,3951 × (S - 1170,64))
> 1394,25 0

Het koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot uitvoering van artikel 2, § 2, vierde lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen (Belgisch Staatsblad van 24 januari 2003) versterkt de maatregel met ingang van 1 januari 2003.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder toepasbaar vanaf 1 januari 2003 :

Bedragen vanaf 1 januari 2003 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 95,00
> 1170,64 en ≤ 1509,17 95,00 - (0,2806 × (S - 1170,64))
> 1509,17 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 894,42 0
≥ 894,42 en ≤ 1170,64 102,60
> 1170,64 en ≤ 1509,17 102,60 - (0,3031 × (S - 1170,64))
> 1509,17 0

Anderzijds past de Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) het maximumbedrag aan dat kan worden toegestaan in de loop van een kalenderjaar.
Voor het jaar 2003 wordt dit op 1.140,00 EUR gebracht.

Als gevolg van de indexering, vanaf 1 juni 2003, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de vermindering voor werknemers met lage lonen, verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 juni 2003:

Bedragen vanaf 1 juni 2003 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 912,29 0
≥ 912,29 en ≤ 1194,03 95,00
> 1194,03 en ≤ 1539,30 95,00 - (0,2751 × (S - 1194,03))
> 1539,30 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving inzake jaarlijkse vakantie privé-sector
< 912,29 0
≥ 912,29 en ≤ 1194,03 102,60
> 1194,03 en ≤ 1539,30 102,60 - (0,2972 × (S - 1194,03))
> 1539,30 0

Anderzijds past het hoofdstuk V van Titel II van de Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) het jaarlijkse maximumbedrag aan van de vermindering van persoonlijke bijdragen toegekend aan een werknemer in de loop van een kalenderjaar tengevolge van de versterking van de maatregel. Bijgevolg kan, voor het jaar 2003, de som van de verminderingen van persoonlijke bijdragen toegekend aan een werknemer, het bedrag van 1140,00 EUR niet overschrijden.

Artikel 41 van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) verlengt de maatregel tot 31 december 2004.

Artikel 40 van dezelfde wet breidt de laagste lonen voor de vermindering van persoonlijke bijdragen uit door schrapping van de laagste loongrens van 842,84 euro. Het zijn de jongeren op wie nog niet het gewaarborgd minimum loon van CAO 43 van toepassing is die er voortaan kunnen van genieten.

Wij vestigen de aandacht van de erkende sociale secretariaten op het feit dat deze vermindering nooit het bedrag van de persoonlijke bijdragen verschuldigd door de werknemer, mag overschrijden (13,07%).

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1/1/2004 voor de berekening van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor de lage lonen.

Bedragen vanaf 1 januari 2004 (in EUR)
S (referteloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de jaarlijkse vakantie van de privé-sector
≤ 1194,03 95,00
> 1194,03 en ≤ 1539,30 95,00 - (0,2751 × (S - 1194,03))
> 1539,30 0
Arbeiders die onderworpen zijn aan de jaarlijkse vakantie van de privé-sector
≤ 1194,03 102,60
> 1194,03 en ≤ 1539,30 102,60  - (0,2972 × (S – 1194,03))
> 1539,30 0

Het stelsel van vermindering van de persoonlijke bijdragen voor sociale zekerheid voor de lage lonen en bepaalde werknemers die het slachtoffer zijn van een herstructurering werd herdoopt tot “Werkbonus”.

Artikel 139 van de Programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004) verlengt de maatregel voor onbepaalde duur.

Als gevolg van de indexering, vanaf 1 oktober 2004, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de vermindering van de persoonlijke bijdragen voor werknemers met lage lonen, verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 oktober 2004:

Bedragen vanaf 1 oktober 2004 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1217,97 95,00
> 1217,97 en ≤ 1570,16 95,00 - (0,2697 × (S – 1217,97))
> 1570,16 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1217,97 102,60
> 1217,97 en ≤ 1570,16 102,60 - (0,2913 × (S – 1217,97))
> 1570,16 0

Bovendien voorziet een nog te verschijnen koninklijk besluit een aanpassing van de loongrenzen en een verhoging van het bedrag van de vermindering.

Aldus zouden de bedragen in onderstaande tabel van toepassing zijn vanaf 1 januari 2005:

Bedragen vanaf 1 januari 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 105,00
> 1194,03 en ≤ 1670,00 105,00 - (0,2206 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 113,40
> 1194,03 en ≤ 1670,00 113,40 - (0,2383 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0

Het koninklijk besluit van 1 februari 2005 tot uitvoering van artikel 2 § 2, vierde lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 22 februari 2005), bevestigt de aangekondigde wijzigingen in de Instructies aan de erkende sociale secretariaten van 4/2004.

Aldus zijn de bedragen in onderstaande tabel van toepassing vanaf 1 januari 2005:

Bedragen vanaf 1 januari 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 105,00
> 1194,03 en ≤ 1670,00 105,00 - (0,2206 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1194,03 113,40
> 1194,03 en ≤ 1670,00 113,40 - (0,2383 × (S – 1194,03))
> 1670,00 0

Dit zelfde besluit past ook het maximum jaarlijks bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen, dat wordt toegekend aan een werknemer tijdens een kalenderjaar, aan. Vanaf het jaar 2005 mag het totaal aan verminderingen dat een werknemer wordt toegekend in het kader van een werkbonus, 1260,00 euro niet overschrijden.

In de Programmawet van 11 juli 2005 (Belgisch Staatsblad van 12 juli 2005), is het voorzien om de werkbonus te kunnen aanpassen aan de verschillende groepen werknemers.
Een Koninklijk Besluit dat nog in het Staatsblad moet verschijnen voorziet een aanpassing van de loonschijven en een verhoging van het verminderingsbedrag. Het treedt in werking op 1 april 2005.

De bedragen in onderstaande tabel zouden dan toepassing zijn vanaf 1 april 2005 :

Bedragen vanaf 1 april 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgevingvoor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,10 125,00
> 1210,10 et ≤ 1670,00 125,00 - (0,2717 × (S - 1210,10))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,10 135,00
> 1210,10 et ≤ 1670,00 135,00 - (0,2935 × (S - 1210,10))
> 1670,00 0

Bijgevolg zou het maximale verminderingsbedrag voor persoonlijke bijdragen voor de lage lonen toegestaan aan een werknemer op jaarbasis gebracht worden op 1440,00 EUR voor het jaar 2005.

Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot uitvoering van artikel 2,§ 2, vierde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering bevestigt de aanpassing van de loongrenzen en de verhoging van het bedrag van de vermindering met effect vanaf 1 april 2005 zoals aangekondigd in de IESS 2/2005.

De Ministerraad van 20 juli 2005 en van 23 september 2005 heeft een voorontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd dat voorziet in een gelijkschakeling van de verminderingen voor contractuelen in de openbare sector met die van de privé-sector vanaf 1 april 2005. Daardoor heeft de RSZ tot nu toe geen onderscheid gemaakt tussen de rechthebbende werknemers die men vindt in het besluit van 10 augustus 2005 hierboven.

De bedragen in onderstaande tabel zijn van toepassing vanaf 1 april 2005:

Bedragen vanaf 1 april 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,01 125,00
> 1210,01 en ≤ 1670,00 125,00 - (0,2717 x (S – 1210,01))
> 1670,00 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1210,01 135
> 1210,01 en ≤ 1670,00 135 - (0,2935 x (S – 1210,01))
> 1670,00 0

Als gevolg van de indexering, vanaf 1 augustus 2005, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de vermindering werkbonus verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 augustus 2005:

Bedragen vanaf 1 augustus 2005 (in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders die niet onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1234,23 125,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 125,00 - (0,2664 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie privé-sector
≤ 1234,23 135,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 135,00 - (0,2877 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0

Het koninklijk besluit van 10 oktober 2005, tot uitvoering van artikel 2, par. 2, vierde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch staatsblad van 12 december 2005) legt de bedragen vast van de werkbonus die van toepassing zijn voor de werknemers van de openbare sector vanaf 1 april 2005. Deze stemmen overeen met deze die van toepassing zijn voor de werknemers uit de privé-sector voor het 2de, 3de en 4de kwartaal 2005. Deze bedragen werden reeds meegedeeld in de OESS van 2 en 3/2005.

Onder openbare sector worden de werkgevers bedoeld die ingeschreven zijn met volgende werkgeverscategorieën :


001 050 150 296 437 497
040 096 175 351 440
045 101 196 396 441
046 140 245 411 445
047 145 246 * 432 496

* met uitzondering van het inschrijvingsnummer 429022-26

Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot uitvoering van artikel 2, par. 2, vierde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering ( Belgisch staatsblad van 16 september 2005 ) voorziet met ingang van 1 januari 2006 een aanpassing van de bedragen en plafonds van toepassing op de werkbonus en dit uitsluitend voor wat betreft de werknemers uit de privé-sector.

Bijgevolg zijn de bedragen, opgenomen in onderstaande tabel, van toepassing vanaf 1 januari 2006.

Privé-sector :


Bedragen vanaf 1 januari 2006 - Privé-sector
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 140,00
> 1234,23 en ≤ 2035,96 140,00 - (0,1746 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 151,20
> 1234,23 en ≤ 2035,96 151,20 - (0,1886 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0

Openbare sector :

Bedragen vanaf 1 januari 2006 - Openbare sector
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 125,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 125,00 - (0,2664 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1234,23 135,00
> 1234,23 en ≤ 1703,42 135,00 - (0,2877 × (S – 1234,23))
> 1703,42 0

De te gebruiken verminderingscode blijft 0001 voor alle werknemers, ongeacht of zij tot de privé- of openbare sector behoren.

Tijdens de Ministerraad van 31 maart 2006 werd beslist het bedrag van de werkbonus voor de werknemers in de openbare sector gelijk te schakelen aan die voor de werknemers in de privé-sector, en dit met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006.

Aldus zouden de bedragen in onderstaande tabel moeten van toepassing zijn sinds 1 januari 2006 voor alle werknemers en de werkgevers in de openbare sector kunnen zich hier al op baseren in afwachting van de publicatie van het koninklijk besluit:

Bedragen vanaf 1 januari 2006
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1234,23 140,00
> 1234,23 en ≤ 2035,96 140,00 - (0,1746 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1234,23 151,20
> 1234,23 en ≤ 2035,96 151,20 - (0,1886 × (S – 1234,23))
> 2035,96 0

Het koninklijk besluit van 1 september 2006 tot uitvoering van artikel 2, §2, vijfde lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 8 september 2006) bevestigt de gelijkschakeling van het bedrag van de vermindering werkbonus voor werknemers in de openbare sector met deze van de werknemers in de privé-sector met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006.

De bedragen aangekondigd in de Instructies aan de Sociale Secretariaten van 2/2006 zijn dus van toepassing sedert 1 januari 2006 voor alle werknemers en werkgevers in de openbare sector.

Anderzijds, ingevolge de indexering, op 1 oktober 2006, van alle bedragen bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 met betrekking tot de koppeling aan de index van de consumptieprijzen, werden de loongrenzen voor de berekening van het bedrag van de werkbonus verhoogd.

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 oktober 2006:


Bedragen vanaf 1 oktober 2006
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1258,88 140,00
> 1258,88 en ≤ 2076,63 140,00 - (0,1712 × (S – 1258,88))
> 2076,63 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-
≤ 1258,88 151,20
> 1258,88 en ≤ 2076,63 151,20 - (0,1849 × (S – 1258,88)
> 2076,63 0

De sociale partners hebben de beslissing genomen om het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (GGMMI) te verhogen met € 25. Om de verlaging van de persoonlijke bedragen die daaruit kan voortkomen te compenseren, moet een nog te verschijnen Koninklijk Besluit voorzien in een verhoging van de vermindering alsook in een gelijkschakeling van het GGMMI met het plafond van het lage loon (S1).

Bijgevolg zijn de bedragen in de tabel hieronder van toepassing vanaf 1 april 2007, zowel voor de privé-sector als voor de openbare diensten :

Bedragen vanaf 1 april 2007
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1283,91 143,00
> 1283,91 en ≤ 2076,63 143,00 - (0,1804 × (S – 1283,91))
> 2076,63 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1283,91 154,44
> 1283,91 en ≤ 2076,63 154,44 - (0,1948 × (S – 1283,91)
> 2076,63 0

Invloed van het vertrekvakantiegeld op de werkbonus

Voor de bepaling van het referte maandloon wordt in W geen rekening gehouden met het enkelvoudig vertrekvakantiegeld op het moment van de betaling aan de werknemer (looncode 7 of 11).

Anderzijds, op het moment dat de vakantiedagen worden opgenomen bij de nieuwe werkgever, wordt rekening gehouden met het deel van het enkelvoudig vertrekvakantiegeld dat in mindering gebracht wordt van het uit te betalen loon (looncode 12).
In dat geval, als ten gevolge van de beperking van de vermindering tot het bedrag van de persoonlijke bijdragen van die maand, het totaal van de werkbonus niet kan toegepast worden, mag het saldo van de vermindering overdragen naar de volgende maand als dit binnen hetzelfde kwartaal ligt.

Het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot uitvoering van artikel 2, §2, vijfde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 30 april 2007) bevestigt de gelijkschakeling van het loonplafond S1 aan het bedrag van het GGMMI en de verhoging van het bedrag van de werkbonus zoals aangekondigd in de IESS voor 1/2007.

Ingevolge de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen is er met ingang van 1 januari 2008 een aanpassing van de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 januari 2008 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector :

Bedragen vanaf 1 januari 2008
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1309,59 143,00
> 1309,59 en ≤ 2118,21 143,00 - (0,1768 × (S – 1309,59))
> 2118,21 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1309,59 154,44
> 1309,59 en ≤ 2118,21 154,44 - (0,1910 × (S – 1309,59)
> 2118,21 0

Ingevolge de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen is er een aanpassing van de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 mei 2008 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector :

Bedragen vanaf 1 mei 2008
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1335,78 143,00
> 1335,78 en ≤ 2160,51 143,00 - (0,1734 × (S – 1335,78))
> 2160,51 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie voor de privé-sector
≤ 1335,78 154,44
> 1335,78 en ≤ 2160,51 154,44 - (0,1873 × (S – 1335,78)
> 2160,51 0

Als gevolg van de indexering van de bedragen onderhevig aan de wet van 2 augustus 1971 inzake de koppeling aan het indexcijfer der consumptieprijzen, moeten de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus verhoogd worden.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 september 2008 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector:

Bedragen vanaf 1 september 2008
S (referte aandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1362,49 143,00
> 1362,49 en≤ 2203,72 143,00 - (0,1700 x (S –1362,49))
> 2203,72 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1362,49 154,44
> 1362,49 en≤ 2203,72 154,44 - (0,1836 x (S –1362,49)
> 2203,72 0

Het interprofessioneel akkoord 2007-2008 voorzag een tweede verhoging van 25 euro van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (GGMMI) vanaf 1 oktober 2008
Op 10 oktober 2008 heeft de Nationale Arbeidsraad de CAO nr. 43 undecies in die zin afgesloten die zijn uitwerking heeft vanaf 1 oktober 2008.

Teneinde de verlaging van de vermindering van persoonlijke bijdragen die eruit voortvloeit te compenseren, voorziet de programmawet van 8 juni 2008 (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008) in zijn artikel 76 een verhoging van de werkbonus met 32 euro per maand voor de lonen lager dan of gelijk aan het GGMMI en met een degressief bedrag voor de lonen hoger dan het GGMMI en lager dan het GGMMI verhoogd met 306,01 euro (bedrag geïndexeerd op 01/10/2008).

In uitvoering van deze wet, bepaalt het koninklijk besluit van 6 oktober 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering (Belgisch Staatsblad van 15 oktober 2008), de nieuwe parameters.

Derhalve zijn de bedragen in onderstaande tabel van toepassing vanaf 1 oktober 2008, zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector:

Bedragen vanaf 1 oktober 2008
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1387,49 175,00
> 1387,49 en ≤ 1693,50 175,00 - (0,2798 × (S –1387,49))
> 1693,50 en ≤ 2203,72 143,00 - (0,1752 × (S –1387,49))
> 2203,72 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1387,49 189,00
> 1387,49 en ≤ 1693,50 189,00 - (0,3021 × (S –1387,49)
> 1693,50 en ≤ 2203,72 154,44 - (0,1892 × (S –1387,49)
> 2203,72 0

Als gevolg van deze aanpassingen wordt het jaarlijks maximum bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen voor lage lonen toegekend aan een werknemer tijdens één kalenderjaar 1812,00 EUR voor het jaar 2008 en 2100,00 EUR vanaf 2009.

Als gevolg van de indexering van de bedragen onderhevig aan de wet van 2 augustus 1971 inzake de koppeling aan het indexcijfer der consumptieprijzen, moeten de loongrenzen voor de berekening van de werkbonus verhoogd worden.

De bedragen in de tabel hieronder zijn van toepassing vanaf 1 september 2010 zowel voor de privé-sector als voor de openbare sector:

Bedragen vanaf 1 september 2010
S (referte maandloon aan 100% in EUR) R (basisbedrag in EUR)
Bedienden en arbeiders niet onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1415,24 175,00
> 1415,24 en ≤ 1727,37 175,00 - (0,2743 × (S –1415,24))
< 1727,37 en ≤ 2247,83 143,00 - (0,1718 × (S –1415,24))
> 2247,83 0
Arbeiders onderworpen aan de wetgeving voor jaarlijkse vakantie uit de privé-sector
≤ 1415,24 189
> 1415,24 en ≤ 1727,37 189 - (0,2962 × (S –1415,24)
> 1727,37 en ≤ 2247,83 154,44 - (0,1855 × (S –1415,24)
> 2247,83 0

Artikels 107 en 108 van dezelfde wet van 12 augustus 2000 breiden het toepassingsgebied van de vermindering van persoonlijke bijdragen uit vanaf 1 juli 2000. Deze vermindering wordt ook toepasbaar voor :

  • Mijnwerkers onderworpen aan de regelingen van :
    • de rust- en overlevingspensioenen ;
    • het invaliditeitspensioen ;
    • de ziekteverzekering ;
    • de werkloosheid ;
  • Zeelieden ter koopvaardij onderworpen aan de regelingen van:
    • de rust- en overlevingspensioenen ;
    • de ziekte- en invaliditeitsverzekering ;
    • de wachtgelden als ze van hun werk verstoken zijn ;
  • Bezoldigde werknemers onderworpen aan de regelingen van:
    • de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
    • de werkloosheidsuitkeringen;
    • de rust- en overlevingspensioenen;
    • de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Bepaalde contractuelen binnen de openbare sector kunnen er dus van genieten.

Het koninklijk besluit van 16 april 2000 (Belgisch Staatsblad van 31 mei 2000 ) past de loonschalen en verminderingsbedragen aan de in aanmerking moeten genomen worden vanaf 1 april 2000. Bijgevolg dienen voor de categorieën 1, 2 en 3 de bedragen die in de onderstaande tabel vermeld zijn gebruikt te worden voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 1ste kwartaal 2001.

Bedragen voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 1ste kwartaal 2001
Refertekwartaalloon "S" Loonschijf Bedrag "R" voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 103.479 Schijf 1 15.383 0 9.937
103.479 < S ≤ 134.425 Schijf 2 29.706 21.206 29.706
134.425 < S ≤ 161.988 Schijf 3 29.706 - {0,1895 × (S - 134.425)} 21.206 - {0,5509 × (S - 134.425)} 29.706 - {0,3821 × (S - 134.425)}
161.988 < S ≤ 186.160 Schijf 4 6.022
186.160 < S ≤ 210.000 Schijf 5 0 9.937
S > 210.000 Schijf 6 15.383

Voor categorie 4 (beschutte werkplaatsen) zou een nog in het Staatsblad te verschijnen koninklijk besluit de loongrens “S1” indexeren vanaf 1 april 2000 om deze in overeenstemming te brengen met de andere categorieën. De hieronderstaande bedragen zouden dus van toepassing moeten zijn vanaf het 2de kwartaal 2000.

Loongrens “S1” indexeren vanaf 1 april 2000
Refertekwartaalloon "S" Loonschijf Bedrag "R" voor de werknemers van categorie 4
S ≤ 103.479 Schijf 1 19.000
103.479 < S ≤ 134.425 Schijf 2 29.706
134.425 < S ≤ 169.923 Schijf 3 29.706 - {0,3016 × (S - 134.425)}
S > 169.923 Schijf 4 19.000

Het koninklijk besluit van 4 april 2001 (Belgisch staatsblad van 11 april 2001) past de bedragen voor de vermindering aan die moeten in aanmerking genomen worden vanaf 1 april 2001. Vanaf dan dienen, voor de categorieën 1, 2 en 3, de bedragen die vermeld zijn in de tabellen hieronder gebruikt te worden voor de berekening van de structurele vermindering voor het 2de kwartaal 2001 t.e.m. het 1ste kwartaal 2002 :

Bedragen voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 2de kwartaal 2001 (in BEF)
Refertekwartaalloon "S" (en BEF) Loonschijf Bedrag "R" (in BEF) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 103.479 Schijf 1 15.383 0 11.299
103.479 < S ≤ 134.425 Schijf 2 29.706 21.206 29.706
134.425 < S ≤ 161.988 Schijf 3 29.706 - {0,1895 × (S – 134.425)} 21.206 - {0,5509 × (S - 134.425)} 29.706 - {0,3558 × (S - 134.425)}
161.988 < S ≤ 186.160 Schijf 4 6.022
186.160 < S ≤ 210.000 Schijf 5 0 11.299
S > 210.000 Schijf 6 15.383
Bedragen voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2000 t.e.m. het 2de kwartaal 2001 (in EUR)
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 280,09
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.015,58 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S – 3.332,31)} 525,68 - {0,5509 × (S – 3.332,31)} 736,39 - {0,3558 × (S – 3.332,31)}
4.015,58 < S ≤ 4.614,79 Schijf 4 149,28
4.614,79 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0 280,09
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Het koninklijk besluit van 3 juni 2002 (Belgisch Staatsblad van 27 juni 2002) tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers past de bedragen aan die vanaf 1 april 2002 van toepassing zijn voor de berekening van de structurele vermindering.
Voor de categorieën 1, 2 en 3 dienen de bedragen die in de onderstaande tabel vermeld zijn gebruikt te worden voor de berekening van de structurele vermindering vanaf het 2de kwartaal 2002 t.e.m. het 1ste kwartaal 2003.

Bedragen vanaf het 2de kwartaal 2002 t.e.m. het 1ste kwartaal 2003
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 313,84
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.015,58 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S - 3.332,31)} 525,68 - {0,5509 × (S - 3.332,31)} 736,39 - {0,3295 × (S - 3.332,31)}
4.015,58 < S ≤ 4.614,79 Schijf 4 149,28
4.614,79 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0 313,84
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Voor categorie 4 (beschutte werkplaatsen) zou een nog in het Staatsblad te verschijnen koninklijk besluit de loongrenzen indexeren vanaf 1 april 2002. De hieronderstaande bedragen zouden dus van toepassing moeten zijn vanaf het 2de kwartaal 2002.

Bedragen van toepassing vanaf het 2de kwartaal 2002
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van categorie 4
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 471
2.565,18 < S ≤ 3.536,43 Schijf 2 736,39
3.536,43 < S ≤ 4.470,31 Schijf 3 736,39 - {0,2842 × (S - 3.536,43)}
S > 4.470,31 Schijf 4 471

Artikel 11 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) geeft de mogelijkheid aan de Koning vanaf 1 april 2002 een verhoging van de vermindering te voorzien voor de werknemers van categorie 1 of 3 die de op de laatste dag van het kwartaal minstens 58 jaar oud zijn en er de modaliteiten voor vast te leggen.

Het koninklijk besluit van 26 juni 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, 7°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 3 juli 2002) voorziet een forfaitaire verhoging van 400 EUR van het verminderingsbedrag « R » voor dit type werknemer.

Deze verhoging is van toepassing op het basisbedrag (R) van de vermindering en moet in voorkomend geval aangepast worden volgens de prestaties van de werknemer. Wij herinneren eraan dat het bedrag van de structurele vermindering met inbegrip van dit forfait de verschuldigde werkgeversbijdragen niet mag overschrijden.

Dit koninklijk besluit treedt in werking op 1 april 2002.

Het koninklijk besluit van 7 juli 2002 (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2002) tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, §4 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers stelt de vanaf 1 april 2002 toepasbare bedragen vast voor de berekening van de structurele vermindering in de sector van de beschutte werkplaatsen.

De bedragen die onder voorbehoud werden meegedeeld in de instructies aan de erkende sociale secretariaten voor het tweede kwartaal 2002 zijn bevestigd.

Het koninklijk besluit van 18 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) verhoogt de verminderingsbedragen voor de werknemers die onder categorie 2 vallen (sociale maribel) vanaf 1 oktober 2002.

De bedragen hieronder zijn van toepassing voor 4/2002 en 1/2003 :

Bedragen van toepassing voor 4/2002 en 1/2003
Refertekwartaalloon "S" (in EUR) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 313,84
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.614,79 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S - 3.332,31)} 525,68 - {0,2935 × (S - 3.332,31)} 736,39 - {0,3295 × (S - 3.332,31)}
4.614,79 < S ≤ 5.123,36 Schijf 4 313,84
5.123,36 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Het koninklijk besluit van 3 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, §1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 17 juni 2003) stelt de bedragen vast voor de structurele vermindering die van toepassing zijn vanaf 1 april 2003.

Voor de categorieën 1, 2 en 3 moeten de bedragen in de tabel hieronder worden gebruikt voor de berekening van de structurele vermindering voor het 2de kwartaal 2003 tot en met het 4de kwartaal 2003:

Bedragen van toepassing voor het 2de kwartaal 2003 tot en met het 4de kwartaal 2003
Refertekwartaalloon "S" (in EUR)) Loonschijf Bedrag "R" (in EUR) voor de werknemers van
categorie 1 categorie 2 categorie 3
S ≤ 2.565,18 Schijf 1 381,33 0 347,59
2.565,18 < S ≤ 3.332,31 Schijf 2 736,39 525,68 736,39
3.332,31 < S ≤ 4.614,79 Schijf 3 736,39 - {0,1895 × (S - 3.332,31)} 525,68 - {0,2935 × (S - 3.332,31)} 736,39 - {0,3032 × (S - 3.332,31)}
4.614,79 < S ≤ 5.123,36 Schijf 4 347,59
5.123,36 < S ≤ 5.205,76 Schijf 5 0
S > 5.205,76 Schijf 6 381,33

Het koninklijk besluit van 3 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35,§ 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 17 juni 2003) past de berekening van de structurele vermindering voor de beschutte werkplaatsen aan aan de wijzigingen die zijn ingevoerd door de DmfA en aan de herdefiniëring van sommige begrippen in verband met de arbeidstijd.

De aangebrachte wijzigingen zijn dezelfde zoals beschreven in OESS van 1/2003 voor de algemene structurele vermindering met uitzondering van de eindformule die, ongeacht de waarde van de µ(glob), in alle gevallen de volgende wordt:

P(t) = R(t) * β * µ* δ

De Erkende Sociale Secretariaten kunnen hieronder de afrondingsregels en de berekeningsvolgorde vinden zoals die worden toegepast door de Rijksdienst voor sociale zekerheid. Ze worden verzocht deze vanaf nu toe te passen.

Berekening van S
  1. Voltijdse werknemers :

    S = ( W ∕ J ) × D

    Het resultaat van de deling van W door J afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
  2. Deeltijdse werknemers :

    S = ( W ∕ H ) × 13 × U

    Het resultaat van de deling van W door H afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1, daarna S afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot de hogere eenheid.
  3. Werknemers met gemengde voltijdse en deeltijdse prestaties :

    S = ( W ∕ H TOT ) × 13 × U

    Het resultaat van de deling van W door H afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1, daarna S afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot de hogere eenheid.
  4. Werknemers met een eindejaarspremie uitgekeerd door een betalende derde :
    • Uitzendkrachten (cat 097 of 497) :

      S = S × 1,15

      Na S te hebben berekend zoals hierboven vermeld, het resultaat van de vermenigvuldiging afronden
      tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
    • Andere :

      S = S × 1,25

      Na S te hebben berekend zoals hierboven vermeld, het resultaat van de vermenigvuldiging afronden
      tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
Berekening van R

Wanneer S ≤ S3:

R = R2 - α × (S - S2)

Het eindresultaat afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
Berekening van µ
  1. Voltijdse werknemers :

    µ = X ∕ D

    Het resultaat van de deling afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01, µ is altijd lager of gelijk aan 1.
  2. Deeltijdse werknemers :

    µ = Z ∕ ( 13 × U )

    Het resultaat van de deling afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01, µ is altijd lager of gelijk aan 1.
  3. Werknemers met gemengde voltijdse en deeltijdse prestaties :

    µ = Z ∕ ( 13 × U )

    Het resultaat van de deling afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01, µ is altijd lager of gelijk aan 1.
Berekening van P
  1. Voltijdse werknemers waarbij µ ≥ 0,33 :

    P = R × ( X ∕ D ) × β

    Het resultaat van de deling X door D afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01. Vervolgens het resultaat van de vermenigvuldiging afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid en beperken tot R.
  2. Deeltijdse werknemers waarbij µ ≥ 0,33 :

    P = R × ( Z ∕ ( 13 × U )) × β

    Het resultaat van de deling Z door (13*U) afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01. Vervolgens het resultaat van de vermenigvuldiging afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid en beperken tot R.
  3. Werknemers met gemengde voltijdse en deeltijdse prestaties waarbij µ ≥ 0,33 :

    P = R × ( Z ∕ ( 13 × U )) × β

    Het resultaat van de deling Z door (13*U) afronden op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt afgerond tot 0,01. Vervolgens het resultaat van de vermenigvuldiging afronden tot de dichtstbijzijnde eenheid en beperken tot R.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat, voor de categorieën van werknemers voor wie de eindejaarspremie wordt uitbetaald door tussenkomst van een derde, het de factor « W » is die moet vermenigvuldigd worden met 1,15 of 1,25 en afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, waarbij 0,5 wordt afgerond tot 1, alvorens tussen te komen in het bepalen van « S ». Voor de betrokken kwartalen wordt de formule :

  1. Voltijdse werknemers met onvolledige prestaties :

    S= ( W’ ∕ J ) × D

    waarbij W’ = ofwel W × 1,25 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    ofwel W × 1,15 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    Vervolgens dient het resultaat van de deling W’ door J afgerond te worden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1.
  2. Deeltijdse werknemers :

    S = ( W’ ∕ H ) × 13 × U

    waarbij W’ = ofwel W × 1,25 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    ofwel W × 1,15 afgerond tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1
    Vervolgens dient het resultaat van de deling W’ door H afgerond te worden tot de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt afgerond tot 1, alvorens S af te ronden tot de dichtstbijzijnde eenheid, waarbij 0,5 wordt afgerond tot de hogere eenheid.

Een technisch koninklijk besluit dat binnenkort zou verschijnen legt, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2000, de manier vast om de vakantie- en gelijkgestelde dagen die een invloed hebben op de berekening van de structurele vermindering om te zetten naar uren en voorziet hiervoor de volgende formule voor de berekening van Z :

Z = ( H ∕ J ) × X

Z wordt afgerond op de tweede decimaal na de komma, 0,005 wordt naar boven afgerond.

De andere wijzigingen die vervat zijn in dit besluit gaan vooral over de afrondingsregels die reeds verduidelijkt zijn in de Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten nr. 1343 van 20 april 2000.

BELANGRIJKE OPMERKING :

Wanneer de bezoldiging van een werknemer wordt berekend en aangegeven in euro, dienen alle berekeningen in euro te gebeuren, meer bepaald ook het bepalen van het bedrag van de structurele vermindering. Bij een berekening in euro dienen de af te ronden bedragen afgerond te worden tot de tweede decimaal na de komma.

Voor de werknemers die een eindejaarspremie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende, moet het kwartaalloon (W) met 25% verhoogd worden voor het kwartaal waarin de premie gewoonlijk betaald wordt. Voor de uitzendbureaus bedraagt dit percentage 15 %.

De erkende sociale secretariaten kunnen hieronder een lijst vinden van de werkgevers-categorieën waarvan de werknemers (arbeiders en bedienden) systematisch een eindejaars-premie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende. Deze lijst wordt louter indicatief overgemaakt en kan op elk moment met terugwerkende kracht worden aangevuld.

In deze lijst zijn de werkgeverscategorieën niet opgenomen waarin de premie slechts aan een gedeelte van het personeel wordt toegekend of waarbij de premie niet volledig wordt toegekend door het Fonds.

Het feit dat de werkgeverscategorie er niet in voorkomt geeft geen aanleiding tot vrijstelling voor de verhoogde berekening van de bezoldiging indien de werknemer genoten heeft een eindejaarspremie, uitgekeerd door een derde betalende.

Kwartaal van sorting Paritair comité Werkgevers-categorie Werkgevers-kengetal
4de kwartaal 302 016 011, 015, 495
4de kwartaal 302 017 011, 015, 495
4de kwartaal 126 055 015
4de kwartaal 317 060 015
4de kwartaal 121 066 015
4de kwartaal 149.01 067 015
4de kwartaal 140 083 015
4de kwartaal 127 091 015
4de kwartaal 132 093 015
4de kwartaal 144 193 015
4de kwartaal 145 094 015
4de kwartaal 145 194 015
4de kwartaal 145 294 015
4de kwartaal 145 494 015
4de kwartaal 314 123 015, 495
4de kwartaal 314 223 015, 495
4de kwartaal 121 166 015
1ste kwartaal 322 097 015, 495
1ste kwartaal 322 497 015, 495

Ter herinnering, bij de werknemers die een eindejaarspremie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende (vb. Fonds voor bestaanszekerheid) wordt het kwartaalloon (W) verhoogd met 25% in het 4de kwartaal. Afwijkend bedraagt de verhoging slechts 15% voor de erkende uitzendbureaus en dit in het 1ste kwartaal.

De RSZ heeft de lijsten met paritaire comités waarvoor een eindejaarspremie wordt gestort door een derde betalende geactualiseerd. Op deze lijst zijn de geautomatiseerde controles voor de structurele vermindering gebaseerd voor de DMFA van 4/2008 of 1/2009.

Kwartaal Paritair comité Werkgeverscategorie Werknemerskengetal
4de kwartaal 125.02 XXX 015
4de kwartaal 125.03 XXX 015
4de kwartaal 139 1 XXX 015
4de kwartaal 301.04 014 015, 495
4de kwartaal 301.05 014 015, 495
4de kwartaal 302 016 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 116 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 216 0112, 4962
4de kwartaal 302 017 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 117 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 217 0112, 4962
4de kwartaal 126 055 0152
4de kwartaal 317 060 0152
4de kwartaal 121 066 0152
4de kwartaal 149.01 067 0152
4de kwartaal 140 083 0152
4de kwartaal 127 091 0152
4de kwartaal 132 093 0152
4de kwartaal 144 193 0152
4de kwartaal 145 094 0152
4de kwartaal 145 194 0152
4de kwartaal 145 294 0152
4de kwartaal 145 494 0152
4de kwartaal 145 594 0152
4de kwartaal 314 123 0152, 4952
4de kwartaal 314 223 0152, 4952
4de kwartaal 323 1123 0152
4de kwartaal 323 1133 0152
1ste kwartaal 322 097 0152, 4952
1ste kwartaal 322 497 0152, 4952
4de kwartaal 322.01 5974 0152, 4952
4de kwartaal 142.04 1024 0152

1 behalve de RSZ-nrs 597404-56 en 696789-79
2 behalve als de zone “type leerling” (00055) is ingevuld
3 vanaf 4/2007
4 vanaf 4/2008

Het koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 24 januari 2003) past de berekening van de structurele vermindering aan aan de wijzigingen die zijn ingevoerd door de DmfA en aan de herdefiniëring van sommige begrippen in verband met de arbeidstijd.

  1. Vanaf het 1ste kwartaal 2003 gebeurt de berekening van de structurele vermindering per tewerkstellingslijn, zoals gedefinieerd voor de DmfA.

  2. Sommige factoren met betrekking tot de arbeidsduur zijn als volgt geherdefinieerd :

    J = het aantal bezoldigde arbeidsdagen, te weten deze aangegeven onder de codes 1, 3, 4, 5 en 20, met uitzondering van de dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding (bezoldigingscode 3)
    V = de vakantiedagen. Het gaat om prestatiecode 2.
    A = de gelijkgestelde dagen : alleen deze voor slecht weer, de compensatierustdagen in de bouwsector en de bijkomende vakantiedagen ingevolge CAO. Het gaat om de prestatiecodes 12 en 72.
    X = J+V+A
    D = het aantal dagen per week van de arbeidsregeling
    H = het aantal aangegeven uren dat overeenstemt met J
    Z = het aantal uren dat overeenstemt met X.
    U = het aantal uren per week van de maatpersoon.

    De prestatiebreuk wordt als volgt berekend :

    • Voor tewerkstellingen uitsluitend aangegeven in dagen :

      µ = X ∕ (13 × D)

    • Voor tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren :

      µ = Z ∕ (13 × U)

    wordt afgerond tot op de tweede decimaal, 0,005 wordt afgerond naar boven.

  3. Er wordt een globale prestatiebreuk (µ glob) voor een natuurlijk persoon ingevoerd om te bepalen of de werknemer de nodige 33% aan prestaties bereikt en om een reductiefactor (δ) te berekenen die, ingeval van meerdere tewerkstellingen, zal vermijden dat het toegestane verminderingsbedrag P(t) de basisvermindering R(t) overschrijdt door toepassing van de coëfficiënt β.

    De µ glob van een natuurlijk persoon wordt verkregen door de prestatiebreuken µ van alle tewerkstellingen van deze natuurlijk persoon bij éénzelfde werkgever samen te tellen, met uitzondering van de tewerkstellingen die betrekking hebben op dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding.

    β is een correctiecoëfficiënt waardoor werknemers, die deeltijds tewerkgesteld zijn, het recht openen op een hogere vermindering. Deze wordt gebruikt bij de aparte berekening van P(t) voor elke tewerkstelling. β = 1,25.

    De reductiefactor δ wordt als volgt berekend :

    Als µ(glob) lager of gelijk is aan 1 ∕ β, dan is δ = 1
    Als µ(glob) hoger is dan 1 ∕ β, dan is δ = 1 ∕ (µ(glob)*β)

    Voor elke tewerkstelling van een natuurlijk persoon zal de vermindering P(t) dan als volgt berekend worden :

    als µ(glob) lager is dan 0,33 : P(t) = 0
    als µ(glob) hoger is dan of gelijk is aan 0,33 : P(t) = R(t) * β * µ * δ

Uit hoofde van artikel 21 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) wordt de toepassingsperiode van deze vermindering verlengd tot 31 december 2001.

In het Belgisch Staatsblad van 19 juni 2002 is een koninklijk besluit van 7 mei 2002 verschenen betreffende de verlenging van vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten voordele van bepaalde werkgevers die overgaan tot netto bijkomende aanwervingen voor wetenschappelijk onderzoek.

De toegestane vermindering in het kader van deze maatregel kan nog aangevraagd worden tijdens het jaar 2002. Zij wordt aangegeven onder de werknemerskengetallen 118 of 598 naargelang het arbeiders of bedienden betreft.

Het afsluiten van een overeenkomst met de Minister van Wetenschapsbeleid en de Minister van Sociale Zaken blijft noodzakelijk alsook het indienen van een aanvraag bij de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden.

Tijdens de zitting van 19 december 2003 heeft de Ministerraad een ontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd tot vrijstelling van welbepaalde werkgeversbijdragen voor de werknemers aangeworven voor wetenschappelijk onderzoek.

In afwachting van de publicatie van dit besluit kunnen de verminderingen in het kader van deze maatregel nog worden aangevraagd tijdens het jaar 2004. Zij wordt aangegeven met de verminderingscode 1511.

In afwachting van een bevestiging door een koninklijk besluit mag de vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen voor de werknemers die aangesteld zijn voor wetenschappelijk onderzoek, blijven aangevraagd worden tijdens het jaar 2005. Ze wordt aangegeven met de verminderingscode 1511.

Sedert 1996 bestaat er een systeem van bijdragevermindering waardoor bepaalde werkgevers voor iedere bijkomende netto-aanwerving voor activiteiten van wetenschappelijk onderzoek, recht hebben op een vrijstelling van werkgeversbijdragen voor zover zij de overeenkomst toepassen die zij gesloten hebben met de minister tot wiens bevoegdheid Wetenschapsbeleid behoort en met de minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort.

Deze overeenkomsten konden enkel aangegaan worden voor maximaal twee jaar, telkens verlengbaar voor maximaal dezelfde periode. Deze reglementering voorzag tevens dat de overeenkomst of haar verlengingen geen uitwerking konden hebben na 31 december 2003.

Artikel 192 van de Programmawet van 27 december 2006 (BS van 28 december 2006) schrapt vanaf 1 januari 2007 de bepaling dat de overeenkomst of haar verlengingen geen uitwerking kunnen hebben na 31 december 2003.

Het Koninklijk Besluit van 24 januari 2007 houdende verlenging van de vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van bepaalde werkgevers die overgaan tot netto bijkomende aanwervingen voor wetenschappelijk onderzoek (Belgisch staatsbad van 7 maart 2007) regelt de situatie voor 2004-2006.

Hoewel hiervoor strikt genomen geen wettelijke basis bestaat, heeft de RSZ, in afwachting van een definitieve regeling, voor de periode 2004-2006 toegestaan dat de vermindering verder werd toegepast.

Aangezien het de wil van de wetgever is om de toepassing van de vermindering verder mogelijk te maken vanaf het eerste kwartaal 2007, vestigt de RSZ er de aandacht op dat de hiervoor voorziene wettelijke procedure moet gevolgd worden.

Om een vrijstelling of een verlenging van de vrijstelling (of een verhoging van het aantal personeelsleden) te verkrijgen moet de werkgever een aanvraag richten naar het Federaal Wetenschapsbeleid (vroeger Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden – DWTC). Bovendien moet hij elk kwartaal een nominatieve lijst van de in de inventaris voor het wetenschappelijk en technisch personeel opgenomen personeelsleden overmaken aan het Federaal Wetenschapsbeleid. Op het einde van elk jaar deelt het Federaal Wetenschapsbeleid, na onderzoek van de overgemaakte gegevens, aan de RSZ mee of de werkgever aan de voorwaarden voor het verlenen van de vrijstelling heeft voldaan.

De contactpersoon bij het Federaal Wetenschapsbeleid is dhr. Pierre Moortgat (02/238 35 97 - Pierre.Moortgat@belspo.be). Bij de RSZ kunt u dhr. Dirk Vandevenne contacteren (02/509 90 84 – dirk.vandevenne@rsz.fgov.be).

Ter herinnering, deze vermindering wordt aangegeven in de DMFA met de verminderingscode 1511.

Vanaf 1 januari 2009 wordt een vereenvoudiging voorzien van de berekening van de vermindering voor wetenschappelijk onderzoek door geen rekening meer te houden met het deel van de loonmatiging in de bijzondere bijdragen voor de bepaling van de toepasbare bijdragevoet voor de vermindering zoals reeds nu gebeurt voor de doelgroepverminderingen.

Dit laat toe te werken met één enkele en zelfde bijdragevoet in een bepaalde categorie zonder rekening te houden met het feit of de werkgever de bijzondere bijdrage van 1,69% of een bijzondere FSO-bijdrage verschuldigd is (verhoogde commerciële bijdrage, normale commerciële bijdrage, niet-commerciële en/of bijzondere).

Het bijdragevoetenbestand werd aangepast in afwachting van de bevestiging door een wettekst of reglementering.

Afdeling 3 van Hoofdstuk 1 van Titel 6 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 19 mei 2009) bevestigt vanaf 1 januari 2009, de vereenvoudiging van de berekeningswijze van de bijdragevoet van de vermindering voor wetenschappelijk onderzoek, waarbij het gedeelte van de loonmatiging in de bijzondere bijdragen niet meer in aanmerking zal genomen worden. (zie IESS 1/2009).

Artikel 53 van hoofdstuk VIII van de wet van 24 december ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) schaft met ingang van 1 april 2000 het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, meerdere malen gewijzigd, en de andere besluiten genomen in uitvoering hiervan af.

Artikel 54 van dezelfde wet preciseert echter dat de lopende stages tot hun verstrijken onderworpen blijven aan de bepaling het voormeld koninklijk besluit nr. 230.

De verminderingen die momenteel worden verleend in het kader van deze maatregel blijven van toepassing tot het verstrijken van hun termijn.

Ter herinnering, de stagiaires KB230 dienen op de personeelsstaten van de RSZ nog vermeld te worden met de code Q.

Ingevolge een beslissing van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, die de artikels 53 en 54 van de wet van 24 december 1999 die de startbaanovereenkomsten invoert op een restrictieve manier interpreteert en eruit besluit dat de vermindering voor gewezen stagiairs KB 230 niet behouden wordt na 31 maart 2000, heeft de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de opdracht gegeven de aangifte van dit soort vermindering vanaf 1 april 2000 niet meer te aanvaarden en heeft deze beslissing meegedeeld in de Onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers en in de versie 003 van de handleiding betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid heeft echter beslist om de vermindering van werkgeversbijdragen bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces opnieuw in te stellen wanneer de periode van het verkrijgen van dit voordeel lopende was op 1 april 2000. Een voorstel tot wijziging van de wetteksten is in die zin uitgewerkt.

De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zal bijgevolg de boeking van de vermindering voor gewezen stagiairs toelaten voor de aangiftes van het 3de kwartaal 2000. De aangifte gebeurt zoals voorzien in de vroegere versies van het glossarium. Een aangepaste versie van het glossarium 003 kan echter aangevraagd worden.

Indien dit soort verminderingen reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een annulatie of dat zij niet op de overgemaakte aangiftes waren gevraagd, worden de erkende sociale secretariaten , die van deze vermindering willen genieten voor hun aangesloten leden, verzocht om aanvragen tot wijziging in te dienen bij de controledienst.

De mogelijkheid om deze vermindering rechtstreeks op de aangifte te vermelden zal weer bestaan voor de aangiftes van het 4de kwartaal 2000.

Afdeling 2 van hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) breidt het toepassingsgebied van de maatregel uit tot de publieke sector, tot de jongeren die houder zijn van een diploma of getuigschrift van de hogere cyclus van het technisch secundair onderwijs en legt geen contract van « onbepaalde » duur meer op.

Bovendien moet het bedrag van de berekeningsbasis niet meer beperkt worden tot het drievoud van het gemiddeld minimum maandinkomen zoals vastgesteld door de CAO nr. 43 van mei 1988. Bijgevolg gebeurt de berekening van de bijdragevermindering voorzien door het K.B. nr. 495 vanaf het 2de kwartaal 2000 op basis van het totaal van de bezoldiging.

Worden nochtans uitgesloten van het voordeel van de vermindering, de werkgevers die niet voldoen aan hun verplichting tot aanwerving in het kader van de startbaanovereenkomsten.

Hoofdstuk V van Titel IV van de Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) breidt de mogelijkheid uit om een startbaanovereenkomst af te sluiten en te genieten van de voordelen voorzien bij K.B. 495 tot jongeren die een opleiding volgen die voorbereidt op een beroep waarvoor een nadrukkelijk tekort is aan arbeidskrachten. De lijst van deze opleidingen wordt jaarlijks herzien en kan geraadpleegd worden op de website van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening op adres “http://www.rva.be”.

Het koninklijk besluit van 28 september 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 juni 1999 tot uitvoering van artikel 41, eerste lid, van de wet van 6 mei 1998 tot wijziging van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst (Belgisch Staatsblad van 7 november 2003) verlengt tot 31 december 2003 de vermindering voor werkgeversbijdragen voorzien in het kader van KB 495 voor de leerling met deeltijdse leerplicht.

De vermindering 1212 kan dus nog aangevraagd worden op de aangiften voor het derde en vierde kwartaal 2003.

Als gevolg van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2008 moet het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren als gevolg van KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2009 en bedraagt
462,50.

Aangezien er tijdens het jaar 2009 geen aanpassing geweest is van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen blijft het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren als gevolg van KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 behouden op 462,50 €.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2000, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2001 verhoogd worden en bedraagt 15.032 BEF (372,63 EUR).

Tengevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2001 , moet het refertebedrag, dat dient om de drempel van de maandelijkse bezoldiging te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2002 verhoogd worden en bedraagt 380,08 EUR.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2002, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2003 verhoogd worden en bedraagt 387,67 EUR.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2003, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die betrokken zijn bij het K.B. nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2004 verhoogd worden en bedraagt 395,44 EUR.

Ten gevolge van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2004, moet het refertebedrag, dat dient om de drempel te bepalen onder dewelke de jongeren die beoogd worden door het KB nr. 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, voor het jaar 2005 verhoogd worden en bedraagt 403,33 EUR.

Ingevolge de verhoging van het gemiddeld minimum maandinkomen gedurende het jaar 2005, moet het referentiebedrag, dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren ingevolge KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2006 en bedraagt € 411,40.

Als gevolg van de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen gedurende het jaar 2006 moet het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren ingevolge KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2007 en bedraagt € 419,64.

Ingevolge de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het jaar 2007 moet het referentiebedrag dat dient tot bepaling van de drempel van de maandbezoldiging onder dewelke de betrokken jongeren ingevolge KB 499 worden onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969, verhoogd worden voor het jaar 2008 en bedraagt € 427,97.

Het koninklijk besluit van 8 juni 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire vermindering in de non-profit sector (Belgisch staatsblad van 30 juni 2000) brengt het bedrag van deze vermindering op
11 625 BEF per kwartaal vanaf 1 juli 2000.

Het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2002) vervangt vanaf 1 januari 2003 het koninklijk besluit van 5 februari 1997, dat de Sociale Maribel regelde.

Het toepassingsgebied van de maatregel werd opnieuw gedefinieerd op basis van het ressorteren onder een paritair comité voor de privé-sector en op basis van een nominatieve lijst voor de openbare sector, aangesloten bij de RSZPPO.

Het principe van de mutualisering blijft behouden. Dit betekent dat de middelen ter beschikking worden gesteld van fondsen Sociale Maribel en dat ze niet direct aan de werkgever worden gestort voor de werknemers die hij tewerkstelt (met uitzondering van de werkgevers aangesloten bij de RSZPPO).

Alle werknemers die ten minste deeltijds worden tewerkgesteld door de betrokken werkgever openen het recht op de vermindering Sociale Maribel. Dit betekent, voor de privé-sector en de openbare sector aangesloten bij de RSZPPO, de werknemer die, per kwartaal, minstens 50% presteerde van het aantal arbeidsuren of –dagen, voorzien in de sector voor een voltijdse tewerkstelling.

De bijzonderheden die voorzien waren voor de beschutte werkplaatsen verdwijnen, behalve dat de werknemers, om recht te geven op de vermindering, aan minstens 22% moeten tewerkgesteld geweest zijn van een voltijdse betrekking in de sector.

De rol van de RSZ beperkt zich tot het leveren van statistische informatie die als basis zal gebruikt worden voor het bepalen van de zesmaandelijkse dotaties aan de verschillende fondsen en tot het storten van de bedragen die elk kwartaal zullen vastgelegd worden bij koninklijk besluit.

De vermelding “MS” wordt behouden in de signaletiekgegevens van elke werkgever die binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt.

Artikel 221 van de Programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) legt de cumulatieregeling vast tussen de Sociale Maribel en de andere bijdrageverminderingen.

De vermindering Sociale Maribel is cumuleerbaar met alle andere verminderingen van werkgeversbijdragen.

Aangezien de RSZ deze vermindering direct aan de betrokken fondsen stort, komt deze niet voor op de kwartaalaangiften en brengt de werkgever deze niet in mindering van zijn bijdragen. Daarom wordt, wanneer een werkgever binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt, voor elke werknemer, die ingevolge zijn prestaties het recht opent op de vermindering MS, het basisbedrag aan werkgeversbijdragen dat in aanmerking komt voor een vermindering verminderd met het forfaitaire bedrag aan Sociale Maribel dat voorzien is in de sector.

Dit bedrag is vastgelegd op 288,18 EUR per kwartaal en per betrokken werknemer voor alle sectoren, met uitzondering van de sectoren van de thuisverpleging, de wijkgezondheidscentra en het bloed van het Rode Kruis waarvoor het 367,80 EUR bedraagt (koninklijk besluit van 10 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2003)).

Het koninklijk besluit van 10 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2003) verhoogt met € 85,87 vanaf 1 oktober 2003 het bedrag van de forfait toegekend in het kader van de Sociale Maribel voor wat betreft het paritair subcomité voor gezondheidsinrichtingen en -diensten betreft, ten behoeve van de sectoren van de thuisverpleging, de wijkgezondheidscentra en het bloed van het Rode Kruis.

Deze verhoging mag geen invloed hebben op het forfaitaire bedrag dat moet in mindering gebracht worden van de beschikbare werkgeversbijdragen voor de andere verminderingen.

  • Het koninklijk besluit van 10 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2003) verhoogt het bedrag van het forfait dat werd toegekend in het kader van de sociale Maribel voor het paritaire subcommité voor de gezondheidsinrichtingen en –diensten, met 98,05 euro met ingang van 1 januari 2004, ten gunste van de sectoren van de thuisverpleging, de wijkgezondheidscentra en het bloed van het Rode Kruis. Dit bedrag wordt momenteel gebracht op 386,23 euro.
  • Het artikel 2, §2 van het koninklijk besluit van 31 december 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 9 januari 2004) preciseert dat deze verhoging niet hoeft te worden aangerekend op de forfaitaire bijdrage die kunnen worden afgetrokken van de patronale bijdragen die beschikbaar zijn voor de andere verminderingen.
    Op die manier wordt enkel het basisforfait van de Sociale Maribel van 288,18 euro afgetrokken van het bijdrageplafond welke ook de sector is waar de werkgever van afhangt.

Het koninklijk besluit van 19 januari 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 3 maart 2005) bevestigt de verhoging van het forfait van de sociale maribel vanaf 1 januari 2005.

Vanaf het eerste kwartaal 2005 bedraagt het kwartaalforfait van de sociale maribel 354,92 euro.

Het Koninklijk Besluit van 28 februari 2007 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 8 maart 2007) voorziet een verhoging van het bedrag van de forfait van de Sociale maribel vanaf 1 januari 2007.

Deze forfait werd verhoogd tot € 365,00 vanaf 1/2007.

De andere aanpassingen in dit besluit betreffen voornamelijk de wijze waarop de dotaties worden berekend en opgesteld en hebben tot doel een grotere stabiliteit van deze te garanderen. Ze hebben geen invloed op de DMFA.

De Ministerraad van 22 januari 2010 heeft een koninklijk besluit goedgekeurd tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector dat een verhoging voorziet van het forfaitair bedrag van de sociale maribel vanaf 1 januari 2010.

Dit bedrag wordt op € 375,94 gebracht vanaf 1/2010

Het koninklijk besluit van 13 juni 2010 tot wijziging van het koninkijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector bevestigt de verhoging van het forfaitair bedrag van de sociale maribel vanaf 1 januari 2010, aangekondigd in de IESS van 1/2010.

Dit forfait bedraagt 375,94 € per werknemer en per kwartaal voor het jaar 2010 en
387,83 € vanaf 1/2011.

Het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch staatsblad van 13 oktober 2000) sluit de hierbovenvermelde verhoging van 1 875 BEF uit van het afwijkend regime voor de sector van de beschutte werkplaatsen. Het bedrag moet van dan af aangewend worden voor de creatie van bijkomende arbeidsplaatsen.

Artikel 2 van het ministerieel besluit van 8 juni 2000 tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 mei 1999 tot bepaling van de modaliteiten van storting van de forfaitaire vermindering bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, aan de sectorale fondsen van de privé non-profit sector (Belgisch staatsblad van 13 juli 2000) voorziet dat vanaf 1 juli 2000 de RSZ ermee belast zou worden om in het kader van de vermindering « sociale maribel » stortingen uit te voeren naar de sectorale fondsen voorzien voor de sector van de beschutte werkplaatsen.

Tengevolge van moeilijkheden bij de toepassing van de wetgeving op het gebied van de sociale maribel voor de beschutte werkplaatsen (categoriekengetal 073) , is er op de aangiftes van het 3de kwartaal 2000 geen plaats meer voorzien voor de berekening van de sociale maribel (bedrag 9 750 BEF).

De aangiftes van het 3de kwartaal 2000 moeten dus ingevuld worden zonder rekening te houden met de vermindering « sociale maribel ».
Daarentegen kunnen de beschutte werkplaatsen, ten voorlopige titel, het bedrag van de sociale maribel vermeld op de aangifte van het 2de kwartaal 2000 in mindering brengen van het saldo van de bijdragen van het 3de kwartaal 2000.
Indien de R.S.Z. het in mindering gebrachte bedrag dient te regulariseren op basis van de gegevens van de aangifte van het 3de kwartaal 2000 en indien de betaling die werd uitgevoerd door de beschutte werkplaats ontoereikend blijkt te zijn, dient de beschutte werkplaats de terugbetaling van het verschil uit te voeren binnen de 30 dagen die volgen op de kennisgeving door de R.S.Z., en dit zonder boete.

In afwachting van het verschijnen van de wetteksten die het globaal beheer van de sociale maribel door de hiertoe opgerichte Fondsen instellen, werd het boekhoudraam van het 4de kwartaal aangepast om de beschutte werkplaatsen de mogelijkheid te geven de sociale maribel aan te geven. Deze mogelijkheid heeft uitsluitend betrekking op de maribels I, II en III en kan dus bijgevolg niet meer bedragen dan 9 750 BEF per betrokken werknemer. De maribel IV is gemutualiseerd sedert 1 juli 2000, overeenkomstig het ministerieel besluit van 8 juni 2000 tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 mei 1999 tot bepaling van de modaliteiten van de storting van de forfaitaire vermindering, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit-sector, aan de sectorale fondsen van de privé non-profit-sector (Belgisch staatsblad van 12 juli 2000).

De modaliteiten voor het aangeven van de vermindering blijven voor het ogenblik gelijk aan deze die van toepassing waren voor het 2de kwartaal 2000.

Vanaf het 1ste kwartaal 2001 zal de maribel I, II en III niet meer voorkomen op de RSZ-aangiften.

Anderzijds, het koninklijk besluit van 31 december 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 9 januari 2004) verduidelijkt de toepassing van de Sociale Maribel met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2003.

  1. Om te bepalen of een werknemer tenminste halftijds wordt tewerkgesteld en daardoor het recht opent op Sociale Maribel, wordt rekening gehouden met µ(glob) die gebruikt wordt bij de berekening van de geharmoniseerde verminderingen en die gedefinieerd wordt in artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003. Deze µ(glob) is dezelfde als de µ(glob) die gebruikt wordt voor de Structurele vermindering sinds 1/1/2003.

    Deze µ(glob) moet minstens 0,49 bereiken opdat de Sociale Maribel van toepassing is voor de werknemer.

  2. De vermindering Sociale Maribel mag nooit de verschuldigde werkgeversbijdragen overschrijden voor de volgende stelsels:

    • pensioenen
    • verzekering gezondheid en invaliditeit (sector verzorging en uitkeringen)
    • werkloosheid (met uitzondering van de bijzondere bijdrage 1,60%)
    • kinderbijslag
    • beroepsziekten
    • arbeidsongevallen
    • loonmatiging (behalve het deel van de loonmatiging inbegrepen in de bijzondere bijdragen)
  3. De Sociale Maribel is niet cumuleerbaar met

    • de verminderingen toegekend aan gesubsidieerde contractuelen
    • de verminderingen toegekend in het kader van arbeidsduurvermindering in de openbare sector

    Daardoor kunnen werknemers aangegeven onder de werknemerskengetallen 024, 025, 029, 484, 485 nooit genieten van de Sociale Maribel en het bedrag van de beschikbare bijdragen voor de andere verminderingen moet niet verminderd worden met het forfait van de Sociale Maribel voor deze werknemers.

In de praktijk, gezien de laattijdige publicatie van de wetgeving voor de verlaging van de minimumprestaties naar 0,49 zal het gebruik van een minimum µ van 0,50 de boeking van de aangiften met verminderingen gecumuleerd met Sociale Maribel, niet verhinderen. Daartegenover, zal de RSZ de gegevens betreffende de stortingen aan de sociale fondsen overmaken rekeninghoudend met deze nieuwe waarde van µ van 0,49 en indien latere wijzigingen worden uitgevoerd voor een kwartaal van 2003 is het deze minimumwaarde van µ van 0,49 die zal toegepast worden.

Het bovengenoemde koninklijk besluit van 31 december 2003 bepaalt eveneens de cumulregels van de Sociale Maribel als gevolg van de invoering van het nieuwe verminderingstelsel dat vanaf het 1ste kwartaal 2004 wordt geharmoniseerd.

Zodoende is de Sociale Maribel cumuleerbaar met:

  • ofwel de structurele vermindering en één enkele doelgroepvermindering voor zover de gestelde voorwaarden vervuld worden;
  • ofwel met één enkele andere vermindering van werkgeversbijdragen met uitzondering van de bijdragevermindering voor de gesubsidieerde contractuelen of voor arbeidsherverdeling in de openbare sector.

Het artikel 47 van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) legt de toepassingsregels van de Sociale Maribel vast in geval van meerdere tewerkstellingen bij éénzelfde werkgever.

Vanaf het 1ste kwartaal 2004 moet de forfaitaire Sociale Maribel die in mindering moet worden gebracht van het bedrag van de werkgeversbijdragen die beschikbaar zijn voor de andere verminderingen worden verdeeld over de verschillende tewerkstellingen van een werknemer bij éénzelfde werkgever. Deze verdeling gebeurt volgens de verhouding tussen de prestaties van de tewerkstelling (µ) en de totale prestaties (µ globaal) van alle tewerkstellingen van de werknemer tijdens het kwartaal.

SM van de tewerkstelling = (µ tew ∕ µ glob) × Fft SM

Bij deze berekening rondt men alleen af aan het einde van de berekening, tot op de dichtste eurocent.

Wij delen u nu reeds mee, weliswaar onder voorbehoud, dat twee ontwerpen van KB belangrijke wijzigingen aanbrengen aan het systeem van de Sociale Maribel vanaf 1 juli 2004.

Er wordt voorzien dat :

  • de werknemers waarvoor de doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden en de overgangsbepalingen voor de verminderingen in het kader van het banenplan, het activaplan, de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen en de activering van de werkloosheidsuitkeringen toegepast worden, niet langer het recht zouden openen op de Sociale Maribel;
  • het bedrag van de vermindering in het kader van de Sociale Maribel vanaf 1 juli 2004 op € 332 zou gebracht worden;
  • voor de toepassing van de Sociale Maribel in de sector van de beschutte werkplaatsen de werknemers minstens 33% zouden moeten presteren om voor de vermindering in aanmerking te komen, maar de Sociale Maribel zou geen voorrang meer hebben op de andere verminderingen. Het plafond van de toe te passen verminderingen zou, zoals in het verleden, berekend worden op het niveau van de werkgever en niet langer op het niveau van de werknemer.

Deze informatie zal bevestigd worden in de volgende instructies na publicatie van de teksten.

Artikel 283 van de Programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch staatsblad van 15 juli 2004) voorziet dat voor de werknemers in een beschutte werkplaats het forfaitaire bedrag van de sociale maribel niet meer in mindering moet gebracht worden van het plafond van de beschikbare bijdragen voor de verminderingen.

Dit artikel treedt in voege vanaf 1 juli 2004.

Het koninklijk besluit van 13 september 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 21 september 2004) bevestigt de volgende aanpassingen die van toepassing zijn vanaf het derde kwartaal 2004:

  • verhoging van het forfait sociale maribel tot 332 EUR vanaf 1 juli 2004
  • voor wat betreft de beschutte werkplaatsen: het vereiste aantal minimum prestaties om te kunnen genieten van de vermindering sociale maribel werd verhoogd tot 33% voor alle werknemers en de cumulatie is opnieuw toegestaan met de verminderingen voor gesubsidieerde contractuelen en de verminderingen in het kader van de herverdeling van de arbeid in de openbare sector
  • voor wat betreft de andere werkgevers dan de beschutte werkplaatsen:
    uitsluiting uit het toepassingsgebied van de sociale maribel voor werknemers die genieten van de doelgroepvermindering voor langdurige werkzoekenden (verminderingscode 3200 tot 3250) en de overgangsverminderingen Banenplan (code 1101-1106), Activaplan (code 1111-1112), Activering van de werkloosheidsvergoeding (code 1141) en Inschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen (code 1142), waardoor voor deze werknemers het forfait van de sociale maribel niet meer moet afgetrokken worden van de beschikbare bijdragen voor de verminderingen. Deze werknemers vallen nog altijd onder de categorie 2 voor de berekening van de structurele vermindering.

Opmerking: de werkgevers die in de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2004, werknemers tewerkstelden die genoten van één van de hierboven vermelde verminderingen kunnen de terugvordering bekomen van de verminderingen sociale maribel die op hen betrekking hebben. Hiervoor moet men ten laatste op 30 september 2004 een aanvraag indienen bij het bevoegde Fonds voor sociale maribel.

Het koninklijk besluit van 18 juli 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 4 augustus 2005) sluit, vanaf 1 januari 2005, de sociale werkplaatsen ressorterend onder paritair comité 327.01 uit het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Bijgevolg moet voor de werknemers, die worden aangegeven door een werkgever met categorie 373, het forfait van de sociale maribel niet meer in mindering gebracht worden van het plafond van de bijdragen dat beschikbaar is voor de verminderingen vanaf 1/2005.

In de gezondheidssector zijn de nieuwe paritaire comités 330, 331 en 332, die de oude paritaire comités 305.01, 305.02 en 305.03 vervangen, geïnstalleerd en operationeel sedert 8 juni 2007. De vermelding van de oude paritaire comités in de DMFA blijft niettemin toegelaten aangezien de vroegere Fondsen (onder andere voor de verdeling van de Sociale Maribel) actief blijven en nog moeten ontbonden worden en vervolgens vervangen door nieuwe.

Het toepassingsgebied van de drie nieuwe paritaire comités is evenwel ruimer dan dat van het PC 305 en de werkgevers die niet afhingen van de subcomités 305.01, 305.02 en 305.03 maar die nu afhangen van de paritaire comités 330, 331 of 332 (voornamelijk de geneesheren) vallen voortaan in het toepassingsgebied van de Sociale Maribel.

Het is de dienst voor de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die als enige bevoegd blijft om een advies te geven over het toepasselijke paritair comité.

De verminderingen die voorzien zijn door het koninklijk besluit van 24 december 1993 voor elke bijkomende arbeidsplaats in het kader van een goedgekeurd bedrijfsplan tot herverdeling van de arbeid lopen af op 31 december 2000. Zij komen dus vanaf 1/2001 niet meer voor op de aangiften en het werknemerskengetal 763 en de verminderingscode « C » kunnen dus niet meer gebruikt worden.

Artikels 74 en 75 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) voeren een nieuwe categorie van werknemers in die in aanmerking komen om te genieten van het plus één, plus twee en plus drie-plan. Het gaat om de werknemers die, volgens de modaliteiten vastgelegd door de Koning, het bewijs kunnen voorleggen dat ze bij dezelfde werkgever, voorafgaand aan hun indienstneming, gedurende minstens drie maand als uitzendkracht waren tewerkgesteld.

De wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid preciseert in zijn titel 2, hoofdstuk 4 dat de periode van terbeschikkingstelling zich dient te bevinden in de 12 maanden die de indienstneming voorafgaan.
Een koninklijk besluit van 15 mei 2000, genomen in uitvoering van de artikels 118, §1, 8° van de programmawet van 30 december 1988 en 6, §1, 13° van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen in toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (BS van 9 juni 2000) preciseert de manier waarop de werkgever, die van de vermindering wenst te genieten, het bewijs dient te leveren.

Wanneer de periode van terbeschikkingstelling een aanvang nam vóór 1 juli 1999, moet de werkgever zonder verwijl een attest van het (de) interim-bureau(s) overmaken aan de RSZ.
Wanneer de periode van terbeschikkingstelling een aanvang nam na 1 juli 1999 belast de RSZ zich met de controle op basis van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling.

Om de RSZ toe te laten de werknemer te herkennen als een gewezen uitzendkracht, moeten de werknemers betrokken bij deze vermindering aangeduid worden op de personeelsstaten van de aangifte met in kolom 13a de volgende lettercodes :

  • « P4 » voor de gewezen uitzendkrachten die genieten van het plan plus één
  • « P5 » voor de gewezen uitzendkrachten die genieten van het plan plus twee
  • « P6 » voor de gewezen uitzendkrachten die genieten van het plan plus drie

De andere modaliteiten van de aangifte blijven overigens gelijk met deze vroeger gebruikt voor de verminderingen plan plus één, plus twee en plus drie.

Artikels 176 en 177 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (Belgisch staatsblad van 31 augustus 2000) vullen artikel 119 van de programmawet van 30 december 1988 en artikel 6, §1, 1ste alinea van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, §2 van de wet van 26 juli 1996 tot vrijwaring van het concurrentievermogen aan door er twee nieuwe categorieën werkzoekenden aan toe te voegen die kunnen genieten van de vermindering « plus-één-plan », « plus-twee-plan » en « plus-drie-plan », te weten :

  • De werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 november 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid;
  • De personen die zich wensen terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en die gelijktijdig de volgende voorwaarden vervullen :
    • Zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, of ze tonen aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering hebben genoten op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld onder het volgende streepje ;
    • Op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige ;
    • Zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende.

De modaliteiten van de aangifte van de verminderingen « plus-één-plan », « plus-twee-plan » en « plus-drie-plan » blijven ongewijzigd voor deze werknemers. Voor deze twee nieuwe categorieën van werkzoekenden moet het attest dat zij aan de gestelde voorwaarden beantwoorden afgeleverd worden door het bevoegde RVA-bureau.

De artikels 30 en 32 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen wijzigen, met ingang van 3 januari 2001, de voorwaarden voor het recht op de plus-één-, plus-twee- en plus-drie-plannen voor personen die van het bestaansminimum of financiële sociale bijstand genieten.

De voorwaarden om van de vermindering te kunnen genieten werden uitgebreid en voortaan volstaat het, om van de vermindering te kunnen genieten, dat de aangeworven werknemers werkzoekenden zijn die gedurende een ononderbroken periode van 6 maand ingeschreven zijn bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en dat ze, op het moment van de aanwerving, genieten van het bestaansminimum of, onder bepaalde voorwaarden, van financiële sociale bijstand.
Zij die van deze financiële sociale bijstand genieten moeten personen zijn :

  • die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister,
  • of die beschikken over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur,
  • of waarvan de verlenging van de verblijfsvergunning onderworpen is aan de voorwaarde tewerkgesteld te zijn,
  • of die beschikken over een verblijfsvergunning van bepaalde duur in zoverre de mogelijkheid van een verblijfsvergunning van onbepaalde duur na een zeker aantal hernieuwingen uitdrukkelijk is voorzien.

Er worden ook een aantal gelijkstellingen met een periode van inschrijving als werkzoekende ingevoerd (cf. punt 3.4.504 van de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers).

Ter herinnering, bovenop het attest dat afgeleverd wordt door het Gewestelijk werkloosheidsbureau moet, voor de werknemers die genieten van het bestaansminimum of van financiële sociale bijstand, een bijkomend attest bezorgd worden dat afgeleverd is door het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

De artikels 176 en 177 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (BS van 31 augustus 2000) breiden het voordeel van de vermindering van werkgeversbijdragen in het kader van de plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plannen uit vanaf 10 september 2000 tot :

  • de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid
  • de personen die zich wensen terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en die gelijktijdig de volgende voorwaarden vervullen :
    • zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, of ze tonen aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld onder het tweede streepje;
    • op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;
    • zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende.

Het koninklijk besluit van 5 september 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 tot uitvoering van artikel 127bis van de programmawet van 30 december 1988 (BS van 21 september 2001) en het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 april 1997 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (BS van 27 september 2001) leggen de werkgevers die van de vermindering voor deze twee types personen wensen tegenieten, de verplichting op om aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid een attest (C63) te verschaffen dat afgeleverd is door het bevoegde werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. De termijnen voor de aanvraag van deze attesten zijn echter bijzonder voor de periode tussen 10 september 2000 en de datum van publicatie van deze besluiten, die als datum van aanwerving moet beschouwd worden. Een termijn van 30 dagen die begint op de dag na deze fictieve aanwervingsdatum blijft ook van toepassing.

Bijgevolg,

Voor deze twee types rechtgevenden Datum in dienst Termijn van dertig dagen vanaf tot
Plus-één-plan van 10/09/2000 tot 20/09/2001 22/09/2001 21/10/2001
vanaf 21/09/2001 dag die volgt op de datum van aanwerving dertig dagen later
Plus-twee-plus-drie-plan van 10/09/2000 tot 26/09/2001 28/09/2001 27/10/2001
vanaf 21/09/2001 dag die volgt op de datum van aanwerving dertig dagen later

Titel IV, hoofdstuk II van de progammawet van 30 december 2001 (Belgisch staatsblad van 31 december 2001) vervangt een categorie van rechtgevenden in het kader van de plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plannen. De nieuwe rechtgevenden zijn :

de werkzoekenden die tijdens een inschakelingsparcours of binnen de 3 maanden na het beëindigen van dit inschakelingsparcours in dienst worden genomen openen het recht op de vermindering vanaf 1 januari 2002.

Zij vervangen de categorie van “de werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is” die, vanaf 1 januari 2002 niet meer in aanmerking worden genomen behalve voor aanwervingen voorafgaand aan deze datum waarbij de toegestane verminderingen verder lopen tot het verstrijken van hun termijn.

Artikel 35 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (Belgisch staatsblad van 3 januari 2001) verlengt het plus-twee- en plus-drie-plan met onbepaalde duur. Nieuwe aanwervingen in het kader van deze maatregelen zijn dus mogelijk na 31 december 2000.

Het koninklijk besluit van 18 juli 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen (Belgisch staatsblad van 27 juli 2000) wijzigt en vervolledigt de categorieën waartoe de werknemer op het moment van zijn aanwerving moet behoren om te kunnen genieten van de vermindering van werkgeversbijdragen in het kader van het banenplan.

  1. Het specifieke regime dat van toepassing is voor werklozen die ouder zijn dan 50 jaar en zonder onderbreking gedurende 6 maand van werkloosheidsuitkeringen genoten hebben wordt met ingang van 1 juli 2000 afgeschaft. Bijgevolg kan de vermindering die op de personeelsstaat wordt vermeld met de code « B4 » niet meer aangevraagd worden voor aanwervingen na 30 juni 2000. De verminderingen die lopende zijn blijven van toepassing tot het einde van hun termijn.

  2. Deze categorie van werkzoekenden wordt vervangen door volledig uitkeringsgerechtigde werklozen die op het ogenblik van de indienstneming ouder zijn dan 45 jaar en die gedurende de 12 of 24 maand die aan de indienstneming voorafgaan zonder onderbreking vergoede volledig werkloze zijn.

    Voor deze werklozen van meer dan 45 jaar, wordt de periode waarin de werkgever kan genieten van de vermindering verlengd. Deze wordt :

    1. Voor de vergoede volledig werkloze gedurende 12 maand :

      • 75% vanaf de indienstneming tot het einde van het vierde kwartaal volgend op dat waarin de indienstneming heeft plaatsgehad ;
      • 50% vanaf het vijfde kwartaal tot en met het vierentwintigste kwartaal volgend op dat waarin de indienstneming heeft plaatsgehad ;
    2. Voor de vergoede volledig werkloze gedurende 24 maand :

      • 100% vanaf de indienstneming tot het einde van het vierde kwartaal volgend op dat waarin de indienstneming heeft plaatsgehad ;
      • 75% vanaf het vijfde kwartaal tot en met het vierentwintigste kwartaal volgend op dat waarin de indienstneming heeft plaatsgehad ;

    De manier om de vermindering voor deze werknemers aan te geven is gelijk met deze voor de andere werkzoekenden aangeworven in het kader van het banenplan. Men moet het volgende gebruiken :

    • De verminderingscode « B1 » voor de werkzoekenden ouder dan 45 jaar die beantwoorden aan de voorwaarde van twaalf maand ;
    • De verminderingscode « B2 » voor de werkzoekenden ouder dan 45 jaar die beantwoorden aan de voorwaarde van vierentwintig maand.

    De controle op de duur van de vermindering zal gebeuren op basis van de leeftijd van de werknemer bij zijn indienstneming.

  3. De werkzoekenden waarvan het recht op werkloosheidsuitkeringen geschorst werd wegens langdurige werkloosheid openen het recht op de vermindering vanaf de eerste dag van de schorsing. De voorwaarde niet genoten te hebben van werkloosheidsuitkeringen gedurende de 24 maand die de indienstneming voorafgaan wordt geschrapt. Deze werknemers moeten aangegeven worden met de verminderingscode « B1 ».

  4. Een nieuwe categorie werkzoekenden die het recht op de vermindering van werkgeversbijdragen openen wordt bijgevoegd. Het gaat om werkzoekenden die tewerkgesteld zijn in het kader van een doorstromingsprogramma die op het moment van hun indienstneming de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt en die niet beschikken over een diploma, getuigschrift of attest van hoger middelbaar onderwijs. Deze werknemers moeten aangegeven worden met de verminderingscode « B1 ».

Artikel 29 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (Belgisch staatsblad van 3 januari 2001) verlengt het voordeel van het banenplan met onbepaalde duur. Nieuwe aanwervingen in het kader van deze maatregel zijn dus mogelijk na 31 december 2000.

Het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (Belgisch staatsblad van 12 januari 2002) schaft de besluiten af met betrekking tot het Banenplan, met uitzondering van de bijzondere maatregelen eigen aan de inschakelingsbedrijven en vennootschappen met een sociaal oogmerk “B3”. Voor deze laatsten blijft de procedure om te kunnen genieten van de vermindering ongewijzigd.

De verminderingen « B1, B2 en B4 » voorzien voor het Banenplan kunnen niet meer aangevraagd worden voor de indienstnemingen vanaf 1 januari 2002 behalve indien de werknemer in het bezit was van een nog geldige banenkaart.

De bijdrageverminderingen in het kader van het Banenplan, toegestaan voor de aanwervingen van voor 1 januari 2002, blijven lopen gedurende de normale termijn.

Het koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 betreffende de te volgen procedure door de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk om te kunnen genieten van het banenplan ter bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden (Belgisch Staatsblad van 24 januari 2003) past deze procedure aan aan de principes van de DmfA.

Vanaf 1 januari 2003 moeten de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk die wensen te genieten van de voordelen van het Banenplan :

  • Indien zij aangesloten zij bij een erkend sociaal secretariaat : de vereiste documenten aan hun erkend sociaal secretariaat overmaken in de loop van het eerste kwartaal waarop de bijdragevermindering betrekking heeft. Het is het erkend sociaal secretariaat dat belast is met het bijhouden van deze documenten.
  • Indien zij niet aangesloten zijn bij een erkend sociaal secretariaat : de vereiste documenten aan de RSZ overmaken, uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het verstrijken van het kwartaal waarin de vermindering voor de eerste keer wordt aangevraagd.

De verhoogde vermindering voor werkgevers die minder dan 50 werknemers tewerkstellen en onder bepaalde voorwaarden werkzoekenden aanwerven ter vervanging van werknemers in loopbaanonderbreking of halftijds brugpensioen is niet verlengd voor aanwervingen na 31 december 2000.

De verminderingcodes D3 en G3 mogen dus niet meer voorkomen bij werknemers aangeworven na 31 december 2000.

CAO nr. 77 bis, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, door de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van de werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) geïntegreerd in de herstelwet van 22 januari 1985, voert vanaf 1 januari 2002 een nieuw stelsel in van tijdskrediet, loopbaanvermindering en halvering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking.

Het voordeel van de bijdragevermindering wordt niet uitgebreid tot de vervangers van de werknemers die opteren voor dit nieuwe systeem.

De oude maatregelen in verband met voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking en de vermindering van socialezekerheidsbijdragen toegestaan voor de vervangers blijven van toepassing tot het verstrijken van hun looptijd, voor zover ze een aanvang hebben genomen voor 1 januari 2002. Uit hoofde van titel IV, hoofdstuk VIII van de programmawet van 30 december 2001 (Belgisch staatsblad van 31 december 2001) wordt de vervangingsplicht echter afgeschaft vanaf 1 januari 2002.

De vermindering van de sociale bijdragen toegekend aan de vervangers van de werknemers die in loopbaanonderbreking zijn, werd beperkt tot de werknemers die aangeworven voor 1 januari 2002 maar de lopende verminderingen blijven van toepassing tot wanneer ze verlopen zijn.

Aangezien de maximale termijn van 8 kwartalen verlopen is mag de vermindering 1311 niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het eerste kwartaal 2004.

Het artikel 362 van de programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) stelt een einde, met ingang van 1 januari 2004, aan de vermindering die werd toegekend aan de uitkeringsgerechtigde volledige werkloze die werd aangeworven ter vervanging van een oudere werknemer die van een halftijds brugpensioen geniet.

De verminderingen 1321 en 1322 mogen niet langer op de aangiften vanaf het 1ste kwartaal 2004 voorkomen.

Het koninklijk besluit van 14 december 2000, genomen in uitvoering van artikel 27, §3 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, verlengt, tot 31 december 2003, het recht op bijdragevermindering voor de contractuelen die aangeworven zijn onder bepaalde voorwaarden, ter vervanging van personeelsleden die geopteerd hebben voor een 4/5-arbeidsregime.

Het koninklijk besluit van 3 oktober 2003 ter uitvoering van artikel 27, §3 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector (Belgisch Staatsblad van 16 oktober 2003) verlengt tot 31 december 2004, het recht op de vermindering van de werkgeversbijdragen voor de contractuele beambten die onder bepaalde voorwaarden werden aangenomen, tot vervanging van de personeelsleden die voor een stelsel van viervijfden tewerkstelling hebben geopteerd of werden aangenomen door de autonome openbare instellingen die een bedrijfsplan hebben afgesloten dat in het kader van deze wetgeving werd goedgekeurd.

De Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) breidt de vrijstelling van werkgeversbijdragen waarvan deze werknemers genieten, uit tot de loonmatigingsbijdrage. Deze nieuwe vrijstelling treedt in werking op 1 januari 2004.
De basisbijdragevoeten die op deze werknemers van toepassing zijn moeten per 1 januari 2004 worden aangepast.

Ter herinnering, de contractuele werknemers die van deze maatregel genieten, moeten worden aangegeven met de werknemerskengetallen 024, 025 of 484 met de vermelding van de code “3” in de zone 00052 “maatregel tot bevordering van de werkgelegenheid”.

Het koninklijk besluit van 1 februari 2005 ter uitvoering van artikel 27, § 3, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector (Belgisch Staatsblad van 14 februari 2005) verlengt tot 31 december 2005 het recht op de vermindering van werkgeversbijdragen voor de contractuele werknemers aangeworven onder bepaalde voorwaarden ter vervanging van leden van het personeel die geopteerd hebben voor een arbeidsstelsel van viervijfden of die aangeworven zijn door autonome overheidsbedrijven die een erkend ondernemingsplan hebben afgesloten in het kader van deze wetgeving.

Ter herinnering, de contractuele werknemers die genieten van de maatregel moeten worden aangegeven met de werknemerskengetallen 024,029 of 484 en met vermelding van code “3” in de zone 00052 “maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid”.

De Ministerraad van 10 maart 2006 heeft een ontwerp van Koninklijk Besluit tot uitvoering van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, dat het recht op halftijdse vervroegde uittreding en de vrijwillige vierdagenweek verlengt tot 31 december 2007 goedgekeurd.

De vermindering van werkgeversbijdragen voor de contractuele werknemers aangeworven onder bepaalde voorwaarden, ter vervanging van leden van het personeel die geopteerd hebben voor deze arbeidsregimes zou eveneens verlengd worden en de mogelijkheid om deze vermindering aan te vragen werd op de aangiftes behouden.

Ter herinnering: de contractuele werknemers die genieten van de maatregel moeten worden aangegeven met de werknemerskengetallen 024, 029 of 484 en met vermelding van code "3" in de zone 00052 "maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid".

Het koninklijk besluit van 22 februari 2006 tot uitvoering van artikel 27, §3 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector verlengt tot 31 december 2007 de vermindering van werkgeversbijdragen voor de contractuele werknemers aangeworven onder bepaalde voorwaarden en ter vervanging van leden van het personeel die geopteerd hebben voor halftijds vervroegde uittreding en vrijwillige vierdagenweek, zoals aangekondigd in de ISS voor 1/2006.

Het koninklijk besluit van 14 februari 2008 in uitvoering van artikel 27 § 3 van de wet van 10 april 1995 met betrekking tot de herverdeling van de arbeid in de openbare sector bevestigd de verlenging tot 31 december 2008 van de vermindering van de patronale bijdragen voor de contractuelen aangeworven onder bepaalde voorwaarden, ter vervanging van personeelsleden die gekozen hebben voor de vrijwillige 4-dagen week.

Het koninklijk besluit van 19 december 2008 ter uitvoering van artikel 27, $3 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector voorziet, tot 31 december 2010, een verlenging van de vermindering van werkgeversbijdragen voor de contractuelen aangeworven onder bepaalde voorwaarden ter vervanging van de personeelsleden die geopteerd hebben voor de vrijwillige vierdagenweek.

Om de RSZ toe te laten een correcte definitieve berekening van het verminderingsbedrag te maken, wordt aan de erkende sociale secretariaten gevraagd om , vanaf het 3de kwartaal 2000, de prestaties van de werknemers, die hun wekelijkse arbeidsduur hebben verminderd in uitvoering van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het kader van de maatregelen van collectieve arbeidsduurvermindering voorzien bij het koninklijk besluit van 21 maart 1997 tot uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 en goedgekeurd door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, in uren aan te geven. Het aantal uren per week van de maatman dat moet vermeld worden in kolom 12 van de personeelsstaat van de werknemers moet overeenstemmen met de wekelijkse arbeidsduur voorzien in het verminderd arbeidsregime.

De wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) schaft het Plan Vande Lanotte af en voorziet een overgangsregeling voor de werkgevers die ervan genoten.

De ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering die ervan genoten of een recht op deze verminderingen konden laten gelden op 31 december 2000 kunnen er blijven van genieten na deze datum volgens de oorspronkelijk voorziene voorwaarden, maar uitsluitend voor de periode die gedekt is door de ministeriële goedkeuring (zijnde de erkenningsperiode of de goedkeuringsperiode van maximaal 5 jaar).

Indien de erkenningperiode tot een einde komt tussen 1 januari 2001 en 1 oktober 2001, kunnen ze na het einde van de erkenningsperiode gedurende een periode van maximaal 5 jaar blijven genieten van de bijdragevermindering, voor zover ze de oorspronkelijk ingevoerde arbeidsduurvermindering behouden. Een nieuwe ministeriële goedkeuring is in dat geval niet nodig.

De wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) wijzigt in zijn artikels 30 tot 34 het koninklijk besluit van 24 november 1997 (BS van 9 december 1997), dat een forfaitaire vermindering van werkgeversbijdragen voorzag voor de ondernemingen die minstens 50 werknemers telden op 30/06/96 en een arbeidsregime invoerden van 32 uur per week

Sedert 1 oktober 1998 kan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de toelating voor deze vermindering geven aan maximum 15 bedrijven per kwartaal die een C.A.O. sluiten die een arbeidsduurvermindering voorziet van minstens 10% zonder lager te zijn dan 32 uur per week voor minstens 20% van de werknemers. De voorwaarden en de modaliteiten van de berekening van de vermindering der bijdragen zijn ook herzien.

Het koninklijk besluit van 25 mei 1999 houdende uitbreiding van het toepassingsgebied van de vermindering van werkgeversbijdragen voor de herverdeling van de arbeidstijd ( Belgisch Staatsblad van 6 oktober 1999) maakt deze vermindering ook toepasselijk voor ondernemingen met minder dan 50 werknemers op 30 juni 1997.

De wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) verandert in zijn hoofdstuk III bepaalde refertedatums en verlengt de termijn om een CAO neer te leggen bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid tot 31 december 2000.

Voor verder informatie, gelieve gebruik te maken van de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers (Deel 3, Titel 4, Hoofdstuk 21).

Deze bijdragevermindering bestaat sinds 1 oktober 1998.

Deze bijdragevermindering bestaat sinds 1 oktober 1998. De mogelijkheid om deze vermindering aan te vragen zal op de kwartaalaangiften voorkomen vanaf het 3de kwartaal 2000. Voor de periode van het 4de kwartaal 1998 t.e.m. het 2de kwartaal 2000 worden de E.S.S. die van deze vermindering wensen te genieten voor hun aangesloten leden verzocht aanvragen tot wijziging in te dienen bij de Directie van de controle van de RSZ met bijvoeging van een personeelsstaat voor de werknemers voor wie de vermindering wordt aangevraagd.

III.4.1.AANGIFTEN.
  1. Magnetische dragers en print-out.

    De E.S.S. die hun aangiften indienen op magnetische drager of op print-out vinden de nodige gegevens in de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager.

  2. Officieel model.

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaat, dienen bij de naam van elke betrokken werknemer, de volgende gegevens vermeld te worden :

      • in de kolom 13a :
        de lettercode « V3 » tijdens de volledige periode van de vermindering.
      • op de eerst lijn van kolom 13b
        het bedrag van de vermindering.
    2. Boekhoudramen.

      Het totaal van de bedragen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten moet overgebracht worden naar het Boekhoudraam II. Bijdrageverminderingen met werknemerscode 768.

III.4.2.WIJZIGINGEN.
  1. Wijzigende personeelsstaten.

    De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten overmaken op magnetische drager of print-out worden verzocht de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager te raadplegen.

    De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten de volgende gegevens vermelden op niveau van elke werknemer, betrokken bij de aanvraag tot wijziging:

    • in de kolom 13a :
      de lettercode « V3 »
    • op de eerste lijn van de kolom 13b :
      het bedrag van de vermindering of van de aanpassing van het bedrag voorafgegaan door het teken
      « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken
      « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
  2. Wijzigende berichten.

    In geval van wijziging van deze vermindering moet het volgende vermeld worden :

    • in kolom 3 : werknemerscode 768
    • in kolom 4 : het totaal van de bedragen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten met betrekking tot de code « V3 », voorafgegaan door het teken « min » indien het gaat om een creditwijziging of het teken « plus » of « blanco » indien het gaat om een debetwijziging.

De wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) schaft het Plan Vande Lanotte af en voorziet een overgangsregeling voor de werkgevers die ervan genoten.

De werkgevers die er van genoten hebben of de goedkeuring ontvangen hebben van de bevoegde minister voor 1 januari 2001 kunnen blijven genieten van de toegekende vermindering in het kader van deze maatregel voor de nog lopende periode.

De wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) stelt in zijn artikels 35 tot 40 een vermindering van werkgeversbijdragen in voor de werkgevers die middels een door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid goedgekeurde collectieve arbeidsovereenkomst de vierdagenweek invoeren om arbeidsorganisatorische redenen en zich er toe verbinden bijkomende aanwervingen te verrichten.

Voor meer inlichtingen, gelieve de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers te raadplegen (Deel 3, Titel 4, Hoofdstuk 24).

Deze bijdragevermindering bestaat sinds 1 oktober 1998.

De wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) stelt in zijn artikels 35 tot 40 een vermindering van werkgeversbijdragen in voor de werkgevers die middels een door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid goedgekeurde collectieve arbeidsovereenkomst de vierdagenweek invoeren om arbeidsorganisatorische redenen en zich er toe verbinden bijkomende aanwervingen te verrichten.

Voor meer inlichtingen, gelieve de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers te raadplegen (Deel 3, Titel 4, Hoofdstuk 24).

Deze bijdragevermindering bestaat sinds 1 oktober 1998. Van het 4de kwartaal 1998 tot en met het 2de kwartaal 2000 kwam de mogelijkheid tot deze vermindering niet voor op de kwartaalaangiften. Voor deze periode worden de E.S.S. die van deze vermindering wensen te genieten voor hun aangesloten leden verzocht aanvragen tot wijziging in te dienen bij de Directie van de controle van de RSZ met bijvoeging van een personeelsstaat voor de werknemers voor wie de vermindering wordt aangevraagd. Een kopie van de goedkeuring van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid dient bij de eerste aanvraag gevoegd te worden.

III.5.1. AANGIFTEN.
  1. Magnetische dragers en print-out.

    De E.S.S. die hun aangiften indienen op magnetische drager of op print-out vinden de nodige gegevens in de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager.

  2. Officieel model.

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaat, dienen bij de naam van elke betrokken werknemer, de volgende gegevens vermeld te worden :

      • in de kolom 13a :
        de lettercode « S4 » tijdens de volledige periode van de vermindering.
      • op de eerste lijn van kolom 13b
        het bedrag van de vermindering.
      • op de tweede lijn van kolom 13b
        de datum van aanwerving van de werknemer
    2. Boekhoudramen.

      Het totaal van de bedragen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten moet overgebracht worden naar het Boekhoudraam II. Bijdrageverminderingen met werknemerscode 768.

III.5.2. WIJZIGINGEN
  1. Wijzigende personeelsstaten.

    De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten overmaken op magnetische drager of print-out worden verzocht de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager te raadplegen

    De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten de volgende gegevens vermelden op niveau van elke werknemer, betrokken bij de aanvraag tot wijziging:

    • in de kolom 13a :
      de lettercode « S4 »
    • op de eerste lijn van de kolom 13b :
      het bedrag van de vermindering of van de aanpassing van het bedrag voorafgegaan door het teken
      • « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken
      • « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
    • op de tweede lijn van de kolom 13b :
      de datum van aanwerving van de werknemer.
  2. Wijzigende berichten.

    In geval van wijziging van deze vermindering moet het volgende vermeld worden :

    • in kolom 3 : werknemerscode 768
    • in kolom 4 : het totaal van de bedragen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten met betrekking tot de code « S4 », voorafgegaan door het teken « min » indien het gaat om een creditwijziging of het teken « plus » of « blanco » indien het gaat om een debetwijziging.

De wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) maakt een einde aan de voordelen, voorzien door de artikelen 35 tot 40 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, ingeval van het instellen van de vierdagenweek om arbeidsorganisatorische redenen. Dezelfde wet voorziet een nieuwe vermindering van socialezekerheidsbijdragen bij het invoeren van de vierdagenweek (cfr. punt II.2).

Een overgangsregeling is voorzien voor de werkgevers die van de vermindering genoten of die de goedkeuring van de bevoegde minister hadden ontvangen voor 1 januari 2001. Deze werkgevers kunnen blijven genieten van de toegekende verminderingen in het kader van deze maatregel voor de nog lopende periode.

Artikel 44 van hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 27 januari 2000) stelt vanaf 1 april 2000 een vermindering van socialezekerheidsbijdragen in voor werkgevers die onder bepaalde voorwaarden laaggeschoolde jongeren aanwerven in het kader van een startbaanovereenkomst. Artikel 37 van dezelfde wet voorziet ook een andere vermindering voor de werkgevers die een jongere in dienst houden na het verstrijken van de startbaanovereenkomst. Een koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2000) preciseert enkele toepassingsmodaliteiten ervan en in het Belgisch Staatsblad van 1 april 2000 is het officieel model van een startbaanovereenkomst gepubliceerd.

De erkende sociale secretariaten worden verzocht hoofdstuk 27 van titel 4 van deel 3 van de « Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers » te raadplegen.

Wij behandelen hieronder alleen de eerste van deze verminderingen. Aangezien de vermindering voor de aanwerving van een jongere na het verstrijken van zijn startbaanovereenkomst effectief in werking treedt in een later kwartaal, zal deze ten gepaste tijde behandeld worden.

Wij vestigen de aandacht van de erkende sociale secretariaten er ook op dat nieuwe noties dienen vermeld te worden op de personeelsstaten om de Rijksdienst voor sociale zekerheid toe te laten de nodige controles voor deze vermindering uit te voeren (zie punt V.2 hierna)

Anderzijds kunnen binnenkort wijzigingen aan deze verminderingen aangenomen worden door de regering en dit met terugwerkende kracht. Van zodra de RSZ over betrouwbare gegevens beschikt zullen de E.S.S. hiervan op de hoogte gebracht worden.

Hoewel de aanpassing van de bepalingen nog niet helemaal vastligt, lijkt het nuttig om hierbij enkele belangrijke wijzigingen te preciseren waarmee de erkende sociale secretariaten reeds rekening kunnen houden bij het opstellen van de aangiftes.

De berekening van het personeelsbestand in de referteperiode zal gebeuren in voltijdse equivalenten op het geheel van het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.
De vermindering kan aangevraagd worden vanaf het kwartaal van aanwerving van de werknemer, in verhouding tot zijn prestaties en niet meer vanaf het kwartaal dat volgt op zijn aanwerving (met uitzondering van de aanwervingen die plaats vonden op de eerste dag van het kwartaal) zoals oorspronkelijk voorzien.

De precieze modaliteiten voor de berekening en alle details met betrekking tot deze maatregel zullen verspreid worden via de website van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van zodra wij over meer volledige informatie beschikken en ook via de volgende onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten.

De wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (Belgisch Staatsblad van 3 januari 2001) wijzigt hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid ingrijpend. Eveneens zullen twee koninklijke besluiten verschijnen die de twee uitvoeringsbesluiten van 30 maart 2000 wijzigen.

Zoals aangekondigd in de onderrichtingen voor het derde kwartaal 2000 met nr. 3146, vindt u hierna de nieuwe toepassingsregels voor de vermindering der werkgeversbijdragen voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst. Het spreekt vanzelf dat deze informatie wordt gegeven onder voorbehoud van officiële publicatie van de nog te verschijnen koninklijke besluiten.

De nieuwe regelgeving is met terugwerkende kracht geldig vanaf 1 april 2000.

Voor meer informatie aangaande de verplichting van de werkgevers om een bepaald aantal jongeren met een startbaanovereenkomst aan te werven, verwijzen we naar het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

De vermindering van werkgeversbijdragen voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst

Een werkgever kan genieten van bijdrageverminderingen voor de laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst tijdens elk kwartaal waarin de werkgever jongeren met een startbaanovereenkomst tewerkstelt ten belope van 3% van het personeelsbestand over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, berekend in voltijdse equivalenten.

1. Betrokken werkgevers

Zowel de werkgevers uit de openbare als uit de privé-sector komen in aanmerking voor de vermindering, ongeacht het aantal werknemers dat zij tewerkstellen.

2. Betrokken werknemers

Het gaat om de laaggeschoolde jongeren tewerkgesteld met een minstens halftijdse arbeidsovereenkomst met wie een startbaanovereenkomst werd afgesloten. Het speelt daarbij geen rol of deze overeenkomst al dan niet wordt aangevuld met een opleiding. Het zijn dus de startbaanovereenkomsten zoals bepaald in artikel 27, eerste lid, 1° en 2° van de wet van 24 december 1999.
Onder laaggeschoolde jongere wordt verstaan de jongere die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit.

3. Bepalen van het personeelsbestand over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar

Het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten (hierna VTE), over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, is de som van de VTE-breuken, berekend per individuele werknemer vermeld op één der personeelsstaten van dit kwartaal.

  • Voor een voltijdse werknemer is de VTE-breuk = Y1 : T
  • Voor een deeltijdse werknemer is de VTE-breuk = (H * Y1) : (J * U * E)

Waarbij:

J = het aantal aangegeven bezoldigde dagen met uitzondering van de dagen gedekt door een opzegvergoeding (aard van loon = 01, 02 of 03)
Y = het aantal aangegeven bezoldigde dagen met uitzondering van de dagen gedekt door een opzegvergoeding (aard van loon = 01, 02 of 03)
+ de vakantiedagen voor handarbeiders
+ de gelijkgestelde dagen omwille van economische oorzaken, slecht weer, staking of lock-out (het zijn de gelijkgestelde dagen aangegeven onder de codes 21, 22, 23, 24 en 81).
+ de dagen compensatieverlof in de bouwsector waarin voorzien bij koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 (het zijn de gelijkgestelde dagen aangegeven onder de code 82).
+ de dagen compensatieverlof in de bouwsector waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst (deze dagen komen niet voor op de RSZ-aangiften).
H = het aantal voor een deeltijdse werknemer aangegeven arbeidsuren dat overeenkomt met de factor J.
U = de maatman
E = 13.
Indien de werknemer betaald wordt met een andere dan maandelijkse frequentie, beloopt E het aantal weken begrepen in het betrokken kwartaal
T = De factor E vermenigvuldigd met vijf indien de werknemer wordt aangegeven in het regime 5 of vermenigvuldigd met 6 indien de werknemer wordt aangegeven in het andere arbeidsstelsel (Regime A).

De VTE-breuk wordt per werknemer rekenkundig afgerond tot op twee cijfers na de komma. Het resultaat kan per werknemer nooit groter zijn dan 1.

Indien de arbeidsvoorwaarden van de werknemer tijdens het kwartaal zo wijzigen dat de factor T of U wijzigt, dan wordt de VTE-breuk afzonderlijk berekend voor elke periode met een gelijke T of U. Ook indien de werknemer tijdens eenzelfde kwartaal zowel als voltijdse als als deeltijdse werknemer wordt tewerkgesteld, moet voor elke periode een afzonderlijke berekening worden gemaakt.

De jongeren met een startbaanovereenkomst worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het personeelsbestand over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.
Bij het bepalen van het personeelsbestand over het tweede kwartaal 1999 komen de stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 230 zijn tewerkgesteld niet in aanmerking.

Komen eveneens niet in aanmerking bij het bepalen van het personeelsbestand over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar: de personen die, tijdens het tweede kwartaal van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomsten, gesloten tussen de minister bevoegd voor werkgelegenheid en de ondernemingen overeenkomstig artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 230 en die gelden op 1 april 2000, eindigen, tewerkgesteld worden in uitvoering van die overeenkomsten.

De personen die de tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen genoten die aanleiding hebben gegeven tot de in artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 230 bedoelde vrijstelling, komen niet in aanmerking voor het personeelsbestand over het tweede kwartaal 1999 noch over het tweede kwartaal 2000.

4. Bepalen van het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst over het lopende kwartaal

Het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst dat tijdens een kwartaal in dienst is, is de som van hun VTE-breuken, berekend per individuele jongere met een startbaanovereenkomst vermeld op één van de personeelsstaten.

  • Voor een voltijdse jongere met een startbaanovereenkomst in toepassing van artikel 27, eerste lid, 1° van de wet van 24 december 1999 is de VTE-breuk = Y2 : T
  • Voor een deeltijdse jongere met een startbaanovereenkomst in toepassing van artikel 27, eerste lid, 1° van de wet van 24 december 1999 is de VTE-breuk= (H *Y2) : (J * U * E)
  • Voor een jongere met een startbaanovereenkomst in toepassing van artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet van 24 december 1999 is de VTE-breuk= Y3 : T

Waarbij:

Y2 = het aantal aangegeven bezoldigde dagen met uitzondering van de dagen gedekt door een opzegvergoeding (aard van loon = 01, 02 of 03);
+ de vakantiedagen voor handarbeiders;
+ de dagen compensatieverlof in de bouwsector waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst (deze dagen worden niet vermeld op de RSZ-aangiften);
+ de dagen die als gelijkgestelde dagen zijn aangegeven bij de RSZ.
Y3 = het aantal kalenderdagen begrepen in het betrokken kwartaal met uitzondering van de zondagen (indien de werknemer is aangegeven in het andere arbeidsstelsel) en met uitzondering van de zaterdagen en zondagen (indien de werknemer is aangegeven in het vijfdagenstelsel). Enkel de kalenderdagen dat de werknemer verbonden is met een startbaanovereenkomst komen in aanmerking.

De andere factoren zijn dezelfde als deze gebruikt bij het bepalen van het personeelsbestand (zie punt 3).

De VTE-breuk wordt per jongere met een startbaanovereenkomst rekenkundig afgerond tot op twee cijfers na de komma. Het resultaat kan per werknemer nooit groter zijn dan 1.

Indien de arbeidsvoorwaarden van de jongere tijdens het kwartaal zo wijzigen dat de factor T of U wijzigt, dan wordt de VTE-breuk afzonderlijk berekend voor elke periode met een gelijke T of U. Ook indien de jongere tijdens eenzelfde kwartaal zowel als voltijdse als als deeltijdse werknemer wordt tewerkgesteld, moet voor elke periode een afzonderlijke berekening worden gemaakt.

Voor het bepalen van het aantal jongeren komen de stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 230 zijn tewerkgesteld eveneens in aanmerking. Hun VTE-breuk wordt bepaald zoals bij de jongeren met een startbaanovereenkomst in het kader van artikel 27, eerste lid, 1°.

5. Bepalen van het recht op de vermindering

De werkgever kan genieten van een forfaitaire vermindering van 45.000 BEF per jongere met een startbaanovereenkomst die in aanmerking komt voor de vermindering, in het kwartaal waarin het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst ten minste 5% bereikt van het personeelsbestand over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, berekend in voltijdse equivalenten.

In het kwartaal waarin het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst ten minste 3% bereikt van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, kan de werkgever genieten van een forfaitaire vermindering van 20.000 BEF per jongere die in aanmerking komt voor de vermindering en die nodig is om de 3%-norm te bereiken. De forfaitaire vermindering bedraagt 45.000 BEF voor deze jongeren die aangeworven zijn bovenop de 3%-norm. De werkgever kiest vrij voor welke laaggeschoolde jongeren de forfaitaire vermindering van 20.000 BEF en voor welke de forfaitaire vermindering van 45.000 BEF wordt toegekend onder de voorwaarde dat de 3%-norm behouden blijft indien men geen rekening houdt met de laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst waarvoor de forfaitaire vermindering van 45.000 BEF werd toegekend.

Voorbeeld:

Een werkgever heeft 6 jongeren met een startbaanovereenkomst nodig om de 3%-norm te bereiken. Hij heeft 8 jongeren met een startbaanovereenkomst in dienst, waarvan 3 laaggeschoolde jongeren in aanmerking komen voor de vermindering. De werkgever kan de forfaitaire vermindering van 45.000 BEF toepassen voor 2 van deze laaggeschoolde jongeren. Voor de derde jongere kan de forfaitaire vermindering van 20.000 BEF worden toegepast (hij is immers nodig om de 3%-norm te bereiken).

Bijzonderheid

Indien de werkgever over een kwartaal enkel en alleen jongeren met een startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, eerste lid, 2° en 3°, van de wet van 24 december 1999, heeft tewerkgesteld dan moet het aantal jongeren die nodig zijn om de 3%- of de 5%-norm te bereiken, afgerond worden naar de dichtstbijzijnde eenheid.

Voorbeeld:

De werkgever heeft over het refertekwartaal een personeelsbestand van 128 VTE.
Om de 3%-norm te bereiken zijn 3,84 jongeren met een startbaanovereenkomst nodig over het kwartaal.
Om de 5%-norm te bereiken zijn 6,40 jongeren met een startbaanovereenkomst nodig over het kwartaal.
Als de werkgever in de loop van het kwartaal geen enkele jongere met een startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet van 24 december 1999 heeft tewerkgesteld, dan voldoet hij aan de 3%-norm als hij 4 jongeren met een startbaanovereenkomst (in voltijdse equivalenten) heeft tewerkgesteld en aan de 5%-norm als hij 6 jongeren met een startbaanovereenkomst (in voltijdse equivalenten) heeft tewerkgesteld.

6. Berekening van de vermindering
  • Voor de voltijdse jongeren met volledige prestaties kan het forfaitaire verminderingsbedrag integraal worden toegepast.
  • Voor de voltijdse jongeren met onvolledige prestaties wordt het forfaitaire verminderingsbedrag vermenigvuldigd met de breuk X/D.
  • Voor de deeltijdse jongeren wordt het forfaitaire verminderingsbedrag vermenigvuldigd met de breuk Z/(13*U).

De factoren X, D, Z en U zijn dezelfde als deze gebruikt bij de structurele vermindering.

Het verminderingsbedrag kan, eventueel in cumulatie met andere verminderingen, de patronale basisbijdragen verschuldigd voor de betrokken jongere, overschrijden.

7. Cumulatiebeperkingen

De vermindering voor een laaggeschoolde jongere met een startbaanovereenkomst is enkel cumuleerbaar met volgende verminderingen der werkgeversbijdragen:

  • de structurele vermindering
  • de verminderingen in het kader van de collectieve arbeidsduurvermindering
  • de vermindering in het kader van de vierdagenweek.
8. Beperking van het verminderingsbedrag

Het voordeel van de verminderingen voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst samen mag niet meer bedragen dan het totaalbedrag van de patronale basisbijdragen (met aftrek van andere verminderingen op deze bijdragen in het kader van andere lastenverlagende maatregelen) verschuldigd door de werkgever voor alle werknemers samen.

In geval van overschrijding van de patronale basisbijdragen, kan de vermindering niet of slechts gedeeltelijk worden toegepast voor een aantal jongeren zodat het totale verminderingsbedrag van alle werknemers samen gelijk is aan de totale patronale basisbijdragen.

9. Verplichtingen

Op de kwartaalaangiften moeten alle jongeren met een startbaanovereenkomst aangeduid worden met de codes of noties zoals hierna bepaald (zie punten 12, 13 en 14), ook als voor die jongere of voor geen enkele jongere de vermindering wordt aangevraagd.

Daarnaast dienen voor een correcte berekening ook de stagiairs KB nr. 230, de met stagiairs gelijkgestelde jongeren en de eerste werkervaringscontracten aangeduid te worden op de personeelsstaten met de daartoe voorziene noties.

In geval van uitsluiting van bepaalde werknemers uit het personeelsbestand op basis van artikel 10 of 10bis van het KB nr. 230, dienen de namen van de bewuste werknemers alsook afdoende bewijsstukken aan de RSZ te worden overgemaakt. Dit is enkel noodzakelijk wanneer een vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst wordt aangevraagd.

Het is niet nodig om aan de RSZ kopieën van de startbaanovereenkomsten over te maken. De RSZ zal zijn informatie over de startbaanovereenkomsten (type, duur, geldigheid, laaggeschooldheid, etc…) verkrijgen van de bevoegde dienst bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. In dit verband wijzen we op de verplichting van de werkgever om tijdig een kopie van de startbaanovereenkomst aan deze dienst over te maken.

De RSZ behoudt zich evenwel het recht voor om alle informatie die zij nodig acht bij het erkend sociaal secretariaat van de werkgever op te vragen.

10. Tijdstip waarop het verminderingsbedrag wordt berekend

Het verminderingsbedrag wordt door de RSZ bepaald op basis van de beschikbare gegevens op het einde van het derde kwartaal dat volgt op het kwartaal waarvoor de werkgever de vermindering aanvraagt.

Eenmaal de berekening gemaakt, liggen de verminderingen definitief vast. Wel zal de RSZ nadien nog overgaan tot regularisatie indien de berekening foutief blijkt omdat ze gebaseerd was op een onvolledige aangifte en dat in werkelijkheid :

  • de werkgever niet voldoet aan zijn verplichting om een bepaald percentage jongeren met een startbaanovereenkomst in dienst te hebben over het betrokken kwartaal
  • de vermindering niet kan worden toegekend omdat de startbaanovereenkomst niet geldig of foutief is of geen aanleiding kan geven tot de vermindering.

Het koninklijk besluit van 23 maart 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch staatsblad van 17 mei 2001) alsook het koninklijk besluit van 23 maart 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch staatsblad van 15 mei 2001) wijzigen de regels die het toelaten het recht te openen op de vermindering van werkgeversbijdragen voor laaggeschoolde jongeren aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst.

De toepassingsmodaliteiten die opgenomen waren in de onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten nr. 1347 voor het 4de kwartaal 2000 worden dus bevestigd.

Het Koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 24 januari 2003) past de berekening van de VTE-breuken aan aan de DmfA en aan de herdefiniëring van sommige begrippen met betrekking tot de arbeidstijd.

Aldus :

1/ wordt de VTE-breuk van een werknemer berekend per tewerkstellingslijn, zoals gedefinieerd voor de DmfA.

2/ werden bepaalde factoren met betrekking tot de arbeidsduur opnieuw gedefinieerd, met als gevolg dat, vanaf het 1ste kwartaal 2003, de berekening van de VTE-breuk als volgt wordt :

– Om het personeelsbestand te bepalen :
  • Voor een voltijdse werknemer :

    VTE-breuk = Y1 : T

  • Voor werknemers aangegeven in dagen en uren :

    VTE-breuk = Z1 : (U * E)

In deze berekeningen is :

J = Het aantal aangegeven bezoldigde dagen met uitzondering van de dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding (bezoldigingscode 3 in DmfA).
(Dus in DmfA : J = aantal aangegeven dagen met de prestatiecodes 1, 3, 4, 5 en 20)
Y1 = Het aantal aangegeven bezoldigde dagen met uitzondering van de dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding (bezoldigingscode 3 in DmfA)
+ het aantal vakantiedagen voor handarbeiders (prestatiecode 2 in DmfA)
+ het aantal gelijkgestelde dagen omwille van economische werkloosheid, staking, lock-out of slecht weer (prestatiecodes 21, 71 en 72 in DmfA)
+ het aantal dagen inhaalrust in de bouwsector (prestatiecode 12 in DmfA)
+ vanaf 1/1/2003, de vakantiedagen uit hoofde van een bindend verklaarde CAO (prestatiecode 12 in DmfA)
Z1 = Het aantal uren van een tewerkstelling die aangegeven is in dagen en uren, overeenkomend met de factor Y1
H = Het aantal arbeidsuren dat overeenstemt met de factor J, aangegeven voor een deeltijdse werknemer
U = Het gemiddeld aantal uur per week van de maatpersoon
E = 13.
Indien de werknemer met een andere frequentie dan een maandelijkse wordt betaald, is E gelijk aan het aantal weken in het betrokken kwartaal.
T = Vanaf 1/1/2003, E vermenigvuldigd met het aantal dagen per week van de arbeidsregeling.
– Om het aantal jongeren met SBO te berekenen in de loop van het kwartaal :
  • Voor een voltijdse jongere verbonden met een startbaanovereenkomst van het type 1, SBO – arbeidsovereenkomst :

    VTE-breuk = Y2 : T

  • Voor een deeltijdse jongere verbonden met een startbaanovereenkomst van het type 1, SBO – arbeidsovereenkomst :

    VTE-breuk ETP = Z2 : (U * E)

  • Voor een jongere verbonden met een startbaanovereenkomst van het type 2 of 3, SBO – vorming of SBO – leerovereenkomst :

    VTE-breuk = Y3 : T

In deze berekeningen is :

Y2 = Het aantal aangegeven bezoldigde dagen met uitzondering van de dagen die gedekt zijn door een verbrekingsvergoeding (bezoldigingscode 3 in DmfA)
+ het aantal vakantiedagen voor handarbeiders (prestatiecode 2 in DmfA)
+ het aantal bij RSZ aangegeven gelijkgestelde dagen, met uitzondering van de code 30 van de DmfA
Z2 = Het aantal uren van een tewerkstelling die aangegeven is in dagen en uren, overeenkomend met de factor Y2
Y3 = Het aantal kalendardagen van het betrokken kwartaal, min het aantal dagen gedurende dewelke de jongere niet moet werken ingevolge zijn arbeidsstelsel. Alleen de arbeidsdagen gedurende dewelke de jongere verbonden is met een startbaanovereenkomst komen in aanmerking.

De andere factoren zijn dezelfde als deze die gebruikt worden om het personeelsbestand te bepalen.

Per jongere wordt de VTE-breuk rekenkundig afgerond op de tweede decimaal. Het resultaat per werknemer mag nooit hoger zijn dan 1.

3/ Wanneer een werknemer wordt aangeworven in om het even welk type van startbaanovereenkomst of wat er mee gelijkgesteld wordt, moet men dit aanduiden op de kwartaalaangifte. Vanaf 1/2003 gebeurt dit door op niveau van de tewerkstellingslijn, onder de rubriek “Maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid” (zone 00052), één van de volgende codes te vermelden :

  • 10 = werknemer aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet van 24 december 1999
  • 11 = werknemer aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet van 24 december 1999
  • 12 = werknemer aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 3°, van de wet van 24 december 1999
  • 19 = gewezen uitkeringsgerechtigde volledig werkloze van minstens 45 jaar waarvan de aanwerving gelijkgesteld wordt met een startbaanovereenkomst.

Wij vestigen de aandacht op het belang van deze vermelding, zodat de werknemer in aanmerking wordt genomen voor het nazicht van de verplichting van de werkgever om een zeker quota jongeren met een SBO aan te werven.

Hoofdstuk III van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2003 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003) opent het recht op startbaanovereenkomsten voor drie nieuwe categorieën van werknemers. Het betreft:

  • Jongeren van buitenlandse afkomst die minder dan dertig jaar oud zijn (bijkomende tewerkstellingen)
  • Jongeren van buitenlandse afkomst die minder dan dertig jaar oud zijn die een bruggepensioneerde vervangen
  • Personen met een handicap en minder dan dertig jaar oud.

Deze jongeren moeten werkzoekende zijn de dag voor hun aanwerving.

Men verstaat onder een persoon van buitenlandse afkomst, de persoon die niet de nationaliteit bezit van een Staat die deel uitmaakt van de Europese Unie, of de persoon waarvan ten minste één van de ouders deze nationaliteit niet bezit of bezat op het ogenblik van het overlijden of de persoon waarvan ten minste twee van de grootouders niet deze nationaliteit bezitten of bezaten op het ogenblik van hun overlijden. De jongere kan met elk rechtsmiddel bewijzen dat hij beantwoordt aan deze definitie, de verklaring op eer inbegrepen.

Men verstaat onder een persoon met een handicap, de persoon die als dusdanig is ingeschreven bij het “Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap” of bij “l’Agence wallonne pour l’Integration des Personnes handicapées” of bij de “Service bruxellois francophone des Personnes handicapées” of bij “Dienststelle des Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge”, en die hiervan het bewijs levert door de mededeling aan de werkgever van een attest van de instelling waaruit zijn inschrijving blijkt.

Het koninklijk besluit van 28 mei 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk III van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 11 september 2003) voorziet dat de VTE-breuken van jongeren verbonden met een startbaanovereenkomst en die van buitenlandse afkomst zijn of gehandicapt, dubbel worden geteld.

Deze aanpassingen treden in werking vanaf 1 juli 2003.

Praktisch, worden vanaf de aangifte voor het 3de kwartaal, zes nieuwe mogelijkheden ingevoerd in de “Maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (zone 00052) voor de identificatie van deze werknemers.

  • 13 = mindervalide werknemer aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet van 24 december 1999;
  • 14 = mindervalide werknemer aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet van 24 december 1999;
  • 15 = mindervalide werknemer aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 3°, van de wet van 24 december 1999;
  • 16 = werknemer van buitenlandse afkomst aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet van 24 december 1999;
  • 17 = werknemer van buitenlandse afkomst aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet van 24 december 1999;
  • 18 = werknemer van buitenlandse afkomst aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 3°, van de wet van 24 december 1999;

Alleen de prestaties van deze werknemers waarvoor één van deze rubrieken werd aangeduid zullen dubbel geteld worden voor de berekening van de jongeren met startbaanovereenkomst.

AANGIFTEN
  1. Magnetische dragers en print-out.

    De E.S.S. die hun aangiften indienen op magnetische drager of op print-out vinden de nodige gegevens in de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager.

  2. Officieel model

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaat, dienen bij de naam van elke betrokken werknemer, de volgende gegevens vermeld te worden :

      • in de kolom 13a :
        • de lettercode « K1 » tijdens de volledige periode van de vermindering
          voor de laaggeschoolde jongere die recht geeft op de vermindering van 20.000 BEF.
        • de lettercode « K2 » tijdens de volledige periode van de vermindering
          voor de laaggeschoolde jongere die recht geeft op de vermindering van 45.000 BEF
      • op de eerste lijn van kolom 13b
        het bedrag van de vermindering eventueel verminderd volgens de prestaties.
      • op de tweede lijn van kolom 13b
        de begindatum van de startbaanovereenkomst

      De aandacht van de E.S.S. wordt gevestigd op de verplichting om alle jongeren die aangeworven worden in het kader van een startbaanoverkomst aan te duiden op de personeelsstaten, ongeacht of de vermindering wordt aangevraagd. Bijgevolg dienen op de personeelsstaat bij de naam van elke werknemer aangeworven in het kader van een SBO de volgende gegevens vermeld te worden :

      • in de kolom 13a :
        de lettercode « K » gedurende de hele periode van de SBO
        voor de jongere met SBO waarvoor geen gebruik wordt gemaakt van de codes K1 of K2
      • op de eerste lijn van kolom 13b :
        er dient geen bedrag vermeld te worden
      • op de tweede lijn van kolom 13b :
        de begindatum van de startbaanovereenkomst
    2. Boekhoudramen

      Het totaal van de bedragen aangegeven in kolom 13b in functie van de codes K1 en K2 dient overgebracht te worden naar deel II – Verminderingen van het boekhoudraam onder werknemerskengetal 771.

WIJZIGINGEN
  1. Magnetische dragers en print-out

    De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten overmaken op magnetische drager of print-out worden verzocht de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager te raadplegen.

  2. Officieel model

    1. Personeelsstaten

      De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten de volgende gegevens vermelden op niveau van elke werknemer, betrokken bij de aanvraag tot wijziging:

      • in de kolom 13a :
        • hetzij de lettercode « K1 »
        • hetzij de lettercode « K2 »
      • op de eerste lijn van de kolom 13b :
        het bedrag van de vermindering of van de aanpassing van het bedrag voorafgegaan door het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
      • op de tweede lijn van de kolom 13b :
        de begindatum van de startbaanovereenkomst.
    2. Wijzigende berichten

      In geval van wijziging aan deze vermindering, dient het volgende vermeld :

      • in kolom 3 : werknemerskengetal 771
      • in kolom 4 : het totaal van de bedragen aangegeven in kolom 13b van de personeelsstaten met de codes K1 en K2, voorafgegaan door het teken « min » indien het gaat om een creditwijziging of het teken « plus » of « blanco » indien het gaat om een debetwijziging.
Periode van 2/2000 tot 4/2000

Door de wijzigingen met terugwerkende kracht betreffende de startbaanovereenkomsten en de datum van hun publicatie in het Belgisch Staatsblad, kunnen de nieuwe codes en noties (zie punten 12, 13 en 14) pas voor het eerst toegepast worden op de aangiften voor het eerste kwartaal 2001. Bij het indienen van de aangiften worden de sociale secretariaten verzocht om pas vanaf het 1e kwartaal 2001 rekening te houden met de nieuwe codes en noties.

Daar de vermindering voor de laaggeschoolde jongeren van nu af aan systematisch mag toegekend worden vanaf het kwartaal van de aanwerving en niet langer met een kwartaal vertraging en de wet van 2 januari 2001 daarenboven hoe dan ook met terugwerkende kracht in voege treedt, wordt de sociale secretariaten voor de vroegere kwartalen ten stelligste aangeraden de aanvragen tot wijziging met de nieuwe berekening van het verminderingsbedrag en met de nieuwe noties, individueel per jongere in te dienen. Binnen de RSZ zal een speciaal circuit op punt worden gesteld voor de snelle behandeling van deze aanvragen tot wijziging, onder voorbehoud van later nazicht. Het spreekt vanzelf dat dit speciaal circuit enkel zal dienen voor de aanvragen tot wijziging die uitsluitend betrekking hebben op de startbaanovereenkomsten, zonder wijziging van de gegevens betreffende de lonen of de prestaties.

Praktisch:

  • De aanvragen tot wijziging op papier dienen toegezonden te worden aan de controledienst van de RSZ, ter attentie van de heer G. LOREZ, adviseur (Nederlandstalige dossiers) of de heer P. Noulez, adviseur (Franstalige of Duitstalige dossiers).
  • De aanvragen tot wijziging op elektronische drager die enkel wijzigingen bevatten met betrekking tot de startbaanovereenkomsten moeten in een aparte zending worden verstuurd, met de vermelding “Wijzigingen – startbaanovereenkomsten” op het verzendingsborderel.

Hoewel de wet van 2 januari 2001 met terugwerkende kracht ingaat op 1 april 2000, aanvaardt de RSZ voor de periode van het 2e tot het 4e kwartaal 2000 dat de werknemers die zich absoluut wensen te beroepen op de oude wetgeving (d.w.z. de wetgeving die van toepassing was vóór de publicatie van de wet van 2 januari 2001 en de twee koninklijke besluiten tot wijziging van de uitvoeringsbesluiten van 30 maart 2000), deze ook effectief toepassen, maar dat zij dit schriftelijk melden in een brief geadresseerd aan de heer G. LOREZ, adviseur of de heer P. Noulez, adviseur. Voor hen die dit hebben gevraagd, zal de RSZ het recht op de vermindering nagaan op basis van het “oude systeem” en dit voor de volledige periode 2/2000 – 4/2000. De RSZ mag elke inlichting, die hij nodig acht voor het nazicht van de vermindering, opvragen bij de werkgever zelf of bij zijn sociaal secretariaat.

Aangiften

Met ingang van het eerste kwartaal 2001, worden de hierna volgende verminderingscodes gebruikt op de aangiften.

  1. Elektronische dragers en print-out.

    De E.S.S. die hun aangiften indienen op elektronische drager of op print-out vinden de nodige gegevens in de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager, versie 1/2001.

  2. Officieel model

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaat, dienen bij de naam van elke betrokken werknemer, de volgende gegevens vermeld te worden :

      • in de kolom 13a :
        • de lettercode « K1 » tijdens de volledige periode van de vermindering voor de laaggeschoolde jongere met een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 1° van de wet van 24 december 1999 en die recht geeft op de forfaitaire vermindering van 20.000 BEF.
        • de lettercode « K2 » tijdens de volledige periode van de vermindering voor de laaggeschoolde jongere met een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 1° van de wet van 24 december 1999 en die recht geeft op de forfaitaire vermindering van 45.000 BEF
        • de lettercode « F1 » tijdens de volledige periode van de vermindering voor de laaggeschoolde jongere met een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 2° van de wet van 24 december 1999 en die recht geeft op de forfaitaire vermindering van 20.000 BEF.
        • de lettercode « F2 » tijdens de volledige periode van de vermindering voor de laaggeschoolde jongere met een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 2° van de wet van 24 december 1999 en die recht geeft op de forfaitaire vermindering van 45.000 BEF
      • op de eerste lijn van kolom 13b
        het bedrag van de vermindering eventueel verminderd volgens de prestaties.
      • op de tweede lijn van kolom 13b
        de begindatum van de startbaanovereenkomst

      De aandacht van de E.S.S. wordt gevestigd op de verplichting om alle jongeren die aangeworven worden in het kader van een startbaanoverkomst aan te duiden op de personeelsstaten, ongeacht of de vermindering wordt aangevraagd. Bijgevolg dienen op de personeelsstaten bij de naam van elke werknemer aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst de volgende gegevens vermeld te worden :

      • in de kolom 13a :
        • de lettercode « K » gedurende de hele periode van de startbaanovereenkomst voor de jongere met een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 1° waarvoor geen gebruik wordt gemaakt van de codes K1 of K2.
        • de lettercode « F » gedurende de hele periode van de startbaanovereenkomst voor de jongere met een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 2° waarvoor geen gebruik wordt gemaakt van de codes F1 of F2.
        • de lettercode « Y » gedurende de hele periode van de startbaanovereenkomst voor de jongere met een startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, eerste lid, 3°.
      • op de eerste lijn van kolom 13b :
        er kan geen bedrag vermeld worden
      • op de tweede lijn van kolom 13b :
        de begindatum van de startbaanovereenkomst
    2. Boekhoudramen

      Het totaal van de bedragen aangegeven in kolom 13b in functie van de codes K1, K2, F1 en F2 dient overgebracht te worden naar deel II – Verminderingen van het boekhoudraam onder werknemerskengetal 771.

Wijzigingen

De nieuwe verminderingscodes kunnen op de aanvragen tot wijziging gebruikt worden met betrekking tot de aangiften vanaf 2/2000.

  1. Elektronische dragers en print-out

    De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten overmaken op elektronische drager of print-out worden verzocht de handleiding voor werkgevers en sociale secretariaten betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager te raadplegen, versie 1/2001.

  2. Officieel model

    1. Personeelsstaten

      De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten de volgende gegevens vermelden op niveau van elke werknemer, betrokken bij de aanvraag tot wijziging:

      • in de kolom 13a :
        • hetzij de lettercode « K1 »
        • hetzij de lettercode « K2 »
        • hetzij de lettercode « F1 »
        • hetzij de lettercode « F2 »
      • op de eerste lijn van de kolom 13b :
        het bedrag van de vermindering of van de aanpassing van het bedrag voorafgegaan door het teken
        • « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken
        • « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
      • op de tweede lijn van de kolom 13b :
        de begindatum van de startbaanovereenkomst.
    2. Wijzigende berichten

      In geval van wijziging aan deze vermindering, dient het volgende vermeld :

      • in kolom 3 : werknemerskengetal 771
      • in kolom 4 : het totaal van de bedragen aangegeven in kolom 13b van de personeelsstaten met de codes K1, K2, F1 en F2, voorafgegaan door het teken « min » indien het gaat om een creditwijziging of het teken « plus » of « blanco » indien het gaat om een debetwijziging.
Nieuwe noties

Om de RSZ toe te laten een correcte geïnformatiseerde berekening van het recht op de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst te maken, wordt verzocht volgende notie op de personeelsstaten te gebruiken:

Q2: De met stagiairs gelijkgestelde werknemers ingevolge het koninklijk besluit nr. 230.

Deze werknemers zullen net zoals de stagiairs (notie Q) en de eerste werkervaringscontracten (noties H1 en H2) meegeteld worden om het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst in dienst tijdens een kwartaal te bepalen.

Deze nieuwe notie kan gebruikt worden op de aangiften vanaf het eerste kwartaal 2001. Voor het tweede, derde en vierde kwartaal 2000 kan deze notie worden vermeld op de aanvragen tot wijziging. Indien de personeelsstaat op elektronische drager wordt overgemaakt, dient gewacht te worden tot ontvangst van de versie 1/2001 van de handleiding.

De noties DN en NT mogen met ingang van het eerste kwartaal 2001 niet meer worden gebruikt.

De instructies aangaande de toepassing van deze vermindering zullen in latere onderrichtingen aan de sociale secretariaten worden gegeven.

Artikel 37 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch staatsblad van 27 januari 2000) voorziet dat, wanneer de werkgever na het verstrijken van een startbaanovereenkomst (SBO) de jongere in dienst neemt met een geschreven arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, hij gedurende het jaar dat volgt op de SBO kan genieten van een vermindering van werkgeversbijdragen ten belope van 10% van de brutobezoldiging van deze werknemer, op voorwaarde dat de aanwerving van deze jongere een netto-verhoging van het personeelsbestand ten opzichte van het tweede kwartaal van het voorgaande jaar met zich meebrengt en dat de werkgever voldoet aan de verplichtingen in het kader van de startbaanovereenkomst.

Het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch staatsblad van 31 maart 2000), gewijzigd door het koninklijk besluit van 23 maart 2001 (Belgisch staatsblad van 17 mei 2001) legt de toepassingsmodaliteiten vast.

Voor een meer gedetailleerde uitleg worden de erkende sociale secretariaten verzocht zich te wenden tot de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers (Deel 3, Titel 4, Hoofdstuk 24, Sectie B).

1. Betrokken werkgevers

Zowel de werkgevers uit de publieke sector als deze uit de privé-sector die jongeren aangeworven hebben in het kader van een startbaanovereenkomst kunnen de vermindering aanvragen, ongeacht het aantal werknemers dat zij tewerkstellen.

2. Betrokken werknemers

Het gaat om al dan niet laaggeschoolde jongeren die na het verstrijken van een startbaanovereenkomst, ongeacht het type, in dienst gehouden worden bij dezelfde werkgever met een geschreven arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur.

3. Toekenningsvoorwaarden

Om van de vermindering te kunnen genieten moet de werkgever :

  1. voldoen aan de verplichtingen in het kader van de startbaanovereenkomsten
  2. bewijzen dat het onderbrengen van de werknemer in het personeelsbestand een netto-verhoging van dit personeelsbestand met zich meebrengt ten opzichte van het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.

Bepaling van het personeelsbestand van het betrokken kwartaal en van het tweede kwartaal van het voorgaande jaar

Het personeelsbestand wordt berekend in voltijdse equivalenten volgens de regels die toegepast worden voor de vermindering voor laaggeschoolde jongeren in het kader van een startbaanovereenkomst (cf. Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten voor het 4de kwartaal 2000, punt 3.5.1.3).

De VTE-breuk wordt berekend voor alle tijdens het betrokken kwartaal of tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar aan de RSZ aangegeven werknemers met uitzondering van :

  • stagiairs KB nr. 230 (code Q)
  • jongeren met een eerste werkervaringscontract in het kader van het KB nr. 230 (codes H1 en H2)
  • personen die gelijkgesteld worden met stagiairs KB nr. 230 (code Q2)
  • jongeren met een startbaanovereenkomst (codes K, K1, K2, F, F1, F2, Y)

Opm. : In tegenstelling tot de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst, dienen de personen, die tewerkgesteld worden in toepassing van artikel 10 en 10bis van het KB nr. 230, in aanmerking genomen te worden voor de berekening van het personeelsbestand.

Stijging van het personeelsbestand

Er is, voor een gegeven kwartaal sprake van een nettostijging van het personeelsbestand indien het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, groter is dan het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, in het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.

4. Bedrag van de vermindering

De vermindering wordt toegestaan gedurende het hele jaar dat volgt op de startbaanovereenkomst (berekend van datum tot datum) ten belope van 10% van de brutobezoldiging (aan 108% voor de handarbeiders). De vermindering wordt echter niet toegestaan op bezoldigingen die worden toegekend als verbrekingsvergoeding.

Het bedrag dat dient als berekeningsbasis voor deze vermindering is beperkt tot de bezoldiging die uitgekeerd wordt in uitvoering van de nieuwe overeenkomst. Bijgevolg dienen, wanneer de aanwerving na de startbaanovereenkomst gebeurt in de loop van een kwartaal, de prestaties en bezoldigingen gesplitst te worden in twee lijnen en moeten de eventuele verminderingen berekend worden pro rata de bedragen die betrekking hebben op elke periode.
Zo dient eveneens het bedrag dat als berekeningsbasis gebruikt wordt, indien de vermindering op haar einde loopt, beperkt te worden tot de bezoldiging die betrekking heeft op de periode die gedekt wordt door de vermindering. In dit geval is het niet nodig om de prestaties en bezoldigingen van de werknemer in twee lijnen te splitsen.

5. Cumul

De vermindering voor een aanwerving bij het verstrijken van een startbaanovereenkomst kan niet gecombineerd worden met de structurele vermindering of de sociale Maribel.

Wanneer de vermindering wordt gecombineerd met een andere vermindering mag het totaal bedrag aan basiswerkgeversbijdragen dat verschuldigd is uit hoofde van de werknemer niet overschreden worden en de vermindering dient beperkt te worden tot het beschikbaar saldo. In dit geval dient men als berekeningsbasis voor de vermindering het nog beschikbaar saldo aan bijdragen, vermenigvuldigd met 10, te vermelden.
Het overschrijden van de werkgeversbijdragen wordt slechts toegepast op de bezoldigingen die betrekking hebben op de periode waarop de vermindering betrekking heeft.

In punt IV.2.2 van de Franstalige versie van de Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten dient « Il s’agit de jeunes moins ou pas qualifiés … » vervangen te worden door « Il s’agit de jeunes moins qualifiés ou qualifiés … ».

Aangifte
  1. Elektronische drager en print-out.

    De E.S.S. die hun aangifte indienen via elektronische drager of print-out kunnen de benodigde gegevens vinden in de versie 012 van de handleiding betreffende het overmaken van personeelsstaten op elektronische drager.

  2. Officieel model.

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaat dienen volgende gegevens vermeld te worden bij elk van de betrokken werknemers :

      • in de kolom 13a:
        de lettercode « AC » voor de gehele periode van de vermindering.
      • op de eerste lijn van de kolom 13b :
        het gedeelte van de brutobezoldiging (voor de handarbeiders aan 108%) dat overeenkomt met de prestaties die geleverd werden in de loop van het kwartaal of gedeelte van het kwartaal gedurende het eerste jaar dat volgt op een startbaanovereenkomst, eventueel beperkt in geval van overschrijding van de basiswerkgeversbijdragen die verschuldigd zijn voor de betrokken werknemer.
      • op de tweede lijn van kolom 13b :
        de datum van aanwerving van de werknemer na het verstrijken van zijn startbaanovereenkomst.

      Opm. : wanneer de aanwerving na de startbaanovereenkomst gebeurt in de loop van een kwartaal, dienen de prestaties en bezoldigingen van de werknemer uitgesplitst te worden over twee lijnen.

    2. Boekhoudramen.

      Het totaal van de bedragen die vermeld worden in kolom 13b van de personeelsstaten dient overgebracht te worden naar het Boekhoudraam II Bijdrageverminderingen, « Vermindering voor werknemers aangeworven na het einde van een startbaanovereenkomst » met het gepaste werknemers-kengetal : 114, 119 of 594 en het bedrag van de vermindering, berekend volgens de aangegeven bijdragevoet.

Wijzigingen
  1. Wijzigende personeelsstaten.

    De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten indienen op elektronische drager of print-out worden verzocht de handleiding betreffende het overmaken van personeelsstaten via elektronische drager te raadplegen.

    De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten volgende gegevens vermelden bij elke werknemer betrokken bij de aanvraag tot wijziging :

    • in de kolom 13a :
      de lettercode « AC »
    • op de eerste lijn van kolom 13b :
      het bedrag van de brutobezoldigingen (voor de handarbeider aan 108%) dat overeenstemt met de prestaties geleverd door de werknemer in de loop van het kwartaal of gedeelte van het kwartaal gedurende het eerste jaar dat volgt op een startbaanovereenkomst, eventueel beperkt in geval van overschrijding van de basiswerkgeversbijdragen die verschuldigd zijn voor de werknemer of de aanpassing van dit bedrag voorafgegaan door het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
    • op de tweede lijn van kolom 13b :
      de datum van aanwerving van de werknemer na het einde van zijn startbaanovereenkomst.
  2. Wijzigende berichten.

    In geval van wijziging van deze vermindering, dient het volgende vermeld te worden :

    • in kolom 3 : werknemerscodes 114, 119 of 594
    • in kolom 4 : het totaal van de bedragen die aangeduid zijn als berekeningsbasis in kolom 13b van de personeelsstaten met vermelding van de code « AC », voorafgegaan door het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.

Artikel 19 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch staatsblad van 27 januari 2000) geeft aan de Koning de mogelijkheid om de werkgevers van de sleepvaartsector vrij te stellen van de verplichting basiswerkgevers-bijdragen te betalen voor werknemers aan boord van schepen.
Dit artikel geeft de Koning ook de mogelijkheid om de werkgevers van deze sector de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers te betalen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden.
Artikel 20 van dezelfde wet breidt deze laatste mogelijkheid, met betrekking tot de persoonlijke bijdragen, uit tot de baggersector.

Er werden uitvoeringsbesluiten opgesteld om de ondernemingen die een activiteit van sleepvaart op zee uitoefenen en die toegetreden zijn tot de CAO van 3 maart 2000 vrij te stellen van de basiswerkgeversbijdragen en van een gedeelte van de persoonlijke bijdragen en de werkgevers die behoren tot de baggersector van een gedeelte van de persoonlijke bijdragen. Deze besluiten werden goedgekeurd door de Ministerraad, maar zijn tot dusver nog niet verschenen in het Belgisch staatsblad.

De vrijstelling heeft betrekking op werknemers die tewerkgesteld zijn op schepen of sleepboten die geregistreerd zijn in een lidstaat van de Europese Unie en die voorzien zijn van een zeebrief, voor zover er een behoud van het arbeidsvolume is aan boord van deze schepen of sleepboten voorzien van een zeebrief.

Het bedrag van de vermindering van persoonlijke bijdragen stemt overeen met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil tussen de bruto bezoldiging ( aan 108% voor de handarbeiders), verschuldigd voor de prestaties uitgeoefend door de werknemer aan boord van schepen of sleepboten voorzien van een zeebrief, en een kwart van het bedrag bedoeld bij artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen. Ter inlichting, het kwartaalbedrag waarboven de persoonlijke bijdragen niet meer moeten gestort worden aan de RSZ bedraagt :

Kwartaalbedrag waarboven de persoonlijke bijdragen niet meer moeten gestort worden aan de RSZ
Periode Plafond op kwartaalbasis
van 1/1/2000 tot 31/8/2000 352.852 BEF 8.747 EURO
vanaf 1/9/2000 359.912 BEF 8.922 EURO

Deze verminderingen zijn van toepassing sedert 1 januari 2000.

Verdere verduidelijkingen over deze maatregelen zullen gegeven worden in de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers zodra de wetteksten zullen gepubliceerd zijn.

Ingevolge het verschijnen in het Belgisch staatsblad van 21 juni 2001 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstellingen van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen voor werknemers van de sleepvaartsector alsook het ministerieel besluit van 16 mei 2001 genomen in uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstellingen van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen voor werknemers van de sleepvaartsector, worden de praktische toepassingsmodaliteiten, zoals omschreven in de onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten nr. 1347 voor het 4de kwartaal 2000 bevestigd voor de sleepvaartsector met ingang vanaf 1 januari 2000.

Voor de baggersector dient men, in uitvoering van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector en het ministerieel besluit genomen in uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemers-bijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector, aan de onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten nr. 1347 voor het 4de kwartaal 2000 de verplichting voor de werkgever toe te voegen aan de R.S.Z. het bewijs te leveren dat het arbeidsvolume aan boord van een schip met een zeebrief minstens gelijk is aan dat van het overeenstemmend kwartaal van 1999.

Aangezien deze verminderingen van toepassing moesten geweest zijn sedert 1 januari 2000, zal de mogelijkheid om ze aan te vragen voorkomen op de kwartaalaangiften van het 4de kwartaal 2000. Voor de periode van het 1ste tot en met het 3de kwartaal 2000 worden de E.S.S. die van deze verminderingen wensen te genieten voor hun aangesloten leden verzocht voorstellen tot berichten van wijziging der bijdragen in te dienen bij de Directie Controle van de RSZ evenals de personeelsstaat van de werknemers voor wie de vermindering wordt gevraagd.

AANGIFTEN.
  1. Elektronische drager en print-out.

    De E.S.S. die hun aangifte op elektronische drager of print-out indienen kunnen de nodige gegevens vinden in versie 004 (bijlage 14) van de handleiding betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische gegevensdrager.

  2. Officieel model.

    1. Vermindering van werkgeversbijdragen

      1. Personeelsstaten.

        Op de personeelsstaat moet men bij elk van de betrokken werknemers de volgende gegevens vermelden :

        • in kolom 13a :
          de lettercode « BA » gedurende de volledige periode van de vermindering.
        • op de eerste lijn van kolom 13b
          het gedeelte van de brutobezoldigingen (aan 108% voor de handarbeiders) dat overeenstemt met de door de werknemer geleverde prestaties aan boord van schepen voorzien van een zeebrief.
      2. Boekhoudramen.

        Het totaal van de bedragen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten moet overgebracht worden naar Boekhoudraam II vermindering der bijdragen, « Vermindering van werkgeversbijdragen ter bevordering van de tewerkstelling » met het gepaste werknemerskengetal : 116, 126, 136, 538, 586 of 596 en het verminderingsbedrag, berekend door te vermenigvuldigen met het aangeduide percentage.

    2. Vermindering van persoonlijke bijdragen

      1. Personeelsstaten

        Op de personeelsstaat moet men bij elk van de betrokken werknemers de volgende gegevens vermelden :

        • in kolom 5a :
          de lettercode « BS ».
        • op de eerste lijn van kolom 5b :
          het bedrag van de toegepaste vermindering.
      2. Boekhoudramen.

        Het totaal van de bedragen vermeld in kolom 5b van de personeelsstaten dient overgebracht te worden naar het Boekhoudraam – Vermindering der bijdragen onder werknemerskengetal 755.

WIJZIGINGEN.
  1. Vermindering van werkgeversbijdragen

    1. Wijzigende personeelsstaten

      De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten opstellen op elektronische drager of print-out worden verzocht de handleiding betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische drager te raadplegen.

      De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten bij elke werknemer op wie de wijziging betrekking heeft het volgende vermelden :

      • in kolom 13a :
        de lettercode « BA »
      • op de eerste lijn van kolom 13b :
        het bedrag van de brutobezoldiging (aan 108% voor de handarbeiders) dat overeenstemt met de door de werknemer geleverde prestaties aan boord van schepen voorzien van een zeebrief of de aanpassing van dit bedrag voorafgegaan door het teken « plus » indien het om een aanvraag tot creditwijziging gaat of het teken « min » indien het om een aanvraag tot debetwijziging gaat.
    2. Wijzigende berichten.

      Indien de vermindering dient gewijzigd te worden, moet het volgende vermeld worden :

      • in kolom 3 : het werknemerskengetal 116, 126, 136, 538, 586 of 596
      • in kolom 4 : het totaal bedrag van de berekeningsbasissen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten bij de code « BA », voorafgegaan door het teken « plus » indien het om een aanvraag tot creditwijziging gaat of het teken « min » indien het om een aanvraag tot debetwijziging gaat.
  2. Vermindering van persoonlijke bijdragen

    1. Elektronische drager en print-out.

      De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten opstellen op elektronische drager of print-out worden verzocht versie 004 van de handleiding betreffende de doorgave van personeelsstaten op elektronische drager te raadplegen.

    2. Officieel model

      1. Personeelsstaten

        De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten bij elke werknemer op wie de wijziging betrekking heeft het volgende vermelden :

        • in kolom 5a :
          de lettercode « BS»
        • op de eerste lijn van kolom 5b:
          het bedrag van de toegepaste vermindering of de aanpassing van dit bedrag, voorafgegaan door het teken « plus » indien het om een aanvraag tot creditwijziging gaat of het teken « min » indien het om een aanvraag tot debetwijziging gaat.
      2. Wijzigende berichten.

        Indien de vermindering dient gewijzigd te worden, moet het volgende vermeld worden :

        • in kolom 3 : werknemerskengetal 755
        • in kolom 4 : het totaal van de in kolom 5b van de personeelsstaat vermelde bedragen, voorafgegaan door het teken « min » indien het om een aanvraag tot creditwijziging gaat of het teken « plus » indien het om een aanvraag tot debetwijziging gaat.

Concreet dient de werkgever voor elk kwartaal waarvoor hij de vermindering vraagt en ook voor de overeenstemmende kwartalen van 1999 aan de RSZ het volgende mee te delen per schip met een zeebrief :

  • de bezoldigde dagen met betrekking tot de tewerkstelling aan boord van dat schip met uitzondering van de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding
  • de vakantiedagen met betrekking tot de tewerkstelling aan boord van dat schip
  • de dagen die aan de RSZ worden aangegeven als gelijkgestelde dagen met betrekking tot de tewerkstelling aan boord van dat schip, met uitzondering van de dagen economische werkloosheid aangegeven onder code 21
  • de arbeidsdagen waarvoor bijdragen werden gestort aan de DOSZ met betrekking tot de tewerkstelling aan boord van dat schip.

Indien de werkgever overmacht inroept en hij heeft de nodige stappen gezet bij de minister van tewerkstelling of de minister van sociale zaken, zal hij de Rijksdienst hiervan op de hoogte brengen.

Ter herinnering, deze formaliteiten zijn ook van toepassing wanneer een onderneming uit de baggersector de vermindering van werkgeversbijdragen aanvraagt in toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector, met als enig verschil dat het refertekwartaal het overeenstemmend kwartaal van 1996 is.

Ingevolge de indexatie werd het kwartaalbedrag boven op de persoonlijke bijdragen dat niet moet worden doorgestort aan de R.S.Z. aangepast. Het bedraagt:

Kwartaalbedrag waarboven de persoonlijke bijdragen niet meer moeten gestort worden aan de RSZ
Periode Kwartaalgrens
Van 1/1/2000 tot 31/8/2000 352.852 BEF 8.747,00 EUR
Van 1/9/2000 tot 31/5/2001 359.912 BEF 8.921,99 EUR
Van 1/6/2001 tot 31/1/2002 367.114 BEF 9.100,51 EUR
vanaf 1er februari 2002 9.282,61 EUR

Het artikel 510 van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) verlengt tot 31 december 2004 de vrijstelling van de werkgeversbijdragen toegekend aan de ondernemingen behorende tot de baggersector.

Artikel 128 van de Programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004) verlengt tot 30 juni 2005 de vermindering van werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, toegestaan aan ondernemingen in de baggersector.

De wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (Belgisch staatsblad van 29 juli 2005) herdefinieert het toepassingsgebied van de staatssteun aan het zeevervoer in functie van de nieuwe Communautaire richtsnoeren.

Voor het zeevervoergedeelte van baggerwerkzaamheden (zeevervoer van baggerspecie) mogen de werkgevers van de baggervaartsector de verminderingen van patronale en persoonlijke bijdragen enkel toepassen op de lonen van de communautaire zeelieden, die zij tewerkstellen aan boord van in een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing, die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd werkzaamheden op zee verrichten. Onder communautaire zeelieden moet worden verstaan, alle zeelieden die in een lidstaat belasting en/of socialezekerheidsbijdragen betalen.

Een nog te verschijnen koninklijk besluit zou het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector en het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de sleepvaartsector afschaffen en de nieuwe vermindering voor de baggersector definiëren. De vermindering zou van toepassing zijn voor de communautaire zeelieden van de baggersector die onderworpen zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden. De patronale en persoonlijke bijdragen, beoogd door de vrijstelling, blijven dezelfde als de voorgaande vermindering en de werkgevers zullen een gelijkwaardig werkvolume ten opzichte van het gemiddelde van het voorgaande kwartaal van de referentiejaren 2001, 2002 en 2003 moeten kunnen bewijzen aan boord van zeebaggerschepen voor het kwartaal betrokken bij de verminderingen.

De aangiftemodaliteiten van de vermindering binnen de DmfA blijven momenteel ongewijzigd (verminderingscodes 0501 en 1501).

Vanaf 1 juli 2005 is de vermindering van sociale bijdragen niet meer toepasbaar voor de ondernemingen die een sleepvaartactiviteit uitoefenen voor hun werknemers die worden aangegeven bij de RSZ. Bijgevolg kunnen de werkgevers die onder werkgeverscategorie 021 ressorteren de verminderingen 0501 en 1501 niet meer aanvragen vanaf het 3de kwartaal 2005.

Ingevolge indexering is het kwartaalbedrag waarboven de persoonlijke bijdragen niet meer moeten gestort worden aan de RSZ aangepast. Dit bedraagt 9854,12 EUR vanaf 1 augustus 2005.

In afwachting van de publicatie van het koninklijk besluit betreffende de vermindering voor de baggersector, mag de vrijstelling van werkgeversbijdragen en persoonlijke bijdragen verder toegepast worden voor de communautaire zeelieden van de baggersector onderworpen aan de sociale zekerheidsbijdragen voor werknemers volgens de vroeger voorziene modaliteiten.

Als gevolg van de indexering, werd het kwartaalbedrag waarboven de persoonlijke bijdragen niet moeten worden doorgestort aan de RSZ verhoogd. Het bedraagt 10.050,99 EUR sedert 1 oktober 2006.

In afwachting van de publicatie van het koninklijk besluit betreffende de vermindering voor de baggersector, mag de vrijstelling van werkgeversbijdragen en persoonlijke bijdragen verder toegepast worden voor de communautaire zeelieden van de baggersector onderworpen aan de sociale zekerheidsbijdragen voor werknemers volgens de vroeger voorziene modaliteiten.

Ingevolge de indexatie werd het kwartaalbedrag waarboven de persoonlijke bijdragen niet moeten worden doorgestort aan de RSZ verhoogd. Het bedraagt 10.252,24 EUR sedert 1 januari 2008.

We brengen onder de aandacht van de E.S.S. dat op 16 januari 2001 een protocol van akkoord werd gesloten tussen de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en een paar representatieve beroepsverenigingen uit de vervoerssector.

Dit akkoord voorziet dat de werkgevers die in de periode van 2/1994 tot 2/1997 in het vijfdagenweekstelsel handarbeiders hebben tewerkgesteld die genoten van overbruggingsvergoedingen, dank zij het afsluiten van een dading met de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, kunnen vragen de nieuwe berekeningswijze van de vermindering voor de lage lonen toe te passen. De juiste toepassingsmodaliteiten van de berekening werden in de dading vastgelegd en de werkgevers zullen een vergoeding ontvangen zo zij afzien van een lopende of toekomstige betwisting.

In grote lijnen komt het erop neer dat deze vergoeding wordt berekend op een gedeelte van de patronale basisbijdragen verschuldigd over de periode 2/1994-2/1997, rekening houdend met de verhouding tussen, enerzijds, de dagen aangegeven voor elk van deze kwartalen voor de voltijdse handarbeiders met overbruggingsvergoedingen in het vijfdagenweekstelsel en anderzijds, de dagen aangegeven voor alle handarbeiders, waarbij het eerste kwartaal 1998 als refertekwartaal wordt genomen. Op deze patronale basisbijdragen wordt een procentuele vermindering toegekend die afhangt van het globaal gemiddeld dagloon, berekend door de gewone lonen voor de voltijdse handarbeiders met overbruggingsvergoedingen, aangegeven in het vijfdagenstelsel, te delen door het aantal bezoldigde dagen voor deze werknemers. Tenslotte wordt een gedeelte van de reeds toegekende verminderingen der lage lonen over de periode 2/1994-2/1997 afgetrokken van de procentuele vermindering.

De erkende sociale secretariaten en alle werkgevers met werkgeverscategorieën 083 en 084 zullen in de loop van de maand maart een bericht ontvangen waarin het toepassingsgebied, de berekeningswijze en de wijze waarop de dading wordt gesloten, volledig worden omschreven.

Daarnaast, voor wat de ondernemingen betreft wier werknemers in het “ander” arbeidsstelsel zijn tewerkgesteld, wijzen we erop dat, op aanvraag van de werkgevers of hun sociaal secretariaat, de RSZ zal aanvaarden dat voor de handarbeiders die in aanmerking komen voor de vermindering voor lage lonen, berekend op basis van een gemiddeld kwartaaluurloon, de overbruggingsuren meegeteld worden in de berekening van de vermindering voor lage lonen voor de kwartalen 2/1994 – 2/1997.

Voor de niet-verjaarde periode kunnen de erkende sociale secretariaten aanvragen tot wijziging opstellen, waarbij ter staving, per werknemer en per kwartaal, het aantal gepresteerde uren en het aantal overbruggingsuren worden gevoegd. Deze gepresteerde uren en overbruggingsuren worden gestaafd door middel van kopieën van de individuele rekeningen of loonstaten van de betrokken werknemers.

Hoofdstuk II van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werk-gelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) legt een algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week op vanaf 1 januari 2003 en voorziet een eenmalige vermindering van werkgeversbijdragen voor de werkgevers die op vrijwillige basis overgaan tot een arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week vóór 1 januari 2003.

De procedure en toekenningsvoorwaarden zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 27 september 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten betreffende de maatregelen van algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week en de collectieve arbeidsduurvermindering (Belgisch staatsblad van 5 oktober 2001).

Dit wordt aangevuld door een ministerieel besluit tot vaststelling van de modellen van kennisgeving bedoeld in de artikelen 3, derde lid, en 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 27 september 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten betreffende de maatregelen van de algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week en de collectieve arbeidsduurvermindering (Belgisch staatsblad van 5 oktober 2001).

De erkende sociale secretariaten kunnen zich wenden tot de Algemene onderrichtingen voor de werkgevers (Deel 3, Titel 4, Hoofdstuk 25).

1. Betrokken werkgevers

De werkgevers die werknemers tewerkstellen op wie hoofdstuk III, afdeling II van de arbeidswet van 16 maart 1971 van toepassing is, dit wil zeggen de meerderheid van de werknemers uit de private sector en, voor de openbare sector de instellingen die een industriële of commerciële activiteit uitoefenen en de instellingen die een geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen.

2. Betrokken werknemers

De werknemers die voltijds tewerkgesteld worden op de laatste dag van het kwartaal in een werknemerscategorie waarin 39 uren per week gepresteerd werd op 31 december 2000 en waarvan de wekelijkse arbeidsduur verminderd wordt tot gemiddeld maximaal 38 uren per week tussen 1 januari 2001 en 31 december 2002 in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een arbeidsreglementering.

Zijn uitgesloten :

  • de personen die werkzaam zijn in een familieonderneming (waar gewoonlijk alleen bloedverwanten, aanverwanten of pleegkinderen arbeid verrichten onder het uitsluitend gezag van de vader, de moeder of de voogd,
  • de personen tewerkgesteld in een fooronderneming,
  • het varend personeel van de visserijbedrijven,
  • het varend personeel tewerkgesteld aan werken van vervoer in de lucht,
  • de artsen, veeartsen, tandartsen of de studenten stagiairs in deze beroepen,
  • de geneesheren-specialisten in opleiding
  • de werknemers die een leidende functie uitoefenen of een vertrouwenspost bekleden,
  • de dienstboden,
  • de handelsvertegenwoordigers,
  • de huisarbeiders.
3. Toekenningsvoorwaarden

Tussen 1 januari 2001 en 31 december 2002 moet de onderneming de wekelijkse arbeidsduur van zijn personeel dat 39 uren per week presteerde op 31 december 2000, verminderd hebben tot gemiddeld maximaal 38 uren per week.
Deze arbeidsduurvermindering moet tot stand gekomen zijn, hetzij door een collectieve arbeidsovereenkomst, hetzij, bij gebrek hieraan, door een arbeidsreglement. Ook in het eerste geval dient het arbeidsreglement aangepast te worden.
Deze arbeidsduurvermindering mag geen vermindering van de bezoldiging tot gevolg hebben.
Ze kan uitgevoerd worden in meerdere etappes.
De werkgever moet schriftelijk de Inspectie der Sociale wetten van de plaats waar de onderneming gevestigd is ingelicht hebben dat hij gebruik wenst te maken van de maatregel met betrekking tot de algemene arbeidsduurvermindering zoals voorzien in hoofdstuk II van de wet van 10 augustus 2001. Deze kennisgeving dient te gebeuren overeenkomstig het model dat vastgelegd is door voormeld ministerieel besluit. Per kerende kent de Inspectie der Sociale wetten een registratienummer toe aan het arbeidsreglement en dit nummer zal door de werkgever moeten vermeld worden op zijn RSZ-aangifte.

4. Betrokken periode

De maatregel treedt in werking vanaf 1 juli 2001.

De vermindering wordt toegestaan voor het kwartaal dat volgt op datgene waarin de wekelijkse arbeidsduur verminderd wordt tot 38 uren wanneer dit stelsel is ingevoerd na 30 juni 2001. Wanneer de overgang van 39 naar 38 uren per week gerealiseerd wordt in meerdere etappes, wordt het kwartaal waarin de 38 uren wordt bereikt beschouwd als het kwartaal van invoering.

Ze wordt toegestaan in het vierde kwartaal 2001 wanneer de arbeidsduurvermindering door middel van een CAO werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 juni 2001.

Ze wordt niet meer toegestaan wanneer de overgang naar 38 uren per week na 31 december 2001 van toepassing wordt.

5. Bedrag van de vermindering

De vermindering is een eenmalige premie die varieert in functie van de datum van toepassing van het stelsel van 38 uren per week. Ze wordt toegestaan voor elke op het einde van het kwartaal voltijds tewerkgestelde werknemer binnen de categorie die betrokken is in dit nieuwe stelsel.

Ze beloopt per betrokken werknemer :

Bedrag in BEF Bedrag in EUR Periode waarin de arbeidsduurvermindering in werking treedt
6000 BEF 148,74 EUR van het 1ste tot het 3de kwartaal 2001
5000 BEF 123,95 EUR 4de kwartaal 2001
100 EUR 1ste kwartaal 2002
75 EUR 2de kwartaal 2002
50 EUR 3de kwartaal 2002
25 EUR 4de kwartaal 2002
6. Toegelaten cumulaties

Deze vermindering is cumuleerbaar met andere verminderingen van socialezekerheids-bijdragen. Ze kan echter het per betrokken werknemer verschuldigde bedrag aan patronale basisbijdragen niet overschrijden. Bijgevolg dient ze in voorkomend geval verminderd te worden.

Aangifte
  1. Elektronische dragers en print-out

    De E.S.S. die hun aangiften indienen op elektronische drager of print-out vinden de nodige gegevens in de versie 014 van de handleiding betreffende het overmaken van personeelsstaten via elektronische drager.

  2. Officieel model

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaten dienen bij de naam van elke betrokken werknemer de volgende gegevens vermeld te worden :

      • In de kolom 13a :
        De lettercode “ R1 ”.
      • Op de eerste lijn van kolom 13b :
        Het bedrag van de vermindering, eventueel beperkt in geval van overschrijding van de patronale basisbijdragen verschuldigd voor de werknemer.
      • Op de tweede lijn van kolom 13 b :
        De datum van inwerkingtreding van het verminderd arbeidsstelsel of, wanneer de overgang naar 38 uren ingevoerd werd tussen 1 januari 2001 en 30 juni 2001 door middel van een CAO, de datum van de collectieve arbeidsovereenkomst.
      • In de kolom 14 (gebruik makend van het nodige aantal lijnen) :
        • het gemiddeld aantal arbeidsuren per week, voor en na het toepassen van de arbeidsduurvermindering,
        • het registratienummer van het arbeidsreglement toegekend door de ISW of, wanneer de overgang naar de 38 uren werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 juni 2001 door middel van een CAO, hetzij het nummer van het paritair comité, hetzij het registratienummer afgeleverd door de griffie van de Administratie van collectieve arbeidsovereenkomsten indien de CAO gesloten werd buiten een paritair organisme.

      Indien de werkgever in meerdere stappen is overgegaan tot de arbeidsduurvermindering, moet hij op de zijn aangifte ook de registratienummers van de tussentijdse arbeidsreglementen vermelden met de datum van inwerkingtreding en het aantal uren vóór – na. Er kunnen dus meerdere nummers van arbeidsreglementen zijn en voor elk daarvan dienen de verschillende noties vermeld te worden, gebruik makend van het nodige aantal lijnen.

    2. Boekhoudramen.

      Het totaal van de bedragen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten in functie van de code « R1 » dient overgebracht te worden naar het Boekhoudraam II, Bijdrage-verminderingen onder het werknemerskengetal 762.

      Opmerking: het model van boekhoudraam dat overgemaakt werd aan de erkende sociale secretariaten is later herzien om het mogelijk te maken de verminderingen, beperkt tot de verschuldigde patronale bijdragen voor de werknemer, aan te geven. Het is het aangepaste model, dat werd overgemaakt aan de werkgevers, dat dient gebruikt te worden.

Wijzigingen
  1. Wijzigende personeelsstaten.

    De E.S.S. die wijzigende personeelsstaten opstellen op elektronische drager of print-out, worden verzocht zich te wenden tot de handleiding met betrekking tot het overmaken van personeelsstaten via elektronische drager.

    De E.S.S. die papieren personeelsstaten gebruiken moeten voor elke, bij de aanvraag tot wijziging betrokken werknemer, de volgende gegevens vermelden :

    • In de kolom 13a :
      de lettercode “ R1
    • Op de eerste lijn van kolom 13b :
      het bedrag van de vermindering, eventueel beperkt in geval van overschrijding van de patronale basisbijdragen verschuldigd voor de werknemer, of de aanpassing van dit bedrag, voorafgegaan door het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
    • Op de tweede lijn van kolom 13 b :
      De datum van inwerkingtreding van het verminderd arbeidsstelsel of, wanneer de overgang naar 38 uren ingevoerd werd tussen 1 januari 2001 en 30 juni 2001 door middel van een CAO, de datum van de collectieve arbeidsovereenkomst.
    • In de kolom 14 (gebruik makend van het nodige aantal lijnen) :
      • het gemiddeld aantal arbeidsuren per week, voor en na het toepassen van de arbeidsduurvermindering,
      • het registratienummer van het arbeidsreglement toegekend door de ISW of, wanneer de overgang naar de 38 uren werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 juni 2001 door middel van een CAO, hetzij het nummer van het paritair comité, hetzij het registratienummer afgeleverd door de griffie van de Administratie van collectieve arbeidsovereenkomsten indien de CAO gesloten werd buiten een paritair organisme.
  2. Wijzigende berichten.

    In geval van wijziging van deze vermindering, dient het volgende vermeld te worden :

    • in kolom 3 : werknemerskengetal 762
    • in kolom 4 : het totaal van de bedragen vermeld in kolom 13b van de personeelsstaten in functie van de code « R1 », voorafgegaan door het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.

Hoofdstuk III van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van de werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) voert vanaf 1 oktober 2001 een eenmalige bijdragevermindering in ten gunste van de werkgevers die overgaan tot een arbeidsduurvermindering van minstens één uur minder dan 38 uur per week en ook een tweede systeem van bijdragevermindering dat gebonden is aan de opvolging van het ingevoerde systeem. Een bijkomende vermindering wordt ook toegestaan in geval een vierdagenweek wordt ingevoerd.

De procedure en de toekenningsvoorwaarden zijn vastgelegd door het koninklijk besluit van 27 september 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten betreffende de maatregelen van de algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week en de collectieve arbeidsduurvermindering (Belgisch staatsblad van 5 oktober 2001). De looptijd van de opvolgingsvermindering werd door het koninklijk besluit van 27 september 2001 tot uitvoering van artikel 8, § 1, tweede lid, en § 3, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van de werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch staatsblad van 5 oktober 2001), vastgelegd op 10 jaar.

Dit wordt vervolledigd door een ministerieel besluit van 1 oktober 2001 tot vaststelling van de modellen van kennisgeving bedoeld in de artikelen 3, derde lid, en 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 27 september 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten betreffende de maatregelen van de algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week en de collectieve arbeidsduurvermindering (Belgisch staatsblad van 5 oktober 2001).

De erkende sociale secretariaten worden verzocht zich te wenden tot de Algemene onderrichtingen voor de werkgevers (Deel 3, Titel 4, Hoofdstukken 26 en 27).

1. Betrokken werkgevers

Het gaat om :

  • De werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, met andere woorden de meerderheid van de werkgevers uit de privé-sector
  • en de autonome overheidsbedrijven.
2. Betrokken werknemers

De voltijdse werknemers die op de laatste dag van het kwartaal zijn tewerkgesteld binnen een categorie werknemers waarvan de arbeidsduur ten vroegste op 1 januari 2001 verminderd werd tot gemiddeld minder dan 38 uur per week in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst en/of een wijziging in het arbeidsreglement.

De voltijdse werknemers die behoren tot een categorie werknemers voor wie ten vroegste op 1 oktober 2001 een vierdagenweek werd ingevoerd in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst en/of een wijziging in het arbeidsreglement. Deze werknemers moeten de laatste dag van het kwartaal, dat volgt op dit van de invoering, tewerkgesteld zijn in het regime van de vierdagenweek.

De deeltijdse werknemers die op de laatste dag van het kwartaal zijn tewerkgesteld en waarvan de arbeidsduur niet is verminderd maar waarvan het loon is aangepast ingevolge het in de onderneming invoeren van een arbeidsduurvermindering voor de voltijdse werknemers.

3. Toekenningsvoorwaarden
De eenmalige vermindering :
  • De onderneming moet, ten vroegste op 1 januari 2001, de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van haar werknemers of van een gedeelte hiervan verminderd hebben tot minstens 1 uur onder de 38 uren. De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur wordt beoordeeld op een periode van 1 jaar. De bijdragevermindering kan ten vroegste het eerste kwartaal 2002 aangevraagd worden.
  • De arbeidsduurvermindering moet een collectief karakter hebben voor een welomschreven groep. Deze kan niet afhangen van een individuele beslissing van de werkgever of de werknemer.
  • Deze arbeidsduurvermindering moest ofwel ingevoerd zijn door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst ofwel door een aanpassing van het arbeidsreglement. Zelfs in het eerste geval moet het arbeidsreglement aangepast zijn.
  • De werkgever moet de Inspectie der Sociale Wetten schriftelijk op de hoogte gebracht hebben van de plaats waar de onderneming, die hij gebruik wil laten maken van de maatregel met betrekking tot de collectieve arbeidsduurvermindering zoals voorzien door hoofdstuk III van de wet van 10 augustus 2001, gevestigd is. Deze kennisgeving dient te gebeuren conform het model dat vastgelegd is in voormeld ministerieel besluit. Per kerende kent de Inspectie der Sociale Wetten een registratienummer toe voor het arbeidsreglement en dit nummer zal door de werkgever moeten vermeld worden op zijn RSZ-aangifte.
De opvolgingsvermindering :
  • De werkgever behoudt het systeem van arbeidsduurvermindering dat hem heeft toegelaten te genieten van de eenmalige vermindering.
  • Het systeem van arbeidsduurvermindering dat ingevoerd werd in de onderneming moet minstens één keer aanleiding gegeven hebben tot het verkrijgen van de éénmalige vermindering.
De vermindering voor de vierdagenweek
  • De onderneming moet ten vroegste op 1 oktober 2001 de vierdagenweek hebben ingevoerd voor zijn personeel of een gedeelte ervan.
  • Onder vierdagenweek verstaat men het regime waarin de wekelijkse arbeidsduur verdeeld is
    • ofwel over 4 arbeidsdagen per week
    • ofwel over 5 arbeidsdagen per week met 3 volledige arbeidsdagen en 2 halve arbeidsdagen. Men verstaat onder “halve arbeidsdag” maximaal de helft van het aantal uren dat voorzien is in het uurrooster van die van de drie volledige dagen die het meeste uren telt.
  • De invoering van de vierdagenweek moet een collectief karakter hebben voor een welomschreven groep. Ze kan niet afhangen van een individuele beslissing van een werknemer of van de werkgever.
  • De invoering van de vierdagenweek kan maar moet niet noodzakelijk samengaan met een collectieve arbeidsduurvermindering.
  • De invoering van de vierdagenweek moest ofwel gerealiseerd zijn door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst ofwel door een aanpassing van het arbeidsreglement. Zelfs in het eerste geval moet het arbeidsreglement aangepast zijn.
  • De werkgever moet de Inspectie der Sociale Wetten schriftelijk op de hoogte gebracht hebben van de plaats waar de onderneming, die hij gebruik wil laten maken van de maatregel met betrekking tot de invoering van de vierdagenweek zoals voorzien door hoofdstuk III van de wet van 10 augustus 2001, gevestigd is. Deze kennisgeving dient te gebeuren conform het model dat vastgelegd is in voormeld ministerieel besluit. Per kerende kent de Inspectie der Sociale Wetten een registratienummer toe voor het arbeidsreglement en dit nummer zal door de werkgever moeten vermeld worden op zijn RSZ-aangifte.
4. Betrokken periode

De maatregel treedt in werking vanaf 1 oktober 2001.

De eenmalige vermindering wordt toegestaan in het kwartaal dat volgt op datgene waarin de arbeidsduur verminderd werd tot één uur minder dan 38 uur wanneer dit regime werd ingevoerd na 30 september 2001.

Ze wordt toegestaan in het eerste kwartaal 2002 wanneer de vermindering van de arbeidsduur door een CAO werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 september 2001.

In de praktijk kan deze vermindering slechts aangevraagd worden vanaf het 1ste kwartaal 2002.

De werkgever heeft de mogelijkheid om het voordeel van deze vermindering te spreiden over 4 kwartalen, waarbij de vermindering verdeeld wordt over 4 gelijke schijven. Deze keuze wordt gemaakt per betrokken werknemer en is definitief.

De opvolgingsvermindering wordt toegestaan vanaf het 3de kwartaal dat volgt op datgene waarin de eenmalige vermindering of de eerste schijf ervan werd toegestaan.

In de praktijk kan deze vermindering slechts aangevraagd worden vanaf het 4de kwartaal 2002.

De werkgever kan gedurende 10 jaar van de opvolgingsvermindering genieten op voorwaarde dat het systeem van arbeidsduurvermindering werd ingevoerd voor 1 april 2006.

Deze periode van 10 jaar begint te lopen vanaf het eerste kwartaal gedurende hetwelk voor de eerste keer een opvolgingsvermindering werd toegekend. In geval van opeenvolgende arbeidsduurverminderingen wordt de periode van 10 jaar niet verlengd.

De eenmalige vermindering voor de vierdagenweek wordt toegestaan in het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het regime werd ingevoerd in de onderneming.

In de praktijk kan deze vermindering slechts aangevraagd worden vanaf het 1ste kwartaal 2002.

De werkgever heeft de mogelijkheid om het voordeel van deze vermindering te spreiden over 4 kwartalen, waarbij de vermindering verdeeld wordt over 4 gelijke schijven. Deze keuze gebeurt per betrokken werknemer maar de werknemer moest in dienst zijn op de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal van de invoering van de vierdagenweek om het recht te openen.

5. Bedrag van de vermindering
De eenmalige vermindering

De vermindering is een eenmalige premie van 800 EUR per volledig uur wekelijkse arbeidsduurvermindering tot minder dan 38 uur. Ze wordt toegestaan voor elke voltijdse werknemer tewerkgesteld op het einde van het kwartaal binnen de categorie die betrokken is bij dit nieuwe regime.

Zo kan een werkgever die het wekelijks arbeidsregime van zijn personeel vermindert van 37u30 tot 37u niet genieten van de bijdragevermindering. Als hij echter van 37u30 naar 36u30 gaat, geniet hij voor alle betrokken werknemers van de premie van 800 EUR.

In geval van opeenvolgende arbeidsduurverminderingen wordt de eenmalige premie telkens toegestaan indien de arbeidsduurvermindering ten minste een volledig uur bedraagt. Indien in het voorbeeld hierboven de werkgever later een arbeidsregime van 35u per week invoert, zal hij opnieuw kunnen genieten van de vermindering van 800 EUR voor alle betrokken werknemers.

Het bedrag van de vermindering is beperkt tot voor de werknemer verschuldigde werkgeversbijdragen die bestemd zijn voor de volgende stelsels :

  • rust- en overlevingspensioen voor werknemers ;
  • ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector geneeskundige zorgen en uitkeringen);
  • werkloosheid (met inbegrip van de bijzondere bijdrage die verschuldigd is door de werkgevers die minstens 10 personen tewerkstelden op 30 juni van het voorgaande jaar);
  • kinderbijslagen;
  • arbeidsongevallen en beroepsziekten;

en ook de loonmatigingsbijdrage.

De werkgever heeft de mogelijkheid om het bedrag van de eenmalige premie te verdelen over 4 kwartalen in vier schijven van 200 EUR per volledig uur wekelijkse arbeidsduur-vermindering onder de 38 uur. Deze keuze is definitief en, indien de werknemer de onderneming verlaat voor het einde van de vier kwartalen, kan de werkgever de verminderingen die nog niet werden toegekend niet opeisen.

De opvolgingsvermindering

Deze tweede bijdragevermindering is gebonden aan het behoud van het systeem van collectieve arbeidsduurvermindering dat aanleiding heeft gegeven tot het recht op de eenmalige premie. Zij varieert in functie van het gemiddeld aantal uur per week dat wordt bereikt.

Zij beloopt :

  • 62,5 EUR wanneer de verminderde arbeidsduur 37 uur bereikt
  • 100 EUR wanneer de verminderde arbeidsduur 36 uur bereikt
  • 150 EUR wanneer de verminderde arbeidsduur 35 of minder uur bereikt.

Om dit bedrag te bepalen wordt de toegepaste arbeidsduur afgerond tot de bovenliggende eenheid. Zo zal een arbeidsduurvermindering van 37h20 tot 36u20 per week het recht openen op een driemaandelijkse bijdragevermindering van € 62,5.

Ze wordt toegestaan voor elke voltijdse werknemer tewerkgesteld op het einde van het kwartaal binnen een categorie die betrokken is bij het verminderd wekelijks arbeidsregime en waarvoor de werkgever voor minstens één werknemer de eenmalige vermindering heeft genoten.

Indien in de loop der tijd de werkgever de wekelijkse arbeidsduur wijzigt, wordt het bedrag van de opvolgingsvermindering er naar aangepast, zelfs indien deze wijziging de werkgever niet toelaat om te genieten van een nieuwe eenmalige premie.

In geval van opeenvolgende schommelingen van de arbeidsduur in de onderneming kan deze opvolgingsvermindering , evenals de eenmalige premie, geen twee keer worden toegestaan voor eenzelfde arbeidsduurvermindering en voor eenzelfde categorie werknemers. De verminderingen zullen in voorkomend geval enkel toegestaan worden voor een maatregel waarbij een latere vermindering een bijkomende arbeidsduurvermindering inhoudt voor de categorie werknemers die al van het voordeel genoten hebben.

Voorbeeld : een werkgever voert een verlaging van de arbeidsduur in van 38u naar 36u per week. Hij geniet dus van een eenmalige vermindering van 2 x 800 EUR per betrokken werknemer en daarna van de opvolgingsvermindering van 100 EUR.
Indien hij later terug verhoogt tot 37u per week om daarna weer te verlagen naar 36u zal hij geen recht hebben op een nieuwe eenmalige premie en zal de opvolgingsvermindering verlaagd worden naar 62,5 EUR alvorens terug te stijgen tot 100 EUR vanaf het kwartaal dat volgt op de overgang naar 36h.
Een verlaging van de wekelijkse arbeidsduur naar 35h zal hem toestaan te genieten van een bijkomende eenmalige premie van 1 x 800 EUR en de opvolgingsvermindering wordt 150 EUR voor een lopende periode van 10 jaar vanaf de eerste toekenning van de opvolgingsvermindering.

Berekeningswijze voor deeltijdse werknemers

Deze beide verminderingen, de eenmalige premie en de opvolgingsvermindering, kunnen ook toegestaan worden voor bepaalde deeltijdse werknemers maar enkel voor diegene die hetzelfde aantal uren per week blijven presteren en waarvoor de bezoldiging werd herzien ingevolge het invoeren van een collectieve arbeidsduurvermindering voor de voltijdse werknemers in de onderneming.

In dit geval wordt het bedrag van beide verminderingen proportioneel herleid volgens de arbeidsduur en wordt bepaald met behulp van volgende formule :

B = A × D ∕ V

waarbij
  • B = het bedrag van de vermindering dat wordt toegestaan voor de deeltijdse werknemer in de loop van het kwartaal ;
  • A = het bedrag van de vermindering dat voor het lopend kwartaal wordt toegestaan voor de voltijdse werknemers die behoren tot dezelfde categorie als de betrokken deeltijdse werknemer;
  • D = de wekelijkse arbeidsduur van de deeltijdse werknemer;
  • V = de wekelijkse arbeidsduur van een voltijdse werknemer van dezelfde categorie, na de arbeidsduurvermindering.
De eenmalige vermindering voor de vierdagenweek

De vermindering bestaat uit een eenmalige premie van 400 EUR per werknemer die betrokken is bij de vierdagenweek. Het gaat om voltijdse werknemers die, op de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal van de invoering, in dit regime worden tewerkgesteld.

De werkgever heeft de mogelijkheid om het bedrag van deze eenmalige premie te spreiden over vier kwartalen in vier schijven van 100 EUR. Deze keuze is definitief en, indien de werknemer de onderneming verlaat voor het einde van de vier kwartalen, kan de werkgever de verminderingen die nog niet werden toegekend niet opeisen.

6. Toegelaten cumulaties

Deze verminderingen zijn cumuleerbaar met alle andere bijdrageverminderingen. Zij kunnen echter niet het bedrag van de voor elke werknemer verschuldigde patronale basisbijdragen overschrijden. In voorkomend geval dienen zij in die zin te worden verminderd.

  1. binnen de schoot van de onderneming :

    Wijziging van het arbeidsreglement overeenkomstig de beschikkingen van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen.

  2. bij de Inspectie der Sociale Wetten :

    Neerlegging van het gewijzigd arbeidsreglement en schriftelijke mededeling aan de Inspectie der Sociale Wetten van de plaats waar de onderneming is gevestigd, conform het model dat werd vastgelegd in het ministerieel besluit en dat verwijst naar hoofdstuk III van de wet van 10 augustus 2001.

    Als alles conform is, wordt het arbeidsreglement door de Inspectie der Sociale Wetten geregistreerd en wordt een specifiek registratienummer meegedeeld aan de werkgever.

    ! Behalve indien het gaat om een systeem van collectieve arbeidsduurvermindering dat werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 september 2001, kan de datum van inwerkingtreding van de collectieve arbeidsduurvermindering of de vierdagenweek, de datum van de dag, waarop de Inspectie der Sociale Wetten de werkgever schriftelijk op de hoogte gebracht heeft van het nummer dat werd toegekend aan het gewijzigd arbeidsreglement, niet voorafgaan !

    Meer informatie over de invoering van de arbeidsduurvermindering of de vierdagenweek en de te vervullen formaliteiten t.o.v. de ISW kan gevonden worden op de website van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid op het adres :

    De aan de ISW over te maken formulieren kunnen vanaf deze site gedownload worden.

  3. bij de RSZ :

    De werkgever moet het gewijzigd arbeidsreglement niet overmaken aan de RSZ maar enkel het aan het arbeidsreglement toegekende registratienummer meedelen en op de kwartaalaangifte de werknemers aanduiden die betrokken zijn bij de vermindering op de manier zoals hieronder wordt aangeduid.

    De RSZ maakt de door de werkgevers ingediende aanvragen tot vermindering over aan de ISW, die ermee belast is de gegrondheid na te zien.

AANGIFTE
  1. Elektronische drager en print-out

    De E.S.S. die hun aangifte indienen via elektronische drager of print-out kunnen de benodigde gegevens vinden in de versie 021 van de handleiding betreffende het overmaken van personeelsstaten op elektronische drager.

  2. Officieel model

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaat dienen volgende gegevens vermeld te worden bij elk van de betrokken werknemers :

      • in de kolom 13a :
        • de lettercode “ R2 ” voor de eenmalige vermindering van minder dan 38u per week berekend in één keer
        • de lettercode “ R3 ” voor de eenmalige vermindering van minder dan 38u per week berekend in 4 schijven
        • de lettercode “ R4 ” voor de opvolgingsvermindering van minder dan 38u per week
        • de lettercode “ R5 ” voor de eenmalige vermindering 4-dagenweek berekend in één keer
        • de lettercode “ R6 ” voor de eenmalige vermindering 4-dagenweek berekend in 4 schijven
      • op de eerste lijn van kolom 13b :
        het bedrag van de vermindering, eventueel herleid in geval van overschrijding van de voor de werknemer verschuldigde patronale basisbijdragen
      • op de tweede lijn van kolom 13b :
        de datum van inwerkingtreding van het regime van arbeidsduurvermindering of de vierdagenweek of, wanneer de arbeidsduurvermindering bij CAO werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 september 2001, de datum van de collectieve arbeidsovereenkomst
      • in de kolom 14 (gebruik makend van het benodigd aantal lijnen) :
        • het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren, voor en na de invoering van de arbeidsduurvermindering
        • het registratienummer van het arbeidsreglement dat is toegekend door de ISW of, wanneer de arbeidsduurvermindering bij CAO werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 september 2001, ofwel het nummer van het Paritair comité ofwel het registratienummer afgeleverd door de griffie van de Administratie voor collectieve arbeidsbetrekkingen indien de CAO werd afgesloten buiten een paritair orgaan.

      Indien de werkgever in meerde etappes is overgegaan tot de arbeidsduurvermindering, moet hij op zijn aangifte ook de registratienummers vermelden van de tussentijdse arbeidsreglementen met hun datum van inwerkingtreding en het aantal uren voor-na. Behalve voor de opvolgingsvermindering “R4”, waarvoor het laatste arbeidsreglement volstaat en voor de vermindering vierdagenweek “R5 of R6”kunnen er meerde nummers van arbeidsreglementen zijn en voor elk van deze moeten de nodige elementen vermeld worden, gebruik makend van het benodigd aantal lijnen.
      Er is plaats voorzien om maximum 2 nummers van arbeidsreglement in te vullen, in geval dit aantal wordt overschreden is het mogelijk om vanaf de website van de RSZ, bij het onderdeel "Onderrichtingen aan de werkgevers", een formulier te downloaden om de andere uitgevoerde wijzigingen in het kader van de arbeidsduurvermindering op te vermelden. Dit formulier kan ook bekomen worden bij de Controlediensten van de RSZ, op eenvoudige telefonische aanvraag op het nummer 02 509 34 16.

    2. Boekhoudramen.

      Het totaal van in kolom 13b van de personeelsstaten vermelde bedragen in functie van de « R1, R2, R3, R4, R5, R6 » moet overgebracht worden naar het Boekhoudraam II Bijdrageverminderingen, kader 6 met het werknemerskengetal 762.

WIJZIGINGEN
  1. Wijzigende personeelsstaten.

    De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten indienen op elektronische drager of print-out worden verzocht de handleiding betreffende het overmaken van personeelsstaten via elektronische drager te raadplegen.

    De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten volgende gegevens vermelden bij elke werknemer betrokken bij de aanvraag tot wijziging :

    • in de kolom 13a :
      • de lettercode “ R2 ” voor de eenmalige vermindering van minder dan 38u per week berekend in één keer
      • de lettercode “ R3 ” voor de eenmalige vermindering van minder dan 38u per week berekend in 4 schijven
      • de lettercode “ R4 ” voor de opvolgingsvermindering van minder dan 38u per week
      • de lettercode “ R5 ” voor de eenmalige vermindering 4-dagenweek berekend in één keer
      • de lettercode “ R6 ” voor de eenmalige vermindering 4-dagenweek berekend in 4 schijven
    • op de eerste lijn van kolom 13b :
      het bedrag van de vermindering, eventueel herleid in geval van overschrijding van de voor de werknemer verschuldigde patronale basisbijdragen of de aanpassing van dit bedrag voorafgegaan door het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
    • op de tweede lijn van kolom 13b :
      de datum van inwerkingtreding van het regime van arbeidsduurvermindering of de vierdagenweek of, wanneer de arbeidsduurvermindering bij CAO werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 september 2001, de datum van de collectieve arbeidsovereenkomst
    • in de kolom 14 (gebruik makend van het benodigd aantal lijnen) :
      • het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren, voor en na de invoering van de arbeidsduurvermindering
      • het registratienummer van het arbeidsreglement dat is toegekend door de ISW of, wanneer de arbeidsduurvermindering bij CAO werd ingevoerd tussen 1 januari 2001 en 30 september 2001, ofwel het nummer van het Paritair comité ofwel het registratienummer afgeleverd door de griffie van de Administratie voor collectieve arbeidsbetrekkingen indien de CAO werd afgesloten buiten een paritair orgaan.
  2. Wijzigende berichten

    In geval van wijziging van deze vermindering, dient het volgende vermeld te worden :

    • in kolom 3 : werknemerscode 762
    • in kolom 4 : het totaal van in kolom 13b van de personeelsstaten vermelde bedragen in functie van de codes « R1, R2, R3, R4, R5, R6 », voorafgegaan door het teken « min » indien het om een creditwijziging gaat of het teken « plus » indien het om een debetwijziging gaat.

Het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (Belgisch staatsblad van 12 januari 2002) schaft het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 af, dat de “dienstenbanen” of “Smetbanen” regelde.

Nieuwe aanwervingen in het kader van deze maatregel zijn niet meer toegestaan vanaf 1 januari 2002, maar de reeds toegestane voordelen blijven van toepassing gedurende de erkenningsperiode van het project, die maximaal 3 jaar beloopt. De projecten die aflopen na 31 december 2001 kunnen niet meer verlengd worden.

Het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (Belgisch staatsblad van 12 januari 2002) stelt een nieuwe vermindering in, die voor het grootste gedeelte het voordeelbanenplan en de maatregelen tot activering van de werkloosheidsuitkeringen vervangt.
Deze maatregel heeft als doel de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden te bevorderen, vooral vanaf de leeftijd van 45 jaar.

Zij treedt in werking vanaf 1 januari 2002 en is toepasbaar voor de aanwervingen vanaf deze datum.

Voor een gedetailleerde omschrijving van de maatregel kunnen de erkende sociale secretariaten zich wenden tot de Algemene Onderrichtingen voor werkgevers (Deel 3, Titel 4, Hoofdstuk 28).

Het schema hieronder bevat de belangrijkste toegekende voordelen die variëren naargelang de leeftijd van de werkzoekende en zijn toestand ten opzichte van de werkloosheid.

Toestand van de werkzoekende voorafgaand aan de indienstneming Duur van inschrijving als werkzoekende Vermindering van sociale bijdragen

RSZ
Werkuitkering

RVA
% Duur Bedrag Duur
minder dan 45 jaar
niet-werkende werkzoekende 12 maanden tijdens de 18 voorafgaande kalendermaanden 75% Kwartaal van aanwerving + 4 Nihil
50% 4 volgende kwartalen
24 maanden tijdens de 36 voorafgaande kalendermaanden 100% Kwartaal van aanwerving + 4 Nihil
75% 4 volgende kwartalen
ook volleding uitkerings-gerechtigd werkloze 24 maanden tijdens de 36 voorafgaande kalendermaanden 100% Kwartaal van aanwerving + 4 500 EUR maximum (prorata indien deeltijds) maand van aanwerving + 35 maanden
75% 4 volgende kwartalen
minstens 45 jaar
niet-werkende werkzoekende 6 maanden tijdens de 9 voorafgaande kalendermaanden 75% Kwartaal van aanwerving + 4 Nihil
50% 16 volgende kwartalen
12 maanden tijdens de 18 voorafgaande kalendermaanden 100% Kwartaal van aanwerving + 4 Nihil
75% 16 volgende kwartalen
24 maanden tijdens de 36 voorafgaande kalendermaanden 100% Kwartaal van aanwerving + 4 Nihil
75% 16 volgende kwartalen
également chômeur complet indemnisé 6 maanden tijdens de 9 voorafgaande kalendermaanden 75% Kwartaal van aanwerving + 4 500 EUR maximum (prorata indien deeltijds) maand van aanwerving + 11 maanden
50% 16 volgende kwartalen
12 maanden tijdens de 18 voorafgaande kalendermaanden 100% Kwartaal van aanwerving + 4 500 EUR maximum (prorata indien deeltijds) maand van aanwerving + 11 maanden
75% 16 volgende kwartalen

Er bestaan bepaalde gelijkstellingen aan een periode van inschrijving als werkzoekende.
Meer informatie kan bekomen worden bij het werkloosheidsbureau dat als enige bevoegd is om de duur vast te stellen.

Bijzonderheden :
  • de voordelen worden niet toegekend voor de werknemer die opnieuw wordt aangeworven door dezelfde werkgever binnen een periode van 12 maanden als de werkgever reeds genoten heeft van de vermindering Banenplan voor de betrokken werknemer behalve in het kader van een doorstromingsprogramma.
  • Wanneer een werkgever reeds genoten heeft van het Activaplan voor een werknemer die opnieuw wordt aangeworven binnen een periode van 12 maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, dan worden deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd voor de vaststelling van het percentage van de vermindering, voor de duur van de toekenning en voor de werkuitkering. De periode die tussen de twee contracten ligt verlengt de periode, gedurende dewelke de voordelen worden toegekend, niet.
  • Wanneer een werknemer wordt aangeworven in het kader van een doorstromingsprogramma verschillen de voorwaarden om te genieten van de volgende verminderingen :
Doorstromingsprogramma
Situatie van de werknemer voorafgaand aan de aanwerving in het kader van een doorstromingsprogramma Voorwaarden Vermindering van sociale bijdragen

R.S.Z.
Integratie-Uitkering

R.V.A.
% Duur
Minder dan 25 jaar
Rechthebbende op wachtuitkeringen of werkloosheid-uitkeringen sedert : Minstens 9 maanden zonder onderbreking 75% Kwartaal van aanwerving + 4 Zich wenden tot R.V.A.
50% 4 volgende kwartalen
Minder dan 45 jaar
Rechthebben op wachtuitkeringen sedert  : Minstens 12 maanden zonder onderbreking 75% Kwartaal van aanwerving + 4 Zich wenden tot R.V.A.
50% 4 volgende kwartalen
Rechthebbende op werkloosheidsuitkeringen sedert : Minstens 24 maanden zonder onderbreking 100% Kwartaal van aanwerving + 4 Zich wenden tot R.V.A.
75% 4 volgende kwartalen
Minstens 45 jaar
Rechthebben op wachtuitkeringen sedert : Minstens 12 maanden zonder onderbreking 75% Kwartaal van aanwerving + 4 Zich wenden tot R.V.A.
50% maximum 4 (of) 8) kwartalen, naargelang ze gedekt zijn door het doorstromings-programma
Rechthebbende op werkloosheidsuitkeringen sedert : Minstens 24 maanden zonder onderbreking 100% Kwartaal van aanwerving + 4 Zich wenden tot R.V.A.
75% maximum 4 (of) 8) kwartalen, naargelang ze gedekt zijn door het doorstromings-programma

Hoewel ten laste van de RVA, maken zowel de werkuitkering toegestaan in het kader van het Activaplan als de integratie-uitkering toegestaan in het kader van een doorstromingsprogramma deel uit van het brutoloon van de werknemer en zijn onderworpen aan de sociale bijdragen die door de werkgever moeten gestort worden. Ze worden slechts door de werkgever ingehouden bij de betaling van het nettoloon.

Toegelaten cumulaties

De bijdragevermindering voorzien in het Activaplan is enkel cumuleerbaar, voor een zelfde werknemer, met de verminderingen toegekend in het kader van :

  • de algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week;
  • de algemene arbeidsduurvermindering tot minder dan 38 uren per week ;
  • de instelling van de vierdagenweek ;
  • de aanwerving na het beëindigen van een startbaanovereenkomst (vermindering van 10%)

Ingeval van cumulatie mag het totale bedrag van de verminderingen, het bedrag van de patronale bijdragen verschuldigd voor elke betrokken werknemer, niet overschrijden. Indien er sprake is van overschrijding moet het bedrag van één van deze vier verminderingen worden verlaagd.

Het koninklijk besluit van 9 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 19 december 2002) tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 2001 ter bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden voert een inhaalprocedure in om te kunnen genieten van de vermindering ingeval van een laattijdige aanvraag van de werkkaart.

Wanneer de aanvraag van de werkkaart bij het werkloosheidsbureau wordt ingediend buiten de termijn van 30 dagen na de indiensttredingdatum zal de werknemer het recht openen op de vermindering in het kader van Activaplan vanaf het kwartaal volgend op het kwartaal van de indiening van de aanvraag. De duur van de vermindering wordt echter berekend vanaf de werkelijke indiensttredingdatum van de werknemer.

Het koninklijk besluit van 11 juli 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 juli 2002) en het koninklijk besluit van 14 november 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 november 2002) tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie en een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp, die worden tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van een tijdelijke vermindering van werkgeversbijdragen, breidt het voordeel van de vermindering voorzien bij artikel 17 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 ter bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden, uit tot deze 2 types van werknemers, vanaf 1 oktober 2002.

Opdat de werkgever zou kunnen genieten van de vermindering voorzien in het kader van het Activaplan voor dit type werknemer moet het OCMW de identiteit van de werknemer tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma, meedelen aan de RVA.

Bij de RSZ wordt deze vermindering Activaplan aangegeven met de verminderingscodes B7 of B8 naar gelang het geval.

Het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (Belgisch Staatsblad van 11 april 2003) stelt vanaf 1 april 2003 de langdurig niet actieven gelijk aan volledig uitkeringsgerechtige werklozen voor de toepassing van het Activaplan. Te weten:

  • De werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen werd geschorst als gevolg van langdurige werkloosheid;
  • De werkzoekenden die zich willen inschakelen of herinschakelen op de arbeidsmarkt en die het bewijs leveren dat zij gedurende hun beroepsloopbaan ten minste 624 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering hebben gepresteerd.
  • De werkzoekenden die een zelfstandige activiteit hebben uitgeoefend en stopgezet;
  • De werkzoekenden jonger dan 25 jaar die niet meer schoolplichtig zijn en die niet één van de studies beëindigd hebben bedoeld in artikel 36, §1, 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991.

Dit zelfde koninklijk besluit voert vanaf 1 april 2003 een specifieke vermindering in voor de werknemers die slachtoffer zijn van een sluiting van een onderneming, de vereiste duur van werkloosheid werd verminderd.

Specifieke vermindering in voor de werknemers die slachtoffer zijn van een sluiting van een onderneming
Situatie van de werknemer de dag voor de aanwerving Duur van inschrijving als werkzoekende Vermindering van sociale bijdragen

RSZ
Werkuitkering

RVA
% Duur Bedrag Duur
Jonger dan 45 jaar
Werkloze ten gevolge van een sluiting van onderneming 6 maanden in de 9 voorafgaande kalendermaanden 75% Kwartaal van aanwerving + 4 500 EUR maximum (prorata indien deeltijds) Maand van aanwerving + 35 maanden
50% 4 volgende kwartalen
Ten minste 45 jaar
Werkloze ten gevolge van een sluiting van onderneming 6 maanden in de 9 voorafgaande kalendermaanden 75% Kwartaal van aanwerving + 4 500 EUR maximum (prorata indien deeltijds) Maand van aanwerving + 35 maanden
50% 16 volgende kwartalen

De procedure om te genieten van de vermindering is dezelfde als deze voorzien voor de andere werkzoekenden in het kader van het Activaplan. Een werkkaart is altijd vereist en men moet gebruik maken van de verminderingscode 1111 in de DmfA.

  1. Bij de RVA :

    Om te kunnen genieten van de bijdragevermindering en/of van de werkuitkering, moet de werknemer in het bezit zijn van een werkkaart die zijn hoedanigheid als werkzoekende en, in voorkomend geval, van uitkeringsgerechtigd werkloze attesteert alsook het type voordeel waarop hij het recht opent :

    • ofwel heeft de werkzoekende reeds een werkkaart bekomen bij het werkloosheidsbureau van de R.V.A. waarvan hij afhangt en is deze kaart nog steeds geldig (de geldigheid van de werkkaart is 3 maanden en is hernieuwbaar) ;
    • ofwel, dient de werkgever zelf een aanvraag in bij het werkloosheidsbureau bevoegd voor de woonplaats van de werkzoekende, binnen de 30 dagen volgend op de dag van indiensttreding.
      ! Opgelet : indien de aanvraag wordt ingediend buiten de gestelde termijn zal geen van de twee voordelen (bijdragevermindering en werkuitkering) nog kunnen toegekend worden !

    Deze verplichting om een werkkaart aan te vragen is eveneens van toepassing indien het gaat om een verlenging van een tewerkstelling gelijkgesteld aan een periode van inschrijving als werkzoekende (startbaanovereenkomst, Smetbanen, doorstromingsprogramma…)

    Opmerking : voor de werknemers aangeworven in het kader van een doorstromingsprogramma, is de werkkaart niet nodig maar zijn er andere te vervullen formaliteiten bij de R.V.A. en de federale of regionale instanties.

  2. bij de R.S.Z. :

    De R.V.A. maakt aan de R.S.Z. de gegevens over met betrekking tot de afgeleverde werkkaarten en de werknemers aangeworven in het kader van een doorstromingscontract.

    De werkgever moet de werkkaarten niet overmaken aan de R.S.Z. maar enkel de betrokken werknemers voor de vermindering aanduiden op de kwartaalaangifte op de volgende wijze.

AANGIFTEN
  1. Elektronische drager en print-out.

    De E.S.S. die hun aangifte indienen via elektronische drager of print-out kunnen de benodigde gegevens vinden in de versie 021 van de handleiding betreffende het overmaken van personeelsstaten op elektronische drager.

  2. Officieel model

    1. Personeelsstaten.

      Op de personeelsstaat dienen volgende gegevens vermeld te worden bij elk van de betrokken werknemers :

      • in de kolom 13a:
        • ofwel de lettercode « B7 » gedurende de gehele periode van de vermindering indien het gaat om een werknemer voor wie de vermindering van 75 % toepasbaar is voor het eerste jaar.
        • ofwel de lettercode « B8 » gedurende de gehele periode van de vermindering indien het gaat om een werknemer voor wie de vermindering van 100 % toepasbaar is voor het eerste jaar.
      • op de eerste lijn van de kolom 13b
        het bedrag van het brutoloon (aan 108% voor de handarbeiders) vermenigvuldigd met het percentage vermindering waarop de werknemer recht heeft
      • op de tweede lijn van de kolom 13b
        De indiensttredingsdatum van de werknemer of indien het gaat over een vervolg op een tewerkstelling gelijkgesteld aan een periode van inschrijving als werkzoekende, de begindatum van de vermindering.
    2. Boekhoudramen.

      Het totaal van de bedragen voor de codes B7 en B8 die vermeld worden in kolom 13b van de personeelsstaten dient overgebracht te worden naar het Boekhoudraam II Bijdrageverminderingen, « Vermindering van de patronale bijdragen ter bevordering van de tewerkstelling » met het gepaste werknemers-kengetal : 116, 117, 596 of 597 en het bedrag van de vermindering, berekend volgens de aangegeven bijdragevoet.

WIJZIGINGEN.
  1. Wijzigende personeelsstaten.

    De E.S.S. die hun wijzigende personeelsstaten indienen op elektronische drager of print-out worden verzocht de handleiding betreffende het overmaken van personeelsstaten via elektronische drager te raadplegen.

    De E.S.S. die papieren wijzigende personeelsstaten gebruiken moeten volgende gegevens vermelden bij elke werknemer betrokken bij de aanvraag tot wijziging :

    • In de kolom 13a :
      • de lettercode « B7 » voor de werknemers voor wie de vermindering van 75% toepasbaar is gedurende het eerste jaar
      • de lettercode « B8 » voor de werknemers voor wie de vermindering van 100% toepasbaar is gedurende het eerste jaar
    • op de eerste lijn van de kolom 13b :
      Het bedrag van het brutoloon (aan 108% voor de handarbeiders) vermenigvuldigd met het percentage vermindering waarop de werknemer recht heeft of de aanpassing van dit bedrag voorafgegaan door het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.
    • op de tweede lijn van de kolom 13b
      De indiensttredingsdatum van de werknemer of indien het gaat om een vervolg op een tewerkstelling gelijkgesteld aan een periode van inschrijving als werkzoekende, de begindatum van de vermindering.
  2. Wijzigende berichten.

    In geval van wijziging van deze vermindering, dient het volgende vermeld te worden :

    • in kolom 3 : werknemerscodes 116, 117, 596 of 597
    • in kolom 4 : het totaal van de bedragen die aangeduid zijn als berekeningsbasis in kolom 13b van de personeelsstaten met vermelding van de codes « B7 » en « B8 », voorafgegaan door het teken « plus » indien het gaat om een aanvraag tot creditwijziging of het teken « min » indien het gaat om een aanvraag tot debetwijziging.

Het koninklijk besluit van 11 juli 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 juli 2002) en het koninklijk besluit van 14 november 2002 (Belgisch staatsblad van 29 november 2002) tot vaststelling van de tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie en een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp, die worden tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van een tijdelijke vermindering van werkgeversbijdragen, breiden het voordeel van de vermindering voorzien voor werkgevers erkend in het kader van de sociale inschakelingseconomie, uit tot deze 2 types van werknemers, vanaf 1 oktober 2002.

Het betreft de werkgevers voorzien bij artikel 1, §1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, §1, alinea 3,m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen.

Het koninklijk besluit van 4 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis , derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen (Belgisch Staatsblad van 24 december 2002) breidt het toepassingsgebied van de SINE tewerkstelling en de daaraan verbonden bijdragevermindering uit tot de volgende werkgevers :

  • De sociale verhuurkantoren bedoeld bij de ordonnantie van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 februari 1998 tot oprichting van sociale verhuurkantoren en bij het besluit van 19 november 1998;
  • De agentschappen voor sociale huisvesting bedoeld bij het besluit van de Waalse regering van 17 maart 1999 houdende erkenning van agentschappen voor sociale huisvesting, gewijzigd bij het besluit van 13 december 2001;
  • De sociale verhuurkantoren bedoeld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 1997 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren;
  • De openbare vastgoedmaatschappijen bedoeld bij de ordonnantie van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 9 september 1993 houdende de wijziging van de Huisvestingscode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en betreffende de sector van de Sociale Huisvesting;
  • De sociale huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Vlaamse Raad van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;
  • De openbare huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 29 oktober 1998 houdende de Waalse Huisvestingscode;
  • De invoegbedrijven en invoegafdelingen erkend krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 2001 en 7 december 2001.

Deze verminderingen worden aangegeven op dezelfde manier als de verminderingen voor de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, te weten:

  1. Personeelsstaten

    de lettercode “ BC ” in 4/2002 (code 1142 vanaf 1/2003)
    gevolgd door het bedrag van de bezoldiging aan 100 % (aan 108 % voor de handarbeiders) waarop de vermindering wordt berekend.

  2. Op het boekhoudraam voor 4/2002

    het totaal bedrag van de berekeningsbasissen aangegeven onder code BC overgedragen naar de werknemerskengetallen 116 of 117 (handarbeiders met of zonder loonmatiging) en 596 of 597 (bedienden met of zonder loonmatiging).

Artikel 8 van Titel III van de Programmawet (II) van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) voert vanaf 1 april 2003, een vermindering van werkgeversbijdragen in specifiek voor de erkende onthaalouders. Zij bestaat uit een vrijstelling van de gewone werkgeversbijdragen op een gedeelte van het fictieve loon genaamd franchise.

De basisfranchise (Fb) is vastgesteld op 2270,01 EUR.

  • Voor een voltijdse onthaalouder (494 u/kw) bedraagt de vermindering

    Fb × basisbijdragevoet

    Zij beloopt 2270,01 x 31,95%, zijnde 725,27 EUR.

  • Voor een onthaalouder met onvolledige prestaties

    F = Fb × µ × β

    waarbij
    • Fb = 2270,01 EUR
    • µ = H ∕ 494 (H= aantal aangegeven fictieve uren in het kwartaal), het resultaat afgerond op 2 decimalen
    • β = 1,25

    Als µ lager is dan 0,33 wordt geen vermindering toegestaan.
    Zoniet is de vermindering gelijk aan de franchise F vermenigvuldigd met de basisbijdragevoet (31,95%)

De vermindering voor onthaalouders wordt aangegeven met de verminderingscode 1521.

Ingevolge de aanpassing van de solidariteitsbijdrage voor beroepsziekten wordt het percentage dat dient voor de berekening van de bijdragevermindering voor onthaalouders 31,85% vanaf het 4de kwartaal 2005.

De Programmawet van 24 december 2002 (I) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) voert een bijdragevermindering in specifiek voor de artiesten die worden aangegeven als loontrekkenden. Het koninklijk besluit van 23 juni 2003 houdende maatregelen inzake de vermindering van de socialezekerheidsbijdragen verschuldigd voor de kunstenaar (Belgisch Staatsblad van 30 juni 2003) verduidelijkt de modaliteiten.

Deze vermindering is van toepassing op de artiesten zoals hierboven gedefinieerd als ze zijn aangeworven met een arbeidsovereenkomst of gelijkgesteld zijn met loontrekkenden.

Het gaat om een uitsluiting van de volgende werkgeversbijdragen:

  • pensioenen
  • ziekte- en invaliditeitsverzekering (gezondheidszorg en uitkeringen)
  • werkloosheid (maar niet de bijzondere bijdrage van 1,60%)
  • kinderbijslag
  • beroepsziekten
  • arbeidsongevallen
  • loonmatigingsbijdrage

op basis van een forfaitair deel van het gemiddeld dag- en/of uurloon voor de artiesten.

Dit forfaitaire bedrag uitgesloten van de bijdragen is vastgesteld op 35,00 EUR van het gemiddeld dagloon of op 4,50 EUR van het gemiddeld uurloon.

De berekening van de vermindering gebeurt per tewerkstelling zoals gedefinieerd voor de DMFA.

  1. Men begint met het bepalen van:

    • Het gemiddeld dagloon van de tewerkstelling dat gelijk is aan

      W ∕ J

      Waarbij
      • J = het aantal dagen van het kwartaal per tewerkstellingslijn aangegeven met de prestatiecodes 1, 5 en 20 met uitsluiting van de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding (looncode 3).
        Indien de werknemer wordt tewerkgesteld als uitzendkracht, wordt J verhoogd met 1 per occasionele gebruiker waarvoor de werknemer prestaties verricht op dezelfde dag bovenop de eerste occasionele gebruiker.
      • W = de som van de vergoedingen aan 100 % met uitzondering van de verbrekingsvergoedingen en de eindejaarspremie uitbetaald door derden. M.a.w., de vergoedingen aangegeven voor de tewerkstelling onder de codes 1, 2, 4 en 5.

      Het resultaat van de deling wordt afgerond op de dichtstbijzijnde cent, waarbij 0,5 cent wordt afgerond naar 1 cent.

    • of indien er uren worden aangegeven, is het gemiddeld uurloon gelijk aan

      W ∕ H

      waarbij
      • H = het aantal uren aangegeven onder de prestatiecodes 1, 5 en 20 met uitzondering van deze gedekt door een verbrekingsvergoeding (looncode 3).
      • W = de som van de vergoedingen aan 100 % met uitzondering van de verbrekingsvergoedingen en de eindejaarspremie uitbetaald door derden. M.a.w., de vergoedingen aangegeven voor de tewerkstelling onder de codes 1, 2, 4 en 5.

      Het resultaat van de deling wordt afgerond op de dichtstbijzijnde cent, waarbij 0,5 cent wordt afgerond naar 1 cent.

    • Het fictief forfaitair dagloon is gelijk aan

      Som van de GGMMI van het kwartaal ∕ 65

      Het resultaat van de deling wordt afgerond op de dichtstbijzijnde eurocent, waarbij 0,5 eurocent wordt afgerond naar 1 cent.

      Voor het 3de kwartaal 2003 is het fictief forfaitair dagloon gelijk aan 54,75 EUR

    • en indien er uren worden aangegeven, is het fictief forfaitair uurloon gelijk aan

      som van de GGMMI van het kwartaal ∕ 494

      Het resultaat van de deling wordt afgerond op de dichtstbijzijnde cent, waarbij 0,5 cent wordt afgerond naar 1 cent.

      Voor het 3de kwartaal 2003 en tot de volgende indexatie van het GGMMI is het fictief forfaitair uurloon gelijk aan 7,20 EUR

  2. Om na te gaan of de artiest het recht opent op de vermindering wordt het gemiddeld dagloon of gemiddeld uurloon vergeleken met het fictief gemiddeld dagloon of uurloon.
    Als het gemiddeld dagloon minstens gelijk is aan het fictief gemiddeld dagloon of als het gemiddeld uurloon minstens gelijk is aan het fictief gemiddeld uurloon kan de artiest genieten van de bijdragevermindering, anders niet.

  3. Men bepaalt dan het uitgesloten bedrag van de bijdragen dat gelijk zal zijn aan:

    • als het gemiddeld dagloon minstens gelijk is aan het fictief gemiddeld dagloon,

      35,00 EUR × J

    • als het gemiddeld dagloon kleiner is dan het fictief forfaitair dagloon maar het gemiddeld uurloon is minstens gelijk aan het fictief forfaitair uurloon,

      4,50 EUR × H

    Dit vastgestelde bedrag wordt verhoogd tot 108% omdat de werknemers de bijdrage voor jaarlijkse vakantie verschuldigd zijn (type van de bijdragen = 1).

  4. De berekening van de vermindering is als volgt:

    uitgesloten bedrag × toepasbare bijdragevoet in functie van de combinatie CAT + WK

Deze vermindering is enkel cumuleerbaar met de Sociale Maribel en de vermindering toegestaan in het kader van collectieve arbeidsduurvermindering of de invoering van de vierdagenweek (1345, 1346, 1351, 1352 en 1353). Hierbij mag het bedrag van de basiswerkgeversbijdragen niet worden overschreden.

Op de aangifte via filetransfer moet het op deze manier verkregen verminderingsbedrag onder 4) aangegeven worden met de code 1531, die hiervoor werd gecreëerd.Geen enkel ander gegeven wordt gevraagd. Op de portaalsite wordt de vermindering automatisch berekend indien deze wordt aangevinkt.

Indien de specifieke vermindering voor artiesten niet wordt toegepast mogen andere verminderingen worden aangevraagd als de werkgever of werknemer binnen het toepassingsgebied vallen en de vereiste voorwaarden zijn vervuld.

Een nog te verschijnen koninklijk besluit versterkt de bijdragevermindering waarvan kunstenaars, aangegeven bij de RSZ, genieten.

Vanaf het derde kwartaal 2004 bedragen de forfaitaire bedragen die vrijgesteld zijn van bijdragen:

  • 55,67 EUR van het gemiddelde dagloon
  • of 7,33 EUR van het gemiddelde uurloon
    met een maximum van 50 dagen of 380uren vrijgesteld per kwartaal.

Deze bedragen moeten al gebruikt worden bij de berekening van de vermindering vanaf 3/2004.

Ingevolge de indexering, bedraagt het bedrag van het gewaarborgd minimummaandinkomen 1210,00 euro vanaf 1 oktober 2004.
Bijgevolg moeten het fictief forfaitair gemiddeld dagloon en het fictief forfaitair gemiddeld uurloon, die gebruikt worden voor de berekening van de vermindering voor artiesten, aangepast worden zodat dit vanaf het vierde kwartaal 2004 wordt:

  • 55,85 € voor het fictief forfaitair dagloon
  • en 7,35 € voor het fictief forfaitair uurloon

Het koninklijk besluit van 3 juli 2005 (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juni 2003 inzake de vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd voor de kunstenaar bevestigt de versterking, vanaf 1 juli 2004, van de vermindering van bijdragen waarvan de artiesten, aangegeven bij de RSZ genieten, zoals aangekondigd in de IESS van 3/2004.

Vanaf de aangifte van het derde kwartaal 2004 moeten de forfaitaire bedragen verhoogd worden tot

  • 55,67 € ( × 108% als JV privé-sector) van het gemiddeld dagloon
  • of 7,33 € ( × 108 % als JV privé-sector) van het gemiddeld uurloon
    met een maximum van 50 dagen of van 380 uren vrijgesteld per kwartaal.

Anderzijds werd als gevolg van de indexering het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen verhoogd tot 1234,20 € vanaf 1 augustus 2005.
Bijgevolg moeten het fictief forfaitair gemiddeld dagloon en het fictief forfaitair gemiddeld uurloon, die gebruikt worden voor de berekening van de vermindering voor artiesten, aangepast worden zodat dit
vanaf het derde kwartaal 2005 wordt:

  • 56,59 € voor het fictief forfaitair dagloon
  • en 7,45 € voor het fictief forfaitair uurloon

Ingevolge de indexering wordt het GGMMI gebracht op € 1234,20 vanaf 1 augustus 2005.
Hierdoor moet het forfaitair fictief dagloon en het forfaitair fictief uurloon dat gebruikt wordt voor de berekening van de bijdragevermindering eigen aan de artiesten aangepast worden en de bedragen worden vanaf het 4de kwartaal 2005 de volgende :

  • € 56,96 voor het forfaitair fictief dagloon
  • € 7,50 voor het forfaitair fictief uurloon

Als gevolg van de indexering wordt het GGMMI gebracht op € 1258,91 vanaf 1 oktober 2006.
Hierdoor moet het forfaitair fictief dagloon en het forfaitair fictief uurloon dat gebruikt wordt voor de berekening van de bijdragevermindering eigen aan de artiesten aangepast worden en de bedragen worden vanaf het 4de kwartaal 2006 de volgende:

  • € 58,10 voor het forfaitair fictief dagloon
  • € 7,65 voor het forfaitair fictief uurloon

Ingevolge de aanpassing van het bedrag van het GGMMI dat verhoogd werd tot 1283,91 EUR vanaf 1 april 2007, moet het forfaitair fictief dagloon en het forfaitair fictief uurloon dat gebruikt wordt voor de berekening van de bijdragevermindering eigen aan de artiesten aangepast worden.

De bedragen worden van het tweede kwartaal 2007:

  • 59,26 € voor het forfaitair fictief dagloon
  • en 7,80 € voor het forfaitair fictief uurloon.

Ingevolge de aanpassing van het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen dat verhoogd werd tot € 1309,59 vanaf het eerste kwartaal 2008, moet het forfaitair fictief dagloon en het forfaitair fictief uurloon dat gebruikt wordt voor de berekening van de bijdragevermindering voor de artiesten, aangepast worden. Zij bedragen vanaf het 1e kwartaal 2008 :

  • € 60,44 voor het forfaitair fictief dagloon
  • en € 7,95 voor het forfaitair fictief uurloon

Ingevolge de indexering wordt het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen op 1.335,78 EUR gebracht vanaf 1 mei 2008.
Het fictief forfaitair dagloon en het fictief forfaitair uurloon dat wordt gebruikt voor de berekening van de bijdragevermindering voor de kunstenaars wordt bijgevolg aangepast en bedraagt vanaf het 2e kwartaal 2008 :

  • 61,25 EUR voor het fictief forfaitair dagloon en
  • 8,06 EUR voor het fictief forfaitair uurloon

Ingevolge de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het 2de kwartaal 2008 en al rekening houdend met de vermoedelijke indexsprong op 1 september 2008 moeten het fictief forfaitair dagloon en het fictief forfaitair uurloon die worden gebruikt voor de berekening van de bijdragevermindering voor de kunstenaars aangepast worden. Ze bedragen vanaf het 3e kwartaal 2008 :

  • 62,06 EUR voor het fictief forfaitair dagloon
  • en 8,17 EUR voor het fictief forfaitair uurloon

Als gevolg van de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het 3de kwartaal 2008 moeten het fictief forfaitair dagloon en het fictief forfaitair uurloon die worden gebruikt voor de berekening van de bijdragevermindering voor de kunstenaars aangepast worden. Ze bedragen vanaf het 4e kwartaal 2008:

  • 64,04 EUR voor het fictief forfaitair dagloon
  • en 8,43 EUR voor het fictief forfaitair uurloon

Vanaf 1 januari 2009 wordt een vereenvoudiging voorzien van de berekening van de vermindering voor kunstenaars door geen rekening meer te houden met het deel van de loonmatiging in de bijzondere bijdragen voor de bepaling van de toepasbare bijdragevoet voor de vermindering zoals reeds nu gebeurt voor de doelgroepverminderingen.

Dit laat toe te werken met één enkele en zelfde bijdragevoet in een bepaalde categorie zonder rekening te houden met het feit of de werkgever de bijzondere bijdrage van 1,69% of een bijzondere FSO-bijdrage verschuldigd is (verhoogde commerciële bijdrage, normale commerciële bijdrage, niet-commerciële en/of bijzondere).

Het bijdragevoetenbestand werd aangepast in afwachting van de bevestiging door een wettekst of reglementering.

Als gevolg van de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen tijdens het 3de kwartaal 2010 moeten het fictief forfaitair dagloon en het fictief forfaitair uurloon die worden gebruikt voor de berekening van de bijdragevermindering voor de kunstenaars aangepast worden.
Ze bedragen vanaf het 3de kwartaal 2010:

  • 64,46 EUR voor het fictief forfaitair dagloon
  • en 8,48 EUR voor het fictief forfaitair uurloon.

Vanaf het 4de kwartaal 2010 bedragen ze:

  • 65,32 EUR voor het fictief forfaitair dagloon
  • en 8,59 EUR voor het fictief forfaitair uurloon.

    De Programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) voegt de loonmatigingsbijdrage toe aan de werkgeversbijdragen waarvan de gesubsidieerde contractuelen, bedoeld in artikel 99 van de Programmawet van 30 december 1988, zijn vrijgesteld. Deze nieuwe vrijstelling gaat in vanaf 1 januari 2004.
    De basisbijdragevoeten die op deze werknemers van toepassing zijn, moeten per 1 januari 2004 worden aangepast.

    Er moet worden opgemerkt dat als het artikel 354 van de bovengenoemde Programmawet van 24 december 2002 de vrijstelling van de speciale bijdrage van 1,60 % (CT 855 of 857) voor de gesubsidieerde contractuelen heeft afgeschaft, het artikel 43 van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) deze opnieuw heeft ingevoerd.

    Ter herinnering, de gesubsidieerde contractuelen die van de maatregel genieten, moeten worden aangegeven aan de hand van de werknemerscodes 024, 025, 029, 484 of 485. De toepasbare basisbijdragevoeten voor de gesubsidieerde contractuelen houden rekening met de vrijstelling van bijdragen.

Het decreet van 25 april 2002 van het Waalse Gewest met betrekking tot de bijstand met het oog op de aanwerving van niet-tewerkgestelde werkzoekenden door de lokale, regionale en gewestelijke overheden, door welbepaalde werkgevers van de niet marktgebonden sector, de sector van het onderwijs en de marktsector hebben een aantal bestaande maatregelen in één enkel stelsel samengebracht waaronder de projecten PRIME, TCT, FBIE, ACS… .

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat niet alle werknemers die genieten van dit nieuwe stelsel ter bevordering van de tewerkstelling (A.P.E.) betrokken zijn bij de vermindering die wordt toegekend in toepassing van het artikel 99 van de Programmawet van 30 december 1988 voor de gesubsidieerde contractuele ambtenaren. Het toepassingsgebied van deze bijdragevermindering werd niet gewijzigd en blijft beperkt tot de werkgevers en werknemers die bedoeld zijn onder artikel 93 tot 101 van deze Programmawet van 30 december 1988.

Een werknemer die valt onder de vermindering bedoeld onder artikel 99 van de Programmawet van 30 december 1988 zal worden aangegeven met werknemerskengetal 024, 025, 029, 484 of 485 waarmee een verlaagde bijdragevoet overeenstemt.
De andere werknemers, onder wie deze van onder meer de privé-sector, moeten als gewone werknemers worden aangegeven zelfs wanneer, aan de andere kant, zij een recht op een tussenkomst A.P.E. bij het Waalse Gewest openen.

Hoofdstuk 7 van Titel IV van de Programmawet (I) van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) gewijzigd door de Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) alsook de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) en het Uitvoeringsbesluit van 16 mei 2003 (Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003) gewijzigd door het Uitvoeringsbesluit van de hoofdstukken 1, 2, 3 en 7 van titel II van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 3 februari 2004) harmoniseren en vereenvoudigen de vermindering van sociale zekerheidsbijdragen.

Het algemene principe dat leidt tot de harmonisering en de vereenvoudiging van de verminderingen is de verzameling in één enkel basissysteem volgens éénzelfde stramien en met een uniforme berekeningswijze van een reeks bestaande verminderingen. Het merendeel van de bestaande verminderingen wordt opgenomen in dit systeem door middel van overgangsbepalingen.

Zo kan elke werkgever voor elke werknemer, indien deze voldoet aan alle vereiste voorwaarden, genieten van de structurele vermindering berekend zoals vroeger in functie van de bezoldigingen en de prestaties van de werknemer en van een vermindering ten voordele van een doelgroep die berekend wordt vanaf een forfaitair verminderingsbedrag. .

U vindt een gedetailleerde beschrijving van deze maatregel in de Instructies aan de werkgevers.

! Alle verminderingen worden berekend per tewerkstellingslijn !

Het bedrag van de structurele vermindering en het forfait van de doelgroepvermindering worden verminderd pro rata de prestaties van de werknemer per tewerkstelling (µ) en vervolgens vermenigvuldigd met een correctiefactor (1/b) die afhankelijk is van de globale kwartaalprestaties (µ glob) van de werknemer.

Bepaling van de factor µ:
  • als de werknemer is aangegeven in dagen:

    µ = X ∕ (D × 13)

    waarbij
    • X = aangegeven dagen (zone 00063) met prestatiecodes 1, 2, 3, 4, 5, 12, 20 en 72 met uitzondering van de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding (looncode 3)
    • D = aantal dagen per week van het arbeidsregime (zone 00047)
  • als de werknemer is aangegeven met dagen en uren:

    µ = Z ∕ (U × 13)

    waarbij
    • Z = aangegeven uren ( zone 00064) met prestatiecodes 1, 2, 3, 4, 5, 12, 20 en 72 met uitzondering van de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding (looncode 3)
    • U = aantal uren per week van de maatpersoon (zone 00049).

wordt afgerond tot op het tweede cijfer na de komma waarbij 0,005 naar boven wordt afgerond.

Bepaling van de factor µ (glob):

µ(glob) = de som van de µ van ALLE tewerkstellingen (met inbegrip van de tewerkstellingen waarvoor geen enkele vermindering wordt gevraagd)

Bepaling van de factor 1 ∕ β :
  • als µ(glob) < 0,275 dan 1 ∕ β = 0

    ! deze regel is niet van toepassing voor:
    de werknemers tewerkgesteld bij erkende beschutte werkplaatsen (categorie 3 van de structurele vermindering, te weten werkgeverscategorieën 073,173 en 273), en vanaf 1 april 2004:

    • de voltijdse werknemers als zodanig aangegeven in de aangifte,
    • de deeltijdse werknemers van wie de gemiddelde arbeidsduur die contractueel voorzien is en aangegeven, minstens gelijk is aan de helft van de maatpersoon voor deze werknemers worden geen minimum prestaties opgelegd.
  • als 0,80 ≥ µ(glob) [ ≥ 0,275 ]* dan β = 0,80 en 1 ∕ β = 1,25

    * voor zover de uitzondering voorzien in de vorige alinea niet van toepassing is

  • als µ(glob) > 0,80 dan β = µ(glob) en 1 ∕ β = 1 ∕ µ(glob)

    !! 1 ∕ β wordt nooit afgerond!!

Nazicht van cumuls:

Per tewerkstelling van de werknemer kan de werkgever, indien de vereiste voorwaarden vervuld zijn, genieten van de structurele vermindering en één enkele doelgroepvermindering.

Geen enkele cumulatie met een andere vermindering is toegestaan behalve met de Sociale Maribel.

Berekening van het plafond van sociale bijdragen:

Het totaal van de aangevraagde verminderingen mag nooit het bedrag van de verschuldigde werkgeversbijdragen voor volgende stelsels overschrijden:

  • de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers;
  • de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging en uitkeringen;
  • de werkloosheid (maar niet de bijzondere bijdrage 1,60%);
  • de kinderbijslagen;
  • de beroepsziekten;
  • de arbeidsongevallen;
  • de loonmatigingsbijdrage (met uitzondering van het deel van de loonmatiging die inbegrepen is in de bijzondere bijdragen).

De plafondbijdragevoeten die toepasbaar zijn per werknemerskengetal voor een werkgeverscategorie zijn terug te vinden op de portaalsite in het bijdragevoetenbestand van het betrokken kwartaal.

Indien de werkgever behoort tot een sector die valt binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel en als de werknemer voldoet aan de toekenningsvoorwaarden voor de Sociale Maribel, dan wordt het plafond van de beschikbare bijdragen vooraf verminderd met het forfait van de Sociale Maribel overeenstemmend met het relatieve aandeel van de prestaties van een bepaalde tewerkstellingslijn in het geheel van de prestaties voor dat kwartaal m.a.w.:

Werkgeversbijdragen – (forfait SM × µ ∕ µ(glob))

Het forfait van de Sociale Maribel bedraagt heden € 288,18.

In geval van overschrijding moet eerst het bedrag van de doelgroepvermindering verlaagd worden en vervolgens het bedrag van de structurele vermindering.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat vanaf 1 april 2004 de ondergrens van 27,5% om te kunnen genieten van de structurele vermindering en de doelgroepverminderingen vervalt voor:

  • voltijdse werknemers die als dusdanig worden aangegeven
  • deeltijdse werknemers waarvan de contractueel voorziene en dusdanig aangegeven gemiddelde arbeidsduur ten minste de helft bedraagt van deze van de maatpersoon.

(cfr. IESS 1/2004, punt 2.28.02, Bepaling van de factor 1 ͫ β)

Geen enkele vermindering kan bekomen worden op het enkelvoudig vertrekvakantiegeld op het moment van de uitbetaling aan de werknemer (looncodes 7 of 11). Met deze bedragen wordt ook geen rekening gehouden in de loonmassa bij de berekening van het plafond van de sociale bijdragen.

Anderzijds wordt op het moment dat de vakantiedagen worden opgenomen bij de nieuwe werkgever, het deel van het enkelvoudig vertrekvakantiegeld dat voorheen werd uitbetaald door de vorige werkgever (looncode 12), niet in aanmerking genomen in de loonmassa bij de berekening van het plafond van de sociale bijdragen.

Toepassingsgebied:

Alle werknemers die onderworpen zijn aan het geheel der regelingen van:

  • de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers;
  • de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging en uitkeringen;
  • de werkloosheid;
  • de kinderbijslagen;
  • de beroepsziekten;
  • de arbeidsongevallen;
  • de jaarlijkse vakantie

en hun werkgevers.

Berekeningswijze:

Zelfde werkwijze als voor de oude structurele vermindering maar vereenvoudigd.
De structurele vermindering bestaat uit een forfaitair basisbedrag waaraan een lagelonencomponent wordt toegevoegd en (nieuwigheid) een hogelonencomponent.

Bepaling van de categorie waartoe de werknemer behoort:
  • categorie 1: werknemers die niet tot één van de twee volgende categorieën behoren;
  • categorie 2: werknemers tewerkgesteld door een werkgever die binnen het toepassingsgebied valt van de Sociale Maribel met uitzondering van de werkgevers onder het paritair comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp (PC 318.01 en 318.02) en zij die worden tewerkgesteld in een erkende beschutte werkplaats;
  • categorie 3: werknemers die worden tewerkgesteld in een erkende beschutte werkplaats (categorie 073, 173 en 273).
Bepaling van het loon (W):

W = aangegeven loon (aan 100%) voor de tewerkstelling (zone 00070) onder de looncodes 1, 2, 4 en 5

Voor de werknemerskengetallen waarvoor de eindejaarspremie wordt uitbetaald door een derde, wordt W vermenigvuldigd met 1,25 in het vierde kwartaal behalve voor de uitzendarbeiders voor wie W wordt vermenigvuldigd met 1,15 in het eerste kwartaal.

Het resultaat wordt afgerond op de dichtstbijzijnde cent (0,5 €c wordt 1€c)

Bepaling van het refertekwartaalloon (S)

S= W × ( 13 × D ∕ J ) als de werknemer wordt aangegeven met alleen dagen
S= W × ( 13 × U ∕ H ) als de werknemer wordt aangegeven met dagen en uren

  • J = dagen (zone 00063) met prestatiecodes 01, 03, 04, 05, 20 met uitzondering van de verbrekingsvergoedingen (looncode 03)
  • H = uren (zone 00064) met prestatiecodes 01, 03, 04, 05, 20 met uitzondering van de verbrekingsvergoedingen (looncode 03)
  • D= aantal dagen per week van het arbeidsregime (zone 00047)
  • U= gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon (zone 00049)

Afronding: het resultaat van deze berekeningen (13xD/J) en (13xU/H) wordt afgerond op het tweede cijfer na de komma waarbij 0,005 wordt afgerond tot 0,01.
Het resultaat van S wordt afgerond op de dichtstbijzijnde cent (0,5 €c wordt 1 €c)

Bepaling van het basisbedrag van de vermindering (R):

Eén enkele formule waarbij de factors F en a variëren naargelang de categorie waartoe de werknemer behoort:

R = F + α × (S0- S) + δ × (W-S1)

waarbij
  • S0 = het maximum loon om te genieten van de lagelooncomponent
  • S1 = het minimum loon om de sociale lasten te kunnen verlagen voor de hoge lonen

Vanaf 1/2004, zijn volgende bedragen van toepassing:

Categorie 1 R= 400,00 + 0,1750 × (5310,00-S) + 0,0173 × (W- 12000,00)
Categorie 2 R= 000,00 + 0,2706 × (5310,00-S) + 0,0173 × (W- 12000,00)
Categorie 3 R= 471,00 + 0,1750 × (5310,00-S) + 0,0173 × (W- 12000,00)

Opmerking: het resultaat van deze berekeningen (S0-S) en (W-S1) kan nooit negatief zijn en wordt in dat geval gelijk aan 0.
De resultaten van [a x (S0- S)] of van [ä x (W-S1)] worden afgerond op de dichtstbijzijnde eurocent (0,5 €c wordt 1 €c)

Berekening van de vermindering voor de tewerkstelling (Ps):

Ps = R × µ × 1 ∕ β

Ps wordt afgerond op de dichtstbijzijnde cent (0,5 €c wordt 1 €c)

Aangifte:
  • Op de aangiften ingediend via File transfer:
    het is het berekende verminderingsbedrag Ps, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de code 3000 die hiervoor werd gecreëerd. Geen enkel ander gegeven wordt gevraagd.

  • Op aangiften ingediend via de portaalsite:
    de vermindering wordt automatisch berekend wanneer ze wordt aangeduid.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat het koninklijk besluit van 21 januari 2004 tot uitvoering van de hoofdstukken 1, 2, 3 en 7 van titel II van de programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 3 februari 2004) voorzag dat, vanaf het eerste kwartaal 2005, het loonplafond S0 en de coëfficiënten alfa en delta zouden worden aangepast.

Bovendien zou een nog te verschijnen koninklijk besluit, het loonplafond S0 voor de categorie 3 (beschutte werkplaatsen) moeten verhogen.

Aldus zouden volgende bedragen moeten van toepassing zijn vanaf 1/2005:

Categorie 1 R= 400,00 + 0,1444 × (5870,71-S) + 0,0600 × (W- 12000,00)
Categorie 2 R= 000,00 + 0,2266 × (5870,71-S) + 0,0600 × (W- 12000,00)
Categorie 3 (onder voorbehoud) R= 471,00 + 0,1444 × (5988,12-S) + 0,0600 × (W- 12000,00)

Het koninklijk besluit van 10 november 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch staatsblad van 7 december 2005) bevestigt de verhoging van het loonplafond (S0) voor categorie 3 (beschuttende werkplaatsen) voor de berekening van de structurele vermindering vanaf 1 januari 2005.

Zoals aangekondigd in de OESS van 4/2004 zijn, vanaf 1/2005 volgende bedragen van toepassing :

Categorie 1 R= 400,00 + 0,1444 x (5870,71-S) + 0,0600 x (W- 12000,00)
Categorie 2 R= 000,00 + 0,2266 x (5870,71-S) + 0,0600 x (W- 12000,00)
Categorie 3 R= 471,00 + 0,1444 x (5988,12-S) + 0,0600 x (W- 12000,00)

Een koninklijk besluit, dat nog moet verschijnen, verhoogt het plafond van de lageloongrens S0 voor categorie 3 (beschutte werkplaatsen).

Vanaf 1/2006 is bijgevolg de volgende formule van toepassing :

Categorie 3 (onder voorbehoud) R= 471,00 + 0,1444 × (6157,78 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)

Dit bedrag moet reeds gebruikt worden bij de berekening van de structurele vermindering voor de aangifte vanaf het eerste kwartaal 2006.

Voor de werknemers die een eindejaarspremie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende (bijvoorbeeld een fonds voor bestaanszekerheid), wordt het kwartaalloon (W) verhoogd met 25% in het vierde kwartaal. Afwijkend hiervan is de verhoging slechts 15% voor de erkende interimkantoren en dit in het 1ste kwartaal.

De RSZ heeft, in samenwerking met de FOD WASO, de lijst van paritaire comités waarvoor een eindejaarspremie door een fonds voor bestaanszekerheid geactualiseerd. Het is op deze lijst dat de geautomatiseerde controles voor de structurele vermindering in DMFA voor 4/2006 gebaseerd zijn.

Kwartaal van toepassing Paritair comité Werkgeverscategorie Werknemerskengetal
4de kwartaal 125.02 XXX 015
4de kwartaal 125.03 XXX 015
4de kwartaal 1391 XXX 015
4de kwartaal 301.04 014 015, 495
4de kwartaal 301.05 014 015, 495
4de kwartaal 302 016 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 017 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 126 055 0152
4de kwartaal 317 060 0152
4de kwartaal 121 066 0152
4de kwartaal 121 166 0112, 0152
4de kwartaal 149.01 067 0152
4de kwartaal 140 083 0152
4de kwartaal 127 091 0152
4de kwartaal 132 093 0152
4de kwartaal 144 193 0152
4de kwartaal 145 094 0152
4de kwartaal 145 194 0152
4de kwartaal 145 294 0152
4de kwartaal 145 494 0152
4de kwartaal 314 123 0152, 4952
4de kwartaal 314 223 0152, 4952
1ste kwartaal 322 097 0152, 4952
1ste kwartaal 322 497 0152, 4952

1 met uitzondering van de stamnummers 597404-56 en 696789-79
2 behalve indien de zone “type leerling” (00055) is ingevuld

Een nog te verschijnen Koninklijk Besluit zou het loonplafond S0 moeten verhogen voor de categorie 3 (beschutte werkplaatsen).

Aldus zou vanaf 1/2007 volgende formule van toepassing zijn:

Categorie 3 (onder voorbehoud) R= 471,00 + 0,1444 × (6260,58 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)

Dit bedrag moet al gebruikt worden voor de berekening van de structurele vermindering vanaf de aangiften voor het 1ste kwartaal 2007

Invloed van het vertrekvakantiegeld op de structurele vermindering

Voor de berekening van het loon W, op het moment van de opname van de vakantiedagen, moet men rekening houden met het enkelvoudig vertrekvakantiegeld dat voorheen werd uitbetaald door de vorige werkgever (looncode 12).

Anderzijds, het enkelvoudig vertrekvakantiegeld wordt niet in aanmerking genomen op het moment van de betaling (looncode 7 of 11). Het is ook niet mogelijk om op dit bedrag een vermindering te krijgen.

  1. Het koninklijk besluit van 26 april 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad 1 juni 2007) bevestigt de verhoging van het loonplafond S0 voor de categorie 3 (beschutte werkplaatsen) voor de jaren 2006 en 2007.
    S0 werd verhoogd tot 6157,78 EUR vanaf 1 januari 2006 en tot 6260,58 EUR vanaf 1 januari 2007.

    Deze bedragen werden reeds meegedeeld en de berekeningsprogramma’s werden ten gepaste tijde aangepast.

  2. Het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van artikel 2, 4°, e), tweede en derde lid van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 30 april 2007) voorziet, vanaf 1 april 2007, de aanpassing van de coëfficient α ter compensering van de verlaging van de vermindering ingevolge de verhoging van het GGMMI.

    Aldus, vanaf 2/2007, zijn volgende bedragen van toepassing:

    Categorie 1 R= 400,00 + 0,1620 × (5870,71 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)
    Categorie 2 R= 000,00 + 0,2467 × (5870,71 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)
    Categorie 3 R= 471,00 + 0,1620 × (6260,58 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)
  3. Artikel 47 van de programmawet van 27 april 2007 (Belgisch Staatsblad 8 mei 2007) uitgevoerd door het koninklijk besluit van 30 april 2007 tot wijziging van artikel 2 , 2°, i), vierde lid van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 8 juni 2007) kent het voordeel van de structurele vermindering toe aan alle werknemers tewerkgesteld bij een werkgever ressorterend onder het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302) zonder dat de tewerkstelling van de werknemer een bepaalde drempel moet bereiken.

    Aldus kunnen vanaf 1 april 2007 werknemers aangegeven onder werkgeverscategorieën 016 of 017 die onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid en van wie de µ(glob) lager is dan 0,275 het recht op de structurele vermindering openen (3000).

    Deze afwijking is niet van toepassing voor de andere doelgroepverminderingen waarvoor de minimum drempel van toepassing blijft.

Ingevolge de afschaffing vanaf 1 juli 2007 van het artikel 8 quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 en het bijzonder stelsel van de « superextra’s », vallen de gelegenheidwerknemers in de horeca voortaan onder alle regelingen van de sociale zekerheid zodat ze vanaf het derde kwartaal 2007 kunnen genieten van de structurele vermindering.

Anderzijds wordt voor de werknemers die een eindejaarspremie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende (bvb. een fonds voor bestaanszekerheid) het kwartaalloon (W) verhoogd met 25% tijdens het 4de kwartaal. In afwijking daarvan bedraagt de verhoging slechts 15% voor de erkende uitzendkantoren en dit tijdens het 1ste kwartaal.

De RSZ heeft de lijst geactualiseerd van de paritaire comités waar een eindejaarspremie wordt gestort door een fonds voor bestaanszekerheid. Het is op deze lijst dat de geautomatiseerde controles van de structurele vermindering voor 2007/4 of 2008/1 gebaseerd zijn.

Kwartaal Paritair comité Werkgeverscategorie Werknemerskengetal
4de kwartaal 125.02 XXX 015
4de kwartaal 125.03 XXX 015
4de kwartaal 1391 XXX 015
4de kwartaal 301.04 014 015, 495
4de kwartaal 301.05 014 015, 495
4de kwartaal 302 016 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 116 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 216 0112, 4962
4de kwartaal 302 017 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 117 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 217 0112, 4962
4de kwartaal 126 055 0152
4de kwartaal 317 060 0152
4de kwartaal 121 066 0152
4de kwartaal 149.01 067 0152
4de kwartaal 140 083 0152
4de kwartaal 127 091 0152
4de kwartaal 132 093 0152
4de kwartaal 144 193 0152
4de kwartaal 145 094 0152
4de kwartaal 145 194 0152
4de kwartaal 145 294 0152
4de kwartaal 145 494 0152
4de kwartaal 314 123 0152, 4952
4de kwartaal 314 223 0152, 4952
4de kwartaal 323 112 0152
4de kwartaal 323 113 0152
1ste kwartaal 322 097 0152, 4952
1ste kwartaal 322 497 0152, 4952

1 behalve de RSZ-nrs 597404-56 of 696789-79
2 behalve als de zone « type leerling » (00055) is ingevuld

Het koninklijk besluit van 26 april 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van hoofdstuk 7, titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), gericht op de harmonisering en vereenvoudiging van het stelsel van de verminderingen der sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 1 juni 2007) stelt het plafondbedrag S0 vast voor de categorie 3 (beschutte werkplaatsen) voor het jaar 2008.

S0 is vastgesteld op 6.230,04 EUR vanaf 1 januari 2008.

Zodus is vanaf 1/2008 de volgende formule van toepassing :

Categorie 3 R= 471,00 + 0,1620 × (6230,04 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)

Aanvullend aan de lijst met paritaire comités waarvoor een eindejaarspremie wordt uitbetaald door een fonds voor bestaanszekerheid en die werd meegedeeld in de IESS van 4/2007, moet categorie 594 verbonden aan het paritair comité 145 voor werknemerskengetal 015, toegevoegd worden.
De controleprogramma’s werden met terugwerkende kracht aangepast vanaf 4/2007.

Het koninklijk besluit van 30 april 2009 tot wijziging van artikel 2,3°,d), van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 20 mei 2009) bepaalt het loonplafond S0 voor de categorie 3 (beschutte werkplaatsen) voor de jaren 2009 en 2010.

S0 werd vastgelegd op 7075,20 EUR vanaf het 2de kwartaal 2009
en op 6611,36 EUR vanaf het 1ste kwartaal 2010.

Aldus is vanaf 2/2009 volgende formule van toepassing:

Categorie 3 R= 471,00 + 0,1620 × (7075,20 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)

Ter herinnering, bij de werknemers die een eindejaarspremie ontvangen door tussenkomst van een derde betalende (vb. Fonds voor bestaanszekerheid) wordt het kwartaalloon (W) verhoogd met 25% in het 4de kwartaal. Afwijkend bedraagt de verhoging slechts 15% voor de erkende uitzendbureaus en dit in het 1ste kwartaal.

De RSZ heeft de lijsten met paritaire comités waarvoor een eindejaarspremie wordt gestort door een derde betalende geactualiseerd. Op deze lijst zijn de geautomatiseerde controles voor de structurele vermindering gebaseerd voor de DMFA van 4/2009 of 1/2010.



Kwartaal Paritair Commité Werkgeverscategorie Werknemerskengetal
4de kwartaal 125.02 XXX 015
4de kwartaal 125.03 XXX 015
4de kwartaal 1391 XXX 015
4de kwartaal 301.04 014 015, 495
4de kwartaal 301.05 014 015, 495
4de kwartaal 302 016 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 116 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 216 0112, 4962
4de kwartaal 302 017 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 117 0112, 0152, 4952
4de kwartaal 302 217 0112, 4962
4de kwartaal 126 055 0152
4de kwartaal 317 060 0152
4de kwartaal 121 066 0152
4de kwartaal 149.01 067 0152
4de kwartaal 140 083 0152
4de kwartaal 127 091 0152
4de kwartaal 132 093 0152
4de kwartaal 144 193 0152
4de kwartaal 145 094 0152
4de kwartaal 145 194 0152
4de kwartaal 145 294 0152
4de kwartaal 145 494 0152
4de kwartaal 145 594 0152
4de kwartaal 314 123 0152, 4952
4de kwartaal 314 223 0152, 4952
4de kwartaal 323 1123 0152
4de kwartaal 323 1133 0152
1ste kwartaal 322 097 0152, 4952, 046
1ste kwartaal 322 497 0152, 4952, 046
4de kwartaal 322.01 5974 0152, 4952
4de kwartaal 142.04 1024 0152

1 met uitzondering van de stamnummers 597404-56 en 696789-79
2 behalve als de zone "type leerling" (00055) is ingevuld
3 vanaf 4/2007
4 vanaf 4/2008

Het koninklijk besluit van 30 april 2009 tot wijziging van artikel 2, 3°, d), van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 20 mei 2009) heeft een nieuw plafond S0 vastgelegd voor de categorie 3 (beschutte werkplaatsen) voor het jaar 2010.

Bijkomend is ook een aanpassing van het plafond S0 voorzien voor de categorie 1.

Bijgevolg zijn vanaf 1/1/2010 volgende formules van toepassing :

Categorie 1 R= 400,00 + 0,1620 × (6030,00 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)
Categorie 3 R= 471,00 + 0,1620 × (6611,36 - S) + 0,0600 × (W - 12000,00)

De doelgroepverminderingen zijn de volgende:

  • oudere werknemers;
  • langdurig werkzoekenden;
  • eerste aanwervingen;
  • jonge werknemers.
  • collectieve arbeidsduurvermindering en vierdagenweek;

De doelgroepverminderingen zijn toepasbaar voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers, behalve indien anders vermeld.

De berekening van de vermindering gebeurt met volgende formule:

Pg = G × µ × 1 ∕ β

waarbij
G = € 1000 (G1) of € 400 (G2) naargelang de toegepaste doelgroepvermindering

Pg wordt afgerond op de dichtstbijzijnde eurocent (0,5 €c wordt 1 €c)

De doelgroepvermindering wordt toegekend voor een bepaald aantal kwartalen dat varieert naar gelang de doelgroepvermindering.

Toepassingsgebied:
  • werknemers die behoren tot categorie 1 voor de structurele vermindering
  • minimum 57 jaar oud op de laatste dag van het kwartaal
Bedrag en duur van de vermindering:

G2 (400 euro) voor een onbepaalde duur

Aangifte:
  • op de aangiften ingediend via file transfer:
    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de code 3100 die hiervoor werd gecreëerd. Geen enkel ander gegeven wordt gevraagd.

  • op aangiften ingediend via de portaalsite:
    de vermindering wordt automatisch berekend wanneer ze wordt aangeduid.

De wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005) voert, vanaf 1 april 2007, een nieuwe doelgroep in voor de vermindering voor oudere werknemers.

Het koninklijk besluit van 29 juni 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad 13 juli 2007) bepaalt het bedrag van de vermindering en de toepassingsmodaliteiten.

Betrokken werknemers:

Vanaf het kwartaal tijdens hetwelk zij de leeftijd van 50 jaar bereiken, de werknemers waarvoor het refertekwartaalloon kleiner is dan de loongrens S1 die gebruikt wordt bij de berekening van de structurele vermindering en die momenteel 12.000 EUR bedraagt.
Deze werknemers moeten onder categorie 1 vallen voor de structurele vermindering

Cumulatieregels:

In afwijking van de algemene regel volgens dewelke de werkgever enkel gelijktijdig kan genieten van de structurele vermindering en één enkele doelgroepvermindering, kan de vermindering voor werknemers van minstens 50 jaar gecumuleerd worden voor eenzelfde tewerkstelling van een werknemer met de reeds bestaande vermindering voor oudere werknemers van minstens 57 jaar voor zover de loonsvoorwaarden zijn voldaan.

Het gelijktijdig toepassen van de nieuwe vermindering voor oudere werknemers van minstens 50 jaar met de vermindering voor oudere werknemers van minstens 57 jaar wordt beschouwd als één enkele doelgroepvermindering en wordt aangegeven onder één enkele code.

Bedrag en duur van de vermindering:

Het bedrag van deze vermindering wordt pro rata toegekend volgens de leeftijd van de werknemer onder de vorm van een percentage van het forfaitair bedrag.

Forfait en percentage Duur Verminderings-code
Oudere werknemer van 50 en minder dan 57 jaar (( leeftijd – 49 ) * (G2 * 12,5%)) Vanaf het kwartaal tijdens hetwelk hij de leeftijd van 50 jaar bereikt tot het kwartaal dat voorafgaat aan het kwartaal waarin hij de leeftijd van 57 jaar bereikt. 3101
Oudere werknemers van minstens 57 jaar waarvan het loon < S1 G2 + ((leeftijd - 57) * (G2 * 12,5%))
of ((leeftijd - 57) * (G2 * 12,5%)) beperkt tot G2 (400 EUR)
Tot het einde van de tewerkstelling 3100*
Oudere werknemer van minstens 57 jaar waarvan het loon ≥ S1 G2 (400 EUR) Tot het einde van de tewerkstelling 3100*

* Eén zelfde code want het programma houdt rekening met het loonniveau voor de berekening van de vermindering.

Onder « leeftijd » wordt verstaan de leeftijd die de werknemer bereikt op de laatste dag van het kwartaal. Het is echter niet noodzakelijk dat de werknemer nog tewerkgesteld wordt op de laatste dag van het kwartaal.

Om het bedrag van de vermindering Pg te bekomen, vermenigvuldigt men het bedrag dat bekomen wordt met de formules in de tweede kolom met (µ * 1/) en het resultaat wordt afgerond op de dichtsbijzijnde eurocent (0,005 EUR wordt 0,01 EUR), zoals voor alle doelgroepverminderingen.

Aangifte:
  • Op de aangiften ingediend via File transfer :
    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de code 3100 of 3101.
    Geen enkel ander gegeven wordt gevraagd.

  • Op de aangiften via de portaalsite :
    de verminderingen 3100 en 3101 worden automatisch berekend wanneer ze worden aangevinkt.

Men moet een onderscheid maken tussen:

  • de verminderingen voor langdurig werkzoekenden
  • de verminderingen voor aanwervingen in het kader van doorstromingsprogramma’s
  • de verminderingen voor aanwervingen in sociale inschakelingseconomie (SINE)
1. LANGDURIG WERKZOEKENDEN
Toepassingsgebied
  • Werkgevers:
    • private sector
    • plus enkele werkgevers van de openbare sector:
      • de openbare kredietinstellingen
      • de autonome overheidsbedrijven
      • de openbare maatschappijen voor personenvervoer
      • de openbare instellingen voor het interim-personeel dat zij ter beschikking stellen
      • de onderwijsinstellingen voor hun ander personeel dan hun onderwijspersoneel
      • de polders, de wateringen en de kerkfabrieken
  • Werknemers:
    • ofwel langdurig werkzoekenden
    • ofwel uitkeringsgerechtigde volledig werklozen

De hierboven vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing als het gaat om een aanwerving op het einde van:

  • een tewerkstelling in hoofde van artikel 60, §7 van de Organieke wet van de OCMW;
  • een periode van deeltijdse opleiding in het kader van de deeltijdse leerplicht;
  • een periode van alternerende tewerkstelling in hoofde van KB 495;
  • een tewerkstelling in een doorstromingsprogramma;
  • een tewerkstelling in een erkende arbeidspost (Smetbanen).

Al deze werknemers moeten op de dag van indiensttreding in het bezit zijn van een geldige werkkaart afgeleverd door het regionale werkloosheidsbureau dat bevoegd is voor hun woonplaats. Op deze werkkaart zal de RVA aanduiden op welke vermindering de werknemer het recht kan openen en de geldigheidsperiode van de kaart.
Indien dit niet het geval is kan de werkgever een aanvraag voor een werkkaart indienen binnen de dertig dagen na de indiensttreding. Ook na deze termijn is de aanvraag nog geldig, maar dan wordt de vermindering slechts toegekend vanaf het kwartaal volgend op de aanvraag en enkel voor het resterende aantal kwartalen.

De werkkaart heeft een geldigheidsduur van drie maanden en kan verlengd worden met een periode van drie maanden.Het is de RVA die de gegevens betreffende de werkkaarten overmaakt aan de RSZ.

Bedrag en duur van de vermindering:

Het bedrag en duur van de vermindering varieert in functie van de periode tijdens welke de werknemer werkzoekende was.
Er bestaan meerdere perioden die gelijkgesteld worden aan een periode van inschrijving als langdurig werkzoekende, maar enkel het werkloosheidsbureau is bevoegd om de duur te bepalen.

leeftijd / statuut Referentieperiode Forfait Duur Verminderingscode
< 45 jaar
langdurig werkzoekende of gelijkgestelde
312 dagen in de 18 voorafgaande maanden G1 (€ 1000) 5 kwartalen 3200
624 dagen in de 36 voorafgaande maanden G1 (€ 1000) 9 kwartalen 3201
936 dagen in de 54 voorafgaande maanden G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
9 kwartalen
4 volgende kwartalen
3202
1560 dagen in de 90 voorafgaande maanden G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
9 kwartalen
12 volgende kwartalen
3203
< 45 jaar
werkzoekende die werkloos geworden is na een sluiting van een onderneming in de 2 voorgaande jaren
156 dagen in de 9 voorafgaande maanden G1 (€ 1000) 5 kwartalen 3200
≥ 45 jaar
langdurig werkzoekende of gelijkgestelde
156 dagen in de 9 voorafgaande maanden G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
5 kwartalen
16 volgende kwartalen
3210
312 dagen in de 18 voorafgaande maanden
of 468 dagen in de 27 voorafgaande maanden
G1 (€ 1000) 21 kwartalen 3211

Onder bepaalde voorwaarden, kan een uitkeringsgerechtigde volledige werkloze of een werknemer die werkloos werd als gevolg van een sluiting van een onderneming tijdens de voorgaande 2 jaren, ook genieten van een werkuitkering ten laste van de RVA.

Indien de werkgever al het voordeel genoten heeft van de doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden voor een werknemer die hij opnieuw aanwerft binnen de 30 maanden na een vorige arbeidsovereenkomst, dan worden deze tewerkstellingen als 1 enkele tewerkstelling beschouwd. De periode tussen de twee arbeidsovereenkomsten verlengt niet de periode waarin de vermindering wordt toegestaan. Het toepasbare forfait en de duur van de vermindering worden berekend vanaf de datum van de eerste arbeidsovereenkomst.

Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via file transfer:
    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met één van de volgende codes:
    3200, 3201, 3202, 3203, 3210 of 3211 (zie tabel). De vermelding van de datum van aanwerving is verplicht. Bij een heraanwerving binnen de 30 maanden is het de datum van de eerste aanwerving die moet vermeld worden.

  • op aangiften ingediend via de portaalsite:
    de vermindering wordt automatisch berekend wanneer ze wordt aangeduid en de datum van aanwerving is ingevuld. Bij een heraanwerving binnen de 30 maanden is het de datum van de eerste aanwerving die moet vermeld worden.

2. DOORSTROMINGSPROGRAMMA’S
Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:
    • de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen en de openbare instellingen die ervan afhangen
    • VZW en niet-commerciële verenigingen

    Deze werkgevers moeten een doorstromingsprogramma hebben gecreëerd dat erkend is door de gewestminister of federale minister bevoegd voor Tewerkstelling.

  • Werknemers:
    • ofwel uitkeringsgerechtigde volledig werklozen;
    • ofwel die recht hebben op maatschappelijke integratie of
    • ofwel die recht hebben op financiële maatschappelijke hulp.

Deze werknemers moeten aangeworven worden met een contract voor minimum halftijdse prestaties en moeten genieten van een uitkering betaald door de RVA of het OCMW.

Het is de RVA die aan de RSZ de gegevens overmaakt betreffende de werknemers aangeworven in het kader van een doorstromingsprogramma. Voor de werknemers die genoten van maatschappelijke integratie of financiële maatschappelijke hulp moet het OCMW de identiteit van de in dit kader aangeworven werknemers meedelen aan de RVA.

Bedrag en duur van de vermindering:

Het bedrag en de duur van de vermindering varieert in functie van de periode tijdens welke de werknemer uitkeringsgerechtigd volledig werkloze was of genoten heeft van sociale integratie of maatschappelijke financiële hulp.
Er bestaan talrijke perioden die gelijkgesteld worden aan een periode van uitkeringsgerechtigd werkloos, maar enkel de RVA is bevoegd om de duur te bepalen.

leeftijd / statuut Periode uitkering Forfait Duur Verminderingscode
< 25 jaar en zonder diploma van hoger secundair onderwijs
UVW
of rechthebbende op maatschappelijke integratie of maatschappelijke financiële hulp
9 maanden G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
5 kwartalen
4 volgende kwartalen
3220
< 45 jaa
UVW
of rechthebbende op maatschappelijke integratie of maatschappelijke financiële hulp
1 jaar G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
5 kwartalen
4 volgende kwartalen
3220
2 jaar G1 (€ 1000) 9 kwartalen 3221
≥ 45 jaar
UVW
of rechthebbende op maatschappelijke integratie of maatschappelijke financiële hulp
1 jaar G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
5 kwartalen
8 volgende kwartalen
3230
2 jaar G1 (€ 1000) 13 kwartalen 3231
Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via file transfer:
    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met één van de volgende codes:
    3220, 3221, 3230, 3231 (zie tabel).

  • op aangiften ingediend via de portaalsite:
    de vermindering wordt automatisch berekend wanneer ze wordt aangeduid.

3. SOCIALE INSCHAKELINGSECONOMIE (SINE)
Toepassingsgebied:
  • werkgevers:
    • sociale werkplaatsen
    • beschutte werkplaatsen
    • erkende inschakelingsbedrijven
    • vennootschappen met een sociaal oogmerk
    • werkgevers die initiatieven organiseren voor sociale inschakelingseconomie
    • de agentschappen voor sociale huisvesting (Bru, Wal) en de sociale verhuurkantoren (Vl)
    • de openbare vastgoedmaatschappijen (Bru) , de sociale huisvestingsmaatschappijen (Vl) en de openbare huisvestingsmaatschappijen (Wal)

    De werkgevers moeten een attest aanvragen bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg dat zij behoren tot het toepassingsgebied van sociale inschakelingseconomie. Zij moeten een kopie van dit attest overmaken aan ofwel de werknemer die het bijvoegt bij zijn aanvraag tot herinschakelingsuitkering, ofwel aan het OCMW met de aanvraag tot tussenkomst in de bezoldiging als zij gerechtigden op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp aanwerven.

  • Werknemers:
    • ofwel uitkeringsgerechtigde volledige werklozen
    • ofwel rechthebbenden op maatschappelijke integratie
    • ofwel rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp

De hierboven vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing voor een aanwerving op het einde van:

  • een tewerkstelling in hoofde van artikel 60, §7 van de Organieke wet van de OCMW;
  • een tewerkstelling met uitkering in een doorstromingsprogramma;
  • een tewerkstelling met uitkering in een erkende arbeidspost;
  • een tewerkstelling met uitkering in sociale inschakelingseconomie.

Deze werknemers mogen niet in het bezit zijn van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs en zij moeten genieten van een herinschakelingsuitkering uitbetaald door de RVA of van een tussenkomst in de bezoldiging door het OCMW.

Het is de RVA die aan de RSZ de gegevens overmaakt betreffende de werknemers aangeworven in het kader van sociale inschakelingseconomie. Voor de werknemers die recht hebben op maatschappelijke integratie of financiële maatschappelijke hulp is het OCMW dat aan de RVA de identiteit van de werknemers aangeworven in dit kader moet meedelen.

Bedrag en duur van de vermindering:

Het bedrag en duur van de vermindering varieert naargelang de periode tijdens welke de werknemer uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was of genoot van hulp van het OCMW.
Er bestaan meerdere periodes die gelijkgesteld zijn aan een periode van uitkeringsgerechtigd werkloos of vergoeding door het OCMW maar enkel de RVA is bevoegd de duur te bepalen.

leeftijd / statuut Periode uitkering Forfait Duur verminderingscode
< 45 jaar
UVW
312 dagen in de 18 voorafgaande maanden G1 (€ 1000) 11 kwartalen
(verlengbaar)
3240
624 dagen in de 36 voorafgaande maanden G1 (€ 1000) 21 kwartalen
(verlengbaar)
3241
< 45 jaar
rechthebbende op maatschappelijke integratie of maatschappelijke financiële hulp
156 dagen in de 9 voorafgaande maanden G1 (€ 1000) 11 kwartalen
(verlengbaar)
3240
312 dagen in de 18 voorafgaande maanden G1 (€ 1000 ) 21 kwartalen
(verlengbaar)
3241
≥ 45 jaar
UVW of rechthebbende op maatschappelijke integratie of maatschappelijke financiële hulp
156 dagen in de 9 voorafgaande maanden G1 (€ 1000) Onbeperkt aantal kwartalen 3250

! Indien de werkgever al genoten heeft van deze doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie, voor een werknemer die hij opnieuw aanwerft binnen de 12 maanden na het beëindigen van de voorgaande arbeidsovereenkomst, dan worden deze tewerkstellingen als één enkele tewerkstelling beschouwd. De periode tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt niet de periode van toepassing van de vermindering. De duur van de vermindering wordt berekend vanaf de begindatum van de eerste tewerkstelling.

Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via file transfer:
    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met één van de volgende codes:
    3240, 3241, 3250 (zie tabel).

  • op aangiften ingediend via de portaalsite:
    de vermindering wordt automatisch berekend wanneer ze wordt aangeduid.
Sociale inschakelingeconomie (SINE)

Het koninklijk besluit van 13 februari 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, §1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen (1) (Belgisch Staatsblad van 23 februari 2005) breidt vanaf 1 november 2004 het toepassingsgebied van deze maatregel uit tot volgende werkgevers:

  • De inschakelingbedrijven die een financiële hulp krijgen van een andere overheid dan het Gewest of de Gemeenschap zoals de Koning Boudewijnstichting;
  • de werkgevers die plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid inrichten erkend krachtens de bepalingen van hoofdstuk V van de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 18 maart 2004 betreffende de erkenning en de financiering van de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de inschakelingondernemingen;
  • de werkgevers die nabijheidsdiensten organiseren krachtens titel VIbis van het besluit van 8 september 2000 van de Vlaamse Regering houdende een impuls en ondersteuningsprogramma van de meerwaarden economie en als dusdanig erkend zijn volgens de bepalingen van voormeld besluit van 8 september 2000.

Vanaf 1 januari 2005, kunnen deze werkgevers genieten van de doelgroepvermindering voor langdurige werkzoekenden aangeworven in de sociale inschakelingeconomie voor de werknemers die geen houder zijn van een diploma van hoger secundair onderwijs, die op die datum bij hen zijn tewerkgesteld en die op 31 december 2004 genoten van:

  1. ofwel een werkvergoeding in het kader van Activaplan;
  2. ofwel van een financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt aangeworven in het kader van het Activaplan;
  3. ofwel van een financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt aangeworven in het kader van het Activaplan.

De RVA zal aan de RSZ de gegevens van deze werknemers overmaken en blijft als enige bevoegd voor het bepalen van het toepasbare type vermindering. Deze werknemers kunnen genoten hebben van de doelgroepvermindering voor gewone langdurig werkzoekenden voor de voorgaande kwartalen.

In de Dmfa worden deze verminderingen aangevraagd met de codes 3240, 3241 of 3250 naargelang het geval.

Sociale inschakelingseconomie (SINE)

Het koninklijk besluit van 8 juli 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen (1) (Belgisch Staatsblad van 11 augustus 2005) beperkt het voordeel van de vermindering tot de inschakelingsbedrijven die erkend zijn door de federale overheid, zijnde ofwel de Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft ofwel de Minister die Sociale Economie onder zijn bevoegdheid heeft en op voorwaarde dat bepaalde voorwaarden zijn vervuld.

Aldus zouden vanaf 11 augustus 2005 volgende werkgevers het recht op de nieuwe verminderingen niet meer kunnen openen zonder federale erkenning:

  • de werkgevers die initiatieven organiseren inzake sociale inschakelingseconomie bedoeld bij artikel 59, eerste alinea van de wet van 26 maart 1999;
  • de inschakelingsbedrijven en de inschakelingsbedrijven erkend in hoofde van het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 juli 2001 en 7 december 2001.

Het Koninklijk Besluit van 28 maart 2007 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden en van het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 10 april 2007) heeft tot doel verschillende Activaplannen een beetje te vereenvoudigen.

  • In het algemeen Activaplan wordt een nieuwe categorie van begunstigden van activering van de werkloosheidsvergoedingen ingevoerd. Het betreft de werknemers die op datum van indienstneming jonger zijn dan 25 jaar, die werkzoekend zijn en die werkzoekend geweest zijn gedurende minstens 312 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand.

    Voor wat betreft de vermindering van werkgeversbijdragen openen deze werknemers het recht op dezelfde vermindering als de werkzoekenden jonger dan 45 jaar die werkzoekend waren gedurende minstens 312 dagen, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand, te weten een forfait van 1000 euro tijdens het kwartaal van aanwerving en de vier daaropvolgende.
    Deze werknemers moeten worden aangegeven met de verminderingscode 3200.

  • In het kader van het Activaplan voor het preventie- en veiligheidspersoneel wordt een nieuwe categorie van begunstigden ingevoerd. Het betreft de werknemers die op datum van indienstneming jonger zijn dan 25 jaar, die werkzoekend zijn en die werkzoekend geweest zijn gedurende minstens 312 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand.

    Voor wat betreft de vermindering van werkgeversbijdragen openen deze werknemers het recht op dezelfde vermindering als de werkzoekenden van minstens 45 jaar die werkzoekend waren gedurende minstens 624 dagen, in de loop van de maand van aanwerving en de 36 kalendermaanden voorafgaand, te weten een forfait van 1000 euro tijdens het kwartaal van aanwerving en de twintig volgende.
    Deze werknemers moeten worden aangegeven met de verminderingscode 3204.

  • Anderzijds werd de vermindering Activa voor werknemers die het slachtoffer zijn van een sluiting van de onderneming (aangegeven met de algemene verminderingscodes 3200 of 3210) afgeschaft vanaf 1 januari 2007 omdat ze geen nut meer heeft gezien de versterking van de doelgroepvermindering herstucturering (cfr. Punt II.7).
  • Het Activa-plus-plan van toepassing voor werknemers wonende in een gemeente met een verhoogde werkloosheids- of armoedegraad wordt eveneens afgeschaft vanaf 1 januari 2007.

Om te kunnen genieten van de doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden in de sociale inschakelingseconomie moeten de werkgevers vallen onder artikel 1, § 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 ter uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen.

Een geactualiseerde lijst van de betrokken werkgevers kan men terugvinden op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (http://www.werk.belgie.be: 'werkgelegenheid' > 'werkgelegenheidsmaatregelen' > 'langdurig inactieven' > 'sine' > 'lijst erkende werkgevers').

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers uit de privé-sector die een eerste, tweede of derde werknemer aanwerven.

    Deze werkgevers mogen gedurende de vier opeenvolgende kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van indienstneming niet onderworpen zijn geweest aan de sociale zekerheidswetgeving wegens de tewerkstelling van werknemers andere dan:

    • leerlingen en gelijkgestelde,
    • dienstboden,
    • jongeren tot 31 december van het jaar waarin zij 18 worden,
    • gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw
    • gelegenheidsarbeiders in de horeca (werknemers waarvoor de sociale zekerheidsbijdragen op een aparte manier berekend worden)
    • de werknemers die niet onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 (studenten,…)
  • Werknemers:

    Alle werknemers uitgezonderd:

    • Leerlingen en gelijkgestelde,
    • dienstboden,
    • jongeren tot 31 december van het jaar waarin zij 18 worden,
    • gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw,
    • gelegenheidsarbeiders in de horeca,
    • de werknemers die niet onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 (studenten,…).

    De nieuw aangeworven werknemers mogen geen werknemer vervangen die gedurende de vier kwartalen voorafgaand aan de indienstneming werkzaam was binnen dezelfde technische bedrijfseenheid.

    Geen enkele bijzondere voorwaarde is vereist voor de werknemer.

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
1ste werknemer G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
5 kwartalen
8 volgende kwartalen
(te kiezen in periode van 20 kwartalen met ingang van het kwartaal van indienstneming van de 1ste werknemer)
3310
Tussenkomst administratie- kosten sociaal secretariaat € 36,45 Kwartalen waarin de vermindering voor de 1ste werknemer wordt aangevraagd 2001
2de werknemer G2 (€ 400) 13 kwartalen
(te kiezen in periode van 20 kwartalen met ingang van het kwartaal van indienstneming van de 2de werknemer)
3320
3de werknemer G2 (€ 400) 9 kwartalen
(te kiezen in periode van 20 kwartalen met ingang van het kwartaal van indienstneming van de 3de werknemer)
3330

De vermindering is niet gebonden aan een bepaalde werknemer. De werkgever kan elk kwartaal opnieuw kiezen voor welke werknemer hij de vermindering toepast. Het is niet noodzakelijk dat de werknemer die het recht geopend heeft nog tewerkgesteld is bij de werkgever.

Voor de terugbetaling van de administratiekosten voor een erkend sociaal secretariaat, is het de RSZ, die per kwartaal op basis van de gegevens in de aangiften tijdens de eerste maand van het tweede kwartaal dat volgt op de aangifte, het bedrag zal bepalen. Op het einde van deze maand zal de RSZ een creditnota overmaken aan het erkend sociaal secretariaat.

Ingeval van laattijdige aangifte of een verbetering, wordt het bedrag bepaald in de eerste maand van het tweede kwartaal volgend op de ontvangst of verbetering en de creditnota zal op het einde van deze maand worden verzonden.
Na ontvangst van het akkoord van het erkend sociaal secretariaat zal de RSZ het creditbedrag storten aan het erkend sociaal secretariaat via De Post.

Aangifte:
  • op aangiften ingediend via File transfer:
    Het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met een van de volgende verminderingscodes:
    3310, 3320, 3330 (cfr tabel)
    De aanduiding van de indiensttredingdatum van de 1ste, 2de of 3de werknemer die het recht op de vermindering opende, is verplicht.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite :
    > de vermindering wordt automatisch berekend als ze aangeduid wordt
    > de indiensttredingdatum van de 1ste, 2de of 3de werknemer die het recht op de vermindering opende moet eveneens ingevuld worden

Vanaf het 2de kwartaal 2005 werd er een nieuwe verminderingscode, code 3311, gecreëerd om de doelgroepvermindering – eerste aanwervingen aan te geven wanneer het gaat over een eerste werknemer en het toepasbare forfaitaire verminderingsbedrag G2 (400 EUR) bedraagt.

Zo is vanaf 2/2005 van toepassing:

Bedrag en duurtijd van de vermindering:
Forfait Duurtijd Verminderings code
1ste werknemer G1 (1000 EUR)
G2 (400 EUR)
5 kwartalen
8 volgende kwartalen
(kwartalen te kiezen uit de 20 kwartalen die volgen op de indienstneming van de eerste werknemer)
3310
3311
Tussenkomst in de administratiekosten van het sociaal secretariaat 36,45 EUR Kwartalen waarin de vermindering 1ste werknemenrs verd aangevraagd. 2001
2de werknemer G2 (400 EUR) 13 kwartalen tijdens dewelke 2 werknemers aan the werk zijn.

(kwartalen te kiezen uit de 20 kwartalen vanaf de indienst-neming van de 2de werknemer)
3320
3de werknemer G2 (400 EUR) 9 kwartalen tijdens dewelke 3 werknemers aan het werk zijn.

(kwartalen te kiezen uit de 20 kwartalen vanaf de indienst-neming van de 3de werknemer)
3330
Aangifte :
  • Op de aangifte ingediend via File transfer :
    Het is het verminderingsbedrag Pg zo berekend en eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden dat onder een van de volgende verminderingscodes moet worden vermeld: 3310, 3311, 3320, 3330 (cfr. tabel)

    De vermelding van de datum van indienstneming van de 1ste, 2de of 3de werknemer die het recht op de vermindering heeft geopend is verplicht.

  • Op de aangiften ingediend via de portaalsite:
    De vermindering wordt automatisch berekend wanneer ze wordt geactiveerd
    De datum van indienstneming van de 1ste, 2de of 3de werknemer die het recht op de vermindering heeft geopend moet ook worden ingevoerd.

Ingevolge de afschaffing vanaf 1 juli 2007 van het artikel 8 quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 en het bijzonder stelsel van de « superextra’s », worden de gelegenheidwerknemers in de horeca voortaan beschouwd als gewone werknemers voor de doelgroepvermindering eerste aanwerving.
Vanaf het derde kwartaal 2007 kunnen zij het recht openen op de verminderingen met codes 3310, 3311, 3320, 3330 alsook 2001 en wordt een tewerkstelling onder dit statuut beschouwd als een gewone tewerkstelling voor de berekening van het aantal werknemers bij de werkgever.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    Alle werkgevers die verzekeringsplichtige werknemers tewerkstellen.

    Deze werkgevers moeten voldoen aan hun verplichtingen inzake het aanwerven van jongeren met een startbaanovereenkomst.

  • Werknemers:

    • de jongeren tot 31 december van het jaar waarin ze 18 jaar worden;
    • vanaf het jaar, volgend op dat waarin ze 18 worden, de jongeren die worden aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst en die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezitten (laaggeschoolden).

De jongere wordt beschouwd als zijnde aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst als hij op het moment van de indiensttreding beschikt over een geldige startbaankaart en aangeworven is met een contract in overeenstemming met één van de drie types van startbaanovereenkomst.

De kaart wordt afgeleverd door de RVA aan jonge werkzoekenden van minder dan 26 jaar. Ze heeft een geldigheidsduur van maximum 12 maanden. Zij vermeldt ook of de jongere laaggeschoold is en of hij deelneemt aan de dubbele telling. Indien de werknemer niet in het bezit is van deze kaart kan de werkgever de kaart aanvragen binnen de dertig dagen volgend op de indientsreding. Na deze termijn zal de vermindering slechts worden toegestaan vanaf het kwartaal volgend op de aanvraag.

De RVA maakt de gegevens i.v.m. de jongeren die over een startbaankaart beschikken over aan de RSZ.

De jongere blijft verbonden met een startbaanovereenkomst tot het einde van het kwartaal waarin hij 26 jaar wordt als hij ononderbroken in dienst blijft bij dezelfde werkgever.

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Code vermindering
Jongeren die in de loop van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet bereiken G1 (€ 1000) Tot einde van het jaar waarin de jongere 18 wordt 3430
Laaggeschoolde jongeren met SBO G1 (€ 1000) Kwartaal van aanwerving + 7 volgende 3410
G2 (€ 400) Tot einde kwartaal waarin de jongere 26 jaar wordt

Voor de vermindering voor jongeren met een startbaanovereenkomst, wordt als kwartaal van aanwerving beschouwd, het kwartaal waarin de jongere voor het eerst wordt aangeworven bij de werkgever zonder dat dit kwartaal mag voorafgaan aan het eerste kwartaal van het jaar waarin de jongere 19 jaar wordt.

Opmerking: Als de jongere aangeworven werd in het kader van een startbaanovereenkomst gesloten voor 1 januari 2004, dan is de overgangsbepaling van toepassing (zie verder).

Het is nog altijd de RSZ die belast is met het overmaken aan de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg van de gegevens die toelaten na te gaan of aan de verplichting van aanwerving van jongeren met een startbaanovereenkomst is voldaan. Voor de berekening van het aantal tewerkgestelde jongeren in het kwartaal bij de werkgever, worden alle werknemers aangeworven en aangegeven als jongeren met een startbaanovereenkomst in aanmerking genomen, maar ook alle jongeren tot en met het kwartaal waarin ze de leeftijd van 26 jaar bereiken zelfs zonder dat ze een startbaanovereenkomst hebben.

Opdat de berekening juist zou zijn, is het zeer belangrijk dat de zone “maatregel tot bevordering van de werkgelegenheid” wordt ingevuld voor jongeren met SBO gesloten voor 1 januari 2004 en ouder dan 26 jaar, voor de jongeren met een handicap en de jongeren van buitenlandse afkomst van minder dan 30 jaar, die dubbel worden geteld, voor de SBO van type 2 of 3 die berekend worden in eenheden, voor de uitkeringsgerechtigde volledige werklozen van 45 jaar aangeworven voor 1 januari 2004 en gelijkgestelde aan SBO en ook voor jongeren met SBO die het recht openen op de doelgroepvermindering.

Aangifte:
  • op aangiften ingediend via File transfer:
    Het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met een van de volgende verminderingscodes:
    3430, 3410 (cfr tabel).

    Voor de vermindering 3410:
    De aanduiding van de indiensttredingdatum van de jonge werknemer is verplicht. Men beschouwt als indiensttredingdatum, de datum waarop de jongere de eerste maal wordt aangeworven bij de werkgever zelfs als erkende leerling of leerling met deeltijdse leerplicht (deze datum kan vroeger zijn dan 1 januari 2004).

    het invoeren van een code in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (zone 00052)

    ! Om een juiste berekening mogelijk te maken van het navolgen van de verplichting jongeren met startbaanovereenkomst aan te werven is het eveneens noodzakelijk een code in te vullen in de zone 00052 “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid”, ook voor de jongeren voor wie geen vermindering wordt aangevraagd.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    De vermindering wordt automatisch berekend als ze aangeduid wordt.
    Voor de vermindering 3410 moet de aanwervingdatum van de jongere ingevuld worden en een code aangeduid worden in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid”(zie hierboven).

De door de Kamer goedgekeurde maar nog niet in het Belgisch staatsblad verschenen programmawet voorziet, met ingang van 1 januari 2004, de schrapping van de aflevering van een startbaankaart voor jongeren tot 1 januari van het jaar waarin ze de leeftijd van 19 jaar bereiken. Enkel voor de tewerkstellingen in het kader van startbaanovereenkomsten die zich situeren na deze datum, zal nog een startbaankaart vereist zijn.
De aandacht wordt gevestigd op het feit dat indien de jongere reeds in dienst was tijdens de periode waarvoor de kaart niet vereist was, de kaart moet aangevraagd worden vanaf de 1ste januari van het jaar waarin de jongere 19 jaar wordt, zoniet zal de overeenkomst met de jongere niet de hoedanigheid van startbaanovereenkomst hebben. In dit geval is het enkel de werkgever die de aanvraag kan doen en indien dit gebeurt na 31 januari, zal de tewerkstelling slechts beschouwd worden als tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend.

Er wordt nogmaals op gewezen dat voor het nazicht van de naleving van de startbaanverplichting en van de vaststelling van de vereiste quota, alle aangegeven werknemers, met uitzondering van de niet-onderworpen studenten, in aanmerking worden genomen tot op het einde van het kwartaal waarin ze de leeftijd van 26 jaar bereiken.

Het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2006) verhoogt vanaf 1 april 2006 de doelgroepvermindering voor jonge werknemers als het gaat over erg laag geschoolde jongeren met startbaanovereenkomst of laaggeschoolde jongeren maar gehandicapt of van buitenlandse afkomst.

Artikel 62 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005) bepaalt wat wordt verstaan onder “erg laag geschoolde jongere”.

Betrokken werknemers:
  • vanaf het jaar dat volgt op hun 18 jaar, de jongeren die werden aangeworven met een startbaanovereenkomst en die bovendien beschikken over hoogstens een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs of hoogstens een getuigschrift van het deeltijds technisch en beroepssecundair onderwijs (erg laaggeschoold).
  • vanaf het jaar dat volgt op hun 18 jaar, de jongeren die werden aangeworven met een startbaanovereenkomst, die hoogstens beschikken over een diploma van lager secundair onderwijs (laaggeschoold) en die van buitenlandse afkomst zijn, m.a.w. die niet de nationaliteit bezitten van een Staat die deel uitmaakt van de Europese Unie, of waarvan ten minste één van de ouders deze nationaliteit niet bezit of niet bezat op het ogenblik van het overlijden, of de persoon waarvan ten minste twee van de grootouders niet deze nationaliteit bezitten of bezaten op het ogenblik van hun overlijden. De jongere kan met elk rechtsmiddel bewijzen dat hij beantwoordt aan deze definitie, de verklaring op eer inbegrepen.
  • vanaf het jaar dat volgt op hun 18 jaar, de jongeren die werden aangeworven met een startbaanovereenkomst, die hoogstens beschikken over een diploma van lager secundair onderwijs (laaggeschoold) en die gehandicapt zijn, m.a.w. die als dusdanig ingeschreven zijn bij het “Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap” of bij “l'Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées” of bij de “Service bruxellois francophone des Personnes handicapées” of bij de “Dienststelle des Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge” en die daarvan het bewijs leveren door afgifte van een attest van het organisme waar zij zijn ingeschreven aan de werkgever.

Een geldige startbaankaart afgeleverd door de RVA blijft volstrekt noodzakelijk om het recht op deze vermindering te openen. Deze kaart moet vermelden dat de jongere erg laaggeschoold is of laaggeschoold van buitenlandse afkomst of gehandicapt.

De RVA maakt de identiteit van de jongeren die beschikken over een startbaankaart en hun hoedanigheid over aan de RSZ.

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Erg laaggeschoolde jongeren met SBO
Of laaggeschoolde jongeren van buitenlandse afkomst met SBO
Of laaggeschoolde gehandicapte jongeren met SBO
G1 (1000 EUR) Kwartaal van aanwerving en de 15 volgende kwartalen 3411
G2 (400 EUR) Tot het einde van het kwartaal waarin de jongere 26 jaar wordt

Ter herinnering, wordt beschouwd als kwartaal van aanwerving, het kwartaal waarin de jongere voor de eerste keer werd aangeworven door de werkgever zonder dat dit kwartaal mag voorafgaan aan het eerste kwartaal van het jaar waarin de jongere 19 jaar wordt.

Deze verhoogde verminderingen zijn slechts van toepassing voor de jongeren die aan de voorwaarden voldoen en waarvan het kwartaal van aanwerving het 2de kwartaal 2006 niet voorafgaat. Een jongere die voor de eerste keer wordt aangeworven bij de werkgever voor 1 april 2006 kan ook genieten van de vermindering voor zover hij de leeftijd van 19 jaar pas bereikt na 2006.

Aangifte:
  • Op aangiften ingediend via File transfer:
    Het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met de verminderingscode 3411.

    De vermelding van de indiensttredingsdatum van de jonge werknemer is verplicht. Men beschouwt als indiensttredingsdatum, de datum waarop de jongere de eerste maal wordt aangeworven bij de werkgever zelfs als erkende leerling of leerling met deeltijdse leerplicht (deze datum kan vroeger zijn dan 1 april 2006)

    Een code (10 tot 18) invullen in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (zone 00052)

  • op aangiften ingediend via de portaalsite:
    De vermindering 3411 wordt automatisch berekend als ze aangeduid wordt.
    Men moet ook de indiensttredingsdatum van de jonge werknemer invullen en een code in de zone 00052 “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid”. (zie hierboven)

De wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 31 december 2005) voert, vanaf 1 juli 2006, een nieuwe doelgroep in voor de vermindering voor jonge werknemers.
Hoofdstuk VII van Titel III van de programmawet van 20 juli 2006 (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2006) brengt enkele wijzigingen aan.

Het koninklijk besluit van 20 juli 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laaggeschoolde jongeren (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2006) bepaalt het bedrag van de vermindering en regelt de uitvoeringsmodaliteiten.

Betrokken werkgevers:

Alle werkgevers die werknemers tewerkstellen onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers, met uitzondering van:

  • het Rijk, met daarin begrepen de Rechterlijke macht, de Raad van State, het leger en de federale politie;
  • de Gemeenschappen en Gewesten;
  • de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen die van de hiervoor genoemde overheden afhangen;
  • de werkgevers die onder het toepassingsgebied van de sociale maribel vallen.

Deze werkgevers moeten voldoen aan hun verplichtingen inzake de aanwerving van jongeren met startbaanovereenkomst.

Betrokken werknemers:

Vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op hun 18 jaar en tot de laatste dag van het kwartaal voorafgaand aan dat waarin ze de leeftijd van 30 jaar bereiken, de werknemers waarvan het refertekwartaalloon lager is dan het plafond S0 dat gebruikt wordt voor de berekening van de structurele vermindering en dat heden 5870,71 EUR bedraagt.
Een startbaankaart afgeleverd door de RVA is niet nodig om het recht op de vermindering te openen.

Cumulatieregels

In afwijking van de algemene regel volgens welke de werkgever tegelijkertijd slechts kan genieten van de structurele vermindering en één enkele doelgroepvermindering, kan de vermindering jonge werknemers – plus 18-jarigen tot min 30-jarigen gecumuleerd worden voor eenzelfde tewerkstelling van de werknemer met de verminderingen voor laaggeschoolde of zeer laaggeschoolde jonge werknemers met startbaanovereenkomst voor zover de vereiste voorwaarden zijn voldaan.

De gelijktijdige toepassing van de vermindering jonge werknemers –plus 18-jarigen tot min 30-jarigen met de verminderingen voor laaggeschoolde jongeren met SBO (met inbegrip van de overgangsvermindering) of voor zeer laaggeschoolde jongeren met SBO, van buitenlandse afkomst of gehandicapten, wordt beschouwd als één enkele doelgroepvermindering en wordt aangegeven onder 1 enkele code.

Bedrag en duur van de vermindering:

Voor de berekening van deze vermindering werd een nieuw forfaitair bedrag gelijk aan 300 EUR toegevoegd.

Het bedrag van deze vermindering wordt toegekend prorata de leeftijd van de werknemer onder de vorm van een percentage van het forfaitaire bedrag.

Forfait en percentage Duur Verminderingscode
Jongeren ouder dan 18 en jonger dan 30 jaar (( 30 – leeftijd) * (G3 * 10%))
met een maximum = G3 (300 EUR)
Vanaf 1 januari die volgt op hun 18 jaar en tot de laatste dag van het kwartaal voorafgaand aan dat waarin ze 30 jaar worden 3413
Jongeren ouder dan 18 en jonger dan 30 jaar
en ook
laaggeschoold met SBO
G1 + (( 30 – leeftijd) * (G3 * 10%))
Met een maximum = G1 (1000 EUR) + G3 (300 EUR)
Kwartaal van aanwerving en 7 volgende kwartalen 3414
G2 + (( 30 – leeftijd) * (G3 * 10%))
Met een maximum = G2 (400 EUR) + G3 (300 EUR )
Tot het einde van het kwartaal waarin de jongere 26 jaar wordt
Jongeren ouder dan 18 en jonger dan 30 jaar
en ook
zeer laaggeschoold met SBO
Of laaggeschoold van buitenlandse afkomst met SBO
Of laaggeschoold en gehandicapt met SBO
G1 + (( 30 – leeftijd) * (G3 * 10%))
Met een maximum = G1 (1000 EUR) + G3 (300 EUR)
Kwartaal van aanwerving en 15 volgende kwartalen 3415
G2 + (( 30 – leeftijd) * (G3 * 10%))
Met een maximum = G2 (400 EUR) + G3 (300 EUR )
Tot het einde van het kwartaal waarin de jongere 26 jaar wordt
Jongeren ouder dan 18 en jonger dan 30 jaar
en ook
laaggeschoold en aangeworven met SBO voor 1 januari 2004
G2 + (( 30 – leeftijd) * (G3 * 10%))
Met een maximum = G2 (400 EUR) + G3 (300 EUR )
Tot het einde van de SBO 3416

Onder ‘leeftijd’ wordt verstaan ‘de leeftijd van de werknemer op de laatste dag van het betrokken kwartaal’.

Om het bedrag te bekomen van de vermindering Pg vermenigvuldigt men het bedrag bekomen met de formules in de tweede kolom met (µ * 1/) en het resultaat wordt afgerond op de dichtstbijzijnde eurocent (0,005 EUR wordt 0,01 EUR), zoals voor alle doelgroepverminderingen.

De verplichting tot aanwerving van jongeren met SBO

Artikel 63 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 31 december 2005) voorziet een verlaging van de leeftijd tot welke de jongere in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de verplichting van aanwerving van jongeren met SBO. Deze limiet verandert van 26 naar 25 jaar.

Tegelijkertijd heeft dit zelfde artikel de mogelijkheid aan de gewestregeringen om de verhoging of verlaging van deze leeftijd te vragen en alle regeringen hebben het advies geuit de huidige limiet van 26 jaar te behouden.
Dit punt moet nog bevestigd worden door koninklijk besluit maar de RSZ zal doorgaan met het overmaken per kwartaal van het aantal jongeren tot het einde van het kwartaal waarin ze 26 jaar worden, aan de FOD Werk.

Aangifte:
  • op de aangiften ingediend via File transfer:

    Het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met de verminderingscode 3413, 3414, 3415, 3416.

    de vermelding van de indiensttredingsdatum van de jongere is verplicht voor de verminderingen 3414, 3415 en 3416. Men beschouwt als indiensttredingsdatum, de datum waarop de jongere de eerste maal wordt aangeworven bij de werkgever zelfs als erkende leerling of leerling met deeltijdse leerplicht (deze datum kan vroeger zijn dan 1 juli 2006)

    Een code (10 tot 18) invullen in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (zone 00052) voor de verminderingen 3414, 3415 en 3416.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de verminderingen 3413, 3414, 3415 en 3416 worden automatisch berekend als ze worden aangeduid.
    Voor de verminderingen 3414, 3415 et 3416, moet men ook de indiensttredingsdatum van de jongere worden ingevuld en een code in de zone 00052 “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid.
    (zie hierboven)

Artikel 63 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 31 december 2005) voorziet een verlaging van de leeftijd tot de welke een jongere in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de verplichte aanwerving van jongeren met SBO. Deze limiet verlaagt van 26 naar 25 jaar. Evenwel biedt dit artikel de mogelijkheid aan de gewestregeringen om een verhoging of verlaging van deze leeftijd te vragen.

Vier koninklijke besluiten van 10 december 2006 (Belgisch Staatsblad van 27 november 2006) verhogen vanaf 1 juli 2006, de leeftijdsgrens die van toepassing is voor jongeren tewerkgesteld op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in het Frans taalgebied op het grondgebied van het Waals Gewest, in het Duits taalgebied en op het grondgebied van het Vlaams Gewest in het kader van het verplicht jongerenquotum in het startbanenstelsel. Deze grens werd vastgesteld op 26 jaar.

Het koninklijk besluit van 27 september 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 26, 27, eerste lid, 2°, 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 20 oktober 2006) schakelt de verplichtingen van de federale Staat en de openbare instellingen die ervan afhangen in zake de tewerkstelling van jongeren met SBO, gelijk met deze van de privé-sector. Vanaf 2006 moeten de federale Staat en de openbare instellingen die ervan afhangen een aantal nieuwe werknemers naar rato van 3% van het in voltijdse equivalenten berekend personeelsbestand van het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar tewerkstellen en dit in iedere overheidsdienst. Een overgang om daartoe te komen is voorzien, en dus zullen de overheidsdiensten van de federale Staat en de openbare instellingen die ervan afhangen vanaf 2006 voorzien in de aanwerving van nieuwe werknemers naar rato van 10% van de rekruteringen die ieder jaar worden voorzien.

Startbaanverplichting

Artikel 87 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (BS van 30 december 2005) voorziet dat de laaggeschoolde jongeren die aangeworven worden in het kader van de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling in de social profitsector, ingevoerd door Hoofdstuk III van Titel V van deze wet, niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de startbaanverplichting.

Het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de algemene uitvoeringsbepalingen van de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling van jongeren in social profitsector voortspruitend uit de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (BS van 12 juni 2007), regelt de toekenning van deze steun vanaf 1 januari 2007.

Deze werknemers worden geïdentificeerd in de DMFA door de aanduiding van de code 8 in de zone 00794 “Maatregelen non profit” van het functioneel blok 90313. Er is retroactiviteit voorzien vanaf 1/2007.

Bij nazicht of aan de verplichting inzake aanwerving van jonge werknemers werd voldaan wordt rekening gehouden met de dagen aangegeven onder prestatiecode 76 “crisisschorsingsdagen bedienden” om het personeelsbestand van het refertekwartaal te berekenen.

1. Ingevolge de verhoging van het plafond S0 van de structurele vermindering dient het refertekwartaalloon, vanaf 1/2010, lager te zijn dan € 6030,00 opdat de werknemer zou kunnen genieten van de doelgroepvermindering voor jonge werknemers.

2. Voor de jongeren tot 31 december van het jaar waarin ze 18 worden :
Van 1 januari 2010 tot 31 december 2011 wordt het forfait van de vermindering tijdelijk op G7 gebracht, wat overeenstemt met de verschuldigde bijdragen voor de stelsels die gedekt worden door de doelgroepverminderingen min het bedrag van de structurele vermindering.

Bedrag en duur van de vermindering
Forfait Duur Verminderingscode
Jongeren tot 31 december van het jaar waarin ze 18 worden. G7 Van 1/2010 tot 4/2011 3430

In de praktijk betekent dit dat de werkgever voor deze jongeren geen enkele patronale bijdrage voor de stelsels waarop de doelgroepvermindering betrekking heeft verschudldigd is.

Het koninklijk besluit van 2 april 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, ter vereenvoudiging van de werkkaarten (Belgisch Staatsblad van 13 april 2010) wijzigt enigszins de voorwaarden om van de doelgroepvermindering jonge werknemers te kunnen genieten en de formaliteiten om ze te bekomen.

Betrokken werknemers

De voorwaarde dat de jongere moest ingeschreven zijn als werkzoekende om te kunnen genieten van de doelgroepvermindering voor laaggeschoolde jonge werknemers (verminderingscodes 3410, 3411, 3414, 3415), werd geschrapt vanaf 1 april 2010.

Formaliteiten

Vanaf 1 april 2010 wordt de startbaankaart afgeleverd door de RVA afgeschaft en de vermeldingen dat de jongere van minder dan 26 jaar voldoet aan de voorwaarden om het recht op de doelgroepvermindering jonge werknemers te openen worden geïntegreerd in de werkkaart.

Verplichting aanwerving jongeren met startbaan

Het koninklijk besluit van 19 mei 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 32, § 2, eerste lid, 33, § 2, derde lid, 34, 39, §4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2; 46, eerste lid, 47, §4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 31 mei 2010) voorziet dat jongeren die aangeworven worden in het kader van een startbaan bepaald bij artikel 27, eerste alinea, 2° en 3° van de wet van 24 december 1999, dubbel geteld worden voor de berekening van de verplichting van aanwerving van jongeren.

Zijn betrokken:

  • de jongeren met een contract van alternerend leren (code 11 bij “maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid”)
  • en de leerlingen (code 12 bij “maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid”).

Het is dus zeer belangrijk deze zone 00052 “maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid” correct in te vullen opdat de berekening juist zou worden uitgevoerd.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:
    • de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wetgeving op de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (grosso mode de privé-sector)
    • de federale autonome overheidsbedrijven

    Deze werkgevers moeten vanaf 1 oktober 2003 voor onbepaalde termijn overgegaan zijn tot invoering van een arbeidsduurvermindering van ten minste een vol uur onder de 38 uren per week en/of van de vierdagenweek.

    De arbeidsduurvermindering kan betrekking hebben op gans het personeel of op een bepaalde categorie. Onder wekelijkse arbeidsduur verstaat men de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijds tewerkgestelde werknemers, berekend over een periode van een jaar. De arbeidsduurvermindering kan ingevoerd zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst of door een aanpassing van het arbeidsreglement.

  • Werknemers:
    • alle voltijdse werknemers die tot een categorie van werknemers behoren waarop de arbeidsduurvermindering en/of de vierdagenweek van toepassing is.
    • deeltijdse werknemers van wie het loon moet worden aangepast wegens de invoering van de arbeidsduurvermindering (maar zij hebben geen recht op de bijdragevermindering voor de vierdagenweek).
Bedrag en duur van de vermindering
Forfait Duur Verminderingscode
Wekelijkse arbeidsduur
37 u of minder G2 (€ 400) 8 kwartalen
(vanaf kwartaal volgend op invoering ADV )
3500
36 u of minder G2 (€ 400) 12 kwartalen
(vanaf kwartaal volgend op invoering ADV )
35 u of minder G2 (€ 400) 16 kwartalen
(vanaf kwartaal volgend op invoering ADV )
vierdagenweek G2 (€ 400) 4 kwartalen
(vanaf kwartaal volgend op invoering 4d-week )
3510
ADV en vierdagenweek G1 (€ 1000) Kwartalen waarin de verminderingen voor ADV en voor de 4d-week kunnen gecumuleerd worden 3520

De verminderingen worden slechts toegestaan als de arbeidsduurvermindering of de vierdagenweek werd behouden voor de betrokken werknemerscategorie gedurende het volledige kwartaal.

Indien voor een categorie van werknemers deze doelgroepvermindering (of een vermindering der bijdragen in het kader van de wet van 10 augustus 2001) werd genoten, kan voor deze werknemers deze doelgroepvermindering niet opnieuw worden toegestaan voor een zelfde arbeidsduurvermindering of herinvoering van de vierdagenweek.

Aangifte:
  • op aangiften ingediend via File transfer:
    Het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met een van de volgende verminderingscodes: 3500, 3510, 3520 (cfr tabel).

    Volgende aanduidingen worden gevraagd:
    Voor de arbeidsduurvermindering (3500) en voor de arbeidsduurvermindering in combinatie met de vierdagenweek (3520) moet men het bedrag van de vermindering vermelden en een detailblok (90250) invullen, op niveau van de vermindering voor de tewerkstelling, bevattende

    • de datum van inwerkingtreding van de arbeidsduurvermindering (zone 00143) en in voorkomend geval de datum van invoering van de vierdagenweek (zone 00090);
    • de wekelijkse gemiddelde arbeidsduur van de voltijdse werknemers voor de invoering van het systeem;
    • de wekelijkse gemiddelde arbeidsduur van de voltijdse werknemers na de invoering van het systeem.

    Voor de vermindering Vierdagenweek (3510) is er geen detailblok maar moet men naast het bedrag van de vermindering bijkomend de datum van inwerkingtreding (zone 00090) van het systeem vermelden.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:
    de vermindering wordt automatisch berekend als ze aangeduid wordt.
    Eveneens in te brengen:

    • Voor de arbeidsduurvermindering:
      • de datum van inwerkingtreding van het systeem,
      • de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers voor en na de invoering van het systeem.
    • Voor de vierdagenweek: de datum van inwerkingtreding van het systeem.

De artikelen 25 en 26 van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) voegen in titel IV, hoofdstuk 7, afdeling 3 van de Programmawet (I) van 24 december 2002, een nieuwe doelgroepvermindering genaamd “Herstructureringen” in. Het koninklijk besluit van 16 juli 2004 ter bevordering van de tewerkstelling van ontslagen werknemers in het kader van herstructureringen (Belgisch Staatsblad van 6 augustus 2004) preciseert de uitvoeringsmodaliteiten.

Deze vermindering treedt in voege op 1 juli 2004.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    Werkgevers die door tussenkomst van een tewerkstellingscel, werknemers aanwerven die werden ontslagen in het kader van een herstructurering.

  • Werknemers:

    Werknemers die zijn ingeschreven bij een tewerkstellingscel opgericht in het kader van een herstructurering en die erkend werd door de minister van Werk.

De werknemers moeten in het bezit zijn van een “verminderingskaart herstructureringen B” afgeleverd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening op vertoon van een afschrift van de arbeidsovereenkomst.

Deze kaart heeft een geldigheidsduur lopend vanaf de eerste indiensttreding tot het einde van het tweede kwartaal dat volgt op het kwartaal van de eerste indiensttreding.

De kaart moet worden aangevraagd via de tewerkstellingscel ten laatste de zestigste dag volgend op de indiensttredingsdag of ten laatste de zestigste dag volgend op de dag van aflevering van de “verminderingskaart herstructureringen A”. (Deze laatste kaart A wordt elk kwartaal afgeleverd door de RVA aan alle werknemers die ingeschreven zijn bij een tewerkstellingscel. Zij kan bekomen worden gedurende maximaal 8 kwartalen.)

! In geval van opeenvolgende aanwervingen, is de verminderingskaart herstructureringen B geldig bij elke nieuwe werkgever, maar ze wordt slechts één enkele keer afgeleverd voor een zelfde herstructurering.

De RVA maakt de gegevens met betrekking tot de verminderingskaarten herstructurering B over aan de RSZ.

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Werknemer ontslagen in het kader van een herstructurering G2 ( 400 EUR) Geldigheidsduur van de verminderingskaart herstructureringen B
(maximum 3 kwartalen)
3600

Als een tewerkstellingscel werd opgericht voor 1 juli 2004 en nog altijd actief is op die datum, dan kan de werknemer die ontslagen werd in het kader van een herstructurering en die in dienst kwam voor 1 juli 2004, nog een verminderingskaart herstructureringen B bekomen met een geldigheidsdatum lopend van 1 juli 2004 tot en met 31 maart 2005.

Aangifte:
  • op aangiften ingediend via File transfer:

    Het is het bedrag van de vermindering Pg berekend volgens de algemene principes en eventueel verminderd om het plafond van de bijdragen niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de verminderingscode 3600.

  • op aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

Het koninklijk besluit van 28 maart 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2004 tot bevordering van de tewerkstelling van werknemers ontslagen in het kader van herstructureringen en van diverse koninklijke besluiten genomen in uitvoering van het generatiepact (Belgisch Staatsblad va 6 april 2007) versterkt, vanaf 1 januari 2007, de vermindering van bijdragen in het kader van herstructureringen.

De nieuwe modaliteiten voor de vermindering zijn van toepassing vanaf 1/2007 en zijn als volgt :

Toepassingsgebied :
  • Werkgevers :

    andere werkgevers dan de onderneming in herstructurering die door tussenkomst van een tewerkstellingscel werknemers aanwerven in het kader van een herstructurering.

  • Werknemers :
    • ingeschreven in een tewerkstellingscel opgericht in het kader van een herstructurering goedgekeurd door de minister van Werk
    • waarvan het refertekwartaalloon (S) lager is dan het loonplafond :
      • S1 (heden 12000,00 EUR) als de werknemer minstens 30 jaar is op het moment van de aanwerving
      • S0 (heden 5870,71 EUR) als de werknemer jonger is dan 30 jaar op het moment van de aanwerving

    De werknemers moeten in het bezit zijn van een kaart, voortaan genoemd, « verminderingskaart herstructureringen » spontaan afgeleverd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening na de inschrijving van de werknemer in een tewerkstellingscel. De RVA zal ambtshalve een verminderingskaart herstructureringen afleveren aan alle werknemers die zich voor de eerste keer inschrijven in een tewerkstellingscel na 31 december 2006.

    Deze kaart heeft een geldigheidsdatum vanaf de datum van de aankondiging van het collectief ontslag tot 12 maanden, gerekend van dag tot dag, volgend op de inschrijving in een tewerkstellingscel.

    De aanwerving moet plaatsvinden gedurende de geldigheidsperiode van de verminderingskaart herstructureringen.

In geval van opeenvolgende aanwervingen is de verminderingskaart herstructureringen geldig bij elke nieuwe werkgever maar ze wordt slechts 1 keer afgeleverd in het kader van een zelfde herstructurering.

De RVA maakt de gegevens betreffende de verminderingskaarten herstructureringen over aan de RSZ.

Bedrag en duur van de vermindering :
Forfait Duur Verminderingscode
Werknemers jonger dan 45 jaar op het moment van de aanwerving en ontslagen in het kader van een herstructurering G1 ( 1000 EUR) 5 kwartalen 3601
Werknemers van minstens 45 jaar op het moment van de aanwerving en ontslagen in het kader van een herstructurering G1 (1000 EUR)
G2 ( 400 EUR)
5 kwartalen
16 volgende kwartalen
3611

Men beschouwt als kwartaal van indienttreding het kwartaal waarin de werknemer voor de eerste keer tewerkgesteld wordt bij de betrokken werkgever binnen de geldigheidsperiode van de verminderingskaart herstructureringen.

Overgangsbepalingen:
  • De werknemers die zich voor de eerste keer hebben ingeschreven in een tewerkstellingscel na 31 december 2006, maar die het werk hervat hebben na de aankondiging van het collectief ontslag, maar voor 1 januari 2007, worden voor het toekennen van de doelgroepvermindering herstructureringen verondersteld in dienst gekomen te zijn op 1 januari 2007.
  • De werknemer die, al verminderingskaarten herstructureringen A ontvangen had, ontvangt de verminderingskaart herstructureringen voor zover hij nog geen arbeidsovereenkomst was aangegaan waarvoor hij een verminderingskaart herstructureringen B had aangevraagd.
    In dat geval is de geldigheidsperiode van de verminderingskaart herstructureringen gelijk aan het aantal kwartalen tijdens welke de werknemer nog recht zou gehad hebben op de verminderingskaart herstructureringen A. Deze periode kan in geen geval 12 maanden overschrijden.
  • De werknemer die het recht opent op de doelgroepvermindering herstructureringen op basis van een verminderingskaart herstructureringen B blijft genieten van de vermindering volgens de modaliteiten voorzien in 2006 (verminderingscode 3600)
Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via File transfer:

    het is het bedrag van de vermindering Pg berekend volgens de algemene principes en eventueel verminderd om het plafond van de bijdragen niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de verminderingscode 3601 of 3611.

    De vermelding van de begindatum van het recht op de vermindering is verplicht. Het betreft de datum van de eerste indiensttreding bij de werkgever binnen de geldigheidsperiode van de kaart. Deze datum kan niet voorafgaan aan 1 januari 2007.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

    Ook de datum begin recht moet ingevuld worden.

Titel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2009) en het koninklijk besluit van 28 juni 2009 tot uitvoering van deze wet (Belgisch Staatsblad van 6 juli 2009) breiden vanaf 1 juli 2009 het voordeel van de doelgroepvermindering “herstructurering” uit tot werknemers ontslagen ten laatste op 31 december 2009 ingevolge een faillissement, de sluiting of vereffening van een onderneming, die aangeworven worden bij een nieuwe werkgever gedurende de geldigheidsperiode van een “herstructureringskaart”.

Alle regels, bedragen en procedures die van toepassing waren voor deze vermindering blijven van toepassing voor deze werknemers.

De RVA zal de “herstructureringskaarten” afleveren aan de betrokken nieuwe werknemers.

Artikel 40 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009 (Belgisch Staatsblad van 7 april 2009) breidt vanaf 7 april 2009 de notie “werknemer ontslagen in het kader van herstructurering” uit tot werknemers met een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid tewerkgesteld sedert ten minste 1 ononderbroken jaar bij een werkgever in herstructurering op het moment van de aankondiging van het collectief ontslag.

Het koninklijk besluit van 22 april 2009 tot wijziging van diverse koninklijke besluiten genomen in het kader van de herstructurering van bedrijven (Belgisch Staatsblad van 30 april 2009) wijzigt de afleveringsmodaliteiten van de herstructureringskaart door de RVA.

Derhalve kan het recht op de doelgroepvermindering “herstructurering” geopend worden voor de uitzendkracht die een geldige herstructureringskaart heeft ingevolge een collectief ontslag dat ten vroegste werd aangekondigd op 7 april 2009.

Het uitzendkantoor (de wettelijke werkgever) waarmee een uitzendkracht reeds verbonden was voor zijn tewerkstelling in een onderneming in herstructurering kan ook genieten van de doelgroepvermindering “herstructurering” als het deze uitzendkracht opnieuw in dienst neemt om hem ter beschikking te stellen van een gebruiker die niet de onderneming in herstructurering zelf is of een onderneming die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de onderneming in herstructurering.

Alle regels, bedragen en procedures die van toepassing waren voor deze vermindering blijven van toepassing.

Artikel 137 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) verlengt de periode waarin een werknemer moet ontslagen zijn ingevolge een faling, een sluiting of een vereffening van een onderneming, om te kunnen genieten van de doelgroepvermindering “herstructurering” als hij aangeworven wordt bij een nieuwe werkgever tijdens de geldigheidsperiode van een “herstructureringskaart”, tot 30 juni 2010.

Ingevolge de verhoging van het plafond S0 van de structurele vermindering dient het refertekwartaalloon, vanaf 1/2010, lager te zijn dan € 6030,00 opdat de werknemer zou kunnen genieten van de doelgroepvermindering herstructurering.

Artikel 29 van de wet van 19 mei 2010 houdende fiscale en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 mei 2010) verlengt de periode waarin een werknemer moet ontslagen zijn ingevolge een faling, een sluiting of een vereffening van een onderneming, om te kunnen genieten van de doelgroepvermindering “herstructurering” als hij aangeworven wordt bij een nieuwe werkgever tijdens de geldigheidsperiode van een “herstructureringskaart”, tot 30 september 2010.

Het koninklijk besluit van 28 september 2010 tot verlenging van de toepassing van de maatregelen bepaald bij de titels 1, 2 en 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis en bij hoofdstuk 13 van titel 10 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 5 oktober 2010) verlengt de periode waarin de werknemer moet ontslagen zijn ingevolge een faling, sluiting of vereffening van een onderneming om te genieten van de doelgroepvermindering “herstructurering” wanneer hij aangeworven wordt bij een nieuwe werkgever tijdens de geldigheidsperiode van de herstructureringskaart, tot 31 december 2010.

Afdeling VI van hoofdstuk I van de Programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004) voorziet het behoud van het voordeel van een doelgroepvermindering in bepaalde gevallen van fusie, opsplitsing of wijziging van de werkgever.

Kunnen aanspraak maken om te blijven genieten van de doelgroepverminderingen waarvan de preëxistente juridische structuur genoot, de volgende werkgevers:

  1. de rechtspersoon die bewijst het resultaat te zijn van één van de verrichtingen bedoeld in artikelen 671 tot 679 van het Wetboek van vennootschappen;
  2. de rechtspersoon zonder winstoogmerk die bewijst dat zijn vermogen het resultaat is van de samenvoeging van de activa na vereffening van één of meerdere rechtspersonen zonder winstoogmerk, waarvan de algemene vergaderingen de wil hebben uitgedrukt om hun vermogen te bestemmen voor de oprichting van de voornoemde nieuwe rechtspersoon zonder winstoogmerk;
  3. de rechtspersoon die bewijst dat hij de voortzetting is van de handelsactiviteit van een natuurlijke persoon die zijn handelsfonds heeft toegewezen aan de voornoemde rechtspersoon.

De rechtspersoon die aanspraak kan maken om te blijven genieten van de doelgroepverminderingen is hoofdelijk aansprakelijk voor de sociale schulden van de preëxistente rechtspersoonlijkheden.

Concreet, om te blijven genieten van de doelgroepverminderingen moet de werkgever of zijn sociaal secretariaat voorafgaandelijk het akkoord bekomen van de Controledienst van de RSZ.
Hiervoor maakt hij aan de dossierbeheerder een aanvraag over met de documenten waaruit blijkt dat de werkgever tot één van de categorieën behoort die betrokken zijn bij het behoud van verminderingen.

Voor meer details betreffende de betrokken verminderingen, zie Instructies aan de werkgevers, §4.2.107.

Afdeling 3 van Hoofdstuk 2 van Titel 16 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008) herdefinieert, vanaf 8 januari 2009, de situaties waarin het behoud van het voordeel van een doelgroepvermindering kan toegestaan worden, door een uitbreiding te voorzien tot de VZW’s en stichtingen in analoge situaties als deze die reeds voorzien zijn voor ondernemingen.

Volgende werkgevers kunnen voortaan aanspraak maken op het blijven genieten van de doelgroepverminderingen waarvan de vorige juridische entiteit genoten heeft:

  1. de rechtspersoon die de begunstigde is van een juridische herstructurering bedoeld bij artikelen 671 tot 679 van het Wetboek van vennootschappen (fusie, splitsing, inbreng) of die omgevormd werd tot een vennootschap met een sociaal oogmerk volgens de artikelen 668 en 669 van hetzelfde Wetboek;
  2. de rechtspersoon waarvan het patrimonium geheel of gedeeltelijk afkomstig is van het netto actief na vereffening van één of meerdere rechtspersonen zonder winstgevend doel;
  3. de rechtspersoon die genoten heeft van steun door een fysieke persoon onder de voorwaarden bepaald door artikel 768 van het Wetboek van vennootschappen of in analoge situaties voor diegenen voor wie het Wetboek van vennootschappen niet van toepassing is.

Concreet, om het voordeel van doelgroepverminderingen te kunnen voortzetten, moet de werkgever of zijn sociaal secretariaat voorafgaand het akkoord bekomen van de Dienst Controle van de RSZ. Daarvoor dient men bij de dossierbeheerder een aanvraag in te dienen waarbij een verklaring, van de oorspronkelijke werkgever en de werkgever die hem opvolgt zal gevoegd zijn, waarin staat dat de overgang of reorganisatie conform is aan één van de bovenvermelde situaties.

Voor meer details over de betrokken verminderingen en de inhoud van de aangifte verwijzen wij naar de Instructies aan de werkgevers, § 5.2.107.

Artikel 126 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) bepaalt 1 januari 2009 als datum van inwerkingtreding van afdeling 3, van hoofdstuk 2, van titel 16 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) die de mogelijkheid tot behoud van het voordeel van een doelgroepvermindering in bepaalde gedefinieerde situaties uitbreidt tot de VZW's en stichtingen (cfr IESS 2/2009).

De werkgever die een doelgroepvermindering wenst verder te zetten na omvorming van de juridische structuur van de onderneming moet dit uitdrukkelijk en voorafgaandelijk melden aan de Controledienst van de RSZ door middel van het modelformulier dat opgenomen is aan het eind van de AOW.

De wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2009) en het koninklijk besluit van 28 juni 2009 tot uitvoering van deze wet (Belgisch Staatsblad van 6 juli 2009) voeren vanaf 25 juni 2009 tot en met 31 december 2009, een nieuwe doelgroepvermindering in voor de tijdelijke crisisaanpassing van de arbeidsduur.

De termijn van deze maatregel kan eventueel verlengd worden tot 30 juni 2010 bij koninklijk besluit.

De algemene regels voor de toepassing van doelgroepverminderingen (zie punt 2.28.04 van de IESS) zijn ook van toepassing voor deze nieuwe vermindering.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:
    • werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten (voornamelijk de private sector, de openbare kredietinstellingen, de sociale huisvestingsmaatschappijen, …)
    • de autonome overheidsbedrijven

    De werkgevers moeten op ondernemingsniveau een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten hebben die voorziet in een tijdelijke arbeidsduurvermindering (TAV) van ofwel een kwart, ofwel een vijfde van de arbeidsduur die voordien van toepassing was, eventueel gecombineerd met de tijdelijke invoering van de vierdagenweek.

    De CAO moet:

    • expliciet vermelden dat ze werd afgesloten in het kader van deze crisiswetgeving;
    • de begin- en einddatum vermelden van de tijdelijke arbeidsduurvermindering. De begindatum kan niet voor 25 juni 2009 vallen en de einddatum kan niet na 31 december 2009 vallen.
    • voorzien in een looncompensatie voor de werknemers die minstens ¾ bedraagt van de toegekende crisisverminderingen aan de werkgever, zonder dat dit een verhoging van het vorige brutoloon van de werknemer als gevolg heeft. Het betreft het brutobedrag zonder de werkgeversbijdragen;
    • in geval van invoering van de vierdagenweek duidelijk het arbeidsregime, hetzij vierdagen, hetzij vijf dagen waarvan 3 volle dagen en 2 halve dagen, vermelden;
    • overgemaakt worden (kopie) in de maand die volgt op de ondertekening, aan het bevoegde directiehoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

    De arbeidsduurvermindering kan betrekking hebben op het geheel van het personeel of een bepaalde groep. Onder wekelijkse arbeidsduur wordt verstaan de normale gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers berekend over één jaar.

  • Werknemers:
    • alle voltijdse en deeltijdse werknemers tewerkgesteld in de loop van het kwartaal, die behoren tot een personeelscategorie betrokken bij de arbeidsduurvermindering van een kwart of een vijfde voor wie de arbeidsduur effectief wordt verminderd;
    • enkel de voltijdse werknemers voor een arbeidsduurvermindering gecombineerd met de vierdagenweek.
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
TAV van een vijfde G 4 ( 600 EUR ) Gedurende de periode van arbeidsduurvermindering 3700
TAV van een kwart G 5 ( 750 EUR )
TAV van een vijfde + Vierdagenweek G 1 ( 1000 EUR ) Gedurende de periode van arbeidsduurvermindering gekoppeld aan de vierdagenweek 3720
TAV van een kwart + Vierdagenweek G 6 ( 1150 EUR )

De werknemer die voltijds werd aangeworven blijft beschouwd als voltijdse gedurende de arbeidsduurvermindering.

Aangifte:
  • op de aangiften via Filetransfert:

    het is het berekende verminderingsbedragPg, eventueel verminderd om het plafond van de bijdragen niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met één van de volgende verminderingscodes:
    3700 of 3720 (zie tabel)

    Volgende vermeldingen worden gevraagd.

    Voor de arbeidsduurvermindering (3700) en de arbeidsduurvermindering gecombineerd met de vierdagenweek (3720), moet ook een blok detail (90250) voorkomen op niveau van de vermindering tewerkstellingslijn met volgende gegevens:

    • de datum van invoering van de arbeidsduurvermindering (zone 00143)
    • de datum van beëindiging van de arbeidsduurvermindering (zone 00914)
    • de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers voor de invoering (zone 00147) (zonder de eventuele toegestane inhaalrusturen als gevolg van de tijdelijke arbeidsduurvermindering)
    • de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers na de invoering (zone 00148) (zonder de eventuele toegestane inhaalrusturen als gevolg van de tijdelijke arbeidsduurvermindering).
  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.
    ook in te vullen:

    voor de arbeidsduurvermindering:

    • datum van invoering van de arbeidsduurvermindering
    • datum van beëindiging van de arbeidsduurvermindering
    • de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers voor en na de invoering
  • Bijkomend:

    • de invoering van arbeidsduurvermindering heeft altijd de creatie van een nieuwe tewerkstellingslijn tot gevolg aangezien het gemiddeld aantal te presteren uren van de maatpersoon (S, zone 00049) en ook die van de werknemer (Q, zone 00048) moeten gewijzigd worden. (S = voltijdse arbeidsduur verminderd met een kwart of een vijfde, in voorkomend geval verhoogd met de uren inhaalrust die betaald worden op het moment waarop ze genomen worden). De eventuele uren inhaalrust als gevolg van de arbeidsduurvermindering moeten nooit in rekening worden gebracht;
    • het type arbeidsovereenkomst (zone 00050) blijft identiek aan dat wat van toepassing was voor de arbeidsduurvermindering;
    • het aantal dagen per week van de arbeidsregeling (zone 00047) moet aangepast worden ingeval van invoering van de vierdagenweek en als het werk verdeeld wordt over vier volle dagen;
    • het bedrag van de looncompensatie moet apart aangegeven worden met de looncode 5 (zone 00067).

Aangezien op het moment van de publicatie van de wet van 19 juni 2009, de kwartaalaanpassingen voor het tweede kwartaal 2009 al waren afgesloten is het niet mogelijk de verminderingscodes 3700 (crisisarbeidsduurvermindering) en 3720 (crisisarbeidsduurvermindering en vierdagenweek) in te voeren in de originele DMFA voor het tweede kwartaal 2009 (voor de periode van 25 juni 2009 tot 30 juni 2009).

Vanaf oktober 2009, op het moment van de invoering van de kwartaalaanpassingen voor het derde kwartaal 2009, zal het mogelijk zijn deze nieuwe verminderingen aan te geven en wijzigingen uit te voeren met terugwerkende kracht tot het 2de kwartaal 2009. Op dat moment zullen werkgevers of hun sociaal secretariaat wijzigingen kunnen invoeren.

Artikel 132 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) verlengt de doelgroepvermindering voor collectieve arbeidsduurvermindering ingevolge de crisis tot 30 juni 2010.

Artikel 27 van de wet van 19 mei 2010 houdende fiscale en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 mei 2010) verlengt de doelgroepvermindering voor collectieve arbeidsduurvermindering ingevolge de crisis tot 30 september 2010.

Het koninklijk besluit van 28 september 2010 tot verlenging van de toepassing van de maatregelen bepaald bij de titels 1, 2 en 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis en bij hoofdstuk 13 van titel 10 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 5 oktober 2010) verlengt de doelgroepvermindering voor collectieve arbeidsduurvermindering ingevolge de crisis tot 31 december 2010.

Hoofdstuk 6, art. 19-21 van de wet van 30 december 2009 ter ondersteuning van de werkgelegenheid (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009), en het koninklijk besluit van 3 februari 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, betreffende de mentors (Belgisch Staatsblad van 16 februari 2010), voeren een nieuwe doelgroepvermindering in.

De algemene regels voor de toepassing van doelgroepverminderingen (zie punt 2.28.04 van de IESS) zijn ook van toepassing voor deze nieuwe vermindering.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    Elke werkgever die:

    • een overeenkomst afsluit met een onderwijs- of opleidingsinstelling of met een instelling voor volwassenenonderwijs of een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling met de verbintenis om stage(s) of opleiding(en) te organiseren voor mensen die behoren tot een aantal specifieke groepen ; en
    • één of meerdere mentors belast met de uitvoering en de opvolging van deze stage(s) of opleiding(en).

    De specifieke groepen zijn:

    • leerlingen of leraren uit het voltijds secundair technisch en beroepsonderwijs of deeltijds onderwijs;
    • werkzoekenden die jonger dan 26 jaar zijn en die via de bevoegde gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (vb. de VDAB of Forem) een beroepsopleiding volgen;
    • cursisten die jonger dan 26 jaar zijn en die zich via erkende instellingen voor volwassenenonderwijs bijscholen.

    De overeenkomst moet:

    • beginnen en eindigen respectievelijk op de eerste en de laatste dag van een kwartaal. Ze kan maximaal 12 maanden geldig zijn (indien een overeenkomst een langere duur heeft dan 12 maanden, worden toch slechts 12 maanden in rekening genomen voor de vermindering);
    • in duidelijke bewoordingen de verbintenis van de werkgever bevatten om gedurende een welbepaald aantal uren aan een welbepaald aantal jongeren of leerkrachten de mogelijkheid te geven stage te lopen of opleiding te volgen;
    • gedateerd en ondertekend worden door de werkgever en door de verantwoordelijke van elke betrokken instelling;
    • een gedateerde en ondertekende verklaring bevatten van de betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling of gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding dat de werkgever zijn vroegere verbintenissen is nagekomen indien de werkgever reeds eerder een doelgroepvermindering voor mentors genoot;
    • overgemaakt worden (kopie) aan de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, samen met een lijst van de mentors die worden tewerkgesteld en voor elke mentor een bewijs van minimaal vereiste praktijkervaring, alsook een kopie van het getuigschrift van de gevolgde mentoropleiding;
  • Werknemers

    De aangestelde mentor moet:

    • een beroepservaring van ten minste vijf jaar kunnen voorleggen in het beroep dat tijdens de stage of opleiding wordt aangeleerd;
    • een getuigschrift van een gevolgde mentoropleiding of een validatie van zijn/haar competenties als mentor kunnen voorleggen.
Bedrag en duur van de vermindering
Forfait Duur Verminderingscode
Werknemer aangeworven als mentor G2 ( 400 EUR) Duur van de overeenkomst
(maximum 4 kwartalen)
3800

Een werkgever kan indien hij voldoet aan de voorwaarden een nieuwe overeenkomst afsluiten, en hij kan meerdere overeenkomsten tegelijkertijd afsluiten met verschillende instellingen.

Het aantal mentors waarvoor de werkgever een vermindering kan aanvragen, is beperkt tot het laagste resultaat van volgende breuken:

  • (aantal jongeren of leerkrachten) ∕ 5, afgerond naar de hogere eenheid;
  • (aantal uren stage of opleiding) ∕ 400, afgerond naar de lagere eenheid.

Indien de overeenkomst geen volledig jaar beslaat, wordt het (aantal kwartalen) x 100 als deler beschouwd.

Aangifte:
  • op de aangiften via Filetransfert:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het plafond van de bijdragen niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met de verminderingscode 3800.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

Het koninklijk besluit van 3 februari 2010 tot bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden, ontslagen in het kader van een herstructurering, ten behoeve van onderwijs- en opleidingsinstellingen en openbare bemiddelingsdiensten (Belgisch Staatsblad van 16 februari 2010) voert een nieuwe tijdelijke doelgroepvermindering in voor werknemers die, na ontslag in het kader van herstructurering, aangeworven worden als opleider of begeleider.

Deze vermindering geldt voor indiensttredingen vanaf 1 januari 2010 en vóór 1 januari 2012.

De algemene regels voor de toepassing van doelgroepverminderingen (zie punt 2.28.04 van de IESS) zijn ook van toepassing voor deze nieuwe vermindering.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:
    • de bevoegde openbare dienst voor beroepsopleiding,
    • de bevoegde regionale openbare dienst voor arbeidsbemiddeling,
    • een sectoraal opleidingsfonds,
    • een vzw erkend als opleidings- of begeleidingsinstelling,
    • een onderwijsinstelling erkend door de bevoegde Gemeenschap.

    Ieder van deze werkgevers komt in aanmerking, inzoverre ze niet de betrokken onderneming in herstructurering zelf zijn of tot dezelfde technische bedrijfseenheid behoren.

    Om van de vermindering te kunnen genieten moeten de werkgevers met de Minister van Werk een opleidingsovereenkomst sluiten in het kader waarvan ze collectief ontslagen werknemers als opleiders of begeleiders tewerkstellen.

    De opleidingsovereenkomst vermeldt minimaal de volgende elementen:

    • de begindatum die op de eerste dag van een kwartaal en ten laatste op 1 oktober 2011 moet vallen;
    • het engagement van de werkgever om het volume van de aangeboden opleidingen of gerealiseerde begeleidingsuren te verhogen;
    • het engagement van de werkgever om geen contractueel of statutair personeel te vervangen door deze gesubsidieerde werknemers.

    De werkgevers die een opleidingsovereenkomst willen sluiten, maken aan de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg de volgende gegevens over:

    • een aanvraag tot een opleidingsovereenkomst;
    • een overzicht van het aantal opleidingen en lesuren of begeleidingsuren gerealiseerd in het kader van arbeidsbemiddeling;
    • het aantal personen die de opleidingen volgen of begeleid werden in het kader van arbeidsbemiddeling.

    De bevoegde directie maakt de lijst van de gesloten overeenkomsten over aan de RVA en aan de RSZ. De RVA maakt de nodige gegevens aan de RSZ over betreffende de identificatie van de werknemer die geniet van de ervaringsuitkering.

    Vóór 1 november van elk jaar maakt de werkgever aan de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg de volgende gegevens met betrekking tot de voorgaande periode over:

    • een lijst over van alle opleiders of begeleiders;
    • het aantal opleidingen;
    • het totale aantal lesuren of begeleidingsuren;
    • het aantal personen die opleidingen hebben gevolgd of begeleid werden in het kader van arbeidsbemiddeling of beroepsinschakeling.
  • Werknemers

    De werknemers die een ervaringsuitkering genieten en tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2012 aangeworven worden om opleiding te verstrekken of om werkzoekenden te begeleiden in het kader van de arbeidsbemiddeling of van beroepsinschakeling.

    Om in aanmerking te komen voor een ervaringsuitkering moet een werknemer:

    • in het bezit zijn van een “verminderingskaart herstructureringen”;
    • minstens 45 jaar oud zijn of 5 jaar beroepservaring binnen de sector en binnen de 10 jaar voorafgaand aan zijn/haar indiensttreding kunnen aantonen;
    • als hoofdactiviteit het verstrekken van opleiding of begeleiding van werkzoekenden hebben.
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Werknemer ontslagen in het kader van een herstructurering en aangeworven als opleider of begeleider G1 ( 1000 EUR) Duur van de opleidingsovereenkomst
(maximum 8 kwartalen)
3612

Wanneer de opleidingsovereenkomst een einde neemt omdat de engagementen betreffende de volumes of niet-vervanging niet werden nagekomen, worden de bijdrageverminderingen voor de 5 kwartalen die de datum van het einde van de opleidingsovereenkomst voorafgaan geannuleerd.

Aangifte:
  • op aangiften ingediend via File transfer:

    Het is het bedrag van de vermindering Pg berekend volgens de algemene principes, eventueel verminderd om het plafond van de bijdragen niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de verminderingscode 3612.

  • op aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

Het project van de harmonisering van de vermindering voorziet eveneens de integratie in het nieuwe systeem van het merendeel van de voordien al bestaande verminderingen.

Het principe is de omvorming van de bestaande vermindering in één van de twee forfaits G1 of G2.

De gezamenlijke elementen van alle vermindering zoals beschreven in punt 1.1.1.A hierboven zijn ook van toepassing voor de verminderingen die worden toegestaan in het kader van de overgangsmaatregelen voor wat betreft de berekening en de toepassing van de µ, µ glob, 1/ of het plafond van de verminderingen.

Voor wat betreft de cumul, kan de werkgever, voor zover de vereiste voorwaarden zijn vervuld, tegelijk genieten van de structurele vermindering en van één enkele overgangsvermindering per tewerkstelling van een werknemer. Geen enkele cumul met andere verminderingen dan de Sociale Maribel is toegestaan.
De berekening van de overgangsvermindering gebeurt per tewerkstelling aan de hand van volgende formule:

Pg = G × µ × 1 ∕ β

waarbij
G = € 1000 (G1) of € 400 (G2) volgens de toepasbare overgangsvermindering

Pg wordt afgerond naar de dichtstbijzijnde eurocent (0,5 €c wordt 1 €c)

De overgangsvermindering wordt toegestaan tijdens een aantal vastgestelde kwartalen die variëren naargelang de vervangen maatregel.

De structurele vermindering zoals ze werd toegepast tot en met het vierde kwartaal 2003 verdwijnt om vervangen te worden door de nieuwe structurele vermindering en de doelgroepvermindering”oudere werknemers” hoger beschreven.

Er zijn dus geen overgangsbepalingen en de verminderingscode 1001 mag niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het eerste kwartaal 2004.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers die voor 1 januari 2004 een eerste, tweede of derde werknemer die het recht opende op de verminderingen 1121, 1122, 1123, 1124, 1125 of 1126 hebben aangeworven.

  • Werknemers:

    alle werknemers met uitzondering van:

    • de leerlingen of gelijkgestelde
    • de huisbedienden
    • de jongeren tot het einde van het jaar waarin ze de leeftijd van 18jaar bereiken
    • de gelegenheidswerknemers in de land- en tuinbouwsector
    • de gelegenheidswerknemers in de horecasector
    • de werknemers die niet onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 (studenten, ...)
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
1ste werknemer G1 (1000 EUR)
G2 (400 EUR)
Enkel voor de kwartalen 1/2004 en verder:
4 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving van de 1ste werknemer
8 volgende kwartalen
1121 of 1124
Tussenkomst in de administratiekosten voor een ESS 36,45 EUR Kwartalen waarin de vermindering voor 1ste werknemer wordt gevraagd 2001
2de werknemer G2 (€ 400) Enkel voor de kwartalen 1/2004 en verder:
12 kwartalen volgend op het kwartaal van indiensttreding van de tweede werknemer
1122 of 1125
3de werknemer G2 (€ 400) Enkel voor de kwartalen 1/2004 en verder:
8 kwartalen volgend op het kwartaal van indiensttreding van de derde werknemer
1123 of 1126

Zoals voor de doelgroepvermindering “eerste aanwervingen” (cfr. Punt 1.1.1.D) is de vermindering niet gebonden aan een bepaalde werknemer. Elk kwartaal kiest de werkgever de werknemer of twee halftijdse werknemers voor wie hij de vermindering toepast. Het is niet nodig dat de werknemer die het recht op de vermindering geopend heeft nog in dienst is bij de werkgever of dat de vermindering ononderbroken werd toegepast voor het eerste kwartaal 2004.

Geen enkele bijzondere voorwaarde betreffende werkloosheid of gelijkstelling is vereist voor de werknemer voor wie de vermindering wordt toegepast.

In tegenstelling is het niet mogelijk de kwartalen met vermindering te kiezen tijdens een langere periode.

De terugbetaling van de administratiekosten verschuldigd voor een erkend sociaal secretariaat gebeurt zoals hoger beschreven in punt 1.1.1.D. Er is geen terugbetaling meer voor de tweede werknemer en de code 2002 mag niet meer gebruikt worden vanaf het eerste kwartaal 2004.

Aangifte:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met een van de volgende verminderingscodes:
    1121, 1122, 1123, 1124, 1125 of 1126 (cfr tabel)

    De aanduiding van de indiensttredingdatum van de 1ste, 2de of 3de werknemer die het recht op de vermindering heeft geopend is verplicht.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite :

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze aangeduid wordt
    de indiensttredingdatum van de 1ste, 2de of 3de werknemer die het recht op de vermindering heeft geopend moet eveneens ingevuld worden

Deze verminderingen zijn afgelopen en de verminderingscodes 1123 en 1126 mogen niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het eerste kwartaal 2006.

Deze verminderingen zijn afgelopen en de verminderingscodes 1121, 1122, 1124 en 1125 mogen niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het 1ste kwartaal 2007.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers die voor 1 januari 2001 een stelsel van arbeidsduurvermindering hebben ingevoerd in hun ondernemingen die zouden kunnen genoten hebben van de verminderingen 1331 en 1333 na 1 januari 2004.

  • Werknemers:

    alle werknemers die het recht openen op de vermindering Vande Lanotte 1 of 3.

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Plan Vande Lanotte 1 G2 ( € 400 ) Aantal kwartalen bekomen door het theoretisch bedrag waarop de werknemer nog recht zou gehad hebben na 1/2004 te delen door 400 (resultaat afgerond naar de hogere eenheid). 1331
Plan Vande Lanotte 3 G2 (€ 400) Aantal kwartalen bekomen door het theoretisch bedrag waarop de werknemer nog recht zou gehad hebben na 1/2004 te delen door 400 (resultaat afgerond naar de hogere eenheid). 1333

De betrokken werkgevers of hun mandatarissen zullen per brief op de hoogte gebracht worden van het aantal kwartalen tijdens welke zij nog kunnen genieten van de vermindering.

De toekenning van de vermindering blijft verbonden aan het behoud van het stelsel van de arbeidsduurvermindering

Aangifte:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met een van de volgende verminderingscodes:
    1331 of 1333 (cfr tabel)

  • voor de aangiften via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

Deze verminderingen zijn afgelopen en de verminderingscodes 1331 en 1333 mogen niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het vierde kwartaal 2005 voor verminderingscode 1331 en vanaf het eerste kwartaal 2006 voor de verminderingscode 1333.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers die voor 1 januari 2001 de vierdagenweek hebben ingevoerd in hun onderneming en die nog zouden kunnen genoten hebben van de vermindering 1341 na 1 januari 2004.

  • Werknemers:

    werknemers bijkomend aangeworven volgend op de invoering van de vierdagenweek.

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Vierdagenweek ingevoerd voor 1/10/2001 G1 ( € 1000 ) 5 kwartalen vanaf 1/2004 1341

Het toekennen van de vermindering blijft beperkt tot 25% van het aantal werknemers tewerkgesteld in het stelsel van de vierdagenweek.

Aangifte:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met de verminderingscode 1341.

  • op de aangiften via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers die tussen 1 januari 2001 en 30 september 2003 in hun onderneming een stelsel van arbeidsduurvermindering onder 38 uren per week hebben ingevoerd en die nog zouden kunnen genoten hebben van de vermindering 1353 na 1 januari 2004.

  • Werknemers:
    • alle voltijds tewerkgestelde werknemers in een kwartaal in een werknemerscategorie betrokken bij de vermindering arbeidsduurvermindering.
    • de deeltijdse werknemers waarvan de bezoldiging werd aangepast ingevolge de invoering van de arbeidsduurvermindering
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Arbeidsduurvermindering ingevoerd voor 1/10/2003
minstens37 h G2 (€ 400) 8 kwartalen vanaf 1/04

min het aantal kwartalen bekomen door het theoretisch bedrag van de onderhoudsvermindering (€ 62,5) vermenigvuldigd met het aantal kwartalen waarin de vermindering 1353 zou kunnen worden toegestaan voor 2004 in de onderneming te delen door 400 (resultaat van de deling wordt afgerond op de hogere eenheid)

In praktijk :

  • altijd 8 kwartalen
1353
Minstens 36 h G2 (€ 400) 12 kwartalen vanaf 1/04

min het aantal kwartalen bekomen door het theoretisch bedrag van de onderhoudsvermindering (€ 100) vermenigvuldigd met het aantal kwartalen waarin de vermindering 1353 zou kunnen worden toegestaan voor 2004 in de onderneming te delen door 400 (resultaat van de deling wordt afgerond op de hogere eenheid)

In praktijk (met uitzondering van de opvolgingsvermindering):

  • 11 kwartalen voor arbeidsduurvermindering ingevoerd tussen 1/1/01 en 31/3/2002 ;
  • 12 kwartalen voor de anderen
1353
Minstens 35 h G2 (€ 400) 16 kwartalen vanaf 1/04

min het aantal kwartalen bekomen door het theoretisch bedrag van de onderhoudsvermindering (€ 150) vermenigvuldigd met het aantal kwartalen waarin de vermindering 1353 zou kunnen worden toegestaan voor 2004 in de onderneming te delen door 400 (resultaat van de deling wordt afgerond op de hogere eenheid)

In praktijk (met uitzondering van de opvolgingsvermindering voor arbeidsduurvermindering):

  • 15 kwartalen voor arbeidsduurvermindering ingevoerd tussen 1/1/01 en 30/6/2002 ;
  • 16 kwartalen voor de anderen
1353

Er zijn geen overgansbepalingen voor het saldo van de éénmalige vermindering aangevraagd in vier schijven (codes 1346 en 1352), maar voor het stelsel van arbeidsduurvermindering, wordt de overgangsvermindering toegepast van het eerste kwartaal 2004 ongeacht het kwartaal van registratie van het arbeidsreglement of de invoering van de arbeidsduurvermindering.

De arbeidsduurvermindering of de vierdagenweek die ingevoerd werden in het vierde kwartaal 2003 vallen automatisch onder het nieuwe systeem van de doelgroepvermindering voor arbeidsduurvermindering. De verminderingscodes 1345, 1346, 1351 en 1352 mogen niet meer voorkomen vanaf het eerste kwartaal 2004

Aangifte:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden de verminderingscode, 1353

    De volgende vermeldingen worden gevraagd:
    Voor de arbeidsduurvermindering moet men eveneens een détailblok (90250) invoegen op niveau van de vermindering voor de tewerkstelling bevattend:

    • datum van inwerkingtreding van de arbeidsduurvermindering (of de datum van registratie van het arbeidsreglement als die later is).
    • de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers voor de invoering
    • de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers na de invoering.
  • op de aangiften via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

    Ook vermelden:

    • datum van inwerkingtreding van het systeem (of datum van registratie van het arbeidsreglement als die later is),
    • de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers voor en na de invoering.

Deze bijdrageverminderingen zijn aan hun einde gekomen en de verminderingscode 1353 mag niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het eerste kwartaal 2008.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:
    • werkgevers die nog jongeren tewerkstellen die werden aangeworven voor 1 april 2002 in het kader van het Banenplan voor werkzoekenden en die op het moment van hun aanwerving in het bezit waren van een geldige banenkaart.
    • inschakelingsondernemingen of ondernemingen met sociaal oogmerk die werknemers hebben aangeworven in het kader van Banenplan voor 1 januari 2004.
  • Werknemers:
    • werknemers aangeworven tussen 1 januari 2002 en 31 maart 2002 met een banenkaart en die het recht openden op een vermindering met code 1101
    • werknemers aangeworven tussen 1 januari 2002 en 31 maart 2002 met een banenkaart en die het recht openden op een vermindering met code 1102
    • werknemers van minstens 45 jaar aangeworven voor 1 april 2002, met een banenkaart en die het recht openden op een vermindering met code 1105
    • werknemers van minstens 45 jaar aangeworven voor 1 april 2002, met een banenkaart en die het recht openden op een vermindering met code 1106
    • zeer moelijk te plaatsen werkzoekenden aangeworven in een inschakelingsbedrijf of een onderneming met sociaal oogmerk voor 1 januari 2004 en die het recht openden op de vermindering met code 1103
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Rechthebbende op de vermindering 1101 voor 1/2004 G2 (400 EUR) 1 kwartaal (1/04) 1101
Rechthebbende op de vermindering 1102 voor 1/2004 G1 (€ 1000) 1 kwartaal (1/04) 1102
Rechthebbende op de vermindering 1105 voor 1/2004 G2 (€ 400) Vanaf 1/2004 tot en met het 24ste kwartaal na het kwartaal van aanwerving 1105
Rechthebbende op de vermindering 1106 voor 1/2004 G1 (€ 1000) Vanaf 1/2004 tot en met het 24ste kwartaal na het kwartaal van aanwerving 1106
Rechthebbende op de vermindering 1103 voor 1/2004
G1 (1000 EUR)
G2 (400 EUR)
Voor de kwartalen 1/2004 en verder:
4 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving
12 volgende kwartalen
1103

Er zijn geen overgangsbepalingen voorzien voor de vermindering met code 1104 toegestaan voor werknemers aangeworven tussen 9 januari 1996 en 30 juni 2000 en die minstens 50 jaar oud waren op het moment van hun indiensttreding. Voor deze werknemers kan de werkgever de structurele vermindering met cumulatie, in voorkomend geval, met de doelgroep oudere werknemers, aanvragen.

Aangifte:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met één van de volgende verminderingscodes:
    1101, 1102, 1105, 1106 ou 1103 (cfr tabel)

    De vermelding van de indiensttredingsdatum is verplicht

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

    Ook de datum van indiensttreding moet ingevuld worden.

De bijdrageverminderingen in het kader van het banenplan in de inschakelingsbedrijven zijn aan hun einde gekomen en de verminderingscode 1103 mag niet meer voorkomen op de aangiften ingediend vanaf het eerste kwartaal 2008.

De bijdrageverminderingen banenplan voor werkzoekenden lopen ten einde. De verminderingscodes 1105 en 1106mogen niet meer voorkomen op de aangiften ingediend vanaf het tweede kwartaal 2008.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers die nog werknemers tewerkstellen die werden aangeworven voor 1 januari 2004 in het kader van Activaplan.

  • Werknemers:
    • werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 met een werkkaart en die het recht openden op de vermindering met code 1111 met inbegrip van de werknemers die werkloos werden ingevolge een sluiting van de onderneming
    • werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 met een werkkaart en die het recht openden op vermindering 1112
    • werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 in het kader van een doorstromingsprogramma en die het recht openden op de vermindering met code 1111 met inbegrip de rechthebbenden op sociale integratie of maatschappelijke financiële hulp
    • werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 in het kader van een doorstromingsprogramma en die het recht openden op de vermindering met code 1112 met inbegrip de rechthebbenden op sociale integratie of maatschappelijke financiële hulp
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Enkel voor de kwartalen 1/2004 en volgend:
Minder dan 45 jaar op het moment van de aanwerving
Rechthebbende op de vermindering 1111 voor 1/2004 met een werkkaart G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
4 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving
4 volgende kwartalen
1111
Rechthebbende op de vermindering 1112 voor 1/2004 met een werkkaart G1 (€ 1000) 8 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving 1112
Rechthebbende op de vermindering 1111 voor 1/2004 in het kader van doorstromingsprogramma G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
4 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving
4 volgende kwartalen
1111
Rechthebbende op de vermindering 1112 voor 1/2004 in het kader van doorstromingsprogramma G1 (€ 1000) 8 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving 1112
Minstens 45 jaar op het moment van de aanwerving
Rechthebbende op de vermindering 1111 voor 1/2004 met een werkkaart G1 (1000 EUR)
G2 (400 EUR)
4 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving
16 volgende kwartalen
1111
Rechthebbende op de vermindering 1112 voor 1/2004 met een werkkaart G1 (€ 1000) 20 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving 1112
Rechthebbende op de vermindering 1111 voor 1/2004 in het kader van doorstromingsprogramma G1 (1000 EUR)
G2 (400 EUR)
4 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving
8 volgende kwartalen
1111
Rechthebbende op de vermindering 1112 voor 1/2004 in het kader van doorstromingsprogramma G1 (€ 1000) 12 kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving 1112

De werkkaarten waarvan het einde van de geldigheid ligt tussen 1 oktober 2003 en 31 december 2003 of die werden afgeleverd in de loop van die periode hebben een die altijd beperkt is tot 31 december 2003.

Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met één van de volgende verminderingscodes:
    1111, 1112 (cfr tabel)

    De vermelding van de indiensttredingsdatum is verplicht

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

    Ook de datum van indiensttreding moet ingevuld worden.

De overgangsverminderingen Activaplan voor de werkzoekenden zijn afgelopen en de verminderingscodes 1111 en 1112 mogen niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het 1ste kwartaal 2009.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers erkend als zijnde werkgever in het kader van de sociale inschakelingseconomie voor 1 januari 2004.
  • Werknemers:
    • bijzonder moeilijk te plaatsen werklozen aangeworven voor 1 januari 2004, rechthebbend op een inschakelingsvergoeding en die het recht openden op de vermindering met code 1142
    • rechthebbenden op sociale integratie tewerkgesteld voor 1 januari 2004 in een initiatief tot sociale inschakeling en die het recht openden op de vermindering met code 1142
    • rechthebbenden op maatschappelijke financiële hulp tewerkgesteld voor 1 januari 2004 in een initiatief tot sociale inschakeling en die het recht openden op de vermindering met code 1142.
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Bijzonder moeilijk te plaatsen werklozen G1 (€ 1000) Kwartalen waarin de herinschakelingsvergoeding wordt gestort 1142
Rechthebbende op sociale integratie G1 (€ 1000) Kwartalen waarin de financiële tussenkomst van het OCMW wordt gestort 1142
Rechthebbende op maatschappelijke financiële hulp G1 (€ 1000) Kwartalen waarin de financiële tussenkomst van het OCMW wordt gestort 1142

Als de wekelijkse arbeidsduur voorzien in het contract van de in dienst gekomen werknemer voor 1 januari 2004 werd aangepast tijdens deze tewerkstelling, maar na 31 december 2003, dan blijft de werknemer rechthebben op de herinschakelingsvergoeding tijdens de periode dat hij verbonden is met een arbeidsovereenkomst.

Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met één van de volgende verminderingscodes: 1142 (cfr tabel). De vermelding van de indiensttredingsdatum is verplicht.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers die arbeidsposten gecreëerd hebben die erkend zijn in het kader van de inschakelingsprojecten, voor 1 januari2002.

  • Werknemers:

    werknemers aangeworven voor 1 januari 2002 om tewerkgesteld te worden in een erkende arbeidspost en die het recht openden op de vermindering met code 1141

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Werknemer tewerkgesteld in een erkende arbeidspost G1 (€ 1000) Tewerkstelling in een erkende arbeidspost
(ten laatste tot 4/2004)
1141
Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met één van de volgende verminderingscodes:
    1141 (cfr tabel)

    De vermelding van de indiensttredingsdatum is verplicht

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

Deze vermindering is afgelopen en de verminderingscode 1141 mag niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het eerste kwartaal 2005.

  • Werkgevers:

    werkgevers die nog werknemers tewerkstellen die nog kunnen genieten van de vermindering in het kader van KB 495.

    Deze werknemers moeten voldoen aan hun verplichtingen inzake aanwerving van jongeren met een startbaanovereenkomst.

  • Werknemers:
    • jongeren aangeworven voor 1 januari 2004 in het kader van een overeenkomst werk-opleiding (KB 495) die hen het recht opende op de vermindering met code 1211 en voor wie de doelgroepvermindering voor jonge werknemers niet kan worden toegestaan omdat ze niet laaggeschoold zijn of dat hun leerovereenkomst niet werd omgezet naar een startbaanovereenkomst.
    • de erkende industriele of middenstands leerlingen die voor 1 januari 2004 het recht openden op de vermindering met code 1213, vanaf het jaar dat volgt op dat waarin ze 18 jaar worden als ze niet kunnen genieten van de doelgroepvermindering voor jonge werknemers of van de overgangsvermindering voor jongeren met SBO omdat ze niet “laaggeschoold” zijn of omdat hun leerovereenkomst niet werd omgezet naar een startbaanovereenkomst.
Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Voor de kwartalen 1/04 en volgend:
Jongeren met overeenkomst werk-opleiding G1 (€ 1000)
G2 (€ 400)
8 eerste kwartalen van de overeenkomst
resterende periode van de overeenkomst en ten laatste tot het kwartaal waarin de jongere 28 wordt
1211
Industriële leerlingen of middenstands leerlingen vanaf 1 januarie van het jaar dat volgt op dat waarin ze 18 jaar worden G1 (1000 EUR)
G2 (400 EUR)
8 eerste kwartalen van het leerovereenkomst
resterende periode van de leerovereenkomstpériode
1213

De jongeren met deeltijdse leerplicht gaan onmiddellijk over naar het nieuwe systeem met de doelgroepvermindering voor jonge werknemers. De verminderingscode 1212 mag niet meer gebruikt worden.

De industriële en middenstandsleerlingen die geen 19 jaar worden in de loop van het jaar gaan onmiddellijk over naar het nieuwe systeeem met de doelgroepvermindering voor jonge werknemers (3430), zelfs als ze niet verbonden zijn met een startbaanovereenkomst.

De overeenkomsten werk-opleiding gesloten voor 1 januari 2004 blijven tot het einde onderworpen aan de bepalingen van het KB 495. Het attest van nauwgezetheid vereist maar de vermindering kan niet meer worden toegestaan als de overeenkomst werk-opleiding wordt stopgezet.

De werkgevers van jongeren met een overeenkomst werk-opleiding of leerovereenkomst hadden de mogelijk deze overeenkomsten om te zetten naar een startbaanovereenkomst gedurende de periode van 1 oktober 2003 tot 31 december 2003. De startbaanovereenkomst werd zo afgesloten voor eenzelfde duur als de resterende geldigheidsduur van de overeenkomst werk-opleiding of de leerovereenkomst. In dit geval, als de jongere laaggeschoold is en de werkgever voldoet aan zijn verplichtingen inzake startbaanovereenkomsten, dan kan hij genieten van de overgangsvermindering voor jongeren met een startbaanovereenkomst (code 1201), hieronder beschreven.

Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met één van de volgende verminderingscodes: 1211 of 1213 (cfr tabel) voor de verminderingen 1211 en 1213:

    De vermelding van de begindatum van de overeenkomst werk-opleiding of van de leerovereenkomst is verplicht.

    Invullen van een code in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (zone 00052).

    Voor de leerlingen: het type leerling invullen in de zone (00055) “type leerling”

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid

    Men moet ook de begindatum van de overeenkomst werk-opleiding of van de leerovereenkomst invullen, een code in de “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” en het type leerling voor de leerlingen (zie hierboven).

Deze verminderingen zijn afgelopen en de verminderingscodes 1211 en 1213 mogen niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het 1ste kwartaal 2007.

Toepassingsgebied:
  • Werkgevers:

    werkgevers die, voor 1 januari 2004, jongeren tewerkstelden met een startbaanovereenkomst.

    Deze werkgevers moeten voldoen aan hun verplichtingen inzake aanwerving van jongeren met een startbaanovereenkomst.

  • Werknemers:

    vanaf het jaar dat volgt op dat waarin ze 18 jaar worden, de jongeren die werden aangeworven voor 1 januari 2004 in het kader van een startbaanovereenkomst en die bovendien geen diploma hebben van hoger secundair onderwijs (“laaggeschoolde”)

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Voor de kwartalen 1/04 en verder:
Laaggeschoolde jongeren met SBO G1 (€ 1000) Kwartaal van aanwerving en de 7 volgende 1201
G2 (€ 400) Tot het einde van de SBO

Voor de vermindering voor jongeren met een startbaanovereenkomst, wordt als kwartaal van aanwerving beschouwd, het kwartaal waarin de jongere voor het eerst wordt aangeworven bij de werkgever zonder dat dit kwartaal mag voorafgaan aan het eerste kwartaal van het jaar waarin de jongere 19 jaar wordt.

Om te kunnen genieten van de vermindering moet de werkgever een kopie van de startbaanovereenkomst hebben overgemaakt aan de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg voor 31 januari 2004. De startbaankaart moet niet aangevraagd zijn.

De startbaanovereenkomsten stoppen op de einddatum vermeld in de startbaanovereenkomst afgesloten voor 1 januari 2004, zelfs als de werknemer ouder is dan 26 jaar.
Als de werknemer bij de werkgever in dienst blijft na de voorziene duur in de startbaanovereenkomst met type 1, dan behoud de overeenkomst automatisch de qualificatie van startbaanovereenkomst, tot het einde van het kwartaal waarin de werknemer 26 jaar wordt, zonder een bijkomende formaliteit voor de werkgever.

Daarentegen, als aan het einde van de startbaanovereenkomst van type 2 of 3 gesloten voor 1 januari 2004 de werknemer bij de werkgever in dienst blijft en dat hij nog geen 26 jaar is, dan moet een werkkaart aangevraagd worden om het recht te openen op de doelgroepvermindering voor jonge werknemers.

Er is geen verplichte quota meer voor de tewerkstelling van jongeren met SBO om te genieten van de vermindering. Er is bijgevolg slechts één enkel type vermindering mogelijk en de verminderingscodes 1202, 1203 en 1204 mogen niet meer gebruikt worden vanaf het eerste kwartaal 2004.

De gelijkstelling aan SBO voor de uitkeringsgerechtigde volledige werklozen van minimum 45 jaar en de rechthebbenden op werkloosheidsuitkeringen sedert minstens 1 jaar is geschrapt, maar de werknemers voor wie een kopie van de arbeidsovereenkomst werd overgemaakt aan de FOD Werkgelegenheid voor 31 januari 2004 worden meegerekend tot het einde van de 12 gelijkgestelde maanden. Men moet daarvoor een code invullen in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (00052).

Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met de verminderingscode1201.

    Ook invullen:

    • de begindatum van de startbaanovereenkomst.
    • een code in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (zone 00052).
  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    • de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid
    • men ook de begindatum van de startbaanovereenkomst invullen en een code in de zone “maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid” (zie hierboven).

Wij vestigen de aandacht op het feit dat, zoals voor de doelgroepvermindering jonge werknemers, de te vermelden datum begin recht van de vermindering, de datum is waarop de jongere de allereerste keer werd aangeworven bij de werkgever zelfs als leerling of deeltijds leerplichtige, als de vermindering met code 1201 wordt aangevraagd.

Toepassingsgebied :
  • Werkgevers:

    werkgevers die voor 1 januari 2004 jongeren met een startbaanovereenkomst tewerkstelden.

    Deze werkgevers moeten voldoen aan hun verplichtingen inzake aanwerving van jongeren met een startbaanovereenkomst.

  • Werknemers :

    Jongeren in dienst gehouden op het einde van een startbaanovereenkomst voor 1 januari

Bedrag en duur van de vermindering:
Forfait Duur Verminderingscode
Voor de kwartalen 1/04 en verder :
Jonge werknemers aangeworven op het einde van een SBO G2 (€ 400) 4 kwartalen volgend op het kwartaal van het indiensthouden 1205
Aangiften:
  • Op de aangiften ingediend via Filetransfer:

    het is het berekende verminderingsbedrag Pg, eventueel verminderd om het bijdrageplafond niet te overschrijden, dat moet vermeld worden met de verminderingscode1205.

    De vermelding van de datum van indiensttreding op het einde van de SBO is verplicht

  • Op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    de vermindering wordt automatisch berekend als ze wordt aangeduid.

    Ook de datum van indienstneming op het einde van de SBO moet worden ingevuld.

Deze vermindering is afgelopen en de verminderingscode 1205 mag niet meer voorkomen op de aangiften vanaf het eerste kwartaal 2005.

De artikelen 28 en 29 van de Programmawet van 22 december 2003 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) breiden het voordeel van de vermindering van persoonlijke bijdragen voorzien in de wet van 20 december 1999 uit tot de werknemers die ontslagen worden in het kader van een herstructurering en die worden aangeworven bij een nieuwe werkgever. Het koninklijk besluit van 16 juli 2004 tot bevordering van de tewerkstelling van werknemers ontslagen in het kader van herstructureringen (Belgisch Staatsblad van 6 augustus 2004) bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten.

Deze vermindering treedt in voege vanaf 1 juli 2004.

Toepassingsgebied:
  • Werknemers:
    • onderworpen aan de stelsels pensioenen, ziekteverzekering en invaliditeit (uitkeringen en gezondheidszorg) en werkloosheid, m.a.w. die de persoonlijke bijdragen van 13,07% verschuldigd zijn;
    • ingeschreven in een tewerkstellingscel opgericht in het kader van een herstructurering goedgekeurd door de minister van Werk;
    • en aangeworven bij een nieuwe werkgever.

    De werknemers moeten in het bezit zijn van een “verminderingskaart herstructureringen B” afgeleverd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening op vertoon van een afschrift van de arbeidsovereenkomst (cfr. hierboven, punt II.1.1).

    De RVA maakt de gegevens betreffende de kaarten over aan de RSZ.

Bedrag en duur van de vermindering:

Het betreft een forfaitair bedrag van 133,33 EUR per maand eventueel verminderd naargelang de maandelijkse prestaties van de werknemers.

Maandelijkse vermindering Duur Verminderingscode
Voltijdse werknemers met volledige prestaties Arbeiders onderworpen aan het stelsel van jaarlijkse vakantie voor de privé-sector 144 EUR Geldigheidsduur van de verminderingskaart herstructureringen B
(maximum 3 kwartalen)
0600
Andere 133,33 EUR
Voltijdse werknemers met onvolledige prestaties Arbeiders onderworpen aan het stelsel van jaarlijkse vakantie voor de privé-sector 144 EUR × J ∕ D Geldigheidsduur van de verminderingskaart herstructureringen B
(maximum 3 kwartalen)
0600
Andere 133,33 EUR × J ∕ D
Deeltijdse werknemers en gelijkgestelden Arbeiders onderworpen aan het stelsel van jaarlijkse vakantie voor de privé-sector 144 EUR × H ∕ U Geldigheidsduur van de verminderingskaart herstructureringen B
(maximum 3 kwartalen)
0600
Andere 133,33 EUR × H ∕ U

waarbij
J = aantal aangegeven dagen in de loop van de maand voor de werknemer met de prestatiecodes 1, 3, 4, 5 en 20 met uitzondering van de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding (bezoldigingscode 3)
D = maximum aantal dagen prestaties voor de betrokken maand in het betrokken arbeidsregime
H = aantal uren overeenstemmend met J
U = maandelijks aantal uren overeenstemmend met D

De breuken J∕D en H∕U worden afgerond op 2 cijfers na de komma (0,005 wordt 0,01) en het resultaat mag nooit hoger zijn dan 1.

Bij de betaling van de bezoldiging verlaagt de werkgever de persoonlijke werknemersbijdragen voor de werknemer met het zo berekende bedrag.

Deze vermindering is cumuleerbaar met de vermindering van de persoonlijke werknemersbijdragen voor de lage lonen, maar de som van deze verminderingen mag nooit het bedrag van de verschuldigde persoonlijke bijdragen (13,07%) overschrijden. In geval van overschrijding is het de vermindering voor de werknemers die slachtoffer zijn van een herstructurering die in eerste instantie moet beperkt worden.

Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via File transfer:

    het is het totale bedrag per kwartaal van de berekende vermindering van elke maand, eventueel verminderd om het plafond van de persoonlijke bijdragen niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de verminderingscode 0600.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    het totale bedrag per kwartaal van de berekende vermindering van elke maand, eventueel verminderd om het plafond van de persoonlijke bijdragen niet te overschrijden moet ingevuld worden.

Een programma voor de berekening van de maandelijkse vermindering zal ter beschikking gesteld worden van de gebruikers op de website van de RSZ op volgend adres:

Het koninklijk besluit van 28 maart 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2004 tot bevordering van de tewerkstelling van werknemers ontslagen in het kader van herstructureringen en van diverse koninklijke besluiten genomen in uitvoering van het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 6 april 2007) wijzigt, vanaf 1 januari 2007, de vermindering van persoonlijke bijdragen van werknemers die het slachtoffer zijn van een herstructurering.

De nieuwe modaliteiten voor de vermindering zijn van toepassing vanaf 1/2007 en zijn als volgt:

Toepassingsgebied:
  • Werknemers:
    • onderworpen aan de stelsels pensioenen, ziekteverzekering en invaliditeit (uitkeringen en gezondheidszorg) en werkloosheid, m.a.w. die de persoonlijke bijdragen van 13,07 % verschuldigd zijn;
    • ingeschreven in een tewerkstellingscel opgericht in het kader van een herstructurering goedgekeurd door de minister van Werk;
    • waarvan het refertekwartaalloon (S) lager is dan het loonplafond:
      • S1/3 (heden 4000,00 EUR) als de werknemer minstens 30 jaar is op het moment van de aanwerving
      • S0/3 (heden 1956,90 EUR) als de werknemer jonger dan 30 jaar is op het moment van de aanwerving
    • en aangeworven bij een nieuwe werkgever binnen de geldigheidsperiode van de “verminderingskaart herstructurering” afgeleverd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (cfr. hieronder, punt 2.28.10)
Bedrag en duur van de vermindering:

Het betreft nog altijd een forfaitair bedrag van 133,33 EUR per maand, verhoogd tot 144,00 EUR voor de handarbeiders en eventueel verminderd naargelang de maandelijkse prestaties van de werknemer zoals voor de vroegere periode.

Ze is van toepassing vanaf de eerste aanwerving begonnen binnen de geldigheidsperiode van de verminderingskaart herstructurering tot het einde van het tweede kwartaal dat volgt op de begindatum van deze eerste tewerkstelling, zijnde maximum gedurende 3 kwartalen.

Overgangsbepalingen:
  • De werknemers die zich voor de eerste keer hebben ingeschreven in een tewerkstellingscel na 31 december 2006, maar die het werk hervat hebben na de aankondiging van het collectief ontslag, maar voor 1 januari 2007, worden voor het bekomen van de vermindering van persoonlijke bijdragen verondersteld in dienst gekomen te zijn op 1 januari 2007.
  • De werknemers die ontslagen werden in het kader van een herstructurering die het recht openden op een vermindering van persoonlijke bijdragen op basis van een verminderingskaart herstructurering B blijven genieten van de vermindering volgens de modaliteiten voorzien in 2006 (vermindering 0600).
Aangiften:
  • op de aangiften ingediend via File transfer:

    het is het totale bedrag per kwartaal van de berekende vermindering van elke maand, eventueel verminderd om het plafond van de persoonlijke bijdragen niet te overschrijden, dat moet worden vermeld met de verminderingscode 0601.

    De vermelding van de begindatum van het recht van de vermindering is verplicht. Het betreft de datum van de eerste indiensttreding binnen de geldigheidsperiode van de kaart.

  • op de aangiften ingediend via de portaalsite:

    het totale bedrag per kwartaal van de berekende vermindering van elke maand, eventueel verminderd om het plafond van de persoonlijke bijdragen niet te overschrijden moet ingevuld worden.

    Ook de datum begin recht moet ingevuld worden.

Titel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2009) en het koninklijk besluit 28 juni 2009 tot uitvoering van deze titel (Belgisch Staatsblad van 6 juli 2009) breidt vanaf 1 juli 2009, het voordeel van de vermindering van persoonlijke bijdragen uit tot de werknemers, ontslagen ten laatste op 31 december 2009 ingevolge een faillissement, sluiting of vereffening van een onderneming, die aangeworven worden bij een nieuwe werkgever gedurende de geldigheidsduur van een “herstructureringskaart”.

Alle regels, bedragen en procedures die van toepassing waren voor deze vermindering blijven van toepassing voor deze werknemers.

De RVA zal de “herstructureringskaarten” afleveren aan de betrokken nieuwe werknemers.

Artikel 40 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009 (Belgisch Staatsblad van 7 april 2009) breidt vanaf 7 april 2009 de notie “werknemer ontslagen in het kader van herstructurering” uit tot werknemers met een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid tewerkgesteld sedert ten minste 1 ononderbroken jaar bij een werkgever in herstructurering op het moment van de aankondiging van het collectief ontslag.

Het koninklijk besluit van 22 april 2009 tot wijziging van diverse koninklijke besluiten genomen in het kader van de herstructurering van bedrijven (Belgisch Staatsblad van 30 april 2009) wijzigt de afleveringsmodaliteiten van de herstructureringskaart door de RVA.

Derhalve kan het recht op de vermindering van werknemersbijdragen “herstructurering” genoten worden door de uitzendkracht die beschikt over een geldige herstructureringskaart ingevolge een collectief ontslag dat werd aangekondigd ten vroegste op 7 april 2009. Zijn aanwerving kan gebeuren bij het uitzendkantoor (de wettelijke werkgever) waarmee hij reeds verbonden was voor zijn tewerkstelling in een onderneming in herstructurering als het deze uitzendkracht opnieuw in dienst neemt om hem ter beschikking te stellen van een gebruiker die niet de onderneming in herstructurering zelf is of een onderneming die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de onderneming in herstructurering.

Alle regels, bedragen en procedures die van toepassing waren voor deze vermindering blijven van toepassing voor deze werknemers.

Artikel 137 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) verlengt de periode waarin een werknemer moet ontslagen zijn ingevolge een faling, een sluiting of een vereffening van een onderneming, om te kunnen genieten van de vermindering van persoonlijke bijdragen als hij aangeworven wordt bij een nieuwe werkgever tijdens de geldigheidsperiode van een “herstructureringskaart”, tot 30 juni 2010.

Artikel 29 van de wet van 19 mei 2010 houdende fiscale en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 mei 2010) verlengt de periode waarin een werknemer moet ontslagen zijn ingevolge een faling, een sluiting of een vereffening van een onderneming, om te kunnen genieten van de vermindering van persoonlijke bijdragen als hij aangeworven wordt bij een nieuwe werkgever tijdens de geldigheidsperiode van een “herstructureringskaart”, tot 30 september 2010.

Het koninklijk besluit van 28 september 2010 tot verlenging van de toepassing van de maatregelen bepaald bij de titels 1, 2 en 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis en bij hoofdstuk 13 van titel 10 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 5 oktober 2010) verlengt de periode waarin de werknemer moet ontslagen zijn ingevolge een faling, sluiting of vereffening van een onderneming om te genieten van de vermindering van de persoonlijke bijdragen wanneer hij aangeworven wordt bij een nieuwe werkgever tijdens de geldigheidsperiode van de herstructureringskaart, tot 31 december 2010.

Ingevolge de verhoging van het plafond S0 van de structurele vermindering dient het refertekwartaalloon, vanaf 1/2010, lager te zijn dan € 6030,00 opdat de werknemer zou kunnen genieten van de vermindering van persoonlijke bijdragen in het kader van een herstructurering.

Hoofdstuk XII van Titel IV van de Programmawet (I) van 27 december 2006 (Belgisch staatsblad van 28 december 2007) belast de RSZ, vanaf 1 januari 2007, met de terugstorting aan werkgevers die actief zijn in de sector van het fundamenteel onderzoek (FNRS en FWO) van een som die gelijk is aan de opbrengst van de patronale en persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen m.b.t. de onderzoekers in dienst genomen om fundamenteel onderzoek te doen. De bedoelde onderzoekers moeten de begunstigde zijn van een mandaat van doctorandus of post-doctorandus. Het bedrag moet aangewend worden om bijkomende tewerkstelling te creëren in de sector van het fundamenteel onderzoek in vergelijking met het jaar 2006.

De uitvoeringsmodaliteiten zijn vastgelegd in het Koninklijk besluit van 29 januari 2007 tot uitvoering van hoofdstuk 12 van de programmawet van 27 december 2006 (Belgisch staatsblad van 20 februari 2007).

De bepalingen zijn als volgt.
  1. Het Fonds national de la recherche scientifique (F.N.R.S.) en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (F.W.O.) bezorgen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) tegen 1 februari van elk jaar de lijsten met de doctorandi en de postdoctorandi die ze het voorgaande jaar tewerkstelden.

    Deze lijsten, onder de vorm van kwartaaltabellen, moeten de volgende informatie bevatten :

    1. de namen en voornamen;
    2. het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ);
    3. het uitbetaalde loon dat onderworpen is aan de socialezekerheidsbijdragen;
    4. de aan de RSZ betaalde socialezekerheidsbijdragen (werknemers- en werkgeversbijdragen);
    5. de stortingen uitgevoerd voor de opbouw van een extralegaal pensioen ten voordele van deze doctorandi en postdoctorandi of hun rechthebbenden en de aan de RSZ betaalde bijdragen die er betrekking op hebben.

    Wanneer deze lijsten niet worden verschaft, wordt de voorwaarde van het scheppen van tewerkstelling beschouwd als niet vervuld.

  2. Het Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) en het Fonds pour la Formation à la Recherche dans l'Industrie et dans l'Agriculture (FRIA) bezorgen de RSZ tegen 1 februari van elk jaar de lijsten met de doctorandi en de postdoctorandi die ze het voorgaande jaar tewerkstelden.

    Deze lijsten, onder de vorm van kwartaaltabellen, moeten de volgende informatie bevatten :

    1. de namen en voornamen;
    2. het INSZ;
    3. het uitbetaalde loon dat onderworpen is aan de socialezekerheidsbijdragen,
    4. de aan de RSZ betaalde socialezekerheidsbijdragen (werknemers en werkgeversbijdragen).
  3. Het F.N.R.S. en het F.W.O. bezorgen de Federale raad voor wetenschapsbeleid tegen 1 februari van elk jaar de volgende stukken :

    1. de lijsten met de namen en de voornamen van de doctorandi en postdoctorandi die aangeworven zijn na juni 2006 en die het gebruik van de door de RSZ toegekende bedragen rechtvaardigen;
    2. de lijsten en de aard van de onderzoeksprojecten uitgevoerd door deze doctorandi en postdoctorandi.

Op basis van de informatie bezorgt, beschikt de Federale raad voor wetenschapsbeleid over drie maanden om de RSZ mee te delen of de aard van de projecten waarvoor mandaten zijn toegewezen onder het fundamenteel onderzoek valt. Daartoe kan de Federale raad voor wetenschapsbeleid alle bijkomende informatie vragen aan het F.W.O. en het F.N.R.S.

Indien de Federale raad voor wetenschapsbeleid zich niet heeft uitgesproken binnen de termijn van drie maanden, worden alle mandaten verondersteld onder het fundamenteel onderzoek te vallen, tot bewijs van het tegendeel.

Aan de voorwaarde van het scheppen van bijkomende tewerkstelling is voldaan wanneer de onderzoekers in fundamenteel onderzoek, ten opzichte van het academiejaar 2006 bijkomende werknemers in dienst hebben genomen, en dit voor het jaarlijks bedrag dat hen werd toegekend.

De controle op het scheppen van tewerkstelling wordt jaarlijks uitgevoerd door de RSZ. Het aantal mandaten van doctorandi en postdoctorandi op 30 juni van elk jaar wordt daarbij vergeleken met het aantal zelfde mandaten op 30 juni 2006 om de in het voorgaande jaar gecreëerde tewerkstelling te controleren.

Daartoe bezorgen het F.N.R.S. en het F.W.O. tegen 31 december van elk jaar eveneens :

  1. het aantal mandaten op 30 juni 2006 en op 30 van elk jaar;
  2. de lijsten met de namen, de voornamen en het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ) van de doctorandi en postdoctorandi die aangeworven zijn na juni 2006 en die, van 1 januari tot 31 december van elk jaar, het gebruik van de door de RSZ toegekende bedragen rechtvaardigen.

Het F.W.O. en het F.N.R.S. dienen op vraag van de RSZ alle bijkomende informatie en documenten onmiddellijk te verschaffen aan degenen vermeld.

Op basis van deze informatie bedoeld bepaalt de RSZ het aantal supplementaire mandaten, in vergelijking met 30 juni 2006.

De toelage toegekend aan het F.N.R.S. en aan het F.W.O. voor het scheppen van nieuwe betrekkingen kan enkel aangewend worden voor de financiering van :

  1. het aan de socialezekerheidsbijdragen onderworpen loon betaald voor de nieuwe werknemers;
  2. de betaalde socialezekerheidsbijdragen (werkgevers) van de nieuwe werknemers;
  3. de stortingen uitgevoerd voor de opbouw van een extralegaal pensioen ten voordele van de nieuwe werknemers en de aan de RSZ betaalde bijdragen die er betrekking op hebben.

Het F.W.O. en het F.N.R.S. verschaffen onmiddellijk alle bijkomende informatie en documenten op vraag van de RSZ.

Wanneer de RSZ vaststelt dat op 30 juni van een bepaald jaar voor één van de werkgevers bedoeld het aantal supplementaire mandaten bedoeld niet bereikt is of dat de lijst met doctorandi of postdoctorandi bezorgd door de twee fondsen niet toelaat het volledige toegekende bedrag te verantwoorden of dat de aard van de projecten waarvoor mandaten zijn toegewezen niet onder het fundamenteel onderzoek valt of dat de toelage heeft gediend om andere posten te financieren dan wordt de toelage van deze werkgever voor het volgende jaar verminderd met een bedrag dat overeenstemt met het resultaat van de optelling van de sommen die uitgegeven zijn voor projecten die geen betrekking hebben op het fundamenteel onderzoek de sommen die gediend hebben voor de financiering van andere posten en de niet verantwoorde sommen.
Indien de aftrekken bedoeld in de vorige leden niet zijn kunnen gebeuren op de toelage van het volgende jaar, in het bijzonder omwille van overschrijding van de termijnen, gebeuren deze op de toelage voor het daaropvolgende jaar.

Deze vermindering wordt niet in de DMFA vermeld.

De contactpersoon bij de RSZ is dhr. Dirk Vandevenne (02/509 90 84 – dirk.vandevenne@rsz.fgov.be).

Artikel 42 van de programmawet van 27 april 2007 (Belgisch Staatsblad van 8 mei2007) uitgevoerd bij koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 345, par. 2, van de programmawet (I) van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 5 juni 2007) voorziet, vanaf 1 april 2007, in de tenlasteneming door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van een deel van de administratiekosten verschuldigd aan een erkend sociaal secretariaat door de werkgevers die resorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.

De tussenkomst werd bepaald op 10 euro per kwartaal en per aangegeven voltijds equivalente werknemer (VTE) voor het kwartaal in kwestie. Het aantal VTE wordt samengesteld door de som van alle prestaties van het personeel van de werkgever in het kwartaal. Het aantal VTE wordt bepaald op basis van de prestatiebreuk µ die eveneens gebruikt wordt voor de berekening van de structurele vermindering. Deze prestatiebreuk µ bedraagt maximum 1 voor 1 werknemer tewerkgesteld bij 1 werkgever. Er worden enkel volledige forfaits van 10 euro toegekend waarvan het eindresultaat wordt afgerond naar de lagere eenheid ( een totale µ van 26,85 voor een werkgever geeft 260 euro tussenkomst). De studenten die de solidariteitsbijdrage verschuldigd zijn (code 840 of 841) worden niet meegerekend.

De RSZ voert de berekening uit aan het eind van de eerste maand van het tweede kwartaal dat volgt op het betrokken kwartaal. De berekening zal dus een eerste maal gebeuren in oktober 2007. Na ontvangst van het akkoord van het sociaal secretariaat zal de RSZ het bedrag storten op de postrekening van het sociaal secretariaat.

Gedurende het 1ste kwartaal 2000 hadden de arbeiders uit de bouwsector (kengetallen 024,026, 044 en 054) recht op :

Een maximum van 4 compensatierustdagen uit hoofde van de beschikkingen van de C.A.O. van 14/11/1996, te weten 4, 5, 6 en 7 januari 2000.

Deze dagen mogen niet voorkomen op de personeelsstaten, noch als arbeidsdagen, noch als gelijkgestelde dagen. Voor de berekening van de structurele vermindering dienen ze echter gevoegd te worden bij de arbeidsdagen, vakantiedagen en de dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

Gedurende het 2de kwartaal 2000 hadden de arbeiders uit de bouwsector (categoriekengetallen 024, 026, 044 en 054) recht op maximum 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB 213 van 26/09/1983, te weten 21 april en 2 juni 2000.

Deze rustdagen moeten aangegeven worden als gelijkgestelde dagen in de kolom 10b (zone 45001 – lijn F14) met de code 82 in de kolom 10a (zone 45002 – lijn F14). Ze hebben invloed op de berekening van de structurele vermindering want ze moeten bij het aantal aangegeven arbeids- , vakantie- en gelijkgestelde dagen gevoegd worden voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ)

Gedurende het 2de kwartaal 2000 hadden de arbeiders uit de bouwsector (categoriekengetallen 024, 026, 044 en 054) recht op maximum 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB 213 van 26/09/1983, te weten 21 april en 2 juni 2000.

Deze rustdagen moeten aangegeven worden als gelijkgestelde dagen in de kolom 10b (zone 45001 – lijn F14) met de code 82 in de kolom 10a (zone 45002 – lijn F14). Ze hebben invloed op de berekening van de structurele vermindering want ze moeten bij het aantal aangegeven arbeids- , vakantie- en gelijkgestelde dagen gevoegd worden voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ)

Gedurende het derde kwartaal 2000 hebben de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverscategorieën 024, 026, 044 en 054) recht op maximaal 1 dag inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB 213 van 26/09/1983, te weten 14 augustus 2000.

Deze rustdag dient als gelijkgestelde dag aangegeven te worden in de kolom 10b (zone 45001-lijn F14) met de gelijkstellingscode 82 in kolom 10a (zone 40002-lijn F14). Deze heeft invloed op de berekening van de structurele vermindering want hij moet bij het aantal aangegeven arbeidsdagen, vakantiedagen en gelijkgestelde dagen slecht weer gevoegd worden voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ).

Gedurende het 4de kwartaal 2000 hadden de handarbeiders van de bouwsector (categoriekengetal 024, 026, 044 en 054) recht op :

  1. maximaal 3 dagen inhaalrust uit hoofde van het KB nr. 213 van 26/9/1983, te weten 3 november, 26 en 27 december 2000.
    De rustdagen moeten als gelijkgestelde dagen worden aangegeven in de kolom 10b (zone 45001-lijn F 14) met de gelijkstellingscode 82 in de kolom 10a (zone 40002-lijn F 14). Voor de berekening van de structurele vermindering moeten deze bij de aangegeven arbeids-, vakantie- en gelijkgestelde dagen slecht weer gevoegd worden om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.
  2. maximaal 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikking van de CAO van 16/09/1999, te weten 28 en 29 december 2000.
    Deze rustdagen mogen niet voorkomen op de personeelsstaten, noch als arbeidsdagen, noch als gelijkgestelde dagen. Voor de berekening van de structurele vermindering moeten ze echter bij de aangegeven arbeids-, vakantie- en gelijkgestelde dagen slecht weer gevoegd worden om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

Gedurende het 1ste kwartaal 2001 hadden de arbeiders uit de bouwsector (categoriekengetallen 024,026, 044 en 054) recht op :

Een maximum van 4 compensatierustdagen uit hoofde van de beschikkingen van de C.A.O. van 16/09/1999, te weten 2, 3, 4 en 5 januari 2001.

Deze dagen mogen niet voorkomen op de personeelsstaten, noch als arbeidsdagen, noch als gelijkgestelde dagen. Voor de berekening van de structurele vermindering dienen ze echter gevoegd te worden bij de aangegeven arbeidsdagen, vakantiedagen en de dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

In de loop van het 2de kwartaal 2001 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverscategorieën 024, 026, 044 en 054) recht op maximaal 3 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten 13 april, 30 april en 25 mei 2001.

Deze rustdagen dienen aangegeven te worden als gelijkgestelde dagen in kolom 10b (zone 45001-lijn F14) met de gelijkstellingscode 82 in kolom 10a (zone 45002-lijn F14). Zij hebben invloed op de berekening van de structurele vermindering want ze moeten bij het aantal aangegeven arbeids-, vakantie- en gelijkgestelde dagen slecht weer gevoegd worden voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ).

Tijdens het 3de kwartaal 2001 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverscategorieën 024, 026, 044 en 054) recht op geen enkele dag compensatierust, noch uit hoofde van het KB nr. 213 van 26 september 1983, noch uit hoofde van een CAO.

Gedurende het 4de kwartaal 2001 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorie-kengetallen 024, 026, 044 en 054) recht op :

  1. Maximaal 3 dagen inhaalrust uit hoofde van K.B. 213 van 26/9/1983, te weten 2 november, 24 en 26 december 2001.

    Deze dagen moeten aangegeven worden als gelijkgestelde dagen in kolom 10b (zone 45001-lijn F 14) met de gelijkstellingscode 82 in kolom 10a (zone 40002-lijn F 14). Bij de berekening van de structurele vermindering moeten ze bij het aantal aangegeven arbeidsdagen, vakantiedagen en dagen slecht weer gevoegd worden om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

  2. Maximaal 3 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de C.A.O. van 28/09/2000, te weten 27, 28 en 31 december 2001.

    Deze dagen mogen niet voorkomen op de personeelsstaten, noch als arbeidsdagen, noch als gelijkgestelde dagen. Voor de berekening van de structurele vermindering en de vermindering voor laaggeschoolde jongere met een startbaanovereenkomst moeten ze evenwel gevoegd worden bij het aantal aangegeven arbeidsdagen, vakantiedagen en dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

Gedurende het eerste kwartaal 2002 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverscategorieën 024, 026, 044 en 054) recht op maximaal 3 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de C.A.O. van 28/09/2000, te weten 2,3 en 4 januari 2002.

Deze dagen mogen niet voorkomen op de personeelsstaten, noch als arbeidsdagen, noch als gelijkgestelde dagen. Voor de berekening van de structurele vermindering en de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst dienen ze echter gevoegd te worden bij de aangegeven arbeidsdagen, vakantiedagen en de dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

In de loop van het 2de kwartaal 2002 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverscategorieën 024, 026, 044 en 054) alsook de uitzendarbeiders aangeworven bij een werkgever uit de bouwsector (werkgeverscategorieën 224, 226, 244 en 254) recht op maximum 2 inhaalrustdagen uit hoofde van de beschikkingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten 2 april en 10 mei 2002.

Deze rustdagen dienen aangegeven te worden als gelijkgestelde dagen in kolom 10b (zone 45001-lijn F14) met de code 82 in kolom 10a (zone 40002-lijn F14). Zij hebben invloed op de berekening van de structurele vermindering en van de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst, want ze moeten bij het aantal aangegeven arbeids-, vakantie- en gelijkgestelde dagen slecht weer gevoegd worden voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ).

In het derde kwartaal 2002 hebben de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054) alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op maximum 1 dag inhaalrust uit hoofde van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, zijnde 16 augustus 2002.

Deze rustdag moet worden aangegeven als gelijkgestelde dag in kolom 10b (zone 45001 lijn F14) met de code 82 in de kolom 10a (zone 40002 lijn F14).
Bij de berekening van de structurele vermindering of de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst moet deze dag worden bijgeteld bij de arbeidsdagen, de vakantiedagen en de dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

In het vierde kwartaal 2002, hebben de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

  1. een maximum van 3 dagen inhaalrust uit hoofde van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, zijnde 31 oktober, 23 en 24 december 2002.

    Deze rustdagen moeten worden aangegeven als gelijkgestelde dagen in kolom 10b (zone 45001 lijn F14) met de code 82 in de kolom 10a (zone 40002 lijn F14).
    Bij de berekening van de structurele vermindering of de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst moeten deze dagen worden bijgeteld bij de arbeidsdagen, de vakantiedagen en de dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

  2. een maximum van 4 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de C.A.O. van 04/10/2001 zijnde 26, 27,30 en 31 december 2002.

    Deze rustdagen mogen niet voorkomen op de personeelsstaten, noch als arbeidsdagen, noch als gelijkgestelde dagen. Voor de berekening van de structurele vermindering en de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst moeten ze evenwel gevoegd worden bij het aantal aangegeven arbeidsdagen, vakantiedagen en dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

In het eerste kwartaal 2003 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op :

maximaal 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de CAO van 4/10/2002, te weten 2 en 3 januari 2003.

Deze inhaalrustdagen dienen voortaan aangegeven te worden met de prestatiecode “12”. Bij de berekening van de structurele vermindering en de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst worden ze bij de arbeidsdagen, vakantiedagen en dagen slecht weer gevoegd om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

In het tweede kwartaal 2003, hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverskengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (werkgeverskengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

Maximaal 3 dagen inhaalrust uit hoofde van het koninklijk besluit nr. 213 van 26/09/1983, te weten 18 april, 2 mei en 30 mei 2003.

Deze inhaalrustdagen dienen voortaan aangegeven te worden met de prestatiecode “12”. Bij de berekening van de structurele vermindering en de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst worden ze bij de arbeidsdagen, de vakantiedagen en dagen slecht weer gevoegd om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

In het derde kwartaal 2003, hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverskengetallen 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (werkgeverskengetallen 224, 226, 244 en 254) geen recht op inhaalrustdagen in hoofde van K.B.213 van 26 september 1983 of in hoofde van een CAO.

In het vierde kwartaal 2003, hebben de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

  1. een maximum van 3 dagen inhaalrust uit hoofde van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, zijnde 10 november, 22 en 23 december 2003.

    Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder prestatiecode « 12 ». Bij de berekening van de structurele vermindering of de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst moeten deze dagen worden bijgeteld bij de arbeidsdagen, de vakantiedagen en de dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

  2. een maximum van 5 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de CAO. van 19/09/2002 zijnde 24, 26, 29, 30 en 31 december 2003.

    Deze rustdagen moeten voortaan worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Voor de berekening van de structurele vermindering en de vermindering voor laaggeschoolde jongeren met een startbaanovereenkomst worden ze bijgeteld bij het aantal aangegeven arbeidsdagen, vakantiedagen en dagen slecht weer om de prestatiebreuk (µ) te bepalen.

In het eerste kwartaal 2004, hebben de handarbeiders uit de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op:

maximum 1 dag inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de CAO. van 19/09/2002, zijnde 2 januari 2004.

Deze rustdag moet worden aangegeven onder prestatiecode « 12»
Er moet mee rekening gehouden worden voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ) die gebruikt wordt in het nieuwe systeem van verminderingen.

De handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054) en de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244, 254) hadden tijdens het tweede kwartaal 2004 recht op:

maximaal twee dagen inhaalrust in het kader van het KB 213 van 26/9/1983, nl. op 9 april en op 21 mei 2004.

Deze dagen moeten aangegeven worden met prestatiecode “12”. Ze worden in aanmerking genomen om de prestatiebreuk , die gebruikt wordt in het nieuw systeem van verminderingen, te bepalen.

In het derde kwartaal 2004, hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverskengetallen 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (werkgeverskengetallen 224, 226, 244 en 254) geen recht op inhaalrustdagen in hoofde van K.B.213 van 26 september 1983 of in hoofde van een CAO.

In het vierde kwartaal 2004, hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

  1. een maximum van 4 dagen inhaalrust uit hoofde van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, zijnde 12 november, 24, 28 en 29 december 2004.

    Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) die gebruikt wordt in het nieuwe systeem van de bijdrageverminderingen.

  2. een maximum van 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de CAO van 19 september 2002 zijnde 30 en 31 december 2004.

    Deze rustdagen moeten voortaan worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) die gebruikt wordt in het nieuwe systeem van de bijdrageverminderingen.

In het eerste kwartaal 2005, hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

  1. een maximum van 1 dag inhaalrust uit hoofde van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, zijnde 29 maart 2005.

    Deze rustdag moet worden aangegeven onder prestatiecode « 12 ». Hij wordt in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) die gebruikt wordt in het nieuwe systeem van de bijdrageverminderingen.

  2. een maximum van 4 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de CAO van 19 september 2002 zijnde 4, 5, 6 en 7 januari 2005.

    Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) die gebruikt wordt in het nieuwe systeem van de bijdrageverminderingen.

Gedurende het 2de kwartaal 2005 hadden de handarbeiders in de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044, 054) en de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever in de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op:

Een maximum van één compensatierustdag krachtens de bepalingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten op 6 mei 2005.

Deze rustdag dient aangegeven te worden onder prestatiecode «12». Hij wordt meegerekend om het percentage van de prestaties (µ), gebruikt bij het nieuwe verminderingsstelsel, te bepalen.

Gedurende het 3de kwartaal 2005 hadden de handarbeiders in de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044, 054) en de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever in de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) geen recht op inhaalrustdagen uit hoofde van het KB nr. 213 van 26/09/1983 of uit hoofde van een C.A.O.

Gedurende het 4de kwartaal 2005 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (werkgeverscategorieën 024, 026, 044 en 054) en ook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (werkgeverskengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op :

  1. maximaal 4 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten 31 oktober, 23, 27 en 28 december 2005.

    Deze rustdagen moeten aangegeven worden met prestatiecode “12”. Ze worden in aanmerking genomen voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het nieuwe systeem van verminderingen.

  2. maximaal 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de C.A.O. van 23/09/2004, te weten 29 en 30 december 2005.

    Deze rustdagen moeten voortaan aangegeven worden met prestatiecode “12”. Ze worden in aanmerking genomen voor het bepalen van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het nieuwe systeem van verminderingen.

In het eerste kwartaal 2006 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

een maximum van 4 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de CAO van 23/09/2004, zijnde 3, 4, 5 en 6 januari 2006.

Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

In het tweede kwartaal 2006 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

een maximum van 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten 14 april en 26 mei 2006

Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

In het derde kwartaal 2006 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

een maximum van 1 dag inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten 14 augustus 2006

Deze rustdag moet worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Hij wordt in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

In het vierde kwartaal 2006 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

  • een maximum van 3 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten 31 oktober, 26 en 27 december 2006;

  • een maximum van 2 dagen inhaalrust uit hoofde van de CAO. van 15/09/2005, te weten 28 en 29 december 2006.

Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

In het eerste kwartaal 2007 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

een maximum van 4 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van de CAO van 15/09/2005, zijnde 2, 3, 4 en 5 januari 2007.

Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

In het tweede kwartaal 2007 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (kengetal 024, 026, 044 en 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (kengetal 224, 226, 244 en 254) recht op:

een maximum van 3 dagen inhaalrust uit hoofde van de beschikkingen van het KB nr. 213 van 26/09/1983, te weten 10, 30 april en 18 mei 2007

Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

Gedurende het derde kwartaal 2007 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054) alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244 en 254) geen recht op inhaalrustdagen, noch in het kader van het KB nr. 213 van 26 september 1983 noch in het kader van een CAO.

Gedurende het vierde kwartaal 2007 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categoriëen 024, 026, 044, 054) alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categoriëen 224, 226, 244, 254) recht op :

  • maximum 3 dagen inhaalrust krachtens het K.B. nr 213 van 26/09/1983 namelijk : 2 november, 24 en 26 december 2007
  • en maximum 3 dagen inhaalrust krachtens de C.A.O van 22/11/2007 namelijk : 27, 28 en 31 december 2007.

Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

Gedurende het 1ste kwartaal 2008 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054) alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244, 254) recht op:

  • maximum 2 dagen inhaalrust krachtens het KB nr 213 van 26/09/1983, namelijk : 25 en 26 maart 2008;
  • en maximum 3 dagen inhaalrust krachtens de CAO van 26/10/2006, namelijk : 2, 3 en 4 januari 2008.

Deze rustdagen moeten worden aangegeven onder de prestatiecode « 12 ». Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen.

Gedurende het 2e kwartaal 2008 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244, 254) geen enkel recht op een rustdag krachtens het KB nr 213 van 26 september 1983 of krachtens een CAO.

Gedurende het 3e kwartaal 2008 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244, 254) geen enkel recht op een rustdag krachtens het KB nr. 213 van 26 september 1983 of krachtens een CAO.

Tijdens het vierde kwartaal 2008 hebben de handarbeiders in de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044,054) alsook de interims aangeworven bij een werkgever uit de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op :

  • maximum 4 dagen inhaalrust krachtens het KB nr 213 van 26/09/1983, namelijk op 31 oktober, 10 november, 22 en 23 december 2008;
  • en maximum 5 dagen inhaalrust krachtens de C.A.O. van 25/10/2007, namelijk op 24, 26, 29, 30 en 31 december 2008.

Deze inhaalrustdagen moeten aangegeven worden onder prestatiecode “12”. Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen en de µ(c) die tussenkomt in de berekening van de forfaitaire bijdrage voor het fonds van de bouw.

Tijdens het eerste kwartaal 2009 hebben de handarbeiders in de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044,054) alsook de uitzendkrachten aangeworven bij een werkgever uit de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op :

maximum 1 dag inhaalrust krachtens het KB nr 213 van 26/09/1983, namelijk op 2 januari 2009;

Deze inhaalrustdag moet aangegeven worden onder prestatiecode “12”. Hij wordt in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen en de µ(c) die tussenkomt in de berekening van de forfaitaire bijdrage voor het fonds van de bouw.

Tijdens het tweede kwartaal 2009 hadden de handarbeiders in de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044,054) alsook de uitzendkrachten aangeworven bij een werkgever uit de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op :

maximum 3 dagen inhaalrust krachtens het KB nr 213 van 26/09/1983, namelijk op 14 en 15 april en 22 mei 2009;

Deze inhaalrustdagen moeten aangegeven worden onder prestatiecode “12”. Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen en de µ(c) die tussenkomt in de berekening van de forfaitaire bijdrage voor het fonds van de bouw.

Gedurende het 3e kwartaal 2009 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244, 254) geen enkel recht op een rustdag krachtens het KB nr. 213 van 26 september 1983 of krachtens een sectoriële CAO.

Tijdens het vierde kwartaal 2009 hadden de handarbeiders in de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044,054) alsook de interims aangeworven bij een werkgever uit de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op :

  • maximum 3 dagen inhaalrust krachtens het KB nr 213 van 26/09/1983, namelijk op 3 november, 21 en 22 december 2009;
  • en maximum 6 dagen inhaalrust krachtens de C.A.O. van 25/10/2007, namelijk op 23, 24, 28, 29, 30 en 31 december 2009.

Deze inhaalrustdagen moeten aangegeven worden onder prestatiecode “12”. Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen en de µ(c) die tussenkomt in de berekening van de forfaitaire bijdrage voor het fonds van de bouw.

Gedurende het 1ste kwartaal 2010 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244, 254) geen recht op een rustdag krachtens het KB nr. 213 van 26 september 1983 of krachtens een sectoriële CAO.

Tijdens het 2de kwartaal 2010 hadden de handarbeiders in de bouwsector (kengetallen 024, 026, 044,054) alsook de interims aangeworven bij een werkgever uit de bouwsector (kengetallen 224, 226, 244 en 254) recht op :

maximum 2 dagen inhaalrust krachtens het KB nr 213 van 26/09/1983, namelijk op 6 april en 14 mei 2010

Deze inhaalrustdagen moeten aangegeven worden onder prestatiecode “12”. Zij worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de prestatiebreuk (µ) gebruikt in het systeem van de geharmoniseerde bijdrageverminderingen en de µ(c) die tussenkomt in de berekening van de forfaitaire bijdrage voor het fonds van de bouw.

Gedurende het 3de kwartaal 2010 hadden de handarbeiders uit de bouwsector (categorieën 024, 026, 044, 054), alsook de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een werkgever uit de bouwsector (categorieën 224, 226, 244, 254) geen recht op een rustdag krachtens het KB nr. 213 van 26 september 1983 of krachtens een sectorale CAO.

Het koninklijk besluit van 14 december 1999 (Belgisch Staatsblad van 29 december 1999) legt voor het jaar 2000 het bedrag van de jaarlijkse bezoldiging vast dat in aanmerking moet genomen worden om beschouwd te worden als betaalde sportbeoefenaar waarop de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor betaalde sportbeoefenaars van toepassing is.

Het gaat om een bedrag van 551.951 BEF (13.682,51 EUR). (Zie Deel 1, Titel 1, Hoofdstuk 2 (letter C) van de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers).

Rekening houdend met dit koninklijk besluit dienen de socialezekerheidsbijdragen voor de betaalde sportbeoefenaars voor het jaar 2000 berekend te worden op de volgende basis :

  • betaalde sportbeoefenaars die onder de wet van 24 februari 1978 vallen :
    • 45.996 BEF (1.140,21 EUR) : voor elke maand van tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen.
  • betaalde sportbeoefenaars die gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst maar die niet onder de wet van 24 februari 1978 vallen :
    • 22.998 BEF(570,11 EUR) per maand wanneer de verzekeringsplicht een volledige maand dekt
    • 920 BEF (22,81 EUR) per dag wanneer de verzekeringsplicht geen volledige maand dekt
    • de werkelijke bezoldiging indien deze minder dan 22.998 BEF (570,11 EUR) per maand of 920 BEF (22,81 EUR) per dag bedraagt.
  • De betaalde sportbeoefenaars moeten aangegeven worden als hoofdarbeiders onder werknemerskengetal 495.

Het koninklijk besluit van 14 maart 2001 (Belgisch Staatsblad van 10 april 2001) legt voor het jaar 2001 het bedrag van de minimale jaarlijkse bezoldiging vast dat in aanmerking moet genomen worden om beschouwd te worden als betaalde sportbeoefenaar waarop de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor betaalde sportbeoefenaars van toepassing is.

Het gaat om een bedrag van 287.125 BEF (7117,64 EUR). (Zie Deel 1, Titel 1, Hoofdstuk 2 (letter C) van de Algemene onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers).

Rekening houdend met dit koninklijk besluit dienen de socialezekerheidsbijdragen voor de betaalde sportbeoefenaars voor het jaar 2001 berekend te worden op de volgende basis :

  • betaalde sportbeoefenaars die onder de wet van 24 februari 1978 vallen :
    • 23.927 BEF (593,13 EUR) : voor elke maand van tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen.
  • betaalde sportbeoefenaars die gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst maar die niet onder de wet van 24 februari 1978 vallen :
    • 11.964BEF (296,58 EUR) per maand wanneer de verzekeringsplicht een volledige maand dekt
    • 479 BEF (11,87 EUR) per dag wanneer de verzekeringsplicht geen volledige maand dekt
    • de werkelijke bezoldiging indien deze minder dan 11.964BEF (296,58 EUR) per maand of 479 BEF (11,87 EUR) per dag bedraagt.
  • De betaalde sportbeoefenaars moeten aangegeven worden als hoofdarbeiders onder werknemerskengetal 495.

Het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 augustus 2002) tot wijziging van het artikel 31 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, schrapt de verwijzing naar het bedrag voorzien in de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. Ingevolge een belangrijke verlaging van dit bedrag vanaf 1 juli 2000 werd de berekeningsbasis van de bijdragen immers te laag om aan de betrokkenen een voldoende sociale dekking te garanderen.

Rekening houdend met dit koninklijk besluit moeten de sociale zekerheidsbijdragen voor de betaalde sportbeoefenaars op volgende maandelijkse basis worden berekend:

  • Voor de periode vanaf 1 juli 2000 tot 31 december 2000:
    • Werkelijk loon ≥ 1140,21 EUR:
      1140,21 EUR voor elke maand van tewerkstelling ongeacht het aantal arbeidsdagen
    • Werkelijk loon < 1140,21 EUR:
      570,11 EUR per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
      22,81 EUR per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
    • Werkelijk loon < 570,11 EUR per maand of 22,81 EUR per dag:
      werkelijk loon
  • Voor de periode van 1 januari 2001 tot 31 mei 2001 :
    • Werkelijk loon ≥ 1117,88 EUR :
      1117,88 EUR voor elke maand van tewerkstelling ongeacht het aantal arbeidsdagen
    • Werkelijk loon < 1117,88 EUR :
      558,94 EUR per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
      22,36 EUR per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
    • Werkelijk loon < 558,94 EUR per maand of 22,36 EUR per dag :
      werkelijk loon
  • Voor de période van 1 juni 2001 tot 31 januari 2002:
    • Werkelijk loon ≥ 1140,24 EUR:
      1140,24 EUR voor elke maand van tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen;
    • Werkelijk loon < 1140,24 EUR:
      570,12 EUR per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
      22,81 EUR per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
    • Werkelijk loon < 570,12 EUR per maand of 22,81 EUR per dag:
      werkelijk loon
  • Vanaf 1 februari 2002:
    • Werkelijk loon ≥ 1163,02 EUR:
      1163,02 EUR voor elke maand van tewerkstelling ongeacht het aantal arbeidsdagen
    • Werkelijk loon < 1163,02 EUR:
      581,51 EUR per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
      23,26 EUR per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
    • Werkelijk loon < 581,51 EUR per maand of 23,26 EUR per dag:
      werkelijk loon

Ter herinnering, de sportbeoefenaars moeten worden aangegeven als bediende met werknemerskengetal 495.

De erkende sociale secretariaten die vanaf 1 juli 2000 gebruik gemaakt hebben van de verlaagde bedragen voorzien in de wet betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars worden gevraagd bij de dienst controle van de RSZ aanvragen tot wijziging in te dienen voor de betrokken werknemers.

Het koninklijk besluit van 16 juni 2003 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 27 juni 2003) bepaalt het bedrag op 7553 euro voor de periode van 1 juli 2003 tot 30 juni 2004.

Alle sportbeoefenaars bedoeld bij de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars worden beschouwd als zijnde verbonden met een arbeidsovereenkomst voor bedienden en moeten verplicht worden aangegeven aan de RSZ.

Bovendien, als gevolg van de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor betaalde sportbeoefenaars worden berekend op volgende maandelijkse basis vanaf 1 juni 2003:

  • Werkelijke bezoldiging ≥ 1186,31 euro : 1186,31 euro per maand tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen
  • Werkelijke bezoldiging < 1186,31 euro:
    593,16 euro per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
    23,73 euro per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
  • Werkelijke bezoldiging < 593,16 euro per maand of 23,73 euro per dag:
    werkelijk bedrag van de bezoldiging

Als gevolg van de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor betaalde sportbeoefenaars worden berekend op volgende maandelijkse basis: vanaf 1 oktober 2004:

  • Werkelijke bezoldiging ≥ 1210,00 euro :
    1210,00 euro per maand tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen
  • Werkelijke bezoldiging < 1210,00 euro:
    605,00 euro per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
    24,20 euro per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
  • Werkelijke bezoldiging < 605,00 euro per maand of 24,20 euro per dag:
    werkelijk bedrag van de bezoldiging

Anderzijds, als gevolg van de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor betaalde sportbeoefenaars worden berekend op volgende maandelijkse basis vanaf 1 augustus 2005:

  • Werkelijke bezoldiging ≥ 1234,20 euro :
    1234,20 euro per maand tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen
  • Werkelijke bezoldiging < 1234,20 euro:
    617,10 euro per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
    24,68 euro per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
  • Werkelijke bezoldiging < 617,10 euro per maand of 24,68 euro per dag:
    werkelijk bedrag van de bezoldiging

Als gevolg van de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor betaalde sportbeoefenaars worden berekend op volgende maandelijkse basis vanaf 1 oktober 2006:

  • Werkelijke bezoldiging ≥ 1258,91 euro :
    1258,91 euro per maand tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen
  • Werkelijke bezoldiging < 1258,91 euro:
    629,46 euro per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
    25,18 euro per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
  • Werkelijke bezoldiging < 629,46 euro per maand of 25,18 euro per dag:
    werkelijk bedrag van de bezoldiging.

Als gevolg van de indexering van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor betaalde sportbeoefenaars worden berekend op volgende maandelijkse basis vanaf 1 april 2007:

  • Werkelijke bezoldiging ≥ 1283,91 euro :
    1283,91 euro per maand tewerkstelling, ongeacht het aantal arbeidsdagen
  • Werkelijke bezoldiging < 1283,91 euro:
    641,96 euro per maand indien de onderwerping een volledige maand dekt
    25,68 euro per dag indien de onderwerping geen volledige maand dekt
  • Werkelijke bezoldiging < 641,96 euro per maand of 25,68 euro per dag:
    werkelijk bedrag van de bezoldiging.

De wet van 15 mei 2007 ter verbetering van het sociaal statuut van de betaalde sportbeoefenaar (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2007) voorziet de verhoging van het bedrag op basis waarvan de sociale zekerheidsbijdragen worden berekend voor de sportbeoefenaars. Het forfaitair basisbedrag werd opgetrokken tot het maximumbedrag dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de werkloosheidsuitkering. Dit laatste werd bepaald in artikel 111 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 betreffende de werkloosheidsreglementering. De manier van berekenen van de bijdragen werd ook vereenvoudigd.

Voor de sportbeoefenaars hetzij met een arbeidsovereenkomst voor sportbeoefenaars hetzij met een gewone arbeidsovereenkomst, dienen de sociale zekerheidsbijdragen vanaf 1 januari 2008 berekend te worden op basis van de volgende maandbedragen :

  • werkelijk loon ≥ 1832,49 EUR per maand:
    1832,49 EUR per maand tewerkstelling
  • werkelijk loon < 1832,49 EUR per maand:
    het werkelijk betaald loon

De bijdragen voor sociale zekerheid voor sportbeoefenaars worden berekend op basis van een maandelijks forfait gelijk aan het maximumbedrag dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de werkloosheidsuitkering, bepaald in artikel 111 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Dit bedrag ondergaat de gevolgen van de indexering.

Aldus moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor de sportbeoefenaars, hetzij met een arbeidsovereenkomst voor sportbeoefenaars hetzij met een gewone arbeidsovereenkomst, berekend worden op volgende maandbedragen vanaf 1 mei 2008:

  • werkelijk loon ≥ 1869,09 EUR per maand:
    1869,09 EUR per maand tewerkstelling
  • werkelijk loon < 1869,09 EUR per maand:
    het werkelijk betaald loon

en moeten berekend worden op volgende maandbedragen vanaf 1 september 2008:

  • werkelijk loon ≥ 1906,46 EUR per maand:
    1906,46 EUR per maand tewerkstelling
  • werkelijk loon < 1906,46 EUR per maand:
    het werkelijk betaald loon.

Het koninklijk besluit van 11 januari 2009 tot wijziging van de artikelen 111, 114, 115, 116, 118, 124, 127, 129 en 131ter van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, tot wijziging van artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, tot wijziging van artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, q, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de onthaalouders en tot wijziging van artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact (Belgisch Staatsblad van 21 januari 2009) wijzigt het maximum bedrag dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de werkloosheidsbijdrage die dient als basis voor de berekening van de bijdragen aan sociale zekerheid voor betaalde sportbeoefenaars.

Aldus moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor de sportbeoefenaars, hetzij met een arbeidsovereenkomst voor sportbeoefenaars hetzij met een gewone arbeidsovereenkomst, berekend worden op volgende maandbedragen vanaf 1 januari 2009:

  • werkelijk loon ≥ 1921,71 EUR per maand:
    1921,71 EUR per maand tewerkstelling
  • werkelijk loon < 1921,71 EUR per maand:
    het werkelijk betaald loon

De bijdragen voor sociale zekerheid voor sportbeoefenaars worden berekend op basis van een maandelijks forfait gelijk aan het maximumbedrag dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de werkloosheidsuitkering, bepaald in artikel 111 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Dit bedrag ondergaat de gevolgen van de indexering.

Aldus moeten de bijdragen voor sociale zekerheid voor de sportbeoefenaars, hetzij met een arbeidsovereenkomst voor sportbeoefenaars hetzij met een gewone arbeidsovereenkomst, berekend worden op volgende maandbedragen vanaf 1 september 2010:

  • werkelijk loon ≥ 1960,18 EUR per maand:
    1960,18 EUR per maand tewerkstelling
  • werkelijk loon < 1960,18 EUR per maand:
    het werkelijk betaald loon

Het koninklijk besluit van 5 juli 2004 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 3 augustus 2004) bepaalt het bedrag op 7704,00 euro voor de periode van 1 juli 2004 tot 30 juni 2005.

Alle sportbeoefenaars bedoeld bij de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars worden beschouwd als zijnde verbonden met een arbeidsovereenkomst voor bedienden en moeten verplicht worden aangegeven aan de RSZ.

Het koninklijk besluit van 7 juli 2005 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 20 juli 2005) verhoogt dit bedrag tot 7858,00 EUR voor de periode van 1 juli 2005 tot 30 juni 2006.

Alle sportbeoefenaars bedoeld bij de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars worden beschouwd als zijnde verbonden met een arbeidsovereenkomst voor bedienden en moeten verplicht worden aangegeven aan de RSZ.

Het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 11 juli 2006) verhoogt dit bedrag tot 8015,00 EUR voor de periode van 1 juli 2006 tot 30 juni 2007.

Alle sportbeoefenaars bedoeld bij de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars worden beschouwd als zijnde verbonden met een arbeidsovereenkomst voor bedienden en moeten verplicht worden aangegeven aan de RSZ.

Het koninklijk besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 12 juni 2007) bepaalt het bedrag op 8175,00 euro voor de periode van 1 juli 2007 tot 30 juni 2008.

Alle sportbeoefenaars bedoeld bij de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars worden beschouwd als zijnde verbonden met een arbeidsovereenkomst voor bedienden en moeten verplicht worden aangegeven aan de RSZ.

Het koninklijk besluit van 12 juni 2008 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 27 juni 2008) verhoogt dit bedrag tot 8505,00 EUR voor de periode van 1 juli 2008 tot 30 juni 2009.

Alle sportbeoefenaars die vallen onder de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars worden verondersteld te zijn verbonden aan de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst voor bedienden en moeten verplicht worden aangegeven bij de RSZ onder de categorie 070.

Het koninklijk besluit van 7 juni 2009 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 22 juni 2009) verhoogt dat bedrag tot 8675,00 EUR voor de periode van 1 juli 2009 tot 30 juni 2010.

Op alle sportbeoefenaars die vallen onder de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars is het wettelijk vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor bedienden van toepassing en ze moeten verplicht worden aangegeven bij de RSZ onder de categorie 070. Zij vallen allemaal onder het nationaal paritair comité voor de sport (PC 223).

Het koninklijk besluit van 19 mei 2010 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd (Belgisch Staatsblad van 3 juni 2010) behoudt het bedrag van 8675,00 EUR voor de periode van 1 juli 2010 tot 30 juni 2011.

Op alle sportbeoefenaars die vallen onder de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars is het wettelijk vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor bedienden van toepassing en ze moeten verplicht worden aangegeven bij de RSZ onder de categorie 070. Zij vallen allemaal onder het nationaal paritair comité voor de sport (PC 223).

Het KB van 6 november 2007 tot uitbreiding van de toepassing van de bepalingen van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars tot de voetbalscheidsrechters, voorziet dat de voetbalscheidsrechters in het toepassingsgebied vallen van deze wetgeving als hun loon het jaarbedrag zoals vastgelegd overeenkomstig artikel 2, § 1 van de wet (8175,00 EURO van 01/07/2007 tot 30/06/2008) overschrijdt.
Deze voetbalscheidsrechters en de trainers worden evenwel niet beoogd door het artikel 6 van het KB van 28 november 1969 en kunnen dus niet genieten van de beperkte onderwerping en de bijzondere modaliteiten ivm de berekening van de bijdragen. Niettemin zijn ze de bijdrage aan het Fonds voor bestaanszekerheid van het nationaal paritair comité voor de sport (PC 223) verschuldigd.

Om ze te kunnen onderscheiden van de betaalde sportbeoefenaars op wie het stelsel van jaarlijkse vakantie niet van toepassing is en die vrijgesteld zijn van de loonmatigingsbijdrage zal een nieuw werknemerskengetal 494 gecreëerd worden.

Vanaf het 1ste kwartaal 2008 zal de aangifte van de betaalde sporters en gelijkgestelden er als volgt uitzien :

Jaarloon PC CAT WK JV LM FBZ Berekeningsbasis beperkt tot forfait (1832,49 €)
Betaal de sporters ≥ 8175 €
< 8175 €
223
329.01
329.02
218
070
076

076
494
494

494
/
/

/
/
/

/
830
830
833
831
X
X

X
Betaal de sporters → einde vh jaar waarin 18 ≥ 8175 €
< 8175 €
223
329.01
329.02
218
070
076

076
487
487

487
/
/

/
/
/

/
830
830
833
831
X
X

X
Voetbalscheidsrechters en trainers ≥ 8175 €
< 8175 €
223
329.01
329.02
218
070
262
362
010
495
495
X
X
X
X
830
830
833
831
/
/
Voetbalscheidsrechters en trainers → einde vh jaar waarin 18 ≥ 8175 €
< 8175 €
223
329.01
329.02
218
070
262
362
010
487
487
X
X
/
/
830
830
833
831
/
/

Het werknemerskengetal 494 zal eveneens geïntegreerd worden in de categorieën 050 en 096 opdat de Gemeenschappen of instellingen van openbaar nut (ADEPS, BLOSO) die sportbeoefenaars tewerkstellen hen kunnen aangeven volgens de bijzondere bepalingen.

Omwille van technische redenen zal het werknemerskengetal 494 evenwel pas kunnen geïntegreerd worden met de aanpassingen van de DMFA voor 2008/2 (dwz op 1 juli 2008) maar met terugwerkende kracht vanaf 2008/1.

De RSZ zal zich belasten met de overboeking van sportbeoefenaars die in 2008/1 zullen zijn aangegeven met WK 495 in de categorieën 070 en 076 naar WK 494 met uitzondering van de scheidsrechters aangegeven door de KBVB. Als in 2008/1 trainers aangegeven werden onder WK 495 in de categorie 070, worden de werkgevers of hun sociale secretariaten verzocht dit te signaleren aan de Directie voor Bijzondere Toepassingen (philippe.morlighem@onss.fgov.be, tel. : 02/5093796).

Anderzijds kan een betaalde sportbeoefenaar vanaf de leeftijd van 35 jaar genieten van een aanvullend pensioen zoals voorzien door de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen. De stortingen die door de werkgever gebeuren ter financiering van dit voordeel zijn onderworpen aan de bijdrage van 8,86% en moeten aangegeven worden in de DMFA onder de code 851.

Er werden talrijke fouten vastgesteld in de aangifte van de betaalde sportbeoefenaars. Immers, sommige werkgevers of hun mandatarissen blijven hun betaalde sportbeoefenaars afhangend van het Paritair Comité 223 aangeven onder het kengetal 076 alhoewel hen het kengetal 070 werd toegekend.

Ter herinnering, sedert het derde kwartaal 2008, dient de aangifte van de betaalde sportbeoefenaars en hun gelijkgestelden als volgt te gebeuren :

Bezoldiging op jaarbasis PC CAT WNKG JV Loonmatiging Bijdr. FSO Berekeningbasis bijdragen beperkt tot forfait Toegelaten vermindering S DG SM Bonus
Sportbeoef. ≥ 8505 € 223 070 494 / / 830 X X X
< 8505 € 329.01
329.02
329.03
076 494 / / 830
833
830/833
X X X
218 076 494 / / 831 X X X
Sportbeoef.
-> eind v.h. jaar 18
≥ 8505 € 223 070 487 / / 830 X X
< 8505 € 329.01
329.02
329.03
076 487 / / 830
833
830/833
X X
218 076 487 / / 831 X X
Scheids-rechters en voetbal-trainers ≥ 8505 € 223 070 495 X X 830 / X X X
< 8505 € 329.01
329.02
329.03

218
262
362
262/362
010
495 X X 830
830
830
830
831
/ X X X

X

X

X

X
Scheids-rechters en voetbal-trainers
-> eind v.h. jaar 18
≥ 8505 € 223 070 487 X / 830 / X
< 8505 € 329.01
329.02
329.03

218
262
362
262/362
010
487 X / 830
830
830/830
831
/ X

Vanaf het eerste kwartaal 2009 zal de RSZ een nieuwe controle invoeren betreffende de samenhang tussen het aangegeven Paritair Comité en het werkgeverskengetal die anomalieën zal genereren die in de toekomst blokkerend kunnen worden.

Een koninklijk besluit van 9 juli 2000 betreffende de seizoens- en gelegenheidsarbeid in de landbouwsector (Belgisch Staatsblad van 18 juli 2000) stelt vanaf 1 april 2000 voor de werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de landbouw een systeem in van gelegenheidsarbeid dat dicht aansluit bij het systeem dat bestaat in de tuinbouwsector.

Wordt in de landbouwsector als gelegenheidsarbeider beschouwd, de handarbeider die onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteert, tewerkgesteld op de eigen gronden van de werkgever, gedurende maximaal 30 dagen per kalenderjaar en uitsluitend op de 45 piekdagen die de werkgever aanduidt in het aanwezigheidsregister.

Zoals voor de gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw wordt ook voor deze de socialezekerheidsbijdragen berekend op een forfaitaire dagvergoeding van 451 BEF, ongeacht het aantal gepresteerde uren per dag. Noch de bijdrage bestemd voor de jaarlijkse vakantie, noch de loonmatigingsbijdrage is verschuldigd voor deze werknemers. Bijgevolg is het het bedrag van hun forfaitaire bezoldiging aan 100% en niet aan 108% die als berekeningsbasis dient voor de bijdragen.

Dit onderwerp zal verder worden uitgewerkt in de volgende onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers.

Vanaf het 2de kwartaal 2000 kunnen de werkgevers van categorie 193 gelegenheidsarbeiders aangeven met werknemerskengetal 010.

Een koninklijk besluit van 9 juli 2000 betreffende de seizoens- en gelegenheidsarbeid in de landbouwsector (Belgisch Staatsblad van 18 juli 2000) stelt vanaf 1 april 2000 voor de werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de landbouw een systeem in van gelegenheidsarbeid dat dicht aansluit bij het systeem dat bestaat in de tuinbouwsector.

Wordt in de landbouwsector als gelegenheidsarbeider beschouwd, de handarbeider die onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteert, tewerkgesteld op de eigen gronden van de werkgever, gedurende maximaal 30 dagen per kalenderjaar en uitsluitend op de 45 piekdagen die de werkgever aanduidt in het aanwezigheidsregister.

Zoals voor de gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw wordt ook voor deze de socialezekerheidsbijdragen berekend op een forfaitaire dagvergoeding van 451 BEF, ongeacht het aantal gepresteerde uren per dag. Noch de bijdrage bestemd voor de jaarlijkse vakantie, noch de loonmatigingsbijdrage is verschuldigd voor deze werknemers. Bijgevolg is het het bedrag van hun forfaitaire bezoldiging aan 100% en niet aan 108% die als berekeningsbasis dient voor de bijdragen.

Dit onderwerp zal verder worden uitgewerkt in de volgende onderrichtingen ten behoeve van de werkgevers.

Vanaf het 2de kwartaal 2000 kunnen de werkgevers van categorie 193 gelegenheidsarbeiders aangeven met werknemerskengetal 010.

Het koninklijk besluit van 14 februari 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juli 2000 betreffende de seizoens- en gelegenheidsarbeiders in de landbouwsector (Belgisch staatsblad van 7 maart 2001) verlengt de geldigheidsduur van de maatregel tot 31 december 2001.
Het werknemerskengetal 010 zal dus behouden blijven op de aangiften van het jaar 2001.

Het koninklijk besluit van 11 maart 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juli 2000 betreffende de seizoens- en gelegenheidsarbeid in de landbouwsector (Belgisch Staatsblad van 20 maart 2002) verlengt de geldigheidsduur van de maatregel tot 31 december 2004.

Het werknemerskengetal 010 blijft dus behouden in de werkgeverscategorie 193 voor de aangiften van het jaar 2002 en volgende.

Het koninklijk besluit van 15 februari 2005 betreffende de seizoen- en gelegenheidsarbeid in de landbouwsector (Belgisch Staatsblad van 7 maart 2005) schrapt het beëindigen van de maatregel die voorziet in een berekeningswijze op basis van een forfaitair dagloon, van toepassing op de gelegenheidsarbeiders in de landbouwsector voor zover zij ingeschreven zijn in het aanwezigheidsregister en in het bezit zijn van een landbouwkaart.

In de categorie 193 blijft het werknemerskengetal 010 dus behouden met ingang van het 1ste kwartaal 2005.

Het ministerieel besluit van 3 april 2001 tot bijwerking van het bedrag van het forfaitair dagloon bepaald bij artikel 31bis, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 25 april 2001) brengt het bedrag van het dagforfait, op basis waarvan de sociale-zekerheidsbijdragen voor de gelegenheidsarbeiders uit de land- en tuinbouwsector worden berekend, van 451 op 467 BEF. Dit bedrag is van toepassing vanaf 1 juli 2001.

Elk jaar op 1 januari worden de forfaitaire daglonen die gebruikt worden voor de berekening van de bijdragen voor de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw geïndexeerd en eventueel geactualiseerd in functie van de evolutie van het GGMMI en de lonen in de sector.

De dagforfaits bedragen vanaf 1 januari 2008:

In de categorie 193 landbouw code 91 14,77 €
In de categorieën 194 en 494 tuinbouw code 99 14,42 €
In de categorie 594 tuinbouw – witloof code 99 code 90 14,42 € (voor de eerste 65 dagen)
18,03 € (boven de 65 dagen)
In de categorieën 097 en 497 interim code 91 code 99 14,77 € (gelegenheidsarbeiders in de landbouw)
14,42 € (gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw)

De forfaitaire daglonen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw werden geactualiseerd in functie van de evolutie van het GGMMI.

De toepasbare forfaits bedragen vanaf 1 juli 2008:

In de categorie 193 Landbouw code 91 15,07 €
In de categorieën 194 en 494 Tuinbouw code 99 14,71 €
In de categorie 594 Tuinbouw – witloofteelt code 99 code 90 14,71€ (voor de eerste 65 dagen)
18,39 € (boven de 65 dagen)
In de categorieën 097 en 497 interim code 91 code 99 15,07 € (gelegenheidsarbeiders in de landbouw)
14,71 € (gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw)

Wat betreft de witloofteelt is dit onder voorbehoud van de publicatie van de verlenging van deze maatregel bij koninklijk besluit.

De forfaitaire daglonen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw werden geactualiseerd in functie van de evolutie van het GGMMI.

De toepasbare forfaits bedragen vanaf 1 oktober 2008:

In de categorie 193 Landbouw code 91 15,63 €
In de categorieën 194 en 494 Tuinbouw code 99 15,26 €
In de categorie 594 Tuinbouw – witloofteelt code 99 code 90 15,26€ (voor de eerste 65 dagen)
19,08 € (boven de 65 dagen)
In de categorieën 097 en 497 interim code 91 code 99 15,63 € (gelegenheidsarbeiders in de landbouw)
15,26 € (gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw)

Wat betreft de witloofteelt is dit onder voorbehoud van de publicatie van de verlenging van deze maatregel bij koninklijk besluit.

Het K.B. van 23 december 2008 tot wjziging van artikel 6 van het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van artikelen 8 bis en 31 bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 31 december 2008), verlengt tot 31 maart 2009 de afwijking voor de witloofteelt en de bedragen van de forfaits aangekondigd in de instructies aan de ESS van het derde kwartaal 2008.

De forfaitaire daglonen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw worden geactualiseerd op 1 januari van elk jaar.

De toepasbare forfaits bedragen vanaf 1 januari 2009:

In de categorie 193 Landbouw code 91 16,31 €
In de categorieën 194 en 494 Tuinbouw code 99 15,92 €
In de categorie 594 Tuinbouw – witloofteelt code 99 code 90 15,92€ (voor de eerste 65 dagen)
19,91 € (boven de 65 dagen)
In de categorieën 097 en 497 interim code 91 code 99 16,31 € (gelegenheidsarbeiders in de landbouw)
15,92 € (gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw)

De forfaitaire daglonen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw worden geactualiseerd op 1 januari van elk jaar.

De toepasbare forfaits bedragen vanaf 1 januari 2010:

In categorie 193 landbouw code 91 16,24 €
In categorieën 194 en 494 tuinbouw code 99 15,85 €
In categorie 594 tuinbouw- witloofteelt code 99 code 90 15,85€ (voor de eerste 65 dagen)
19,82 € (boven de 65 dagen)
In categorieën 097 en 497 interim code 91

code 99

16,24 € (gelegenheidsarbeiders in de landbouw)
15,85 € (gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw)

De forfaitaire daglonen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw werden geactualiseerd in functie van de evolutie van het GGMMI.

De toepasbare forfaits bedragen vanaf 1 oktober 2010:

In de categorie 193 Landbouw code 91 16,56 €
In de categorieën 194 en 494 Tuinbouw code 99 16,17 €
In de categorie 594 Tuinbouw – witloofteelt code 99 code 90 16,17€ (voor de eerste 65 dagen)
20,22 € * (boven de 65 dagen)
In de categorieën 097 en 497 interim code 91 code 99 16,56 € (gelegenheidsarbeiders in de landbouw)
16,17 € (gelegenheidsarbeiders in de tuinbouw)

* Voor wat betreft de witloofteelt heeft de Nationale Arbeidsraad haar akkoord gegeven voor de verlenging van de bijzondere maatregel van 01/07/2010 tot 30/06/2011. Een koninklijk besluit moet echter nog verschijnen om deze verlenging te bevestigen. In afwachting houdt de RSZ de code 90 actief met het geïndexeerde bedrag vanaf 1 oktober 2010 onder voorbehoud van het verschijnen van het verwachte besluit.

Het koninklijk besluit van 22 december 2004 houdende wijziging van de artikelen 8bis, tweede lid en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004), biedt de mogelijkheid aan werkgevers in de land- en tuinbouwsector om gelegenheidsarbeiders aan te werven via een interimkantoor. De inwerkingtreding van deze uitbreiding is vastgesteld op 31 december 2004 en niet op 1 juli 2004 zoals meegedeeld in de onderrichtingen aan de erkende sociale secretariaten van 3/2004.

De gelegenheidsarbeiders aangeworven door een interimkantoor genieten ook van een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid en van een berekening van de sociale bijdragen op een verminderd forfaitair dagloon.

De mogelijkheid tot aanwerving van gelegenheidsarbeiders onder dit bijzonder stelsel wordt uitgebreid tot de champignonteelt.

Anderzijds werd de beperking van de 95 of 45 piekdagen opgelegd aan de werkgevers geschrapt, maar de gebruiker moet de gelegenheidsarbeiders blijven vermelden in het aanwezigheidsregister met inbegrip van diegenen die ter beschikking gesteld worden door een interimkantoor.

Verder kan de handarbeider slechts genieten van de beperkte onderwerping gedurende maximum 65 dagen per kalenderjaar (alle sectoren) en hij kan niet beschouwd worden als gelegenheidsarbeider als hij in de loop van dat kwartaal of de twee voorgaande kwartalen, gewerkt heeft in de land- of tuinbouwsector en werd aangegeven in een andere hoedanigheid dan die van gelegenheidsarbeider.

De werkgevers uit de interimsector kunnen vanaf 31 december 2004 gelegenheidswerknemers aangeven (wkn 010 of 022) met het dagforfait van 11,58 euro (functienummer 99) als ze ter beschikking gesteld worden van een gebruiker die ressorteert onder het paritair comité voor het tuinbouwbedrijf of de landbouw.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat, vanaf 1 januari 2007, als een werkgever voor een gelegenheidsarbeider geen DIMONA heeft gedaan in uren of als hij geen “gelegenheidsformulier” heeft bijgehouden, hij niet kan genieten van de beperkte onderwerping en de sociale bijdragen berekend op een verlaagd dagforfait.

Vanaf 1 januari 2007 verschillen de forfaits op basis waarvan de bijdragen worden berekend volgens de sector. Een nieuw functienummer (nr. 91) zal gecreëerd worden om ze te onderscheiden.

Bovendien voorzien een koninklijk besluit en een ministerieel besluit in voorbereidingsfase, vanaf 1 januari, de mogelijkheid voor werkgevers die behoren tot de sector van de witloofteelt om gelegenheidswerknemers tewerk te stellen gedurende maximum 100 dagen per kalenderjaar. De bijdragen voor de 35 bijkomende dagen worden berekend op basis van een verhoogde forfait (nr. 90).
Om te kunnen genieten van de maatregel moeten de werkgevers een omzet hebben waarvan minstens ¾ van de omzet van het vorige kalenderjaar wordt gevormd door de witloofteelt. De betrokken werkgevers zullen een verklaring op eer dat aan de voorwaarden werd voldaan richten aan de dienst Identificatie van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en zullen een kopie van deze verklaring op eer met de bewijstukken sturen aan de Voorzitter van het Paritair comité voor de tuinbouw. De categorie 594 zal hen worden toegekend.

Aldus, zouden de toepasbare forfaits vanaf 1 januari 2007 worden :

  • In de categorie 193 (landbouw) : code 91 : 14,20 €
  • In de categorie 194 en 494 (tuinbouw) : code 99 : 13,86 €
  • In de categorie 594 (tuinbouw – witloof) : code 99 : 13,86 € (voor de 65 eerste dagen)
    en code 90 : 17,33 € (boven de 65 dagen)
  • In de categorie 097 en 497 (interim) : code 91 : 14,20 € (gelegenheidswerknemers in de landbouw)
    en code 99 : 13,86 € (gelegenheidswerknemers in de tuinbouw)

Het koninklijk besluit tot wijziging van artikel 6, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van artikelen 8bis en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 10 november 2009) verlengt de afwijking betreffende het maximum aantal dagen per jaar dat gelegenheidsarbeiders mogen tewerkgesteld worden in de witloofsector en de toepasbare forfaits.

De Ministerraad heeft tijdens zijn zitting van 17 december 2009 een ontwerp van koninklijk besluit dat de reglementering specifiek voor de witloofsector zou moeten verlengen tot 30 juni 2010 goedgekeurd.

Een nog te verschijnen koninklijk besluit moet de mogelijkheid bieden aan de werkgevers in de land- en tuinbouwsector om gelegenheidswerknemers aan te werven via een uitzendkantoor. De inwerkingtreding is voorzien voor 1 juli 2004.

De via dit kanaal aangeworven gelegenheidswerknemers zullen ook genieten van de beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid en de sociale bijdragen zullen ook worden berekend op een verminderd dagforfait.

Anderzijds, de beperking van 95 of 45 dagen van intensieve activiteit die werd opgelegd aan de werkgevers zou worden geschrapt, maar de gebruiker moet de gelegenheidswerknemers blijven vermelden in het aanwezigheidsregister, met inbegrip van deze die ter beschikking worden gesteld door een uitzendkantoor. De vereiste voorwaarden voor de werknemers blijven onveranderd.

De werkgevers van de uitzendsector kunnen vanaf het 3de kwartaal 2004 gelegenheidswerknemers (kengetal 010 of 022) aangeven met het dagforfait van € 11,58 (functienummer 99) als zij werden ter beschikking gesteld aan een gebruiker die ressorteert onder het paritair comité voor de landbouw of voor het tuinbouwbedrijf.

Het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van de artikelen 8bis en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 30 april 2007) bevestigt de afwijking voor de witloofsector en de forfaitaire bedragen aangekondigd in de OESS 1/2007 en “aandachtspunten”.

Voor de periode van 1 januari 2007 tot 30 juni 2008, wordt het aantal toegelaten arbeidsdagen als gelegenheidswerknemer in de witloofsector opgetrokken van 65 dagen naar 100 dagen per kalenderjaar voor zover gelijktijdig aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De betrokken werkgever moet het kalenderjaar voorafgaand aan het lopende jaar ten minste 3/4 van zijn omzet hebben gerealiseerd met de witloofteelt; hij moet dit aantonen door :
    • ten laatste op de veertiende dag die volgt op de door het Nationaal Instituut voor de Statistiek bepaalde datum stuurt de werkgever een kopie van de ingevulde vragenlijst in het kader van de jaarlijkse landbouwtelling naar de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf;
    • ten laatste op de veertiende dag die volgt op de ontvangst van het aanslagbiljet voor het lopende aanslagjaar (inkomsten van het vorige jaar) stuurt de werkgever een kopie van dit aanslagbiljet naar de voorzitter van het voornoemde Paritair Comité;
  • In afwachting van het leveren van dit dubbel bewijs stuurt de werkgever naar de dienst Identificatie van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid een verklaring op eer dat aan de voorgaande voorwaarde werd voldaan en voegt daarbij volgende documenten:
    • kopie van de vragenlijst ingevuld in het kader van de landbouwtelling van het vorige jaar;
    • kopie van het laatste ontvangen aanslagbiljet;

    Een kopie van deze verklaring op eer en de bijlagen worden verzonden naar de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.

  • De betrokken werkgever kan deze 35 extra dagen enkel gebruiken voor de witloofteelt, zelfs indien deze werkgever andere activiteiten heeft;
  • De betrokken werkgever mag zich niet bevinden in één van de situaties bedoeld bij artikel 38, § 3octies, van de wet van 29 juni 1981 betreffende zwartwerk.

De gelegenheidswerknemers tewerkgesteld in de witloofsector door een interimkantoor kunnen niet genieten van deze 35 extra dagen.
De cumulatie van verschillende gelegenheidsactiviteiten werd verhoogd tot 100 dagen per kalenderjaar als deze gelegenheidsactiviteiten vanaf de 66ste dag uitsluitend uitgevoerd worden in de witloofsector.

In de praktijk zal aan de betrokken werkgever de categorie 594 worden toegekend en de gelegenheidswerknemers tewerkgesteld in de witloofsector zullen aangegeven worden onder de werknemerskengetallen 010 of 022 met functienummer 99 (eerste 65 dagen) of 90 (volgende 35 dagen). Als het jobstudenten betreft die tewerkgesteld worden als gelegenheidswerknemers worden zij aangegeven met de werknemerskengetallen 840 of 841.

Ter herinnering, de bijdragen voor gelegenheidswerknemers in de land- en tuinbouwsector worden berekend op de werkelijke lonen als de werknemers niet in het bezit zijn van een correct bijgehouden gelegenheidsformulier of als een dagelijkse DIMONA met vermelding van begin- en einduur niet werd gedaan.
Het ministerieel besluit van 23 april 2007 tot wijziging van het ministerieel besluit van 14 oktober 2005 tot vaststelling van het model, de toekenningsvoorwaarden en de wijze van bijhouden van een gelegenheidsformulier in de tuinbouwsector, landbouwsector en de sector van het hotelbedrijf (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2007) voorziet een aangepast model voor de gelegenheidswerknemers tewerkgesteld in de witloofsector.

Voor de berekening van de sociale bijdragen bedragen de toepasbare dagforfaits vanaf 1 januari 2007:

  • In de categorie 193 (landbouw) : code 91 : 14,20 €
  • In de categories 194 en 494 (tuinbouw) : code 99 : 13,86 €
  • In de categorie 594 (tuinbouw – witloof): code 99 : 13,86 € (voor de eerste 65 dagen)
    en code 90 : 17,33 € (boven de 65 dagen)
  • In de categorieën 097 en 497 (interim): code 91 : 14,20 € (gelegenheids-werknemers in de landbouw)
    en code 99 : 13,86 € (gelegenheids-werknemers in de tuinbouw)

Elk jaar, op datum van 1 januari, worden deze forfaitaire daglonen geïndexeerd en eventueel geactualiseerd in functie van de evolutie van de lonen in de sector.

Als gevolg van de schrapping van het stelsel van de « super extra’s » sedert 1 juli 2007, wordt vanaf dan geen rekening meer gehouden met de tewerkstellingen in de hoedanigheid van gelegenheidswerknemer in de Horeca om het maximum aantal dagen te bepalen dat een werknemer in de tuin- of landbouwsector mag presteren om te genieten van het speciaal stelsel van gelegenheidsarbeid.

Het koninklijk besluit van 18 april 2010 tot wijziging van artikel 6, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van artikelen 8bis en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 10 mei 2010) verlengt de afwijking betreffende het maximum aantal dagen per jaar dat gelegenheidsarbeiders mogen tewerkgesteld worden in de witloofsector en de toepasbare forfaits, tot 1 juli 2010.

Het koninklijk besluit van 2 juni 2006 tot aanvulling van artikel 11, §1, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 29 juni 2006) beperkt de onderwerping van personen die tewerkgesteld zijn op basis van een mandaat in een managementfunctie in een openbare instelling van de sociale zekerheid, tot de regeling inzake verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector geneeskundige verzorging en de regeling voor rust- en overlevingspensioenen voor werknemers.

Deze mandaathouders moeten aangegeven worden onder het werknemerskengetal 673.

Aangezien deze bepalingen van toepassing zijn sedert 1 oktober 2003 is het aangeraden de gelijkvormigheid van de aangiften van voorgaande kwartalen na te kijken en, in voorkomend geval, de nodige aanpassingen te doen.

Het koninklijk besluit van 4 juli 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 12 juli 2001) beperkt de onderwerping van de personen die bij wijze van mandaat tewerkgesteld zijn in een managementfunctie of zijn aangesteld in een staffunctie tot de regeling inzake verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector geneeskundige verzorging en de regeling voor rust- en overlevingspensioenen.

Een nieuwe werknemerscode 673 werd aangemaakt om deze te kunnen aangeven.

Het koninklijk besluit van 30 januari 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1999 tot wijziging van artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 8 februari 2002) verlengt tot 31 augustus 2002 de onderwerping beperkt tot de jaarlijkse vakantie, arbeidsongevallen en beroepsziekten van de jongeren tijdens de periode van deeltijdse leerplicht, die worden tewerkgesteld met een overeenkomst voor socioprofessionele inpassing die door de Gemeenschappen en Gewesten werd erkend in het kader van secundair onderwijs met verminderd leerplan.

Ter herinnering, deze jongeren moeten aangegeven worden als leerlingen met de werknemerskengetallen

  • 035 (handarbeiders)
  • of 439 (hoofdarbeiders)

en worden op de personeelsstaten geïdentificeerd met :

  • code 4 op de personeelsstaten die overgemaakt worden op elektronische drager
  • of de vermelding “KOO” in kolom 14 - opmerkingen van de papieren personeelsstaten

Het koninklijk besluit van 26 mei 2002 tot wijziging van artikel 17 bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 31 mei 2002) verruimt de perioden van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen tot de perioden van tewerkstelling met een overeenkomst voor studenten waarmee geen rekening wordt gehouden om te bepalen of de student onderworpen werd aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de sociale zekerheid voor werknemers tijdens het voorafgaand schooljaar. Vroeger betrof de vrijstelling enkel de kerst- of de paasvakantie.

Anderzijds schaft dit besluit de bijzondere regels af die van toepassing waren op de uitzendarbeid die een aanwerving bij een werkgever door tussenkomst van een uitzendbureau gelijkstelde aan een directe aanwerving door de gebruiker zowel tijdens de zomervakantie als tijdens het voorgaande jaar.

De andere voorwaarden opdat een student niet onderworpen is aan de sociale zekerheid tijdens de zomervakantie blijven van toepassing.

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2002.

Het koninklijk besluit van 10 november 2005 tot wijziging van de artikelen 17bis en 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 30 november 2005) verlengt de periode gedurende dewelke een student kan tewerkgesteld worden zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers.

Vanaf 1 juli 2005 wordt een student, tewerkgesteld in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, onttrokken aan de toepassing van de sociale zekerheid indien zijn tewerkstelling bij één of meerdere werkgevers de 46 dagen niet overschrijdt gedurende een kalenderjaar, als volgt verdeeld :

  • 23 arbeidsdagen in de loop van de maanden juli, augustus en september;
  • 23 arbeidsdagen tijdens de periodes van niet verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen, met uitzondering van de maanden juli, augustus en september.

Er is een solidariteitsbijdrage op de vergoedingen die de student ontvangt verschuldigd. Deze varieert naargelang de periode (zie punt I.3.).

Een tewerkstelling van maximum 25 dagen in socio-culturele sector die aanleiding tot vrijstelling van aangifte aan de RSZ heeft geen invloed op de onderwerping van de studenten.

Voor het jaar 2005 wordt geen rekening gehouden met de arbeidsdagen, gepresteerd in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, vóór 1 juli 2005, datum van inwerkingtreding van deze bepaling. Bijgevolg kan een student gedurende het 4de kwartaal 2005 gedurende 23 dagen tewerkgesteld worden.

In tegenstelling tot wat van toepassing was vóór 1 juli 2005 mogen de arbeidsdagen van een student niet meer geconverteerd worden naar het 5-dagenregime indien deze wordt tewerkgesteld in een ander regime. Alle gepresteerde dagen worden dus in rekening gebracht. Gezien de laattijdige verschijning van de maatregel zal de RSZ een tolerantie toepassen voor het jaar 2005 voor de werkgevers die ter goeder trouw de conversie hebben toegepast.

Indien bij één en dezelfde werkgever het maximaal aantal dagen wordt overschreden, zijn de student en de werkgever voor de volledige tewerkstelling bij deze werkgever onderworpen aan de gewone socialezekerheidsbijdragen.

Ingeval van overschrijding van het maximum aantal dagen in de loop van het kalenderjaar zijn de student en de werkgever bij wie hij wordt tewerkgesteld na de overschrijding van het maximum aantal dagen onderworpen aan de gewone socialezekerheidsbijdragen voor alle arbeidsdagen gepresteerd bij deze werkgever. In dat geval zal er geen retroactieve recuperatie zijn bij de vorige werkgever(s).

Meer verduidelijking en concrete voorbeelden kunnen in de tussentijdse AOW 42005 gevonden worden.

In de DmfA is er geen wijziging voor de manier van aangeven van een student :

WNKG 840 (handarbeider) of 841 (hoofdarbeider) in het functioneel blok “bijdrage werknemer-student” (90003).

De werkgeverscategorie 005 wordt actief gehouden voor de werkgevers die er onder ressorteerden voor 3/2005. Op hun vraag kan deze geschrapt worden.

Het koninklijk besluit van 17 december 2002 tot wijziging van artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van het koninklijk besluit van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) verduidelijkt wat men moet verstaan onder één maand van tewerkstelling door vervanging van de notie “één maand” door “23 arbeidsdagen”.

Dit maximum van 23 dagen is van toepassing voor de werknemers tewerkgesteld in een arbeidsregime van 5 dagen per week. Voor de werknemers tewerkgesteld in een ander arbeidsregime moet het werkelijke aantal arbeidsdagen worden geconverteerd naar regime 5 volgens de formule:

A ∕ B × C

Waarbij:
  • A overeenstemt met het aantal gepresteerde dagen
  • B overeenstemt met het aantal voorziene arbeidsdagen in het vaste arbeidsregime of indien het niet gaat over een vast aantal dagen per week, met het maximum aantal arbeidsdagen van de maatpersoon per kwartaal
  • C overeenstemt met het maximum aantal dagen in overweging te nemen voor een tewerkstelling van 5 dagen per week binnen het derde kwartaal.

Indien de berekening een decimaal getal geeft wordt het resultaat afgerond naar de hogere eenheid.

Indien de student werkt bij meerdere werkgevers moet voor elke werkgever worden afgerond naar de hogere eenheid.

Het is dit aantal geconverteerde dagen dat moet worden aangegeven in Dmfa en dat de 23 dagen niet mag overschrijden.

Zoals elk jaar in het derde kwartaal werd in de aangifte de mogelijkheid voorzien om studenten aan te geven die enkel de solidariteitsbijdrage verschuldigd zijn.

Vanaf het derde kwartaal 2004 moet men een onderscheid maken tussen studenten die handarbeid verrichten en zij die intellectuele arbeid verrichten.

Hiervoor werd het werknemerskengetal dat moet gebruikt worden voor de aangifte van studenten ontdubbeld en heeft men:

  • kengetal 840 voor de studenten-arbeiders
  • kengetal 841 voor de studenten-bedienden

De bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage blijft onveranderd voor alle studenten.

Om onterechte anomalieën ingevolge de crosscontrole DIMONA – DMFA te vermijden moet, vanaf het 2de kwartaal 2009, een student die tijdens het kwartaal geen prestaties heeft geleverd, maar die toch verbonden blijft met een arbeidsovereenkomst, aangegeven worden met prestaties en lonen gelijk aan “0”.
Het betreft bijvoorbeeld gevallen van ziekte, afwezigheden,….

Het koninklijk besluit van 19 februari 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2002) voert de toepassing in van de kinderbijslagregeling voor statutaire werknemers van sommige instellingen van openbaar nut indienstgetreden vanaf 1 januari 1999 indien deze instellingen zelf geen kinderbijslag uitkeren.

Deze maatregel treedt in werking vanaf 1 januari 1999.

De werknemers die onder het toepassingsgebied van deze maatregel vallen moeten worden aangegeven met het werknemerskengetal 671.

Voor wat betreft de periode van het eerste kwartaal 1999 tot en met het eerste kwartaal 2002, worden de sociale secretariaten verzocht voor de betrokken werknemers aanvragen tot wijziging in te dienen bij de diensten van de controle van de R.S.Z.

Het koninklijk besluit van 19 februari 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2002) beperkt de periode van tewerkstelling als animator, leider of monitor bij de door de bevoegde overheden erkende organisaties die tot taak hebben socio-culturele vorming en/of sportinitiatie te verstrekken, met vrijstelling van R.S.Z.-bijdragen, tot maximum 25 dagen

Voortaan moet de tewerkstelling plaatsvinden buiten de werk- of schooluren of tijdens de schoolvakanties

De Ministerraad van 20 juni 2002 heeft een hervorming goedgekeurd betreffende de onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers die met een arbeidsovereenkomst verbonden zijn aan een federaal autonoom overheidsbedrijf. Op termijn moeten deze contractuele werknemers onderworpen zijn aan alle sectoren van het algemeen stelsel der sociale zekerheid.

De volledige onderwerping zal gerealiseerd worden in 2 fasen:

  • Vanaf 1 juli 2002: de onderwerping van de federale autonome overheidsbedrijven aan de kinderbijslag en de jaarlijkse vakantie voor degenen die er nog niet aan bijdragen.
  • Vanaf 1 januari 2003: de onderwerping van de federale autonome overheidsbedrijven aan de arbeidsongevallen en beroepsziekten.

Een reeks maatregelen moet dit project vaste vorm geven maar heden moeten nog verschillende koninklijke besluiten verschijnen en het is onder voorbehoud dat wij u de aanpassingen aan de aangiften voor de RSZ meedelen.

Voor het ogenblik is er slechts één hoofdstuk verschenen in de programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002). Dit hoofdstuk XII van Titel II heeft tot gevolg:

  • afschaffing van de mogelijkheid voor de autonome overheidsbedrijven om zelf de gezinsbijslag te verlenen aan hun contractueel personeel met inbegrip van de niet-federale autonome overheidsbedrijven (art.45);
  • uitsluiting van de federale autonome overheidsbedrijven uit het toepassingsgebied van de arbeidsongevallen en de beroepsziekten eigen aan de openbare sector voor hun contractueel personeel vanaf 1 januari 2003 (art.46);
  • de federale autonome overheidsbedrijven zijn de bijdrage verschuldigd voor de financiering van het betaald educatief verlof en de contractuele werknemers kunnen van dit verlof genieten (art. 47);
  • de federale autonome overheidsbedrijven vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 28 juni 1966 betreffende de vergoeding van ontslagen werknemers in geval van sluiting van ondernemingen (art. 48)

Uitgezonderd artikel 46 (en artikel 45 enkel voor wat betreft de RTBF) is dit hoofdstuk van toepassing vanaf 1 juli 2002.

Concreet, voor de bijdragen voor sociale zekerheid zou de situatie als volgt zijn voor de contractuele werknemers van de federale autonome overheidsbedrijven:

vanaf het derde kwartaal 2002:

de werknemers die in het toepassingsgebied vallen van deze maatregel moeten blijvend aangegeven worden met de werknemerscodes 011, 015 of 495.

Basisbijdragevoet inclusief de bijdragen voor jaarlijkse vakantie (6% voor de arbeiders), kinderbijslag (7%) en betaald educatief verlof (0,04%), zijnde:

Voor de gewone arbeiders
WK 015
(op de bezoldiging aan 108 %)
Voor de arbeiders met forfait
WK 011
(op de bezoldiging aan 108 %)
Voor de bedienden
WK 495
Persoonlijke bijdragen 13,07 % 13,07 % 13,07 %
Patronale bijdragen 29,56 % 29,56 % 29,56 %
Loonmatiging 7,40 % / 7,40 %
Totaal 50,03 % 42,63 % 44,03 %

Bijzondere bijdragen (zie hoger):

  • de basisbijdrage voor het Fonds voor sluiting van ondernemingen (WK 809)
  • de bijzondere werkgeversbijdrage van 0,10% voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen (WK859)
  • de bijdrage van 0,10% ten voordele van de risicogroepen (WK 852)
  • de bijdrage van 0,05% voor de jongeren die genieten van een inschakelingsparcours (WK854)
  • en voor de werkgevers die minstens 10 werknemers tewerkstelden op 30 juni van het voorgaand jaar, de bijdrage van 1,60% (1,69% met loonmatiging) voor de sector werkloosheid (WK 855 of 857).
Vanaf 1/2003:

Basisbijdragevoet inclusief de bijdragen voor arbeidsongevallen (0,30%) en beroepsziekten (1,10%), zijnde:

Voor de gewone arbeiders
WK 015
(op de bezoldiging aan 108 %)
Voor de arbeiders met forfait
WK 011
(op de bezoldiging aan 108 %)
Voor de bedienden
WK 495
Persoonlijke bijdragen 13,07 % 13,07 % 13,07 %
Patronale bijdragen 30,96 % 30,96 % 24,96 %
Loonmatiging 7,48 % / 7,48 %
Totaal 51,51 % 44,03 % 45,51 %

Aangezien deze werknemers bijdragen verschuldigd zijn voor alle stelsels van de sociale zekerheid vallen zij onder het toepassingsgebied van de structurele vermindering en kunnen ervan genieten vanaf het eerste kwartaal 2003.

Bovendien,
  • Voor de arbeiders, 1° zal het “ jaarlijks vakantiedebetbericht ” door de RSZ opgesteld worden in de loop van de maand maart. Dit bedraagt 10,27% van de bezoldigingen (à 108%) het voorgaand jaar ontvangen door de handarbeiders.

  • Voor de bedienden, voor de betaling van het dubbel vakantiegeld 2003 berekend op basis van de prestaties 2002, zal de bijdrage van 13,07% ten laste van de werknemer verschuldigd zijn.

  • Het feit te vallen binnen het toepassingsgebied van één van de wetten betreffende de vergoeding van ontslagen werknemers in geval van sluiting van ondernemingen heeft als gevolg dat de federale autonome overheidsbedrijven deelnemen aan het systeem van de herverdeling der sociale lasten. In de loop van de maand juni, zal de werkgever van de RSZ “een bericht van herverdeling der sociale lasten” ontvangen met het detail van het bedrag in credit of debet, berekend op basis van de gegevens vermeld in de kwartaalaangiften van het voorgaand jaar.

OPGELET

Gezien de laattijdige verschijning van deze maatregelen, kon de aangifte voor het derde kwartaal 2002 niet worden aangepast, behalve voor wat betreft de bijzondere bijdragen 852, 854 en 859. Om weigeringen bij de boeking te vermijden zullen de sociale secretariaten gebruik maken van de bijdragevoeten meegedeeld per diskette voor 3/2002 en de controledienst van de RSZ zal berichten van wijziging opstellen voor de betrokken werknemers.

Vanaf het vierde kwartaal 2002 zullen alle wijzigingen die vanaf die datum van toepassing zijn geïntegreerd zijn in de aangifte. De bijdragevoeten vermeld op de aangiften zullen aangepast zijn en de mogelijkheid om alle bijzondere bijdragen aan te geven zal voorzien zijn.

Zoals aangekondigd in de Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten van 3/2002, zijn de contractuele werknemers van de federale autonome overheidsbedrijven vanaf het 1ste kwartaal 2003 de bijdragen voor arbeidsongevallen en beroepsziekten verschuldigd.

Voor de categorieën 146, 346 en 350 wordt het basispercentage van de bijdragen vanaf 1/2003 het volgende :

Voor de gewone handarbeiders
WK 015
(op een basisbezoldiging die op 108% is gebracht)
voor de bij fooien bezoldigde handarbeiders
WK 011
(op een basisbezoldiging die op 108% is gebracht)
voor de bedienden
WK 495
Werknemers-bijdrage 13,07 % 13,07 % 13,07 %
Werkgevers-bijdrage 30,96 % 30,96 % 24,96 %
Loon-matiging 7,48 % / 7,48 %
Totaal 51,51 % 44,03 % 45,51 %

Aangezien deze werknemers bijdrageplichtig zijn aan het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid, vallen zij binnen het toepassingsgebied van de structurele vermindering en kunnen zij er dus van genieten vanaf het 1ste kwartaal 2003.

De wet van 21 juni 2002 (Belgisch Staatsblad van 22 oktober 2002) betreffende de Centrale Raad der niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen van België, de afgevaardigden en de instellingen belast met het beheer van de materiële en financiële belangen van de erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen, voorziet in de onderwerping beperkt tot het regime voor ziekte en invaliditeit, sector gezondheidszorgen, van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad voor wie de behandeling ten laste is van de Staat, vanaf 1 november 2002.

Deze personen moeten worden aangegeven onder werknemerskengetal 675.

Het hoofdstuk 8 van titel 2 van de Programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) schaft de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden af vanaf 1 januari 2003 en voorziet de integratie van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden in het algemeen stelsel van de sociale zekerheid met toevoeging van het specifiek pensioenstelsel voor de mijnwerkers.

Vanaf het 1ste kwartaal 2003 zijn de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden bijdrageplichtig aan het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid voorzien bij artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
Voor de mijnwerkers ondergronds tewerkgesteld (WK 017) is de bijdragevoet voor het pensioenstelsel op 8,50% vastgelegd voor de persoonlijke bijdrage en op 10,36% voor de werkgeversbijdrage.
Voor alle mijnwerkers (WK 016 en 017) is de bijdragevoet voor de verplichte verzekering voor ziekte en invaliditeit (sector uitkeringen) beperkt tot 0,15% voor de persoonlijke bijdrage en tot 1,35% voor de werkgeversbijdrage.
Een stelsel “invaliditeitspensioen voor de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden” wordt toegevoegd met een werkgeversbijdrage en werknemersbijdrage van 1% elk. Het koninklijk besluit van 24 februari 2003 (Belgisch Staatsblad van 7 april 2003) draagt de bevoegdheden van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers over aan de Dienst voor uitkeringen van het RIZIV voor dit stelsel.

Bijgevolg dienen de werkgevers die mijnwerkers en ermee gelijkgestelden tewerkstellen, vanaf het 1ste kwartaal 2003, een kwartaalaangifte in te dienen bij de RSZ onder werkgeverscategorie 006 met de werknemerskengetallen 016 voor de bovengronds tewerkgestelde mijnwerkers en 017 voor de ondergronds tewerkgestelde mijnwerkers. De maandelijkse aangiften voor de maanden januari, februari en maart 2003 die toch nog zijn ontvangen door de RSZ werden teruggestuurd naar de werkgevers om ze om te vormen tot een kwartaalaangifte.
Binnen deze werkgeverscategorie 006 worden de basisbijdragen die verschuldigd zijn voor de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden de volgende :

voor bovengronds tewerkgestelde mijnwerkers
WK 016
(op een basisbezoldiging die op 108% is gebracht)
voor ondergronds tewerkgestelde mijnwerkers
WK 017
(op een basisbezoldiging die op 108% is gebracht)
Werknemers bijdrage 13,07 % 14,07 %
Werkgevers bijdrage 30,96 % 32,46 %
Loon-matiging 7,48 % 7,57%
Totaal 51,51 % 54,10 %

Zij zijn ook de volgende bijzondere bijdragen verschuldigd :

  • De basisbijdrage voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen (WK 809) met een specifieke bijdragevoet voor de werkgevers bedoeld in artikelen 80 en 81 van het EGKS verdrag (gewone werkgever met gemiddeld minder dan 20 werknemers : 0,21%, minstens 20 werknemers 0,24%, EGKS werkgevers 0,15%)
  • De bijzondere bijdrage van 0,18% voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen (WK 810)
  • De bijzondere werkgeversbijdrage van 0,10% voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen (WK 859)
  • De bijdrage ten voordele van de risicogroepen (WK 852), niet geïnd dit kwartaal
  • De bijdrage bestemd voor jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is (WK 854), niet geïnd dit kwartaal
  • Voor de werkgevers die minstens 10 werknemers tewerkstelden op 30 juni van het voorgaande jaar, de bijdrage van 1,60% (1,69% met loonmatiging) voor de sector werkloosheid (WK 855)
  • De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid ten laste van de werknemer (WK 856)

Indien de werknemer geniet van één of meerdere van de hieronder vermelde voordelen, moeten de bijhorende bijdragen geïnd worden :

  • Bijdrage van 33% op het privé-gebruik van een bedrijfsvoertuig (WK 860)
  • Bijdrage van 13,07% op de winstparticipaties (WK 861)
  • Bijdrage van 8,86% op de stortingen voor extralegale pensioenen (WK 851)
  • Bijzondere maandelijkse en compenserende bijdrage van 50% (of 33%) verschuldigd voor bruggepensioneerde werknemers (WK 879)

Voor zover de werknemer voldoet aan de vereiste voorwaarden : hij kan het recht openen op alle verminderingen die voorzien zijn voor de werknemers die onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid voor werknemers. Voor wat specifiek de structurele vermindering betreft, is het voortaan artikel 35, §1 van de wet van 29 juni 1981 en het meermaals gewijzigd koninklijk besluit van 7 mei 1999 dat op hem van toepassing is. Voor de berekening van deze structurele vermindering behoort de werknemer tot categorie 1.

De nieuwe multifunctionele aangifte is in die zin aangepast en maakt het mogelijk de gegevens van deze werknemers te boeken.

De verplichtingen betreffende de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) zijn ook van toepassing op de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.

Titel III van de Programmawet van 24 december 2002 (II) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) en het koninklijk besluit van 18 maart 2003 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en tot vaststelling van de bijzondere bepalingen betreffende de schadeloosstelling van de arbeidsongevallen en de beroepsziekten ten gunste van de onthaalouders (Belgisch Staatsblad van 27 maart 2003) organiseert het nieuw statuut van de personen die de kinderopvang binnen een familiaal kader verzekeren, aangesloten zijnde bij een dienst erkend door één van de drie Gemeenschappen, waarbij ze niet verbonden waren met een arbeidsovereenkomst.

Het is de erkende opvangdienst die beschouwd wordt als hun werkgever en die alle verplichtingen moet vervullen.

Vanaf 1 april 2003, worden de onthaalouders, voor de sociale zekerheid, gelijkgesteld met werknemers en dragen bij tot het geheel van stelsels van de sociale zekerheid met uitsluiting van de jaarlijkse vakantie.

Voor wat betreft de sector werkloosheid opent de gestorte bijdrage voor hen geen recht op normale werkloosheidsuitkering maar op een “opvangvergoeding” die hen wordt toegekend door de RVA indien hun inkomsten verminderen door de afwezigheid van bij hen ingeschreven kinderen, om redenen buiten de wil van de onthaalouders.

Vanaf het tweede kwartaal 2003, moeten de erkende opvangdiensten binnen de gewone termijnen, de aangifte doen van de erkende onthaalouders die van hen afhangen. Een speciaal werknemerskengetal 497 werd met dit doel gecreëerd.

Zij hebben de mogelijkheid om hen aan te geven:

  • Ofwel met dezelfde aangifte voor hun eigen personeel onder het inschrijvingsnummer waarover ze reeds beschikken en onder dezelfde werkgeverscategorie;
  • Ofwel, indien ze hen gescheiden willen aangeven, door oprichting van een nieuwe VZW met als maatschappelijk doel, de verrichting van de sociaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiend uit het statuut van de erkende onthaalouders. In dat geval dient zo spoedig mogelijk een nieuwe aanvraag tot inschrijving te worden ingediend bij de diensten van de RSZ.
Bijdragen

De verschuldigde basisbijdragen voor de onthaalouders zijn:

Voor de erkende onthaalouders
Wnkgt 497
(op een bezoldiging aan 100 %)
Werknemers bijdragen 13,07 %
Werkgevers bijdragen 24,96 %
Loonmatiging 7,08 %
Totaal 45,11 %

Zij zijn eveneens de bijzondere werkgeversbijdrage verschuldigd van 0,10% bestemd voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en van de anciënniteittoeslag voor oudere werknemers (Wnkgt 859).

Berekening van de prestaties

Voor de aangifte aan de sociale zekerheid, wordt het aantal gepresteerde kindopvangdagen omgezet in een aantal fictieve arbeidsuren. De aangifte gebeurt verplicht in dagen en uren aangezien de onthaalouders worden gelijkgesteld met deeltijdse werknemers. De fictieve arbeidsuren worden geacht verricht te zijn in een vijfdagenweekstelsel met een maatpersoon die 38 uren per week presteert.

Onthaalouders worden voor hun activiteit erkend door een opvangdienst die afhangt van de Gemeenschap (Vlaamse, Franse of Duitstalige) waarbinnen zij werkzaam zijn. Deze erkenning vermeldt steeds de erkende capaciteit, dit is het maximum aantal kinderen dat de betrokken onthaalouder gelijktijdig mag opvangen, met een absoluut maximum van 4. Daarom wordt de opvang van 4 kinderen gelijkgesteld met een voltijdse betrekking. Deze stemt overeen met de prestaties van de maatpersoon, dit wil zeggen met 38 uur per week of met 7,6 uren per dag in een vijfdagenweekstelsel. De opvang van 4 kinderen gedurende een ganse dag (4 kindopvangdagen) leidt aldus tot de aangifte van 7,6 uur. Eén kindopvangdag stemt dus overeen met 7,6 ∕ 4 = 1,9 uur op de RSZ-aangifte.

De aangifte van de werkelijke opvang (prestatiecode 01) gebeurt als volgt:

  • Aantal aan te geven fictieve arbeidsuren = aantal werkelijk gepresteerde kindopvangdagen * 1,9
  • Aantal aan te geven fictieve arbeidsdagen = aantal aangegeven fictieve arbeidsuren ∕ 7,6

Daarnaast beperken de onderscheiden gemeenschapswetgevingen de kwartaalprestaties van een onthaalouder tot een maximum van 65 maal de erkende capaciteit. Voor een onthaalouder met de maximale erkenning van 4 kinderen betekent dit dat de kwartaalprestaties 260 kindopvangdagen niet mogen overschrijden. Deze 260 kindopvangdagen stemmen overeen met 260 * 1,9 = 494 fictieve arbeidsuren per kwartaal. Dit is het absoluut wettelijke maximum dat in principe door geen enkele onthaalouder kan worden overschreden. Niet alle onthaalouders zijn echter erkend voor 4 kinderen, soms omdat zij zelf minder dan 4 kinderen wensen op te vangen, soms omdat de omstandigheden (grootte van de woning bijvoorbeeld) de opvang van 4 kinderen onmogelijk maken. Een onthaalouder met een erkende capaciteit van minder dan 4 kinderen kan dan ook nooit met 494 fictieve uren per kwartaal worden aangegeven. De individuele maximumprestatie, uitgedrukt in kindopvangdagen per kwartaal bedraagt aldus 130 kindopvangdagen (=247 fictieve arbeidsuren) bij een erkenning voor 2 kinderen en 195 kindopvangdagen (=370,5 fictieve arbeidsuren) bij een erkenning voor 3 kinderen.

Naast de erkende capaciteit bestaat er voor elke onthaalouder ook een ingeschreven capaciteit. Deze stemt overeen met het aantal kindopvangdagen dat zou worden gepresteerd op basis van de overeenkomsten (onthaalcontracten) tussen de onthaalouder en de ouders van de opgevangen kinderen en in de veronderstelling dat alle kinderen op de overeengekomen dagen aanwezig zijn (een onthaalouder kan bvb. erkend zijn voor de opvang van 4 kinderen, maar enkel overeenkomsten hebben afgesloten voor 3 kinderen). De ingeschreven capaciteit is een belangrijk gegeven binnen de sociale zekerheid en speelt bvb. een essentiële rol bij de bepaling van de opvanguitkering ten laste van de RVA.

Sluitingsdagen:

Naast de reële opvang, kan elke onthaalouder ook vrij beslissen om op bepaalde dagen te sluiten en geen kinderen op te vangen op deze dagen. Deze dagen worden beschouwd als “sluitingsdagen” en niet als “vakantiedagen” omdat de onthaalouders niet worden beschouwd als werknemers die vallen onder de regeling voor jaarlijkse vakantie.

Niettemin worden een aantal van deze sluitingsdagen door het nieuwe statuut meegeteld bij de opbouw van sociale rechten en moeten ze daarom met specifieke indicatieve codes worden aangegeven. Deze dagen worden per maand geteld (voor de maandelijkse werkloosheidsaangifte –zie verder) en de gegevens van drie maanden worden bij elkaar geteld in de kwartaalaangifte. Daarbij worden enkel die sluitingsdagen meegeteld die vallen op een dag waarop de onthaalouder normaal opvang zou hebben verricht (voor een onthaalouder die op donderdag nooit kinderen opvangt, mag Hemelvaartsdag niet als sluitingsdag worden meegeteld; hetzelfde geldt voor onthaalouders die nooit ’s maandags werken en voor wie Paasmaandag en Pinkstermaandag niet als sluitingsdagen kunnen worden beschouwd).

Omdat de onthaalouders voor de RSZ-aangifte worden gelijkgesteld met deeltijdse werknemers, moeten voor al deze sluitingsdagen zowel fictieve uren als fictieve dagen worden aangegeven. De aan te geven uren zijn gebaseerd op de gemiddelde dagelijkse opvangcapaciteit van de maand. Deze wordt bekomen door de ingeschreven capaciteit van de maand te delen door het aantal kalenderdagen waarop deze geplande opvang normaal zou plaats vinden. Het aantal aan te geven fictieve uren wordt bekomen door het aantal sluitingsdagen te vermenigvuldigen met de gemiddelde dagelijkse opvangcapaciteit van de maand. De aan te geven fictieve dagen stemmen overeen met de aangegeven fictieve uren, gedeeld door 7,6.

Deze gelijkgestelde sluitingsdagen betreffen in de eerste plaats de dagen waarop de onthaalouder niet werkt wegens ziekte, moederschapverlof, arbeidsongeval of beroepsziekte. Daarnaast worden ook de wettelijke feestdagen meegeteld waarop de onthaalouder sluit (dus niet de wettelijke feestdagen waarop er wel kinderen worden opgevangen- en evenmin de wettelijke feestdagen die vallen op een dag waarop nooit opvang wordt verricht). Wanneer een onthaalouder normaal op zondag kinderen opvangt, maar dit uitzonderlijk niet doet ter gelegenheid van een wettelijke feestdag die op een zondag valt (bvb. Pasen), wordt deze dag ook meegeteld als een sluitingsdag die sociale rechten opent. Naast de wettelijke feestdagen mag een onthaalouder ook maximum 20 dagen per jaar sluiten (zonder enige verplichting dit te doen) om vakantie op te nemen, waarbij deze dagen meetellen bij de opbouw van sociale rechten. Al deze sluitingsdagen zijn voor de sociale zekerheid gelijkgestelde dagen.

Een onthaalouder die meer dan 20 dagen per jaar sluit om vakantie te nemen (bvb. een onthaalouder die de ganse zomervakantie sluit) bouwt met deze bijkomende sluitingsdagen (>20) geen sociale rechten op. Ze moeten wel worden aangegeven als verlof zonder wedde. Het zijn dus geen gelijkgestelde dagen.

Afwezigheid van kinderen voor redenen buiten de wil van de onthaalouder

Ter compensatie van niet geleverde prestaties, te wijten aan de afwezigheid van normaal aanwezige kinderen, om redenen buiten de wil van de onthaalouder, worden “opvanguitkeringen” ten laste van de sector werkloosheid toegekend.

De sector werkloosheid heeft een speciale regeling uitgewerkt voor de onthaalouders. Aangezien zij niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst kunnen zij niet genieten van een normale werkloosheidsvergoeding. Anderzijds moeten zijn regelmatig loon derven door ongeplande afwezigheden van kinderen (bvb. omdat deze ziek zijn), waardoor zijn minder opvang presteren dan voorzien en zij minder “onkostenvergoeding” ontvangen. De onthaalouders hebben gevraagd om, minstens gedeeltelijk, deze onzekerheid met betrekking tot hun financiële toestand door een vergoeding van de sector werkloosheid te compenseren. Het betreft hier in feite een vergoeding voor deeltijdse economische werkloosheid bij werknemers die als hoofdarbeiders worden beschouwd. Een absolute primeur! Deze vergoeding, “opvanguitkering” genoemd, staat in verhouding tot het aantal fictieve arbeidsuren dat niet kon worden gepresteerd door de afwezigheid van kinderen om redenen buiten de wil van de onthaalouder.
Het formulier om deze opvangvergoeding aan te vragen (C220A) wordt maandelijks door de onthaalouder overgemaakt aan zijn uitbetalingsinstelling. Om het te kunnen invullen is een maandelijkse berekening nodig van de fictieve dagen en uren. Op de kwartaalaangifte worden deze maandgegevens gewoon bij elkaar opgeteld.

In de aangifte te gebruiken prestatiecodes

Op de aangifte worden de fictieve dagen en uren die met de hierboven vermelde “prestaties” overeenstemmen, met de volgende prestatiecodes aangegeven:

Code Omschrijving
01 Werkelijk gerealiseerde kinderopvang (=werkelijke arbeidsprestaties)
50 Sluiting wegens ziekte van de onthaalouder
51 Sluiting wegens moederschapverlof van de onthaalouder
60 Sluiting wegens arbeidsongeval van de onthaalouder
61 Sluiting wegens beroepsziekte van de onthaalouder
74 Niet geleverde prestaties, te wijten aan de afwezigheid van normaal aanwezige kinderen, om redenen buiten de wil van de onthaalouder (*)
24 Sluiting op wettelijke feestdagen, waarop de onthaalouder normaal zou werken + maximum 20 sluitingsdagen per jaar voor het opnemen van vakantie.
Al deze prestaties tellen mee bij de opbouw van sociale rechten (°)
30 Bijkomende sluitingsdagen voor het opnemen van vakantie (meer dan 20 per jaar), zonder sociale rechten (#)

(*) nieuwe code, speciaal gecreëerd voor de erkende onthaalouders
(°) bestaande code, voor de andere werknemers gebruikt voor de aangifte van onbezoldigde verlofdagen met behoud van sociale rechten
(#) bestaande code, voor de andere werknemers gebruikt voor de aangifte van verlof zonder wedde (geen sociale rechten)

Loon dat dient als berekeningsbasis

Zoals in het verleden is de belastingvrije onkostenvergoeding van een onthaalouder gelijk aan de vaste opvangdagvergoeding vermenigvuldigd met het aantal werkelijk gepresteerde kindopvangdagen. Vanaf heden worden de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid van deze maandelijkse vergoeding ingehouden. Vanaf 1 april 2003 hebben de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige gemeenschap die de kinderopvang organiseren de opvangdagvergoeding verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met de werknemersbijdragen voor één kindopvangdag. Daardoor ontvangen de onthaalouders na afhouding van deze bijdragen hetzelfde nettobedrag als in het verleden.

De berekening van deze sociale bijdragen en verminderingen gebeurt op een fictieve basis vastgesteld op een dergelijke manier dat een voltijdse prestatie (=260 kindopvangdagen of 494 fictieve arbeidsuren per kwartaal) zijn bezoldigd door 3 maal het gewaarborgd gemiddeld minimum maandloon voorzien bij artikel 3 van de CAO nr. 43 van 2 mei 1988. Het fictieve uurloon van de maand bedraagt daardoor 3 maal het GGMMI gedeeld door 494. Het kan van maand tot maand variëren, afhankelijk van de evolutie van het GGMMI. Door dit fictieve uurloon te vermenigvuldigen met het aantal fictieve arbeidsuren bekomt men het loon dat op de aangifte wordt aangegeven. Omdat bij onthaalouders noch premies, noch verbrekingsvergoedingen (bij ontbreken van een arbeidsovereenkomst) kunnen voorkomen wordt hun fictieve loon steeds en uitsluitend aangegeven met bezoldigingscode 01.

Toegestane verminderingen

Een specifieke vermindering van werkgeversbijdragen werd voorzien voor de erkende onthaalouders. Zij bestaat uit een vrijstelling van werkgeversbijdragen op basis van een deel van het fictieve loon, gedeelte genaamd franchise.

De basisfranchise (Fb) is vastgesteld op 2270,01 EUR.

  • Voor een voltijdse onthaalouder (494 u/kw) bedraagt de vermindering

    Fb × basisbijdragevoet

    Zij beloopt 2270,01 × 31,95%, zijnde 725,27 EUR.

  • Voor een onthaalouder met onvolledige prestaties

    F = Fb × µ × β

    waarbij
    • Fb = 2270,01 EUR
    • µ = H ∕ 494 (H = aantal aangegeven fictieve uren in het kwartaal), het resultaat afgerond op 2 decimalen
    • β = 1,25

    Als µ lager is dan 0,33 wordt geen vermindering toegestaan.
    Zoniet is de vermindering gelijk aan de franchise F vermenigvuldigd met de basisbijdragevoet (31,95%)

De vermindering voor onthaalouders wordt aangegeven met de verminderingscode 1521.

De erkende onthaalouders kunnen ook het recht openen op de vermindering van werknemersbijdragen voor lage lonen (verminderingscode 0001) volgens dezelfde voorwaarden en berekeningswijze als de gewone werknemers. Het in acht te nemen loon is in dit geval het GGMMI.

Aangifte

De nieuwe multifunctionele aangifte werd aangepast en laat toe deze bijzondere werknemers aan te geven met werknemerskengetal497.

Een Excel-rekenblad is ter beschikking van de werkgevers om hen te helpen de prestaties en lonen te bepalen voor de aangifte. Dit is te vinden op de website van de RSZ op adres:

DIMONA

De verplichtingen betreffende de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) zijn van toepassing voor de erkende onthaalouders.

Vanaf de aangiften van het derde kwartaal 2005 is het mogelijk een onthaalouder aan te geven als voltijdse werknemer (type contract (zone 00050) = 0).

Het rekenblad dat ter beschikking is op de website van de RSZ laat toe het te vermelden type contract te bepalen in functie van het kwartaalresultaat. Men vindt het type contract in de kolom E van het blad “Internet”.

De verplichting om het gemiddeld aantal uren van de werknemer (zone 00048) en van de maatpersoon (zone 00049), alsook het aantal uren van de prestatie (zone 00064) blijft behouden in alle gevallen.

Anderzijds, de verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vanaf 1 augustus 2005 en de wijziging van de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor beroepsziekten hebben een impact op de gebruikte parameters bij de berekeningen voor het 3de kwartaal 2005. Het hierboven vermelde rekenblad werd in die zin aangepast.

De wijziging van de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor beroepsziekten heeft opnieuw invloed op de parameters die gebruikt worden voor de berekeningen van het 4de kwartaal 2005. Het rekenblad, dat ter beschikking wordt gesteld op de website van de RSZ, werd bijgevolg aangepast.

De verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vanaf 1 oktober 2006 heeft een impact op de gebruikte parameters voor de berekeningen voor het vierde kwartaal 2006.
Het rekenblad dat ter beschikking is op de website van de RSZ werd in die zin aangepast.

De verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vanaf 1 april 2007 heeft een impact op de gebruikte parameters voor de berekeningen voor het tweede kwartaal 2007.
Het rekenblad dat ter beschikking is op de website van de RSZ werd in die zin aangepast.

De verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vanaf 1 januari 2008
heeft een invloed op de parameters die worden gebruikt bij de berekeningen van het eerste kwartaal 2008. Het rekenblad dat ter beschikking staat op de website van de RSZ werd bijgevolg aangepast.

De verhoging van het GGMMI vanaf 1 mei 2008 zal een invloed hebben op de parameters die gebruikt worden voor de berekeningen van het 2de kwartaal 2008. Het rekenblad dat beschikbaar is op de website van de RSZ zal overeenkomstig aangepast worden.

De verhoging van het GGMMI vanaf 1 september 2008 zal een invloed hebben op de parameters die gebruikt worden voor de berekeningen van het 3de kwartaal 2008. Het rekenblad dat beschikbaar is op de portaalsite van de sociale zekerheid werd overeenkomstig aangepast.

De daling van de bijdragevoet voor de bijdrage voor betaald educatief verlof vanaf 1 oktober 2009 heeft een invloed op de parameters die gebruikt worden voor de berekening van de bijdragen voor het 4de kwartaal 2009. Het rekenblad ter beschikking op de portaalsite van de sociale zekerheid werd bijgevolg aangepast.

De verhoging van het GGMMI vanaf 1 september 2010 heeft een invloed op de parameters die gebruikt worden voor de berekeningen van het 3de kwartaal 2010. Het rekenblad dat beschikbaar is op de portaalsite van de sociale zekerheid werd overeenkomstig aangepast.

  1. Zowel preventieve verwijdering als zwangerschapsrust als borstvoedingsverlof moeten voor RSZ aangegeven worden onder prestatiecode 51. Dit stemt overeen met de kolom moederschapsbescherming op het rekenblad.
  2. Wanneer een onthaalouder na ziekte het werk gedeeltelijk hervat, moet voor het verkrijgen van een ziekte-uitkering het formulier "verklaring van inkomen uit een aan de gezondheidstoestand aangepaste activiteit" maandelijks ingevuld worden. Op dit formulier moet de nettobezoldiging van de maand opgenomen worden (= fictieve bezoldiging - persoonlijke bijdragen). Op het rekenblad, op het tabblad mut wordt daarom voor iedere maand van het kwartaal een kolom voorzien waarin dit bedrag voor die maand wordt berekend.

Hoofdstuk 11 van Titel II van de Programmawet van 24 december 2002 (I) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) voert vanaf 1 juli 2003 een nieuw systeem van sociale bescherming in voor de artiesten.

Begrip

De definitie van “artiest” werd uitgebreid en betreft nu alle personen die artistieke prestaties leveren en/of artistieke werken produceren tegen betaling van een loon voor rekening van de opdrachtgever, natuurlijke persoon of rechtspersoon.

In dit kader wordt verstaan onder “artistieke prestaties en/of artistieke werken”, de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke werken in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie.

Keuze van sociaal statuut

Voor wat betreft het sociaal statuut, het onweerlegbaar vermoeden, volgens hetwelk de schouwspelartiesten werden beschouwd als zijnde onderworpen aan het stelsel der sociale zekerheid voor werknemers, werd omgevormd tot de weerlegbare gelijkstelling voor alle artiesten zoals hierboven gedefinieerd.

Dit betekent dat het bestaan van gezag of een juridische onderwerping niet altijd moet worden aangetoond opdat een artiest binnen het toepassingsgebied van de sociale zekerheid voor werknemers valt, maar dat de artiest voortaan de mogelijkheid heeft om te kiezen voor het sociaal statuut der zelfstandigen als hij kan bewijzen dat hij zich ten opzichte van zijn opdrachtgever niet bevindt onder de gelijkaardige socio-economische voorwaarden als deze waaronder een werknemer zich bevindt bij zijn werkgever. Om de artiesten te helpen bij het bepalen van hun statuut en om een permanente controle uit te voeren op misbruik werd de commissie “Kunstenaars” opgericht. Deze commissie heeft de mogelijkheid om, op verzoek van de artiest, een zelfstandigheidsverklaring af te leveren. Tijdens de geldigheidsduur van deze zelfstandigheidsverklaring wordt de artiest beschouwd op onweerlegbare manier een zelfstandige activiteit uit te voeren met artistieke prestaties of het leveren van artistieke werken, waarvoor een zelfstandige aangifte werd gedaan.
Het adres van deze commissie is Waterloolaan 77 te 1000 Brussel (e-mail : info@articomm.be). Bijkomende uitleg over zelfstandige artiesten kan u telefonisch bekomen op het nummer 02 / 546 40 50 en over loontrekkende artiesten op het nummer 02 / 509 34 26.

Al deze bepalingen zijn niet van toepassing:

  • als de persoon die de artistieke prestatie levert of het artistieke werk produceert, deze artistieke prestatie levert of dit artistieke werk produceert ter gelegenheid van gebeurtenissen van zijn of haar familie.
  • op personen die artistieke prestaties leveren of artistieke werken produceren in het kader van de rechtspersoon waarvan ze mandataris zijn

De artiesten die zijn aangeworven met een statuut door de openbare sector blijven onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers volgens de regels eigen aan de statutairen (WK 675) en genieten niet van de bijzondere bepalingen zoals hieronder beschreven.

Onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers

Indien de prestaties van de artiest worden gelijkgesteld aan de prestaties van werknemers dan is het de natuurlijke persoon of rechtspersoon, van wie de persoon die de artistieke prestaties levert of de artistieke werken produceert zijn loon ontvangt, die beschouwd wordt als werkgever.

Om de opgelegde verplichtingen aan de werkgevers te vereenvoudigen, werd aan de gelegenheidswerkgevers of gelegenheidsgebruikers niettemin de mogelijkheid toegestaan om beroep te doen op artiesten (en ook op techniekers bij optredens) door het afsluiten van een tijdelijke arbeidsovereenkomst of via uitzendarbeid. Men verstaat onder gelegenheidswerkgever of gelegenheidsgebruiker, de werkgever of gebruiker die niet als hoofdactiviteit heeft het organiseren van culturele manifestaties of de commercialisatie van artistieke werken of die geen ander personeel, onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers, tewerkstelt.

De artiesten die worden aangeworven met een arbeidsovereenkomst of gewoon gelijkgesteld genieten een volledige onderwerping aan de sociale zekerheid en vallen binnen alle stelsels die voorzien zijn voor de categorie waarvan de werkgever afhangt.

Wegens het gefragmenteerd karakter van de contracten afgesloten door artiesten werd het beheer van hun jaarlijkse vakantie gecentraliseerd bij de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie voor wat betreft de inning van de bijdragen voor en de uitbetaling van het vakantiegeld. Dit betekent dat, enkel voor de jaarlijkse vakantie, de artiesten beschouwd worden als handarbeiders en niet als bediende.

Zo zijn de werkgevers, bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de bijdrage verschuldigd voor jaarlijkse vakantie. Zowel voor de kwartaalbijdragen als het jaarlijkse debetbericht gebeurt de berekening van de bijdragen op basis van de bezoldigingen verhoogd tot 108%. Dit gecentraliseerd beheer bij de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie is niet van toepassing voor de artiesten die tewerkgesteld worden door een werkgever die niet onder de toepassing valt van de wetgeving voor jaarlijkse vakantie voor de privésector.

Een centralisatie van het beheer en de stortingen van kinderbijslag is gebeurd bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.

Verschuldigde bijdragen

De artiesten zijn de loonmatigingsbijdrage, de bijdrage voor betaald educatief verlof en de bijdrage voor kinderopvang verschuldigd indien deze bijdragen verschuldigd zijn voor de werkgeverscategorie. De bijdragevoet is dus dezelfde voor de handarbeiders en de leerlingen handarbeiders van de categorie.

De basisbijdrage FSO (809) en de bijzondere bijdrage FSO (810), de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid (856) en de bijdrage voor privé-gebruik van een voertuig (860) zijn verschuldigd volgens de algemene regels eigen aan elke bijdrage en de categorie van de werkgever.

De bijdrage voor risicogroepen (852), de bijdrage voor begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is (854) en de bijdrage voor tijdelijke werkloosheid en oudere werknemers (859) zijn eventueel enkel verschuldigd voor de artiesten die worden aangeworven met een arbeidsovereenkomst.

De bijzondere bijdrage voor werkloosheid (855 en 857) zijn eveneens verplicht voor de artiesten die worden aangegeven onder categorieën die deze bijdragen verschuldigd zijn.

De bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (820, 830, 831 en 832) zijn niet verschuldigd voor artiesten.

Bijdragevermindering

Een vermindering specifiek voor de artiesten werd voorzien (cfr deel 2 titel 26).

Aangifte

De nieuwe multifunctionele aangifte werd aangepast en laat toe de gegevens aan te geven voor deze bijzondere werknemers onder de werknemerskengetallen

  • 046 voor de gewone artiesten en
  • 047 voor de artiesten onderworpen aan de deeltijdse leerplicht
DIMONA

De verplichtingen betreffende de onmiddellijke aangifte bij tewerkstelling (DIMONA) zijn van toepassing voor de artiesten.

Verschuldigde bijdragen

Integenstelling tot wat werd meegedeeld in de instructies aan de erkende sociale secretariaten voor 3/2003, is het enkel in de federale autonome overheidsbedrijven (categorieën 346 en 350) dat de artiesten die niet worden aangeworven met een arbeidsovereenkomst uitgesloten zijn van de bijdrage voor tijdelijke werkloosheid en oudere werklozen (859). In alle andere categorieën zijn alle artiesten deze bijdrage wel verschuldigd.

De bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid zijn over het algemeen niet verschuldigd voor de artiesten maar de werkgever heeft de mogelijkheid bijdragen te storten bij een fonds voor bestaanszekerheid voor de artiesten die hij aangeeft. In dat geval wordt de artiest beschouwd als een bediende en zijn de codes 830, 831 of 832 van toepassing.

Sectie IV van de Programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004 voorzag in een vrijstelling van de onkostenvergoedingen ontvangen door de artiesten onder bepaalde voorwaarden en vast te leggen beperkingen.

Het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en houdende uitvoering van artikel 12ter van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en tot herziening van artikel 4, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) bepaalt, vanaf 1 juli 2004, een stelsel van “kleine vergoedingen” vrijgesteld van lasten ten voordele van artiesten .

Het doel van dit stelsel bestaat erin meer juridische zekerheid te geven aan “kleinschalige” artistieke activiteiten en bepaalt wat, zonder bewijs, kan beschouwd worden als een onkostenvergoeding niet onderhevig aan sociale bijdragen en dus niet onderworpen aan de sociale zekerheid voor de kunstenaar.

De volgende voorwaarden moeten gelijktijdig vervuld zijn opdat een vergoeding voor een artistieke activiteit zou kunnen beschouwd worden als zijnde een forfaitaire onkostenvergoeding:

  • de vergoeding mag niet hoger zijn dan 100€ per dag en per opdrachtgever (waardoor deze niet hoger mag zijn dan 100€ vermenigvuldigd met het aantal opdrachtgevers die beroep gedaan hebben op de artiest voor die dag). Het betreft alle kosten betaald aan de artiest met inbegrip van de verplaatsingskosten.
  • voor een artiest mag de vergoeding geen 2000€ per kalenderjaar overschrijden bij één of meerdere opdrachtgevers. (1000€ voor 2004 aangezien de maatregel ingaat op 1 juli 2004)
  • het aantal dagen waarop de artiest kan aanspraak maken op deze onkostenvergoeding mag 30 dagen per kalenderjaar niet overschrijden (15 dagen voor 2004) en geen 7 opeenvolgende dagen overschrijden bij dezelfde opdrachtgever.
  • de artiest moet beschikken over een “kunstenaarskaart” die juist en volledig is ingevuld.

Deze bedragen worden elk jaar aangepast in functie van de evolutie van de index en zullen worden meegedeeld in de maand december van het voorgaande jaar. Voor 2005 zijn volgende bedragen van toepassing:

  • beperkt per dag: 101,43 €
  • beperkt per jaar: 2028,63 €

De artiest kan geen gebruik maken van het stelsel van kleine vergoedingen en tegelijkertijd van een vrijwilligersregeling voor dezelfde dag of voor andere prestaties en/of artistieke werken tijdens het kalenderjaar. Hij mag niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling met de opdrachtgever behalve als hij het bewijs levert dat er een verschil is tussen de activiteiten.

In geval van overschrijding van het jaarbedrag of het aantal dagen per artiest moet de opdrachtgever die hem tewerkstelt op dat moment hem aangeven bij de RSZ en ook de opdrachtgevers die hem tewerkstellen tijdens de rest van het jaar en dat voor alle door hen betaalde vergoedingen tijdens het kalenderjaar. Als het dagbedrag wordt overschreden door een opdrachtgever is de artiest onderworpen voor alle vergoedingen die hij ontvangt van die opdrachtgever tijdens het kalenderjaar, zelfs indien het jaarbedrag niet overschreden wordt.

De artiest die gedekt wordt door het stelsel van de kleine vergoedingen moet niet het voorwerp uitmaken van een DIMONA.

De maximumbedragen van de kleine vergoedingen beschouwd als forfaitaire onkostenvergoedingen die de artiest kan ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid der loontrekkenden worden ieder jaar aangepast in functie van de evolutie van de indexering van de prijzen.

Voor 2006 zijn de volgende bedragen van toepassing:

  • beperking per dag: € 103,72
  • beperking per jaar: € 2074,33

Deze bedragen moeten nog bevestigd worden via een koninklijk besluit.

De maximumbedragen van de kleine vergoedingen beschouwd als forfaitaire onkostenvergoedingen die de artiest kan ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers worden ieder jaar aangepast in functie van de evolutie van de indexering van de prijzen.

Voor 2007 zijn de volgende bedragen van toepassing:

  • beperking per dag: € 105,57
  • beperking per jaar: € 2111,32

Deze bedragen moeten nog bevestigd worden met een koninklijk besluit.

De maximumbedragen van de kleine vergoedingen die in aanmerking worden genomen als terugbetaling van kosten die artiesten kunnen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden, worden elk jaar aangepast in functie van de evolutie van het indexcijfer.

Voor 2008 zijn volgende bedragen van toepassing :

  • daglimiet : € 106,94
  • jaarlimiet : € 2.138

Deze bedragen dienen nog bevestigd te worden door publicatie in het Belgisch Staatsblad

De maximumbedragen van de kleine vergoedingen die in aanmerking worden genomen als terugbetaling van kosten die artiesten kunnen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden, worden elk jaar aangepast in functie van de evolutie van het indexcijfer.

Voor 2009 zijn de volgende bedragen van toepassing :

  • daglimiet : € 112,44
  • jaarlimiet : € 2248,78

Deze bedragen dienen nog bevestigd te worden door publicatie in het Belgisch Staatsblad.

De maximumbedragen van de kleine vergoedingen die in aanmerking worden genomen als terugbetaling van kosten die artiesten kunnen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden, worden elk jaar aangepast in functie van de evolutie van het indexcijfer.

Voor 2010 zijn de volgende bedragen van toepassing :

  • daglimiet : € 111,74
  • jaarlimiet : € 2234,73

Deze bedragen dienen nog bevestigd te worden door publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 28 april 2003) breidt de onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers uit tot de gerechtigden op een postdoctoraatsbeurs maar beperkt de stelsels die van toepassing zijn voor de doctoraatsbeurzen of postdoctoraatsbeurzen die toegekend worden aan de personen die niet onder de toepassing vallen van de Verordening 1408/71 van de Raad van de Europese Unie of niet onder de toepassing vallen van een verdrag inzake sociale zekerheid afgesloten door België en een derde land. Deze aanpassingen treden in werking op 1 juli 2003.

De onderwerping van de bursalen afkomstig van een land waarmee België geen verdrag inzake de sociale zekerheid heeft is beperkt tot de volgende stelsels:

  • Verzekering ziekte en invaliditeit (sector geneeskundige verzorging en uitkeringen)
  • Kinderbijslag (behalve indien het een openbare dienst betreft die zelf de kinderbijslag uitbetaalt)
  • Jaarlijkse vakantie
  • Arbeidsongevallen
  • Beroepsziekten

Hun werkgevers zijn de loonmatigingsbijdrage verschuldigd, de bijdrage voor kinderopvang en de bijdrage voor betaald educatief verlof voor de categorieën waar ze verschuldigd zijn.

De bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid (code 856 0) en de bijdrage voor privé-gebruik van een bedrijfsvoertuig (code 860 0) kunnen op hen worden toegepast en enkel de vermindering toegekend in het kader van arbeidsduurvermindering en invoering van de vierdagenweek (1351, 1352, 1353, 1354, 1345 en 1346) zijn toegelaten voor deze werknemers. Zij kunnen vallen binnen het toepassingsgebied van de Sociale Maribel als de werkgever betrokken is.

Om de buitenlandse bursalen aan te geven werd het werknemerskengetal 498 0 gecreëerd vanaf 3/2003.

Onder het paritair comité voor het hotelbedrijf (Belgisch Staatsblad van 11 juni 2003) voert vanaf 1 juli 2003 tot 31 december 2004, een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid in en een berekening van sociale bijdragen op een verminderd forfaitair dagloon voor de gelegenheidswerknemers aangeworven in een periode van intensieve activiteit door een werkgever in de sector van het hotelbedrijf.

Voor toepassing van de wetgeving verstaat men onder “gelegenheidswerknemer”, de gelegenheidswerknemer of “extra” die moet ingeschreven worden in het aanwezigheidsregister door de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.

Bijzondere voorwaarden worden opgelegd aan de gelegenheidswerknemers die vallen onder de beperkte onderwerping en de forfaitaire berekening :

  • Aangeworven zijn bij een werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302) of, vanaf 1 januari 2004, het paritair comité voor de uitzendarbeid (PC 322) indien tewerkstelling gebeurt bij een gebruiker die ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf,
  • Onder dit regime aangeworven zijn gedurende maximum 45 arbeidsdagen per kalenderjaar bij één of meerdere werkgevers (dit maximum aantal dagen is verminderd tot 25 dagen voor het jaar 2003),
  • Tijdens het voorgaande kwartaal en het lopende kwartaal niet gewerkt hebben bij een werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf, onderworpen zijnde aan de wet van 27 juni 1969, in een andere hoedanigheid dan gelegenheidswerknemer of student bedoeld bij Titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten,
  • De arbeidsdag moet vallen op één van de vijfenveertig piekdagen die de werkgever vooraf heeft aangeduid in het aanwezigheidsregister (dit maximum aantal is verminderd tot 25 dagen voor het jaar 2003). Het betreft een dag die door de werkgever wordt aanzien als dag met uitzonderlijke activiteit waarop het noodzakelijk is beroep te doen op bijkomend personeel (één of meerdere gelegenheidswerknemers).
    Een ononderbroken tewerkstelling die verspreid is over 2 kalenderdagen wordt beschouwd als één arbeidsdag en piekdag voor de dag waarop de arbeidsprestatie begint.
  • Voor de werkgever, het niet nagelaten te hebben de nodige sociale documenten bij te houden voor de toepassing van deze maatregel tijdens het lopende kwartaal en de voorgaande kwartalen in het kalenderjaar.

De onderwerping van deze gelegenheidswerknemers in de horeca is beperkt tot volgende stelsels:

  • Ziekte en invaliditeitsverzekering (sector gezondheidszorg en uitkeringen)
  • Pensioenen
  • Werkloosheid
  • Kinderbijslag
  • Arbeidsongevallen
  • Beroepsziekten

Hun werkgevers zijn eveneens de bijdragen voor kinderopvang en betaald educatief verlof verschuldigd maar niet de loonmatigingsbijdrage.

Bovendien, zijn voor deze gelegenheidswerknemers de volgende bijzondere bijdragen verschuldigd volgens de algemene regels:

  • de basisbijdrage FSO (809 2 of 809 4)
  • de bijzondere bijdrage FSO (810 2)
  • de bijdrage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (820 0 (voor WK 010 en 020), 830 0 (voor WK 490 en 480))
  • de bijdrage voor begeleiding van jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is (854 0)
  • de bijdrage voor de financiering van de tijdelijke werkloosheid en anciënniteitstoeslag voor oudere werknemers (859 0) en eventueel,
  • de bijdrage voor risicogroepen (852 0)
  • de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid (856 0)
  • de bijdrage voor het privé-gebruik van een bedrijfsvoertuig (860 0)

Voor de bijdrageverminderingen zijn enkel het Activaplan (1111, 1112), KB 495 voor leerlingen (1212), de arbeidsduurvermindering (1351, 1352, 1353) en de vierdagenweek (1345, 1346) toegelaten.

De bijdragen worden berekend op een forfaitair dagloon van 21,00 EUR ongeacht het aantal gepresteerde uren per dag.

Dimona

De verplichtingen inzake onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) zijn niet van toepassing voor de gelegenheidswerknemers tewerkgesteld op piekdagen tijdens het jaar 2003.

Aangifte

Voor de aangifte van deze gelegenheidswerknemers op piekdagen werden de volgende werknemerskengetallen aangepast of gecreëerd vanaf 3/2003:

  • 010 0 : handarbeiders
  • 020 0 : leerling handarbeiders met deeltijdse leerplicht
  • 480 0 : leerling bedienden met deeltijdse leerplicht
  • 490 0 : bedienden

Omdat ze niet onderworpen zijn aan het stelsel voor jaarlijkse vakantie voor werknemers worden de bijdragen voor de handarbeiders berekend op de bezoldigingen aan 100% en niet aan 108%.

Het aangegeven bedrag moet gelijk zijn aan het forfait van 21,00 EUR vermenigvuldigd met het aantal gepresteerde dagen. Ter herinnering, een ononderbroken arbeidsdag die zicht spreidt over 2 kalenderdagen wordt beschouwd als één arbeidsdag voor de dag waarop de arbeidsprestatie begint.
Het functienummer 98 moet altijd gebruikt worden met deze werknemerskengetallen.

Ze moeten worden beschouwd als voltijdse werknemers in het arbeidsregime eigen aan de onderneming.

Als ze het statuut hebben van seizoenarbeider (S) of werknemer met gelimiteerde prestaties (LP) moet men ook het volgende vermelden:

  • gemiddeld aantal uren per week van de werknemer (gelijk aan volgend punt)
  • gemiddeld aantal uren van de maatpersoon
  • aantal gepresteerde uren

De aandacht van de erkende sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat vanaf 1 januari 2004 de uitzendkantoren gelegenheidsarbeiders kunnen aanwerven voor tewerkstellingen bij een gebruiker die ressorteert onder het paritair comité voor de hotelindustrie tijdens een periode van intensieve activiteit. De opgelegde voorwaarden aan de werknemers en de verplichtingen van de werkgevers blijven ongewijzigd.

Zoals voor de werkgevers in de sector hotelindustrie, genieten deze gelegenheidswerknemers een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid en worden de sociale bijdragen berekend op een verminderd forfaitair dagloon.

De werknemerskengetallen 010, 020, 480 en 490 worden toegevoegd aan de categorieën 097 en 497 vanaf 1/2004

Het bijzonder stelsel van toepassing voor de gelegenheidswerknemers in de horeca die genieten van een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid en van een berekening van de sociale bijdragen op een verminderd forfaitair dagloon, zou moeten verlengd worden tot ten minste 30 juni 2005.

In afwachting van de publicatie van het bevestigend besluit blijven de werknemerskengetallen 010, 020, 480 en 490 behouden voor de werkgeverscategorieën 016, 017, 097 en 497 vanaf 1/2005.

Het koninklijk besluit van 17 november 2005 betreffende gelegenheidsarbeid in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het Hotelbedrijf ressorteren (Belgisch staatsblad van 8 december 2005) verlengt in 2005 het bijzonder stelsel voor de gelegenheidsarbeiders in de Horeca die genoten van een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid met socialezekerheidsbijdragen berekend op een beperkt forfaitair dagloon.

Het koninklijk besluit van 14 oktober 2005 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister in bepaalde bedrijfstakken en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 1 november 2005) verlengt de maatregel vanaf 1 januari 2006.

Bovendien werd bepaald dat, als een gelegenheidsarbeider in de horeca ook een gelegenheidsactiviteit uitoefent in de land- en tuinbouwsector, de cumulatie van de verschillende activiteiten beperkt is tot 65 dagen per kalenderjaar.

De inschrijvingen in het aanwezigheidsregister werden vervangen door de vermeldingen op een “gelegenheidsformulier” dat de werknemer in zijn bezit moet hebben.

De DIMONA-aangifte zou verplicht worden voor deze gelegenheidsarbeiders.

De inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 14 oktober 2005 werd gelijktijdig uitgesteld tot 1 juli 2006 bij koninklijk besluit van 22 december 2005 tot wijziging van het voormelde koninklijk besluit (Belgisch Staatsblad van 28 december 2005).
De hierboven uiteengezette wijzigingen zijn dus uitgesteld tot 1 juli 2006.

Voor de periodes die momenteel niet onder deze wetgeving vallen aanvaardt de RSZ toch de aangiften van werknemers onder de werknemerskengetallen 010, 020, 480 of 490 in afwachting van een regularisatie.

De RSZ vestigt de aandacht op het feit dat vanaf 1 juli 2007 het systeem van de “superextra’s” wordt afgeschaft. Het werd vervangen door een systeem waarbij alle gelegenheidswerknemers in de horeca (aangeworven voor maximum 2 dagen) zullen genieten van een volledige onderwerping, maar ze zullen onderworpen zijn aan bijzondere verplichtingen inzake DIMONA en het bijhouden van sociale documenten. Zij zullen eventueel kunnen aangegeven worden op basis van een forfaitair loon in DMFA.

Meer informatie kan men vinden in de Instructies aan de werkgever voor 2/2007 en in de rubriek “Uitbreiding Dimonaplicht voor gelegenheidswerknemers: situatie op 01/07/2007” bij aangifte DIMONA.

Artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 april 2007 tot wijziging van de artikelen 8quater, 25, 31bis en 32 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de artikelen 5bis en 9septies van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Belgisch Staatsblad van 5 juni 2007) stelt een einde aan het stelsel van de beperkte onderwerping van de "superextra's" in de Horeca vanaf 1 juli 2007.

Er kunnen dus geen werknemers meer aangegeven zijn onder de codes 010 in de categorie 016 en 017, 020, 480 of 490 in de categorieën 016, 017, 097 of 497.

In de horeca bestaat nog slechts één enkel systeem van gelegenheidswerknemers (extra) met volledige onderwerping aan de sociale zekerheid, bijzondere verplichtingen inzake DIMONA en het bijhouden van sociale documenten, alsook een verschillende aangifte in DMFA.

Betrokken werknemers:

Vanaf 1 juli 2007, wordt beschouwd als « gelegenheidswerknemer », alle werknemers aangeworven door een werkgever die afhangt van het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302) ( of van het paritair comité voor de interimarbeid voor zover hij wordt tewerkgesteld bij een werkgever van de horeca) voor een maximale duur van 2 opeenvolgende dagen in het kader van een arbeidsovereenkomst afgesloten voor een bepaalde duur of in het kader van een arbeidsovereenkomst afgesloten voor een duidelijk omschreven werk.

DIMONA:

Deze gelegenheidswerknemers moeten het voorwerp uitmaken van een dagelijkse DIMONA:

  • ofwel een “Full-DIMONA”: met begin- en einduur van de prestatie
  • ofwel een “DIMONA-light”: met beginuur van de prestatie en het voorziene tijdsblok van 5 of 11 uur. Het tijdsblok ‘5 uur’ duidt aan dat de werknemer effectief maximum 5 uur zal presteren voor de betrokken dag, het tijdsblok ‘11uur’ wordt gebruikt voor een tewerkstelling van meer dan 5 uur voor de betrokken dag. In geval van onderbroken dienst moet altijd het tijdsblok 11 uren worden gebruikt.

De werkgever moet kiezen welk systeem hij zal gebruiken voor zijn gelegenheidswerknemers. Zodra de keuze werd gemaakt blijft die van toepassing voor het volgende jaar. De keuze die de werkgever de eerste keer moest maken voor 30 juni 2007 is definitief tot 31 december 2008. De nieuwe werkgevers moeten hun keuze meedelen bij hun inschrijving bij de RSZ door middel van een specifiek formulier (ID122/HORECA). De interim-ondernemingen kunnen geen DIMONA-light gebruiken.

! Vermits geen enkele DIMONA-light technisch mogelijk is voor 1 januari 2008, moet er tot die datum geen enkele DIMONA gedaan worden door de werkgevers die gekozen hebben voor DIMONA-light.

Andere verplichtingen:
  • de werkgever die gekozen heeft voor DIMONA-light moet ook voor zijn gelegenheidswerknemers een register bijhouden voor werktijdregeling zoals voorzien en georganiseerd door het koninklijk besluit van 30 april 2007 betreffende het bijhouden van een register voor werktijdregeling in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf ressorteren (Belgisch Staatsblad van 3 juli 2007).

    Tot 31 december 2007 is het aanwezigheidsregister dat afgeleverd wordt door het Sociaal Waarborgfonds voor de Horeca ermee gelijkgesteld.

  • In alle gevallen, moet de werkgever uit de horeca aan de loonfiche van de gelegenheidswerknemers, een overzicht van de prestaties voor de periode waarop de loonfiche betrekking heeft, bijvoegen.

Berekeningswijze van de bijdragen en aangifte in DMFA:

Bijkomende specifieke categorieën werden toegekend aan de werkgevers uit de horeca om hun gelegenheidswerknemers te kunnen aangeven volgens de optie die ze genomen hebben voor DIMONA.

De aangifte gebeurt als volgt:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal Loonmatiging
Full Dimona 116 of 117 Reël loon (aan 108 %) / 015, 0275, 487, 495 ja
Werknemers betaald met fooien of bedienings-geld in de voorziene functies Dagforfaits van de werknemers met fooien + 6,00 € * voor tewekstelling op zaterdag of voorafgaand aan een feestdag

+ 12,00 € * voor tewekstelling op zondag of op feestdag
Functienr. Horeca (cfr tabel 7.1.401 in AIW) 011, 022 neen
Dimona light Tijdsblok 5 uren 216 of 217 Dagforfait van 32,93 € 096 011, 022, 486, 496 neen
Tijdsblok 11 uren Dagforfait van 65,86 € 097 011, 022, 486, 496 neen

* aangegeven met bezoldigingscode 8

De gelegenheidswerknemers zijn de bijdrage voor het Sociaal Fonds voor de Horeca verschuldigd (kengetal 820 of 830). Een verhoogde bijdragevoet (type 5) is van toepassing als de werkgever 50 of meer werknemers tewerkstelt voor alle categorieën samen.

Vanaf 1 juli 2007, kunnen deze gelegenheidswerknemers het recht op de structurele vermindering openen aangezien zij voortaan onderworpen zijn aan alle stelsels van de sociale zekerheid.
Zij worden, vanaf die datum, ook in aanmerking genomen voor de bepaling van het aantal werknemers tewerkgesteld in het kader van de doelgroepvermindering eerste aanwervingen.

De interimarissen tewerkgesteld als gelegenheidswerknemer bij een werkgever in de horeca moeten het voorwerp uitmaken van een Full-DIMONA en moeten aangegeven worden op basis van reële lonen als gewone werknemers (kengetal 015, 027, 487 of 495) van de interimsector (categorie 097 of 497).
Er is geen berekening van bijdragen mogelijk op basis van een forfait. Zij worden onderscheiden van de andere interimwerknemers door de vermelding van « E » in de zone 00795 van blok 90313 « tewerkstelling – inlichtingen ».

De studenten kunnen tewerkgesteld worden als gelegenheidswerknemers. Een specifieke DIMONA voor gelegenheidswerknemers moet voor hen worden gedaan met vermelding van hun hoedanigheid van student. In DMFA worden zij aangegeven als gewone studenten in blok 90003 met de werknemerskengetallen 840 of 841, maar in de categorieën 116, 117, 216, 217, 097 of 497.

Vanaf 1 januari 2008 is de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling van gelegenheidswerknemers in de Horeca via een “DIMONA LIGHT” in voege.

Zoals uitgelegd in de IESS 3/2007 moeten de werkgevers in de Horeca die geopteerd hebben voor het systeem van “DIMONA LIGHT” op deze manier de gelegenheidswerknemers aangeven die ze aanwerven vanaf 1 januari 2008.

Voor meer inlichtingen inzake dit systeem wordt verwezen naar de instructies die gegeven worden op de portaalsite van de sociale zekerheid op het adres www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/dimona/index.htm.

Wijze van berekening van de bijdragen en aangifte in de DMFA:

Als gevolg van de index- en loonevolutie zijn de bedragen die gebruikt worden voor de berekening van de bijdragen voor de gelegenheidswerknemers in de Horeca aangepast.
De aangifte gebeurt als volgt vanaf 1 januari 2008:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal
Full Dimona 116 of 117 Werkelijk loon (108 %) / 015, 0275, 487, 495
Met fooien bezoldigde werknemer in een van de voorziene functies Dagforfaits van de met fooien bezoldigde werknemers + 6,33 € * voor tewekstelling op zaterdag of voorafgaand aan een feestdag

+ 12,66 € * voor tewekstelling op zondag of op feestdag
Functienr. Horeca (cfr tabel 7.1.401 in AOW) 011, 022
Dimona light Tijdsblok 5 u 216 of 217 Dagforfait van 34,74 € 096 011, 022, 486, 496
Tijdsblok 11 uren Dagforfait van 69,48 € 097 011, 022, 486, 496

* aangegeven met looncode 8

Berekeningswijze van de bijdragen en aangifte in de DMFA:

Als gevolg van de evolutie van het GGMMI zijn de bedragen die gebruikt worden voor de berekening van de bijdragen voor de gelegenheidswerknemers in de Horeca aangepast.

De aangifte gebeurt als volgt vanaf 1 juli 2008:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal
Full Dimona 116 of 117 Werkelijk loon (108%) / 015, 027, 487, 495
Met fooien bezoldig-de werkne-mer in een van de voorziene functies Dagforfaits van de met fooien bezoldigde werknemers + 6,46 € * voor tewerkstel-lingen op zaterdag of de dag voor een feestdag
+ 12,91 € * voor tewerkstel-lingen op zondag of een feestdag
Functie-nr Horeca
(cfr tabel 7.1.401 vd AOW)
011, 022
Dimona light Tijdsblok 5 u 216 of 217 Dagforfait van 35,44 € 096 011, 022, 486, 496
Tijdsblok 11 u Dagforfait van 70,87 € 097 011, 022, 486, 496

* aangegeven met looncode 8

Verandering van de keuze van type DIMONA

De werkgevers die behoren tot het paritair comité voor het hotelbedrijf en die hun keuze inzake DIMONA voor de gelegenheidswerknemers willen wijzigen moeten dit meedelen aan het Waarborg en Sociaal Fonds van de Horeca voor 30 september van het kalenderjaar opdat het van toepassing zou zijn vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar. Voor het jaar 2009 moet de melding dus gebeuren ten laatste op 30 september 2008.

Ter herinnering, de werkgever heeft de keuze om voor zijn gelegenheidspersoneel een dagelijkse DIMONA te doen:

  • ofwel “Full-Dimona”: met melding van het begin- en einduur van de prestatie
  • ofwel “Dimona-light”: met melding van het beginuur van de prestatie en het voorziene tijdsblok van 5 of 11 uren.
Berekeningswijze van de bijdragen en aangifte in de DMFA:

Als gevolg van de evolutie van het GGMMI zijn de bedragen die gebruikt worden voor de berekening van de bijdragen voor de gelegenheidswerknemers in de Horeca aangepast.

De aangifte gebeurt als volgt vanaf 1 oktober 2008:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal
Full Dimona 116 of 117 Werkelijk loon (108%) / 015, 027, 487, 495
Met fooien bezoldigde werknemer in een van de voorziene functies Dagforfaits van de met fooien bezoldigde werknemers + 6,70 € * voor tewerkstel-lingen op zaterdag of de dag voor een feestdag
+ 13,40 € * voor tewerkstel-lingen op zondag of een feestdag
Functie-nr Horeca

(cfr tabel 7.1.401 vd AOW)

011, 022
Dimona light Tijdsblok 5 u 216 of 217 Dagforfait van 36,77 € 096 011, 022, 486, 496
Tijdsblok 11 u Dagforfait van 73,54€ 097 011, 022, 486, 496

* aangegeven met looncode 8.

De bedragen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidswerknemers in de horeca worden aangepast op 1 januari van elk jaar.

De aangifte gebeurt als volgt vanaf 1 januari 2009:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal
Full Dimona Met fooien bezoldigde werknemer in een van de voorziene functies 116 of 117 Dagforfaits van de met fooien bezoldigde werknemers + 7,10 € * voor tewerkstellingen op zaterdag of de dag voor een feestdag
+ 14,20 € * voor tewerkstellingen op een zondag of feestdag
functienr Horeca
(cfr tabel 7.1.401 van de AOW)
011, 022
Dimona light Tijdsblok 5 u 216 of 217 Dagforfait van 38,96€ idem 096 011, 022, 486, 496
Tijdsblok 11 u Dagforfait van 77,91€ idem 097 011, 022, 486, 496

* aangegeven met looncode 8.

De bedragen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidswerknemers in de horeca hebben een tussentijdse verhoging ondergaan.

De aangifte gebeurt als volgt vanaf 1 juli 2009:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal
Full Dimona Met fooien bezoldigde werknemer in een van de voorziene functies 116 of 117 Dagforfaits van de met fooien bezoldigde werknemers + 7,12 € * voor tewerkstellingen op zaterdag of de dag voor een feestdag
+ 14,24 € * voor tewerkstellingen op een zondag of feestdag
functienr Horeca
(cfr tabel 7.1.401 van de AOW)
011, 022
Dimona light Tijdsblok 5 u 216 of 217 Dagforfait van 39,10 € idem 096 011, 022, 486, 496
Tijdsblok 11 u Dagforfait van 78,19 € idem 097 011, 022, 486, 496

* aangegeven met looncode 8.

De bedragen die gebruikt worden voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidswerknemers in de horeca worden aangepast op 1 januari van elk jaar.

De aangifte gebeurt als volgt vanaf 1 januari 2010:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal
Full Dimona Met fooien bezoldigde werknemer in een van de voorziene functies 116 of 117 Dagforfaits van de met fooien bezoldigde werknemers + 7,17 € * voor tewerkstellingen op zaterdag of de dag voor een feestdag

+ 14,34 € * voor tewerkstellingen op een zondag of feestdag

functienr Horeca

(cfr tabel 7.1.401 van de AOW

011, 022
Dimona light Tijdsblok 5u 216 of 217 Dagforfait van 39,37 € idem 096 011, 022, 486, 496
Tijdsblok 11u Dagforfait van 78,72 € idem 097 011, 022, 486, 496

* aangegeven met looncode 8.

Als gevolg van de evolutie van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen werden de bedragen voor de berekening van de sociale bijdragen voor de gelegenheidswerknemers in de horeca aangepast.

De aangifte gebeurt als volgt vanaf 1 oktober 2010:

Categorie Berekenings-basis Functienummer Werknemerskengetal
Full Dimona 116 of 117 Reëel loon (aan 108%) / 015, 027, 487, 495
Met fooien bezoldigde werknemer in een van de voorziene functies Dagforfaits van de met fooien bezoldigde werknemers + 7,31 € * voor tewerkstellingen op zaterdag of de dag voor een feestdag

+ 14,62 € * voor tewerkstellingen op een zondag of feestdag

Functie-nummer horeca

(cfr tabel 7.1.401 in Instructies aan werkgevers)

011, 022
Dimona light Tijdsblok 5u 216 of 217 Dagforfait van 40,15 € 096 011, 022, 486, 496
Tijdsblok 11u Dagforfait van 80,30 € 097 011, 022, 486, 496

* aangegeven met looncode 8.

Als gevolg van verschillende indexaanpassingen in het jaar 2002, zijn de maximumbedragen dat de vrijwilligers mogen ontvangen om niet onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid, geïndexeerd voor het jaar 2003.

De toepasbare bedragen voor de periode van 1 januari tot 31 december 2003 belopen 26,31 euro per dag en 1052,25 euro per jaar.

De Wet van 3 juli betreffende de rechten van vrijwilligers (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2005) voert vanaf 1 augustus 2006 een plafond per kwartaal in voor de vergoedingen die vrijwilligers ontvangen. Zo mag het bedrag dat vrijwilligers mogen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid, 600 EUR per kwartaal niet overschrijden (bedrag gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). De plafonds per dag (24,79 EUR) en per jaar (991,57) blijven ongewijzigd.

Als gevolg van de indexsprong tijdens het jaar 2005 werden de maximumbedragen die vrijwilligers mogen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers, geïndexeerd voor het jaar 2006.
Zo worden de toepasbare bedragen:


Jaar Maximum bedrag per dag Maximum bedrag per kwartaal
(vanaf 1/8/2006)
Maximum bedrag per jaar
2003 26,31 1052,25
2004 26,83 1073,28
2005 27,37 1094,79
2006 27,92 675,72 1116,71

Als gevolg van de indexsprong tijdens het jaar 2006, werden de maximumbedragen die vrijwilligers mogen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers, geïndexeerd voor het jaar 2007.
Zo worden de toepasbare bedragen:

Jaar Maximum bedrag per dag Maximum bedrag per jaar
2003 26,31 1052,25
2004 26,83 1073,28
2005 27,37 1094,79
2006 27,92 1116,71
2007 28,48 1139,02

Opmerking: het plafond per kwartaal ingevoerd door de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers werd geschrapt door artikel 10 van de wet van 19 juli 2006 tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (Belgisch Staatsblad van 11 augustus 2006).

Ingevolge de indexsprong die zich voordeed in de loop van 2007 zijn de maximumbedragen die vrijwilligers mogen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden geïndexeerd voor het jaar 2008.

Dus zijn volgende bedragen van toepassing :

Jaar Maximum bedrag per dag in EUR Maximum bedrag per jaar in EUR
2003 26,31 1052,25
2004 26,83 1073,28
2005 27,37 1094,79
2006 27,92 1116,71
2007 28,48 1139,02
2008 29,05 1161,82

Als gevolg van de indexsprongen die zich voordeden in de loop van 2008 zijn de maximumbedragen die vrijwilligers mogen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden geïndexeerd voor het jaar 2009.

Aldus zijn volgende bedragen van toepassing :

Jaar Maximum bedrag per dag Maximum bedrag per jaar
2003 26,31 1052,25
2004 26,83 1073,28
2005 27,37 1094,79
2006 27,92 1116,71
2007 28,48 1139,02
2008 29,05 1161,82
2009 30,22 1208,72

Artikel 62 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 19 mei 2009) dat in werking treedt op 29 mei 2009 voorziet dat vrijwilligers voortaan een forfaitaire kostenvergoeding kunnen combineren met een terugbetaling van reële vervoerskosten.

Als de vrijwilliger zich verplaatst met zijn eigen voertuig (auto, moto of bromfiets), kan de organisatie hem een kilometervergoeding betalen gelijk aan deze voorzien voor de federale ambtenaren. Voor de periode van 1 juli 2009 tot 30 juni 2010 bedraagt het forfait 0,3026 EUR per kilometer.
Als de vrijwilliger zich verplaatst met zijn eigen fiets bedraagt de kilometervergoeding 0,15 EUR per kilometer wat overeenstemt met het bedrag van de fietsvergoeding voor federale ambtenaren.
De totale vergoeding voor vervoerskosten met het openbaar vervoer, de eigen fiets of het eigen voertuig mag, per jaar en per vrijwilliger, het bedrag gelijk aan 2000 maal de kilometervergoeding voor gebruik van zijn eigen voertuig niet overschrijden.

Aangezien er geen indexsprong geweest is in het jaar 2009 blijven de maximumbedragen die vrijwilligers mogen ontvangen zonder onderworpen te zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden ongewijzigd voor het jaar 2010.

Aldus zijn volgende bedragen van toepassing:

Jaar Maximum bedrag per dag Maximum bedrag per jaar
2008 29,05 1161,82
2009 30,22 1208,72
2010 30,22 1208,72

De ministerraad van 19 september 2003 heeft een ontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd dat de regels voor onderwerping aan de sociale zekerheid bepaalt voor de jongeren die, in het kader van hun opleiding arbeidsprestaties leveren bij een werkgever in uitvoering van een beroepsinlevingsovereenkomst zoals bepaald in artikel 104 van de Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002).

Dit ontwerp dat in werking zou moeten treden vanaf 1 september 2002, voorziet dat deze jongeren, zoals de leerlingen, zouden kunnen genieten van een onderwerping beperkt aan de stelsels voor jaarlijkse vakantie, arbeidsongevallen en beroepsziekten.

Vanaf heden, kunnen deze jongeren met een beroepsinlevingsovereenkomst worden aangegeven als leerlingen met werknemerskengetal 035 en 039.
In de zone 00055, “type leerling”, werd een code 5 toegevoegd om deze stagiairs met een beroepsinlevingsovereenkomst aan te geven.

In bepaalde openbare organismen en in het vrij universitair onderwijs (categorie 040 en 075) zijn er contractuele arbeiders die niet vallen onder het toepassingsgebied van jaarlijkse vakantie voor loontrekkenden en anderen waarvoor de jaarlijkse vakantie bepaald wordt door regels eigen aan de openbare sector.

Om ze te kunnen onderscheiden werd een nieuw werknemerskengetal (493) ingevoerd in deze categorieën om de contractuele arbeiders die niet vallen onder de wetten voor jaarlijkse vakantie voor loontrekkenden. De werknemers aangegeven onder code 493 in de categorieën 040 en 075 zijn vrijgesteld van de bijzondere bijdrage voor werkloosheid (code 855).

Het artikel 31 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van Hoofdstuk 7 van titel IV van de Programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003) beperkt, met ingang van 1 januari 2004 het voordeel van de deeltijdse onderwerping aan de sociale zekerheid bedoeld in het artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, voor de leerlingen of stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd tot 31 december van het jaar tijdens hetwelk deze leerlingen of stagiairs de leeftijd van 18 jaar bereiken.

Met ingang van 1 januari 2004 zal de beperkte onderwerping tot het stelsel van de jaarlijkse vakantie, de arbeidsongevallen en beroepsziekten niet meer van toepassing zijn vanaf het jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk de leerling of de stagiair de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft. Op dat moment is de leerling of de stagiair onderworpen aan het geheel van de stelsels van sociale zekerheid met inbegrip van de loonmatigingsbijdrage. Hij zal eveneens de bijdrage voor betaald educatief verlof en de bijzondere FSO-bijdrage (810) verschuldigd zijn, maar vrijgesteld blijven van de bijdrage bestemd voor het Fonds voor bestaanszekerheid (820, 830, 831, 832, of 833), van de bijdrage voor de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid en de vorming (852) en van de bijdrage bestemd voor de begeleiding van de jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is (854).

Praktisch gezien zullen de leerlingen en stagiairs als volgt worden aangegeven:

  • Gedurende de periode van gedeeltelijke onderwerping, met andere woorden tot 31 december van het jaar gedurende hetwelk deze leerlingen en stagiairs de leeftijd van 18 jaar bereiken: met de codes 035 of 439 en de vermelding van het type leerling in de zone 00055;
  • Met ingang van 1 januari van het jaar tijdens hetwelk zij de leeftijd van 19 jaar bereiken: met de codes van de gewone werknemers (011, 012, 013, 014, 015, 016, 017, 046, 492 of 495) maar met vermelding van het type leerling in de zone 00055 dat het mogelijk zal maken hen te onderscheiden van de andere werknemers.

Het decreet van 15 juli 2005 van de Vlaamse Gemeenschap houdende de toekenning van de mogelijkheid tot sluiting van beroepsinlevingsovereenkomsten aan sommige rechtspersonen (Belgisch Staatsblad van 12 augustus 2005) aangevuld door het besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de voorwaarden waartegen beroepsinlevingsovereenkomsten kunnen worden afgesloten door sommige rechtspersonen (Belgisch Staatsblad van 12 januari 2006) creëert de mogelijkheid voor de overheid om werknemers aan te werven die als leerlingen dienen aangegeven te worden bij de RSZ.

Inzake onderwerping genieten deze werknemers van het vakantieregime dat van toepassing is in de instelling waarin ze zijn tewerkgesteld en ze moeten verzekerd worden voor arbeidsongevallen en beroepsziekten. Evenwel vallen, zoals het Fonds voor Arbeidsongevallen heeft bevestigd, alle leerlingen van dit type steeds onder de algemene wet van 1971 op de arbeidsongevallen en niet onder de wetgeving voor arbeidsongevallen en beroepsziekten eigen aan de openbare sector.

Concreet worden de werknemers met beroepsinlevingsovereenkomst in de openbare sector als volgt aangegeven :

  • Tot het einde van het jaar waarin ze 18 jaar worden:

    WNKG 035 (arbeiders) of 439 (bedienden) met vermelding van code 5 in de zone 00055 «Type leerling»

  • Vanaf het jaar waarin ze 19 jaar worden :

    • Voor de categorieën waar het contractueel personeel valt onder de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en bijdragen verschuldigd is voor arbeidsongevallen en beroepsziekten :

      WNKG 015 (arbeiders) of 495 (bedienden)voor gewone contractuele werknemers met vermelding van code 5 in de zone 00055 «Type leerling»

    • Voor de categorieën waar het contractueel personeel niet valt onder de arbeidsongevallenwet van 1971 en geen bijdragen verschuldigd is voor arbeidsongevallen en beroepsziekten, te weten de categorieën 001, 046, 050, 096, 296, 347, 351, 396, 441 en 496 :

      WNKG 019 (arbeiders) of 499 (bedienden) met vermelding van code 5 in de zone 00055 «Type leerling»

Wij vestigen voor de werkgevers uit deze categorieën in het bijzonder de aandacht op de noodzakelijkheid om voor deze werknemers met beroepsinlevingsovereenkomst een verzekering tegen specifieke arbeidsongevallen af te sluiten in overeenstemming met de wet van 1971.

Opm. : voor de categorieën 001, 046, 050, 096, 296, 347, 351, 396, 441 en 496, zullen de werknemerskengetallen 035, 439, 019 en 499 pas operationeel zijn, met terugwerkende kracht, na de invoering van de aanpassingen voor 2/2006.

Artikel 32 van van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van Hoofdstuk 7 van titel IV van de Programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003) voorziet dat, vanaf 1 januari 2004, de jongeren kunnen genieten van de beperkte onderwerping bedoeld bij artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, tot 31 december van het jaar waarin zij de leeftijd van 18 jaar bereiken.

Vanaf de 1ste januari 2004 zal de vrijstelling tot onderwerping aan het stelsel van de pensioenen en de loonmatigingsbijdrage verlengd worden tot 31 december van het jaar tijdens hetwelk de leerling de leeftijd van 18 jaar bereikt.

In de praktijk zullen de jongeren worden aangegeven met de werknemerskengetallen 020, 022, 026, 027, 047 480 of 487 tot het einde van het jaar waarin zij de leeftijd van 18 jaar bereiken.

De FOD Werk heeft een advies gegeven waarin wordt gesteld dat geneesheren in opleiding tot specialist de te innen bijdrage voor het fonds voor bestaanszekerheid niet verschuldigd zijn als die bedoeld is voor het dekken van de inspanningen voor risicogroepen. Vanaf 3/2002, is deze inspanning niet meer opgelegd aan werknemers die niet verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst.

In de categorie 072 werd een bijdrage 830 geïnd van 3/2002 tot en met 4/2004. Ze betrof enkel een inspanning van 0,10% voor de risicogroepen en was bijgevolg niet verschuldigd voor de geneesheren in opleiding tot specialist. In 2005 was er geen bijdrage 830 voorzien.

Voor de periode van 3/02 tot en met 4/04, mogen de erkende sociale secretariaten overgaan tot schrapping van de bijdrage 830, alsook de bijdragen 852 en 854 door het overmaken van een aanvraag tot wijziging voor 2002 aan de controledienst of door het indienen van een aangifte tot wijziging in DMFA vanaf 2003. De toestand is correct in 2005.

Het koninklijk besluit van 20 juli 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 23 augustus 2006) breidt de onderwerping aan het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers uit tot personen, die in de Vlaamse Gemeenschap, arbeid verrichten als een persoonlijke assistent ten voordele van een familielid dat tot de tweede graad verwant is of van een persoon die deel uitmaakt van hun gezin en die genieten van een persoonlijke-assistentiebudget als de voorwaarden niet die zijn van een arbeidsovereenkomst. Het is de titularis van het persoonlijke-assistentiebudget, toegekend door het Vlaams fonds voor sociale integratie van personen met een handicap, die beschouwd wordt als werkgever.

Dit besluit regelt de vraag betreffende de onderwerping van persoonlijke assistenten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2005.

De aandacht van de sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat een grondige herziening van de berekeningswijze van de bijdragen op basis van een dagforfait in voorbereiding is.
Een nog te verschijnen Ministerieel besluit voorziet de afschaffing van de berekening op basis van een dagforfait voor de met fooien of bedieningsgeld betaalde werknemers bij werkgevers die niet afhangen van het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302). Vanaf 1 april 2007 zullen de bijdragen voor deze werknemers berekend worden op basis van de reële lonen zonder dat deze lager kunnen zijn dan hetzij het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, hetzij het conventioneel sectorloon.

De werkgevers onder de categorieën 020, 023, 068, 146, 158, 166, 323 en 562, die vanaf 2/2007 geen werknemers meer zullen kunnen aangeven met de codes 011, 022 en 029, zijn betrokken.

De aangifte op basis van een dagforfait blijft behouden voor de werknemers die verbonden zijn met een aanwervingsovereenkomst voor de zeevisserij (categorie 019).

Voor de werknemers waarvan de werkgevers afhangen van het paritair comité voor het hotelbedrijf is een optrekking in meerdere etappes voorzien van de toepasselijke forfaitaire bedragen in een aantal welbepaalde functies vanaf 1 april 2007.
De aan een functie toegekende bedragen kunnen eveneens variëren volgens de leeftijd van de werknemer op de laatste dag van het kwartaal. Een nieuwe nummering van de functies die blijven bestaan moet voorzien worden. De nieuwe forfaits en functienummers zijn gepubliceerd op de portaalsite van de sociale zekerheid in de Tussentijdse instructies aan de werkgevers.

Het koninklijk besluit van 30 april 2007 tot wijziging van de artikelen 8quater, 25, 31bis en 32 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de artikelen 5bis en 9septies van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Belgisch Staatsblad van 5 juni 2007) voorziet een wijziging van de regels tot vaststelling van de dagforfaits op basis waarvan de bijdragen berekend worden.

Het ministerieel besluit van 30 april 2007 houdende uitvoering van artikel 25, § 1, eerste en tweede lid van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 5 juni 2007) bepaalt de functies waarvoor het recht op forfaitaire daglonen van toepassing is en beperkt het gebruik ervan voor de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of voor werknemers die verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst voor de zeevisserij.

Het ministerieel besluit van 13 april 2007 tot wijziging van het ministerieel besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de forfaitaire daglonen voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid verschuldigd voor de handarbeiders wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat, evenals voor de werknemers die door een arbeidsovereenkomst voor de zeevissers zijn verbonden (Belgisch Staatsblad van 27 april 2007) bepaalt de bedragen die van toepassing zijn vanaf 1 april 2007.
Ten opzichte van het eerste kwartaal 2007 zijn de belangrijkste wijzigingen :

  • het dagforfait horeca mag niet minder bedragen dan het overeenkomstig dagbedrag op basis van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, rekening houdend met de leeftijd van de werknemer (de tabel houdt hiermee rekening)
  • de leeftijdsklasse waarin de forfait moet genomen worden wordt bepaald door de leeftijd van de werknemer op de laatste dag van het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft,
  • nieuwe functienummers werden toegekend, een zelfde functienummer werd toegekend aan verschillende leeftijdscategorieën, de combinatie van functienummer – leeftijd bepaalt het dagforfait dat moet worden aangegeven;
  • de forfaitaire aangifte is voortaan onmogelijk voor de sectoren die niet afhangen van het PC voor het hotelbedrijf of zeevisserij. Het gaat onder meer om werknemers tewerkgesteld in badinrichtingen, bestuurders van taxibestelwagens, programmaverkoopsters in zalen voor filmvertoningen of in schouwburgen, enz…

Artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 april 2007 tot wijziging van de artikelen 8quater, 25, 31bis en 32 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de artikelen 5bis en 9septies van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Belgisch Staatsblad van 5 juni 2007) voert het evenredigheidsprincipe in van de forfaits voor de handarbeiders die betaald worden met fooien of bedieningsgeld waarvan het wekelijks arbeidsregime deeltijds is en bepaalt anderzijds de toepassingsregels voor de eindejaarspremie.

1/ Eindejaarspremie:
  • Als de werknemer gedeeltelijk wordt betaald met fooien of bedieningsgeld, wordt de eindejaarspremie niet in beschouwing genomen om te bepalen of het kwartaalloon dat niet bestaat uit fooien of bedieningsgeld het bedrag van de dagforfaits overschrijdt en dat door dit feit de bijdragen moeten berekend worden op dat loon.
  • De gewone bijdragen worden altijd berekend op de eindejaarspremie, ongeacht of deze rechtstreeks door de werkgever of door een derdebetaler wordt betaald. De bijdragevoet is die van de bijdragen berekend op het reële loon, dus met inbegrip van de loonmatiging.
    Aldus, moeten de eindejaarspremies altijd aangegeven worden onder werknemerskengetal 015 (of 027).
2/ Proratisering

Het ministerieel besluit van 12 juli 2007 houdende uitvoering van artikel 25, § 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 30 juli 2007) bepaalt de regels voor de toepassing van een geproratiseerde forfait in geval van deeltijdse arbeid als een handarbeider betaald wordt met fooien of bedieningsgeld, vanaf 1 oktober 2007.

A. Zijn betrokken:

De handarbeiders betaald met fooien of bedieningsgeld;

  • aangegeven met forfait (kengetal 011 of 022) in de categorieën 016, 017, 116 of 117;
  • tewerkgesteld in één van volgende functies:
    • nr. 16: eerste rangkelner(in) restaurant
    • nr. 17: wijnkelner(in)
    • nr. 26: eerste rangkelner(in) banket
    • nr. 59: verantwoordelijke barman/verantwoordelijke barmeid
    • nr. 67: chef conciërge

    (de andere functies zullen in beschouwing genomen worden vanaf 1 oktober 2008);

  • waarvan het arbeidsregime deeltijds is op weekbasis, m.a.w. waarvan de Q/S < 1
    (zijn niet betrokken, de arbeiders aangeworven voor een korte periode (1 of 2 dagen) en die tijdens die periode voltijdse prestaties leveren (Q = S)).
B. Berekeningswijze:

Drie situaties kunnen zich voordoen:

Voor wat volgt verstaat men onder “volledige week”, een kalenderweek (van maandag tot en met zondag).

1°) Volledige week tijdens dewelke de werknemer geen enkele onderbroken dienst doet
  • De gemiddelde wekelijkse werktijdregeling van de handarbeider is niet groter dan de helft van die van de conventionele voltijdse handarbeider uit de sector:
    Q ≤ 19 uur
    → De bijdragen worden berekend op 2,5 dagforfaits voor iedere week van tewerkstelling.
  • De gemiddelde wekelijkse werktijdregeling van de handarbeider is groter dan de helft maar niet groter dan drie vierde van die van de conventionele voltijdse handarbeider:
    19 < Q ≤ 28,5 uur
    → De bijdragen worden berekend op 3,75 dagforfaits voor iedere week van tewerkstelling.
  • De gemiddelde wekelijkse werktijdregeling van de handarbeider is groter dan drie vierde van die van de conventionele voltijdse handarbeider:
    Q > 28,5 uur
    → De bijdragen worden berekend op 5 dagforfaits voor iedere week van tewerkstelling.
2°) Onvolledige week tijdens dewelke de werknemer geen enkele onderbroken dienst doet

Er moet worden gekeken naar het aantal uren dat de handarbeider die week moet werken (= het aantal aangegeven uren voor die week (H)).

  • H ≤ 19 → de bijdragen worden berekend op 2,5 dagforfaits voor de week.
  • 19 < H ≤ 28,5 → de bijdragen worden berekend op 3,75 dagforfaits voor de week.
  • H > 28,5 → de bijdragen worden berekend op 5 dagforfaits voor de week.
3°) Week tijdens dewelke de werknemer minstens één onderbroken dienst doet

De bijdragen worden altijd berekend op 5 dagforfaits per week ongeacht het aantal werkdagen van de handarbeider. Het is ook niet belangrijk of de handarbeider enkel onderbroken dienst doet of afwisselend onderbroken dienst en niet-onderbroken dienst doet. In beide gevallen worden de bijdragen berekend op 5 dagforfaits.

Als een handarbeider weken met één of meer onderbroken diensten afwisselt met weken tijdens welke er geen enkele onderbroken dienst is, zijn 5 dagforfaits verschuldigd voor de weken met onderbroken dienst en voor de andere weken gebeurt de berekening volgens de methoden uiteengezet in punt 1° of 2°.

De beoordeling van deze situaties gebeurt altijd per tewerkstellingslijn. Als tijdens een kalenderweek een nieuwe tewerkstellingslijn wordt begonnen gebeurt de berekening apart voor elk deel van de kalenderweek.

C. Manier van aangifte in DMFA:

Het is de som van de bedragen berekend zoals hierboven voor elke week van het kwartaal dat moet worden vermeld als bezoldiging.

Als prestaties zijn de gewone regels van toepassing. De bijzondere berekeningswijze van de bezoldigingen heeft geen enkele invloed op de aangifte van de prestaties.

Er is dus geen verband meer tussen het aantal toe te passen dagforfaits en het aantal aan te geven dagen.

Anderzijds, vestigt de RSZ de aandacht van de sociale secretariaten op het feit dat een aantal forfaits werden aangepast vanaf 1 oktober 2007. Deze nieuwe forfaits zijn gepubliceerd op de portaalsite van de sociale zekerheid in de tussentijdse instructies aan de werkgevers van oktober 2007.

Het ministerieel besluit van 12 juli 2007 (Belgisch Staatsblad van 30 juli 2007) voert een wijziging in in de manier van aangifte van bepaalde werknemers geheel of gedeeltelijk betaald met fooien of bedieningsgeld als zij deeltijdse prestaties leveren. Sedert 1 oktober 2007 is een systeem van proratisering van de forfaitaire daglonen van toepassing voor de deeltijdse werknemers in een beperkt aantal functies. (cfr. IESS 3/2007, punt 3.23.01)

Dit ministerieel besluit voorziet een uitbreiding van dit systeem voor alle functies vanaf 1 oktober 2008. Ondertussen werd de RSZ door het Kabinet van de minister van Sociale Zaken op de hoogte gebracht dat het in voege treden van deze uitbreiding werd uitgesteld.

AANGESTELDEN TOILETTEN BUITEN DE HORECA

Het ministerieel besluit van 23 april 2010 tot vaststelling van het forfaitair dagloon voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid van de aangestelden toiletten wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat en van hun werkgevers die niet ressorteren onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf (Belgisch Staatsblad van 30 april 2010) voert met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010, een berekening van sociale bijdragen in op basis van een dagforfait voor aangestelden toiletten buiten de horeca.

Voor deze personen wordt het dagforfait dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid vanaf 1 januari 2010 bepaald:

  • op 77,87 euro in een wekelijks arbeidsregime anders dan 6 dagen per week
  • op 64,87 euro in een wekelijks arbeidsregime van 6 dagen per week.

In DMFA wordt een nieuw functienummer “85” gecreëerd om deze werknemers te identificeren.
Zij moeten zoals de andere werknemers die betaald worden met fooien worden aangegeveven onder de werknemerskengetallen 011 en 022.
Deze kengetallen worden toegevoegd in de werkgeverscategoriën 066, 323, 562 en 662, met terugwerkende kracht vanaf 1/2010.

Gezien de laattijdige verschijning en om technische redenen zullen de aangiften op basis van deze forfaits slechts kunnen ingediend worden vanaf de kwartaalaanpassingen voor 3/2010 (eind september 2010). Op dat moment zal ook het invoeren van wijzigingen met terugwerkende kracht vanaf 1/2010 mogelijk zijn.

Het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot wijziging van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 12 juni 2007) voorzag een beperkte onderwerping aan verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector van de geneeskundige verzorging en sector uitkeringen, en de kinderbijslagregeling voor werknemers, voor de geneesheren in opleiding tot huisarts aan de interuniversitaire centra voor algemene geneeskunde.

Het koninklijk besluit van 1 juli 2008 tot wijziging van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot wijziging van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 1 juli 2008) verdaagt de inwerkingtreding van deze maatregel tot 1 juli 2009.

Het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot wijziging van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 12 juni 2007) en het koninklijk besluit van 17 juli 2009 tot wijziging van artikel 15bis, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 22 juni 2009) brengen, op het gebied van de sociale zekerheid, het statuut van de geneesheren die de opleiding tot huisarts volgen op hetzelfde niveau van deze die de opleiding tot geneesheer-specialist volgen.

Vanaf 1 juli 2009 zijn de geneesheren die de opleiding tot huisarts volgen onderworpen aan de basisstelsels van

  • gezondheidszorg (ziekte en invaliditeit)
  • kinderbijslag
  • arbeidsongevallen
  • beroepsziekten

Ze vallen buiten het toepassingsgebied van de bijdrage op het dubbel vakantiegeld, de bijzondere bijdrage voor het FSO (810), de bijzondere bijdrage werkloosheid (1,69% of 1,60%), de bijdrage voor de risicogroepen (852), de bijdrage voor de begeleiding en opvolging van werklozen (854) en de loonmatigingsbijdrage die op hen van toepassing is wordt niet verhoogd met 0,40%.

Ze kunnen ook niet genieten van de werkbonus of de structurele vermindering.

Twee VZW’s, een Franstalige en een Nederlandstalige, die “coördinatiecentra voor de opleiding in de huisartsgeneeskunde” worden genoemd, fungeren als werkgever om de bezoldigingen te beheren en de verplichtingen inzake sociale zekerheid te vervullen.

De geneesheren die hun opleiding tot huisarts begonnen zijn voor 1 juli 2009 kunnen aan de coördinatiecentra vragen om dit statuut toe te passen voor de rest van hun opleiding.

Aan deze coördinatiecentra werd categorie 072 toegekend en zij kunnen de geneesheren die de opleiding tot huisarts volgen aangeven onder werknemerskengetal 495.

Het koninklijk besluit van 10 augustus 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 genomen in uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 met betrekking tot de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 21 september 2001) bepaalt dat de werkgever, voor zijn bedienden die gedurende de uitoefening van hun vakantie prestaties geleverd hebben als arbeider, het gedeelte van de vakantiecheque waarop RSZ-bijdragen zijn ingehouden, kan aftrekken van het aan hen uit te keren vakantiegeld.
Deze reglementering heeft effect vanaf 1 januari 1998.

Een concreet voorbeeld van de toepassing van deze vermindering kan gevonden worden in Deel 3, Titel 1, hoofdstuk 3, punt 3.1.307 van de Algemene onderrichtingen voor de werkgevers.

Voor de voorgaande kwartalen kunnen de erkende sociale secretariaten een aanpassing vragen per wijzigend bericht. Aangezien het om een aanvraag tot creditwijziging gaat dienen de nodige stavingsstukken bijgevoegd te worden.

De controledienst van de RSZ zal de volgende documenten als bewijs vragen voor de goedkeuring van de wijziging :

  1. een kopie van de berekening van de vakantiecheque die de werknemer ontvangen heeft van de RJV of een attest dat afgeleverd is door de RJV ;
  2. een kopie van de oorspronkelijke individuele rekening van de werknemer voor de betrokken periode ;
  3. een kopie van de gewijzigde individuele rekening van de werknemer voor de betrokken periode.

Erratum

In de Nederlandstalige versie van de “Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten” voor het vierde kwartaal 2001 dient in punt IV.1 Vakantiegeld voor bedienden “de uitoefening van hun vakantie” vervangen te worden door “het vakantiedienstjaar”.

De eurominikits die de werkgevers aan hun werknemers kunnen toekennen komen niet in aanmerking voor de berekening van socialezekerheidsbijdragen uit hoofde van het koninklijk besluit van 5 september 2001 tot uitsluiting van de eurominikits uit het begrip loon waarop socialezekerheidsbijdragen voor werknemers verschuldigd zijn (Belgisch staatsblad van 25 september 2001) en het koninklijk besluit van 13 december 2001 die dit wijzigt wat de uitzendbureaus betreft (Belgisch staatsblad van 25 december 2001)

Om effectief uit het loonbegrip gesloten te worden moet de eurominikit aan strikte voorwaarden voldoen :

  • samengesteld zijn uit euromunten voor een totale waarde van 500 BEF of 12,40 EUR ;
  • uitsluitend contant ter beschikking gesteld worden ;
  • toegekend worden in de loop van de tweede helft van de maand december ;
  • toegekend worden aan alle personeelsleden die op 14 december 2001 in dienst zijn (behalve voor de uitzendbureaus wat betreft hun personeel dat ter beschikking wordt gesteld van gebruikers) ;
  • mag slechts één keer worden toegekend aan één en dezelfde werknemer ;
  • mag niet in mindering gebracht worden van andere vergoedingen of voordelen.

Het ministerieel besluit van 28 februari 2002 tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 september 1971 tot vaststelling van het bedrag bepaald bij artikel 19, § 2, 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders bepaalt het bedrag ten belope waarvan de sommen die aan de werknemers wegens hun aansluiting bij een vakorganisatie worden toegekend en niet als loon onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen worden aangemerkt vanaf 1 januari 2001.

Vanaf 1 januari 2001 bedraagt dit plafond 123,95 EUR (5.000 BEF).

Het ministerieel besluit van 1 juni 2004 tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 september 1971 tot vaststelling van het bedrag bepaald bij artikel 19, § 2, 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, legt vanaf 1 januari 2004 het bedrag vast ten belope waarvan de sommen die aan de werknemers worden toegekend wegens hun aansluiting bij een vakorganisatie, niet als loon worden beschouwd.

Vanaf 1 januari 2004 bedraagt dit plafond € 128.

Het ministerieel besluit van 13 mei 2008 tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 september 1971 tot vaststelling van het bedrag bepaald bij artikel 19, § 2, 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders legt vanaf 1 januari 2008 het bedrag vast ten belope waarvan de sommen die aan de werknemers worden toegekend wegens hun aansluiting bij een vakorganisatie niet als loon onderworpen aan sociale bijdragen worden beschouwd.

Vanaf 1 januari 2008 bedraagt dit plafond 135 EUR.

Het koninklijk besluit van 28 februari 2002 tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders voorziet, vanaf 1 april 2002, een nieuwe uitsluiting van de notie bezoldiging onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen.

Het gaat om de vermindering, ten laste van de werkgever, van de normale prijs van de gefabriceerde of verkochte producten, of diensten geleverd door de werkgever, op voorwaarde dat de hoeveelheid van de aan elke werknemer verkochte producten of geleverde diensten het normale verbruik van het gezin van de werknemer niet overschrijdt. De werkgever moet kunnen aantonen dat hij zijn werknemers op deze voorwaarde heeft gewezen.
Onder normale prijs wordt de prijs verstaan die de werknemer als particuliere consument had moeten betalen, indien hij niet zou tewerkgesteld zijn door de werkgever die het product fabriceert of verkoopt of de dienst levert.
Levert de werkgever niet rechtstreeks producten of diensten aan de particuliere klant, dan is de normale prijs die welke een particuliere klant met een vergelijkbaar profiel als de werknemer in de detailhandel moet betalen.
De werkgever moet de nodige elementen kunnen voorleggen om de normale prijs te staven.
Is de prijsvermindering groter dan 30 % van het bedrag van de normale prijs, dan wordt het bedrag van de vermindering dat 30 % van de normale prijs overschrijdt, als loon beschouwd.
Is de prijs die de werknemer na aftrek van de prijsvermindering betaalt, lager dan de kostprijs van het product of de dienst, dan wordt het verschil tussen de prijs betaald door de werknemer en de kostprijs als loon beschouwd, ook als de korting minder bedraagt dan 30 % van de normale prijs.
De werkgever moet de nodige elementen kunnen voorleggen om de kostprijs te staven.

Met zijn arrest nr. 103.050 uitgesproken op 31 januari 2001, vernietigt de Raad van State artikel 1 (a) van het koninklijk besluit van 19 juli 1995 tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969. Deze beslissing werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 11 april 2002.

Het koninklijk besluit van 19 juli 1995 voerde met ingang vanaf 1 juli 1992, de voorwaarden in onder welke de mobiliteitsvergoedingen konden uitgesloten worden van de notie bezoldiging.

Om niet te worden beschouwd als bezoldiging moesten deze vergoedingen voldoen aan 3 voorwaarden:

  1. de forfaitaire regeling tot terugbetaling moest zijn ingesteld voor 1 januari 1980 en moest sedertdien zonder onderbreking zijn toegepast;
  2. de forfaitaire regeling tot terugbetaling en de vergoedingen die zij vaststelt moesten worden omscrheven bij collectieve arbeidsovereenkomsten gestolen in een paritair orgaan en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;
  3. het bedrag van de terugbetaling mocht de som van 3 BEF of 0,0744 EUR per kilometer afstand tussen de woonplaats en werkplaats, de berekenen op de afstand heen en terug, niet overschrijden.

Enkel de eerste voorwaarde, zijnde dat de forfaitaire regeling tot terugbetaling moest zijn ingesteld voor 1 januari 1980 en sedertdien zonder onderbreking moest zijn toegepast, werd door de Raad van State vernietigd, maar de twee andere voorwaarden blijven van toepassing.

Bijgevolg kunnen de werkgevers, die mobiliteitsvergoedingen hadden toegestaan uit hoofde van een forfaitaire regeling tot terugbetaling van na 1 januari 1980 en op voorwaarde dat de 2 andere voorwaarden zijn vervuld, de gestorte bijdragen voor sociale zekerheid op deze vergoedingen, terugvorderen.

De erkende sociale secretariaten worden verzocht de gemotiveerde aanvragen voor hun leden die dergelijke vergoedingen hadden toegestaan waarvoor effectief sociale zekerheidsbijdragen werden gestort, over te maken aan de Directie Controle.

Deze aanvragen moeten minimum volgende gegevens bevatten:

  • de collectieve arbeidsovereenkomst uit hoofde waarvan de mobiliteitsvergoedingen werden toegestaan en een verklaring op eer van de werkgever dat deze overeenkomst werd gerespecteerd
  • de betrokken kwartalen
  • per kwartaal, het gemiddeld aantal werknemers die mobiliteitsvergoedingen genoten
  • het gemiddeld aantal afgelegde kilometers per kwartaal (in geval van te grote verschillen tussen de kwartalen, een opgave per betrokken kwartaal )
  • enkele individuele rekening, bij voorkeur van het eerste kwartaal 2001, met vermelding van de mobiliteitsvergoedingen die werden gestort en dat de bijdragen voor sociale zekerheid werden afgehouden.

In geval van twijfel behoudt de R.S.Z zich het recht voor bijkomende inlichtingen te vragen of een onderzoek in te stellen.

Indien een gerechtelijke procedure hangende is betreffende mobiliteitsvergoedingen moeten de aanvragen gericht worden aan de dienst gerechtelijke navordering.

Het koninklijk besluit van 27 september 2006 tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 10 oktober 2006) voorziet de verhoging van het maximumbedrag van de mobiliteitsvergoeding.

Aldus, om uitgesloten te zijn uit het loonbegrip, mag de mobiliteitsvergoeding de som van 0,1076 EUR per kilometer afstand tussen de woonplaats en de werkplaats, te berekenen op de afstand heen en terug, niet overschrijden.

Dit maximumbedrag is van toepassing met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2004.

Het koninklijk besluit van 13 februari 2009 tot wijziging van artikel 19, artikel 19bis en artikel 55 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 12 maart 2009) voorziet de verhoging van het maximumbedrag aan mobiliteitsvergoeding.

Aldus, om uitgesloten te zijn uit het loonbegrip, mag de mobiliteitsvergoeding de som van 0,1316 EUR per kilometer afstand tussen de woonplaats en de werkplaats, te berekenen op de afstand heen en terug, niet overschrijden.

Dit maximumbedrag is van toepassing vanaf 1 januari 2009.

Het koninklijk besluit van 18 januari 2003tot wijziging van het artikel 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 6 maart 2003) past de wetgeving aangaande de maaltijdcheques aan.

Vanaf 1 januari 2003 mag de tussenkomst van de werkgever in het bedrag van de maaltijdcheques niet hoger zijn dan 4,91 EUR per maaltijdcheque. In geval van overschrijding zal de maaltijdcheque als loon worden beschouwd.

Het koninklijk besluit van 13 februari 2009 tot wijziging van artikel 19, artikel 19bis en artikel 55 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 12 maart 2009) wijzigt de wetgeving in verband met maaltijdcheques.

Vanaf 1 januari 2009, mag de tussenkomst in het bedrag van de maaltijdcheque door de werkgever 5,91 EUR per maaltijdcheque niet overschrijden. In geval van overschrijding, wordt de maaltijdcheque als loon beschouwd.

Koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot vervanging van artikel 19, § 2, 14°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 1 december 2003) schakelt met effect vanaf 1 januari 2003, de vrijstelling aan sociale bijdragen op de geschenkcheques gelijk met de regels die van toepassing zijn op fiscaal gebied.

Vanaf 1/2003, zijn dus uitgesloten aan het begrip loon:

  • de geschenken in natura, in speciën of in de vorm van betaalbons, geschenkcheques genaamd, als ze een totaal bedrag van 35 EUR per jaar per werknemer en 35 EUR per jaar voor elk kind ten laste van deze werknemer niet overschrijden en toegekend worden naar aanleiding van het Sinterklaasfeest, Kerstmis of Nieuwjaar.
  • de geschenken in speciën of in de vorm van geschenkcheques die aan de werknemer worden overhandigd wanneer hij een eervolle onderscheiding ontvangt als ze een totaal bedrag van 105 EUR per jaar per werknemer niet overschrijden.
  • de geschenken in speciën of in de vorm van geschenkcheques die aan een werknemer worden overhandigd ter gelegenheid van zijn pensionering als ze een bedrag van 35 EUR niet overschrijden per volledig dienstjaar dat de werknemer bij de betrokken werkgever in dienst is en met een totaal bedrag van tenminste 105 EUR en maximum 875 EUR.

De hierboven omschreven geschenkcheques mogen enkel worden ingeruild bij de ondernemingen die vooraf een akkoord hebben gesloten met de emittenten van die betaalbons, moeten een beperkte looptijd hebben en mogen aan de begunstigde niet in speciën worden uitbetaald.

Het koninklijk besluit van 27 april 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 30 april 2004) voegt aan de voordelen die niet beschouwd worden als loon waarop socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, de tussenkomst van de werkgever voor de aanschaf van een geheel van persoonlijke computer, randapparatuur, printer, internetaansluiting, internetabonnement en de voor de bedrijfsvoering dienstige software, in het kader van een PC-privé-plan, toe.

Deze maatregel werd genomen met het oog op de harmonisering van de fiscale en de sociale regimes die van toepassing zijn op de PC-privé-plannen. Vandaar dat hij terugwerkende kracht heeft met ingang van 1 januari 2003.

De vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen is slechts van toepassing indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • de tussenkomst moet beperkt zijn tot maximaal 60 % van de aankoopprijs (exclusief BTW) en mag niet hoger zijn dan € 1250,00;
  • de aankoop door de werknemer gebeurt in het kader van een PC-privé-plan;
  • de werkgever mag op geen enkel moment eigenaar geweest zijn van het materieel;
  • de voorwaarden zoals bepaald in het koninklijk besluit van 25 maart 2003 tot wijziging van het KB/WIB 92 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikel 396 van de programmawet van 24 december 2002 moeten vervuld zijn:
    • het aanbod van de werkgever moet beschreven zijn in het PC-privé-plan;
    • de voorwaarden moeten dezelfde zijn voor alle werknemers;
    • het staat de werknemer vrij het geheel of slechts een gedeelte van het beschreven materieel te kiezen;
    • de tussenkomst van de werkgever moet per onderdeel van het aanbod worden opgegeven;
    • de tussenkomst kan enkel geschieden bij aankoop van materieel in nieuwe staat;
    • de werknemer moet het bewijs leveren van de aankoop op zijn naam.

Anderzijds bepaalt het voornoemde koninklijk besluit forfaitair het voordeel in natura dat ontstaat door het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC of internetaansluiting:

  • € 180 per jaar voor een PC die gratis ter beschikking wordt gesteld;
  • € 60 per jaar voor de internetaansluiting en voor het internetabonnement.

Het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92 betreffende de PC-privé-plannen (Belgisch Staatsblad van 3 maart 2006) breidt de mogelijkheid om een PC-privé-plan toe te passen uit tot een specifieke categorie van werknemers. Het is dus niet meer noodzakelijk dat het geheel van werknemers bij een werkgever betrokken is bij het aanbod.

Het maximum vrijgestelde bedrag van 1250,00 EUR werd voor 2006 verhoogd tot 1600,00 EUR ingevolge de indexaanpassing.

Het maximum vrijgestelde bedrag van 1250,00 EUR werd voor 2007 verhoogd tot 1630,00 EUR ingevolge de indexaanpassing.

Het maximum vrijgestelde basisbedrag van 1250 EUR werd voor 2008 verhoogd tot 1660 EUR ingevolge de indexaanpassing.

Hoofdstuk IX van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (Belgisch staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat, gedurende het jaar 2006, eenmalige innovatiepremies die worden toegekend onder bepaalde voorwaarden niet moeten beschouwd worden als bezoldiging onderworpen aan sociale zekerheidsbijdragen.

Zijn hierbij betrokken : de werkgevers en werknemers die onderworpen zijn aan de wet van 5 december betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, anders gezegd, het merendeel van de werkgevers uit de privé-sector en enkele werkgevers uit de openbare sector zoals de autonome overheidsbedrijven, de openbare kredietinstellingen, de Nationale Loterij.

De eenmalige innovatiepremies zijn niet onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen indien de volgende voorwaarden terzelfder tijd vervuld zijn :

  1. de premies moeten worden toegekend voor een nieuwigheid, die een daadwerkelijke meerwaarde betekent met betrekking tot de normale activiteiten van de werkgever die de premie toekent;
  2. de innovatie mag niet het voorwerp uitmaken van een voorafgaande offerteaanvraag of vraag tot bestek voor de aanschaf van producten of processen die door een derde aan diegene die de premie toekent werd gericht;
  3. de innovatie moet door de werkgever in zijn onderneming worden ingevoerd of het voorwerp zijn van een prototype, een aanvraag voor de vervaardiging van een prototype of er moeten interne onderrichtingen aanwezig zijn die erop wijzen welke wijzigingen de innovatie zal teweegbrengen in de normale activiteiten van de onderneming;
  4. de premies zijn niet toegekend ter vervanging of ter omzetting van in uitvoering van de arbeidsovereenkomst verschuldigd loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of een aanvulling hierbij, al dan niet bijdrageplichtig voor de sociale zekerheid;
  5. de premies kunnen enkel worden toegekend aan de werknemers die via een arbeidsovereenkomst gebonden zijn aan de werkgever die de premie toekent;
  6. de totale som van de gedurende één kalenderjaar uitgekeerde premies bedraagt gezamenlijk niet meer dan 1 % van het geheel van aangegeven Ionen van de werknemers van de onderneming met betrekking tot dat kalenderjaar;
  7. het aantal werknemers dat van de premies geniet mag niet hoger zijn dan 10 % van het aantal werknemers tewerkgesteld door de onderneming per kalenderjaar voor de ondernemingen van 30 personen en meer en maximum 3 werknemers voor de ondernemingen die minder dan 30 werknemers tewerkstellen;
  8. per innovatie mogen er niet meer dan 10 werknemers van een premie genieten;
  9. het bedrag van de premies uitbetaald per werknemer mag per kalenderjaar niet meer bedragen dan een maandloon;
  10. de criteria, de procedures en de identificatie van het project waarop de premies betrekking hebben, moeten worden bekendgemaakt binnen de onderneming en moeten worden medegedeeld aan de minister die de Economie in zijn bevoegdheden heeft.

Om het aantal in de loop van een kalenderjaar tewerkgestelde werknemers te bepalen wordt dezelfde werkwijze gevolgd als voor de berekening van de bijdrage FSO, te weten het aantal werknemers tewerkgesteld op het eind van elk kwartaal van het jaar gedeeld door het aantal kwartalen waarvoor een aangifte moet ingediend worden.

Het ministerieel besluit van3 oktober 2005 betreffende de mededeling, door de werkgever, van de informatie over de eenmalige innovatiepremies (Belgisch staatsblad van 28 november 2005) bepaalt een presentatieschema dat de werkgever per project moet overmaken aan de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Dit model kan gedownload worden van de site van de FOD op het adres mineco.fgov.be. Voor bijkomende informatie dient contact opgenomen te worden met de Dienst Concurrentievermogen, telefoon 02 / 277 74 40, e-mail : innovatiepremie@mineco.fgov.be.

Na goedkeuring door de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie moet de werkgever de naam van de begunstigden (met hun INSZ) en de toegekende bedragen meedelen aan de RSZ, binnen de maand die volgt op de toekenning van de premie. Deze mededeling dient via e-mail te gebeuren op een van de volgende adressen :

De contactpersonen bij de RSZ zijn Dirk Vandevenne (NL), 02 / 509 90 84 en M.B. Decloux (F), 02 / 509 33 55.

! Binnen de DmfA moeten er geen enkele aanduiding van de innovatiepremies gebeuren.

Het wetsontwerp tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2007-2008 voorziet de verlenging van de vrijstelling van bijdragen op de eenmalige innovatiepremies voor de jaren 2007-2008.

Het is voorzien om op termijn de aangifte van deze innovatiepremies te integreren in de DMFA, maar een Koninklijk Besluit moet nog de datum van inwerkingtreding van deze procedure bepalen.

In afwachting, blijven de oude modaliteiten van toepassing (cfr.IESS van 4/2005), maar gezien de laattijdige beslissing, zal de RSZ een zekere tolerantie hanteren betreffende de termijn voor communicatie (normaal in de maand die volgt op de toekenning). Na validatie van het project door de FOD Economie is het aangewezen de informatie voor de premies die toegekend werden in 2007, zo snel mogelijk over te maken aan de RSZ.

De economische herstelwet van 27 maart 2009 (Belgisch Staatsblad van 7 april 2009) verlengt voor de jaren 2009-2010 de vrijstelling van bijdragen op eenmalige innovatiepremies.

De modaliteiten van aangifte zoals beschreven in de IESS van 4/2005 blijven van toepassing.

De inschakelingsvergoedingen die worden toegekend aan de in het kader van een herstructurering ontslagen werknemers van minstens 45 jaar die zijn ingeschreven bij een tewerkstellingscel en de inschakelingsvergoedingen die gedurende maximum 6 maanden betaald worden aan bepaalde werknemers ontslagen ingevolge herstructurering zoals voorzien in afdeling 3 van hoofdstuk V van Titel IV van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005) moeten in DMFA worden aangegeven met bezoldigingscode 3.

Het koninklijk besluit van 30 juni 2006 tot invoeging van artikel 19ter in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijk zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 3 juli 2006) sluit, onder bepaalde voorwaarden, de sport- en cultuurcheques uit uit het loonbegrip vanaf 1 juli 2006.

Voor zover de sport-en cultuurcheque niet wordt toegekend ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of van enig ander voordeel of van een aanvulling bij het voorgaande, onderhevig of niet aan bijdragen voor de sociale zekerheid, moeten de sport- en cultuurcheques niet als loon beschouwd worden als ze terzelfder tijd aan volgende voorwaarden voldoen:

  1. de toekenning van de sport/cultuurcheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak of in een geschreven individuele overeenkomst voorzover de werkgever de cheques aan het geheel van werknemers of aan een categorie van werknemers toekent;
  2. de sport/cultuurcheque wordt op naam van de werknemer afgeleverd; deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld als de toekenning ervan en de daarop betrekking hebbende gegevens (aantal sport/cultuurcheques, bedrag van de sport/cultuurcheque) voorkomen op de individuele rekening van de werknemer;
  3. de sport- en cultuurcheque vermeldt duidelijk dat zijn geldigheid tot 15 maanden beperkt is, van 1 juli van dat jaar tot 30 september van het volgende jaar en hij mag slechts aanvaard worden door de culturele operatoren die culturele activiteiten organiseren die behoren tot:
    • de bescherming en de luister van de taal;
    • de aanmoediging van de vorming van navorsers;
    • de schone kunsten;
    • het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen (met uitzondering van de monumenten en landschappen);
    • de bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten;
    • de radio-omroep en televisie;
    • de hulp aan de geschreven pers;
    • het jeugdbeleid;
    • de permanente opvoeding en de culturele animatie;
    • de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven;
    • de vrijetijdsbesteding en het toerisme;
    • de voorschoolse vorming in de peutertuinen;
    • de post- en parascolaire vorming;
    • de artistieke vorming;
    • de intellectuele, morele en sociale vorming;
    • de sociale promotie;
    en die erkend, goedgekeurd of gesubsidieerd zijn door de bevoegde overheid of door sportverenigingen voor wie een federatie, erkend of gesubsidieerd door de gemeenschappen bestaat of behoren tot een van de nationale hockey, boks, voetbal of golffederaties.
    Alle sport- en cultuurcheques voor welke deze inlichtingen niet verschijnen, worden beschouwd als loon;
  4. het totale bedrag van de sport- en cultuurcheque toegekend door de werkgever mag per werknemer niet groter zijn dan 100 euro per jaar (in geval van overschrijden bij een zelfde werkgever zal het totale bedrag van de toegekende cheques door deze werkgever onderworpen zijn aan bijdragen);
  5. de sport- en cultuurcheques kunnen geheel noch gedeeltelijk voor geld omgeruild worden.

Hoofdstuk XI van Titel IV van de Programmawet (I) van 27 december 2006 (Belgisch staatsblad van 28 december 2006) wijzigt de berekening van de sociale bijdragen op het enkel vertrekvakantiegeld uitbetaald aan bedienden.

Vanaf 1 januari 2007 moet het enkel vertrekvakantiegeld uitbetaald aan een bediende aangegeven worden en is het onderhevig aan de gewone sociale zekerheidsbijdragen op het moment van uitbetaling. Deze bepalingen gelden niet voor de tijdelijke werknemers of voor de uitzendkrachten. Het betreft enkel vertrekvakantiegeld uitbetaald na 31 december 2006.

Als de werknemer zijn vakantie opneemt bij een nieuwe werkgever zal deze laatste het enkel vertrekvakantiegeld in mindering kunnen brengen van het bedrag waarop sociale zekerheidsbijdragen moeten berekend worden maar anderzijds zal hij het moeten aangeven onder een speciale code.

Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing als een werkgever met een van zijn bedienden een nieuwe arbeidsovereenkomst afsluit die als gevolg heeft dat het gemiddeld aantal uren per week vermindert. In dit geval zal het vakantiegeld vereffend worden als vertrekvakantiegeld met de betaling van het loon m.b.t. de maand december van het jaar tijdens hetwelk deze vermindering plaatsvond.

In de DMFA zijn drie nieuwe looncodes ingevoerd vanaf 1/2007.

  • CODE 7: Enkel vertrekvakantiegeld voor bedienden (andere dan uitzendkrachten en tijdelijke werknemers) en onderworpen aan sociale zekerheidsbijdragen;
  • CODE 11: Enkel vertrekvakantiegeld voor bedienden (uitzendkrachten en tijdelijke werknemers) waarop geen sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn;
  • CODE 12: Gedeelte van het enkel vertrekvakantiegeld dat overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen en dat vervroegd werd uitbetaald door de vorige werkgever en aangegeven door deze laatste onder de codes 7 of 11. Geen enkele sociale zekerheidsbijdrage is verschuldigd op het onder deze code aangegeven bedrag.

Samengevat is de situatie als volgt :

Type werknemer Datum uit dienst Enkel vertrekvakantie-geld Sociale bijdragen DMFA Nieuwe aanwerving Enkel vakantiegeld Sociale Bijdragen DMFA
Bediende of leerling-bediende Voor 1/1/2007 Ja Neen / Voor of na 31/12/2006 Enkel vakantiegeld min vertrekvakantiegeld Ja op volledig enkel vakantiegeld Code 1
Bediende of leerling-bediende Vanaf 1/1/2007 Ja Ja Code 7 Na 31/12/2006 Enkel vakantiegeld min vertrekvakantiegeld Ja op enkel vakantiegeld min vertrekvakan-tiegeld*
Niet op vertrekvakan-tiegeld
Code 1


Code 12
Uitzend-kracht of tijdel. wnr Voor 1/1/2007 Ja Neen / Voor of na 31/12/2006 Enkel vakantiegeld min vertrekvakantiegeld Ja op volledig enkel vakantiegeld Code 1
Uitzend-kracht oftijdel. wnr Vanaf 1/1/2007 Ja Neen Code 11 Als uitzendkracht : na 31/12/2006 Enkel vakantiegeld min vertrekvakantiegeld Ja op volledig enkel vakantiegeld Code 1
Uitzend-kracht of tijdel. wnr Vanaf 1/1/2007 Ja Neen Code 11 Als gewonebediende : na 31/12/2006 Enkel vakantiegeld min vertrekvakantiegeld Ja op enkel vakantiegeld min vertrekvakan-tiegeld*
Niet op vertrekvakantiegeld
Code 1


Code 12

* kan geen negatief bedrag geven; in dergelijk geval moet het enkel vertrekvakantiegeld beperkt worden tot de verschuldigde bezoldiging voor de opgenomen vakantiedagen

De invloed van het vertrekvakantiegeld op de werkbonus of op de structurele vermindering wordt beschreven in het hoofdstuk over de verminderingen.

Het koninklijk besluit van 13 juli 2007 tot wijziging van artikel 19, § 2, 14°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders sluit een bijkomend voordeel uit uit het loonbegrip zodat er geen bijdragen op verschuldigd zijn.

Het betreft de geschenken in natura, in speciën of in de vorm van geschenkcheques die aan een werknemer worden overhandigd ter gelegenheid van zijn huwelijk of van het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning, voor zover het toegekend bedrag geen 200 EUR per werknemer overschrijdt.

De geschenkcheques mogen enkel worden ingeruild bij de ondernemingen die vooraf een akkoord hebben gesloten met de emittenten van die betaalbons, moeten een beperkte looptijd hebben en mogen aan de begunstigde niet in speciën worden uitbetaald.

De bonus voor niet-recurente resultaatsgebonden voordelen wordt niet als loon beschouwd tot een bedrag van hoogstens 2200 EUR per kalenderjaar per werknemer bij elke werkgever die hem tewerkstelt.

Zie punt I.3 hierboven voor een gedetailleerde beschrijving van het systeem.

Het koninklijk besluit van 20 januari 2009 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard (Belgisch Staatsblad van 26 januari 2009) indexeert vanaf 1 januari 2009 de basisbedragen die dienen voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit het privégebruik of voor woon-werkverplaatsingen van een voertuig dat door de werkgever ter beschikking wordt gesteld van de werknemer. Bijgevolg moet men, voor het bepalen van het voordeel dat moet aangegeven worden per werknemer onder de bezoldigingscode 10 vanaf 1 januari 2009, het tijdens het kwartaal aantal afgelegde kilometers voor privé-gebruik of woon-werkverkeer, vermenigvuldigen met volgende bedragen:

Belastbare kracht in PK Voordeel per afgelegde km in EUR Belastbare kracht in PK Voordeel per afgelegde km in EUR
4 0,1750 12 0,3830
5 0,2054 13 0,4071
6 0,2270 14 0,4223
7 0,2511 15 0,4401
8 0,2739 16 0,4527
9 0,2980 17 0,4616
10 0,3297 18 0,4730
11 0,3614 19 en meer 0,4819

Het koninklijk besluit van 10 januari 2010 tot wijziging van KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard (Belgisch Staatsblad van 15 januari 2010) wijzigt vanaf 1 januari 2010 de manier van berekenen van het voordeel dat voortvloeit uit het privé-gebruik of het gebruik voor woon-werkverkeer van een voertuig dat door de werkgever gratis ter beschikking wordt gesteld van een werknemer.

Er moet voortaan rekening gehouden worden met het CO2-uitstootgehalte en niet met de fiscale kracht om het voordeel per werknemer dat moet aangegeven worden onder bezoldigingscode 10 te bepalen vanaf 1 januari 2010. Aldus moet men het tijdens het kwartaal aantal afgelegde kilometers voor privé-gebruik en voor woon-werkverplaatsingen vermenigvuldigen met het CO2-uitstootgehalte per kilometer van het ter beschikking gestelde voertuig en vervolgens vermenigvuldigen met de coëfficiënt CO2eur.

Voor 2010 zijn de coëfficiënten voor CO2eur de volgende:

Benzine / LPG / Aardgas 0,0021 €
Diesel 0,0023 €
Electriciteit (= minimum) 0,10 €

De coëfficiënten voor CO2eur zijn gekoppeld aan het indexcijfer voor consumptieprijzen van de maand oktober 2009 (111,07 basis 2004) en worden elk jaar op 1 januari geïndexeerd met de volgende formule:

Basisbedrag × index van oktober van het voorgaande jaar ∕ index van oktober 2009

De CO2-uitstoot in gram per kilometer is deze vermeld in het gelijkvormigheidsattest van het voertuig of in het proces verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig of in de gegevensbank van de Directie Inschrijvingen Voertuigen (DIV).

Voor wat betreft de voertuigen waarvoor geen enkel gegeven betreffende de CO2 beschikbaar is bij de DIV, houdt men rekening met:

  • een CO2-uitstootgehalte van 205 gram per kilometer voor voertuigen met benzine, LPG of aardgas
  • een CO2-uitstootgehalte van 195 gram per kilometer voor dieselvoertuigen

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2009-2010, heeft de ministerraad een ontwerp van een nog te verschijnen koninklijk besluit goedgekeurd dat het systeem van “ecocheques” niet onderhevig aan sociale bijdragen instelt door invoeging van een artikel 19quater in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

In 2009 zal de werkgever aan elke werknemer een ecocheque ter waarde van maximum 125 euro, bestemd voor de aankoop van ecologische producten en diensten, kunnen toekennen. In 2010, wordt het bedrag 250 euro per werknemer. De cheques vormen een sociaal voordeel en zijn dus vrijgesteld van sociale bijdragen voor zover ze voldoen aan de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.98 van 20 februari 2009 betreffende de ecocheques.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst nr.98 bevat een exhaustieve lijst met ecologische producten en diensten die kunnen bekomen worden met deze ecocheques. Deze lijst zal elk jaar kunnen geactualiseerd worden door de sociale partners.

In 2009 betreffen de ecocheques volgende producten en diensten:

  • de aankoop of plaatsing van producten en diensten die in aanmerking komen voor belastingvermindering voor energiebesparing (art. 145, 24° van het wetboek inkomstenbelastingen)
  • producten en diensten die gesubsidieerd worden door de gewesten in het kader van het beleid op het vlak van rationeel energiegebruik, met inbegrip van regionale subsidies voor de aankoop van zuinige elektrische apparaten
  • producten voor de isolatie van woningen
  • spaarlampen, TL-lampen LED-verlichting
  • elektrische apparaten die werken op zonne-energie of handmatige energie
  • een spaardouchekop
  • een recuperatietank voor regenwater
  • een hulpstuk voor waterbesparing op kranen
  • spoelbak voor toiletten met spaarknop
  • Plaatsing van roetfilters in personendieselwagens met bouwjaar tot en met 2005
  • Plaatsing lpg-installatie in personenwagens
  • vervoersbewijzen voor het openbaar vervoer (behalve abonnementen)
  • Aankoop en onderhoud van fietsen, met inbegrip van fietsen uitsluitend ondersteund door een elektrische hulpmotor, fietsonderdelen en fietstoebehoren
  • Cursussen ecodriving
  • Aankoop van oplaadbare, draagbare NiMH-batterijen en van oplaadtoestellen voor dergelijke batterijen;
  • een compostvat
  • Kunststofproducten die volledig bestaan uit composteerbaar materiaal die voldoen aan de norm NBN EN 13432, evenals wasbare luiers
  • Papier dat voor 100 % gerecycleerd is en dat ongebleekt of TCF-gebleekt is
  • producten en diensten die voldoen aan de criteria van het Europese Ecolabel
  • aankoop van duurzaam geëxploiteerd hout (FSC of PEFC of gelijkwaardig) of houtproducten gemaakt uit duurzaam geëxploiteerd hout, evenals papier dat geproduceerd is met gerecycleerde vezels of met verse vezels afkomstig van duurzaam geëxploiteerd hout
  • aankoop van bomen en buitenplanten, bloembollen en zaden voor buiten, niet-gemotoriseerde tuingereedschappen, potgrond en teelaarde, meststoffen met biogarantie

Het koninklijk besluit van 14 april 2009 tot invoeging van een artikel 19quater in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 20 mei 2009) voert vanaf 1 maart 2009 het systeem van “ecocheques”, niet onderworpen aan sociale bijdragen, in.

Om niet beschouwd te worden als loon moeten de ecocheques gelijktijdig aan volgende voorwaarden voldoen:

  1. De toekenning van de ecocheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak. Kan dergelijke overeenkomst niet worden gesloten bij gebrek aan een syndicale delegatie of gaat het om een personeelscategorie waarvoor het niet de gewoonte is dat deze door zulke overeenkomst wordt beoogd, dan mag de toekenning geregeld worden door een individuele overeenkomst. Deze overeenkomst moet schriftelijk zijn en het bedrag van de ecocheque mag niet hoger zijn dan dat voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst in dezelfde onderneming;
  2. De collectieve arbeidsovereenkomst of individuele overeenkomst bepaalt de hoogste nominale waarde van de echocheque, met een maximum van 10 euro per ecocheque, evenals de frequentie van toekenning ervan gedurende een kalenderjaar;
  3. De ecocheque wordt op naam van de werknemer afgeleverd; deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld als de toekenning ervan en de daarop betrekking hebbende gegevens (aantal ecocheques, bedrag van de ecocheque) voorkomen op de individuele rekening van de werknemer, overeenkomstig de reglementering betreffende het bijhouden van de sociale documenten;
  4. Op de ecocheque staat duidelijk vermeld dat zijn geldigheid tot 24 maanden beperkt is, vanaf de datum van zijn terbeschikkingstelling aan de werknemer en dat hij slechts mag aangewend worden voor de aankoop van producten en diensten met een ecologisch karakter die zijn opgenomen in de lijst bij de collectieve arbeidsovereenkomst n° 98 gesloten in de Nationale Arbeidsraad;
  5. De ecocheques kunnen geheel noch gedeeltelijk voor geld omgeruild worden;
  6. Het totale bedrag van de door de werkgever toegekende ecocheques mag niet meer bedragen dan 125 euro per werknemer voor het jaar 2009 en 250 euro per werknemer voor de daarop volgende jaren.

De lijst met producten en diensten die kunnen bekomen worden met deze ecocheques werd reeds meegedeeld in de IESS 1/2009.

Hoofdstuk 13 van Titel 10 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) voert een forfaitaire crisispremie in van 1666 € voor handarbeiders waarvan de arbeidsovereenkomst bij een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 op de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités, wordt verbroken zonder ernstig motief. De opzegging moet ter kennis gebracht zijn tussen 1 januari 2010 en 30 juni 2010.

Deze premie wordt door de werkgever gestort ten bedrage van 555 €, het saldo van 1111 € is ten laste van de RVA.

De forfaitaire crisispremie in zijn geheel wordt niet beschouwd als loon onderworpen aan sociale bijdragen en moet niet aangegeven worden in DMFA.

Het Koninklijk besluit van 3 februari 2010 tot wijziging van artikel 19, § 2, 16°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 3 maart 2010) stemt vanaf 1 januari 2010 het bedrag dat niet onderhevig is aan sociale bijdragen af op hetgeen fiscaal vrijgesteld is.

Dit bedrag zal voortaan de indexatieregels, voorzien door de fiscus, volgen.

Voor 2010 bedraagt het maximum 0,20 euro per kilometer.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de tandprothese en gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 september 1999 richt een fonds voor bestaanszekerheid op met de benaming « Sociaal Fonds voor de dentaaltechniek ».

De RSZ is vanaf 1 januari 2000 belast met de inning van een bestaanszekerheidsbijdrage ten bate van dit fonds ten belope van 0,20% op de loonmassa voor het 1ste kwartaal 2000.

De werkgeverscategorie 430 wordt aan de betrokken werkgevers toegekend.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 430 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité 330 voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten (subsector 330.03).
Het betreft de werkgevers in de sector voor tandprothesen (tandtechnicus, laboratoria...)

Ze zijn een bijdrage verschuldigd voor het "Sociaal Fonds voor de dentaaltechniek".
Ze vallen niet binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

De betrokken werkgevers werden al opgenomen onder categorie 430.

In tegenstelling tot wat was vermeld in de Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten nr. 1337 voor het 1ste kwartaal 1999, blijft de categorie 335 nog altijd actief. Ze is toegekend aan de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor de apotheken en tarificatiekantoren en die hun activiteit uitoefenen onder de vorm van een vereniging (VZW). De vennootschappen daarentegen zijn geregistreerd onder de kengetallen « 135 » of « 235 », naargelang er zich al dan niet een apotheker bevindt tussen hun leden of bestuurders.

In tegenstelling tot wat was vermeld in de Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten nr. 1337 voor het 1ste kwartaal 1999, blijft de categorie 335 nog altijd actief. Ze is toegekend aan de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor de apotheken en tarificatiekantoren en die hun activiteit uitoefenen onder de vorm van een vereniging (VZW). De vennootschappen daarentegen zijn geregistreerd onder de kengetallen « 135 » of « 235 », naargelang er zich al dan niet een apotheker bevindt tussen hun leden of bestuurders.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000 binnen de schoot van het Paritair Comité van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen heeft een fonds voor bestaanszekerheid opgericht genaamd « Sociaal fonds voor de instellingen en diensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ».

De RSZ is vanaf 1 juli 2000 belast met de inning van een bestaanszekerheidsbijdrage bestemd voor dit fonds die voor het 3de kwartaal 2000 0,20% bedraagt van de brutolonen.

Het categoriekengetal 462 werd toegekend aan de betrokken werkgevers.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 2000 afgesloten in het Paritair Comité voor de huisbewaarders van flatgebouwen voert de inning in van een bijdrage voor het « Waarborg- en Sociaal Fonds voor de huisbewaarders ».

De R.S.Z. is vanaf het 1ste kwartaal 2001 belast met de inning van bovengenoemde bijdrage ten belope van 0,10% op de brutolonen.

De werkgeverscategorie 112 wordt aan de betrokken werkgevers toegekend.

Als gevolg van de creatie van categorie 113 moet het toepassingsgebied van de categorie 112 aangepast worden.

De categorie 112 is beperkt tot sommige werkgevers die ressorteren onder PC 323 voor het beheer van gebouwen en voor dienstboden waarvan de hoofdactiviteit niet van commerciële of industriële aard is en bestaat uit:

  • het beheer van een vereniging van mede-eigenaars: de werkgever is de vereniging van mede-eigenaars zelf, die haar eigen personeel aanwerft
  • het beheer van onroerend goed, andere dan die in mede-eigenschap en zonder commercieel of industrieel doel

Vanaf 1 juli 2008 werd deze categorie, waarvan de werkgevers ressorteren onder paritair comité nr.323, uitgebreid tot bemiddelaars met het oog op de verkoop, de aankoop, de uitwisseling, de huur of de akte van overdracht van onroerende goederen, onroerende rechten of handelsfondsen erkend als vastgpoedmakelaar BIV (Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars).

Deze categorie betreft enkel de werkgevers wiens activiteit van het niet-commerciële type is.

De betrokken werkgevers worden uitgenodigd de dienst Identificatie hierover te informeren.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2000 afgesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf voert de inning in van een afzonderlijke werkgeversbijdrage voor de tuinbouwbedrijven waarvan de hoofdactiviteit de bloemisterij betreft ten bate van het « Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf ».

De R.S.Z. is vanaf 1 januari 2001 belast met de inning van deze bestaanszekerheidbijdrage ten belope van 8% op de loonmassa voor het 1ste kwartaal 2001.

De werkgeverscategorie 494 wordt aan de betrokken werkgevers toegekend.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 25 september 2000, afgesloten in het Paritair Comité voor de makelaars en verzekeringsagentschappen voert de inning in van een bijdrage voor het « Paritair Fonds ter bevordering van de werkgelegenheid en de opleiding in de makelarij en de verzekeringsagentschappen ».

De R.S.Z. is vanaf het 1ste kwartaal 2001 belast met de inning van bovengenoemde bijdrage ten belope van 0,25% op de brutolonen.

De werkgeverscategorie 530 wordt aan de betrokken werkgevers toegekend.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 25 september 2000, afgesloten in het Paritair Comité voor de beursvennootschappen voert de inning in van een bijdrage voor het « Paritair Fonds ten voordele van de Risicogroepen voor de Beursvennootschappen ».

De R.S.Z. is vanaf het 1ste kwartaal 2001 belast met de inning van bovengenoemde bijdrage ten belope van 0,10% op de brutolonen.

De werkgeverscategorie 630 wordt aan de betrokken werkgevers toegekend.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 november 2001 gesloten in het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen voert de inning in van een bijdrage voor het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de beschutte werkplaatsen erkend door de Franstalige Gemeenschapscommissie.

De R.S.Z is vanaf het 1ste kwartaal 2002 belast met de inning van deze bijdrage op basis van volgende elementen :

  • Voor 2001 : een éénmalige inhaalbijdrage van 0,64 % op de loonmassa aangegeven voor het eerste kwartaal 2002.
  • Voor 2002 : een kwartaalbijdrage van 0,32 % op de loonmassa ( 1ste kwartaal : 0,32 % + 0,64 % = 0,96 %).
  • Voor 2003 : een bijdrage van 0,48 % van de loonmassa.

De werkgeverscategorie 173 werd aan de betrokken werkgevers toegekend.

Voor de berekening van de structurele vermindering kunnen deze werkgevers genieten van de bedragen die specifiek voorzien zijn voor de beschutte werkplaatsen.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 2000, gewijzigd door de CAO van 25 september 2001, gesloten binnen het Paritair Comité voor het vermakelijkheidsbedrijf (PC 304) heeft een Fonds voor bestaanszekerheid ingevoerd voor de sector toneelkunst van de Vlaamse Gemeenschap. De collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 2001 ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling van risicogroepen onder de werknemers legt de bijdrage vast voor het Sociaal Fonds voor de Podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap.

De R.S.Z. is vanaf het 1ste kwartaal 2002 belast met de inning van deze bijdrage ten belope van 0,10 % van de aangegeven brutolonen.

De werkgeverscategorie 562 werd aan de betrokken werkgevers toegekend.

Vanaf 1 januari 2002 is, onder bepaalde voorwaarden, uitzendarbeid toegestaan in de bouwsector. Verschillende collectieve arbeidsovereenkomsten regelen het in toepassing brengen hiervan.

Binnen de schoot van het Paritair comité voor de uitzendarbeid :

De collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2001 betreffende de instelling van een fonds voor bestaanszekerheid voor de uitzendkrachten en het vastleggen van de statuten voert de inning van een bijdrage in die voor dit fonds verschuldigd is door de uitzendbedrijven met de toelating activiteiten uit te oefenen binnen het kader van het Paritair comité voor het bouwbedrijf op de brutolonen van de werknemers ter beschikking gesteld in België.

De RSZ. is vanaf het tweede kwartaal 2002 belast met de inning van deze bijdrage ten belope van 0,35 % van de aangegeven brutolonen voor dit type uitzendkrachten.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2001 betreffende de toepassing van uitzendarbeid in de bouwsector legt aan de uitzendondernemingen, met toelating activiteiten uit te oefenen in het kader van het Paritair comité voor het bouwbedrijf, de verplichting op om zich in te schrijven bij het Fonds voor bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf voor wat betreft de betaling van deze bijdragen aan dit fonds.

Binnen de schoot van het Paritair comité voor het bouwbedrijf :

De collectieve arbeidsovereenkomst van 22 november 2001 tot vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten van de uitzendarbeid in de Bouwsector bepaalt in welke gevallen uitzendarbeid toegelaten is in het bouwbedrijf en aan welke voorwaarden de gebruikende onderneming moet voldoen.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 22 november 2001 tot wijziging van verschillende collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf, met het oog op de invoering van uitzendarbeid in het Bouwbedrijf breidt de verplichting tot storting van een bijdrage aan het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf alsook aan het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid uit tot de erkende uitzendkantoren die uitzendkrachten ter beschikking stellen van de ondernemingen van de bouwnijverheid.

De RSZ is vanaf het 1ste kwartaal 2002 belast met de inning van deze bijdragen. De te innen bijdrage voor het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf varieert naargelang de aard van de activiteit die wordt uitgeoefend door de gebruiker van de uitzendkrachten en bedraagt volgens het geval 24,05% (cat. 224), 20,55% (cat. 226) of 23,55% (cat. 244 en 254) van de brutolonen die aangegeven zijn voor de uitzendkrachten, verhoogd met 1,50% wanneer de bouwonderneming minder dan 10 werknemers tewerkstelde op 30 juni van het voorgaande jaar. De bijdrage voor het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid bedraagt 0,40% van de brutolonen die aangegeven zijn voor de uitzendkrachten.

De werkgeverscategorieën 224, 226, 244 en 254 worden toegekend aan de betrokken werkgevers. Ze stemmen overeen met de vier categoriekengetallen van het bouwbedrijf en moeten gebruikt worden in functie van de activiteit die de uitzendkracht uitoefent bij de gebruiker.

  • Zo heeft men :
  • 224 (024) voor de ruwbouw
  • 226 (026) voor de afwerking
  • 244 (044) voor de muur- en grondbedekking
  • 254 (054) voor de dakbedekking en voegwerken.

De aandacht van de erkende sociale secretariaten wordt er op gevestigd dat de verschillende bijdragen onder één werknemerskengetal worden gegroepeerd :

  • WK 820 voor de uitzendkrachten die worden tewerkgesteld door een bouwonderneming die minder dan 10 werknemers tewerkstelde op 30 juni van het voorgaande jaar
  • WK 821 voor de uitzendkrachten die worden tewerkgesteld door een bouwonderneming die minstens 10 werknemers tewerkstelde op 30 juni van het voorgaande jaar

Meer informatie over de modaliteiten van inschrijven kan gevonden worden in de “Mededeling aan de uitzendkantoren” C34 van februari 2002 of bij de Directie Immatriculatie van de RSZ.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 30 mei 2002 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, heeft voor de beschutte werkplaatsen erkend door het "Agence Wallonne d'Intégration des Personnes Handicapées" en voor de werknemers die ze tewerkstellen, de inning van een bijdrage ingesteld ten voordele van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door het Waals Gewest.

De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is vanaf 1 juli 2002 belast met de inning van deze bijdrage ten bedrage van 0,17% op de kwartaalloonmassa.

Om de niet geïnde bijdragen voor het eerste en tweede kwartaal 2002 in te halen wordt de bijdrage vastgelegd op 0,34% voor het derde en vierde kwartaal 2002.
Vanaf het eerste kwartaal 2003 bedraagt de verschuldigde bijdrage 0,17%.

De betrokken werkgevers worden opgenomen onder werkgeverscategorie 273.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 7 november 2002, gesloten binnen het Paritair Comité van de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, voert voor de sociale werkplaatsen die erkend zijn door de Vlaamse Gemeenschap en voor de werknemers die zij tewerkstellen, de inning in van een bijdrage ten voordele van het “Fonds voor Bestaanszekerheid in de sociale werkplaatsen”.

De RSZ is van het 1ste kwartaal 2003 belast met de inning van deze bestaanszekerheidsbijdrage die 0,9% van de bruto driemaandelijkse loonmassa bedraagt.

De werkgeverscategorie 373 werd aan de betrokken werkgevers toegekend.

De Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) heeft, vanaf 1 juli 2002, de regels van onderwerping aan de sociale zekerheid gewijzigd voor het personeel verbonden door een arbeidsovereenkomst met de autonome overheidsbedrijven.
Onder de categorie 350, waarvan een deel van de autonome overheidsbedrijven afhangen, is de RTBF, zijnde een communautair autonoom overheidsbedrijf, niet betrokken bij al deze wijzigingen.
Daarvoor werd een nieuwe categorie 351 gecreëerd met terugwerkende kracht vanaf het derde kwartaal 2002 voor de aangifte van deze werkgever en alle andere werkgevers van de overheidssector met dezelfde eigenschappen. De basisbijdragen voor het contractueel personeel (arbeiders en bedienden) zijn de volgende:

Stelsel Persoonlijke bijdragen Werkgeversbijdragen
Pensioenen 7,50 % 8,86 %
Z.I. Geneeskundige verzorg. 3,55 % 3,80 %
Z.I. Uitkeringen 1,15 % 2,35 %
Werkloosheid 0,87 % 1,46 %
Kinderopvang 0,05 %
Loonmatigingsbijdrage 6,60 %
Totaal 13,07 % 23,12 %

Anderzijds breidt de bovenvermelde Programmawet van 2 augustus 2002, de wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers, gecoördineerd op 19 december 1939, uit tot de RTBF vanaf 1 januari 2003.
Zo, zijn de toepasbare bijdragevoeten voor de contractuele arbeiders en bedienden voor de categorie 351:

Stelsel Persoonlijke bijdragen Werkgeversbijdragen
Pensioenen 7,50 % 8,86 %
Z.I. Geneeskundige verzorg. 3 ,55% 3,80 %
Z.I. Uitkeringen 1,15 % 2,35 %
Werkloosheid 0,87 % 1,46 %
Kinderbijslag 7,00 %
Kinderopvang 0,05 %
Loonmatigingsbijdrage 7,00 %
Totaal 13,07 % 30,52 %

De RSZ zal overgaan tot aanpassing van de aangiften ingediend onder de oude categorie.

De Programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) heeft vanaf 1 juli 2002 de regels van onderwerping aan de sociale zekerheid, voor het personeel verbonden met een arbeidsovereenkomst aan de federale autonome overheidsbedrijven, gewijzigd.

Binnen de categorie 346 waarvan een deel van autonome overheidsbedrijven afhangen, is de “Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn”, die deel uitmaakt van deze categorie, niet betrokken bij al deze wijzigingen.

Daarvoor werd een nieuwe categorie 347 gecreëerd met terugwerkende kracht vanaf het derde kwartaal 2002 voor de aangifte van deze werkgever en alle andere werkgevers van de overheidssector met dezelfde eigenschappen.
De basisbijdragen voor het contractueel personeel (arbeiders en bedienden) zijn de volgende:

Stelsel Persoonlijke personnelles Werkgeversbijdragen voor de arbeiders Werkgeversbijdragen voor de bedienden
Pensioenen 7,50 % 8,86 % 8,86 %
Z.I. Geneeskundige verzorging 3,55% 3,80 % 3,80 %
Z.I. Uitkeringen 1,15 % 2,35 % 2,35 %
Werkloosheid 0,87 % 1,46 % 1,46 %
Kinderbijslag 7,00 % 7,00 %
Jaarlijkse vakantie 6,00 %
Kinderopvang 0,05 % 0,05 %
Loonmatigingsbijdrage 7,40 % 7,40 %
Totaal 13,07 % 36,92 % 30,92 %

De RSZ zal overgaan tot aanpassing van de aangiften ingediend onder de oude categorie.

Het fonds voor bestaanzekerheid voor marokijnwerk en het fonds voor bestaanszekerheid voor handschoennijverheid zijn afgeschaft vanaf 1 januari 2003 en worden samengevoegd tot één enkel fonds voor bestaanszekerheid voor marokijnwerk en handschoennijverheid, waarvoor een gelijke bijdrage moet worden gestort.

Het onderscheid tussen de categorieën 088, 169 en 269 is dus niet meer gerechtvaardigd en de categorieën 088 en 269 worden geschrapt vanaf het vierde kwartaal 2003. De werkgevers met deze categorieën worden overgeboekt naar categorie 169.

Aangezien de eigenschappen van de categorieën 346 en 350 vergelijkbaar geworden zijn, worden de federale openbare overheidsbedrijven, die voorheen werden aangegeven onder deze twee categorieën, samengevoegd onder de categorie 350 en de categorie 346 wordt geschrapt vanaf het vierde kwartaal 2003.

De buitenlandse werkgevers die personeel tewerkstellen dat aan de Belgische sociale zekerheid is onderworpen, zonder dat er een arbeidsovereenkomst is die onder het Belgische recht valt, en die geen bedrijfszetel hebben op het Belgisch grondgebied, zijn bepaalde bijzondere bijdragen niet verschuldigd.

Met de invoering van de DMFA was het voor hen niet meer mogelijk om een aangifte in te dienen zonder dat hen de bijkomende bijdragen werden opgelegd.

Bijgevolg, om aan deze werkgevers de mogelijkheid te bieden aangiften in te dienen die aan hun bijzondere situatie zijn aangepast, werd hen de categorie 212 toegekend met ingang van 1 januari 2003.

De aandacht van de erkende sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat de in deze categorie aangegeven werknemers niet onderworpen zijn aan het algemene stelsel van de jaarlijkse vakantie in de privé-sector.

Het feit dat een werkgever geen exploitatiezetel heeft in België is geen voldoende voorwaarde opdat de categorie 212 zou toegekend worden. Indien de werknemers tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst naar Belgisch recht, is de algemene wetgeving van toepassing zodat de werknemers onder een gewone categorie moeten aangegeven worden.

De categorie 212 is enkel bedoeld voor buitenlandse werkgevers die geen exploitatiezetel in België hebben maar die personeel tewerkstellen dat in België onderworpen is krachtens bvb. de Europese regelgeving.

Voor deze werkgevers en hun werknemers zijn enkel de volgende basisregelingen van de sociale zekerheid van toepassing :

  • Pensioenen
  • ZIV (gezondheidszorgen en uitkeringen)
  • Kinderbijslag
  • Werkloosheid
  • Beroepsziekten
  • Arbeidsongevallen
  • Loonmatiging

en het is de basisbijdragevoet die toegepast wordt.

De wetgeving op de jaarlijkse vakantie is niet van toepassing en de jaarlijkse vakantiebijdragen zijn nooit verschuldigd.

Geen enkele bijzondere bijdrage is van toepassing (FSO – basisbijdrage en verschuldigde bijdrage, Fonds voor bestaanszekerheid, bruggepensioneerden, extra-legale pensioenen, risicogroepen, bedrijfsvoertuig, tijdelijke werkloosheid en oudere werklozen enz.) met uitzondering van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid ten laste van de werknemers die verschuldigd blijft.

Indien de werknemer een contract naar Belgisch recht heeft, kan de werkgever hem in geen geval aangeven onder de categorie 212 aangezien dezelfde bijdragevoeten van toepassing zijn als voor een Belgische werkgever.
Hoe het ook zij, de categorie 212 moet met de nodige omzichtigheid toegepast worden.

Aangezien er geen onderwerping is aan de regeling der jaarlijkse vakantie zullen er geen vakantiecheques afgeleverd worden en kunnen de handarbeiders aangegeven worden onder de werknemerskengetallen 495 of 487.

De dienst Identificatie onderzoekt momenteel de gegrondheid van het toekennen van deze categorie en zal de gewenste correcties in het repertoriumbestand uitvoeren om de boeking van de aangiftes met een correcte categorie toe te laten.

Het artikel 24 van de wet van 6 februari 2003 betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 27 februari 2003), vernietigt de wet van 28 juni 1960 betreffende de sociale zekerheid van personen die tijdelijke diensten bij het leger hebben verricht welke het bestaan van de categorie 034 verrechtvaardigt.

Het koninklijk besluit van 3 oktober 2003 betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten gunste van bepaalde militairen in dienst van de Belgische strijdkrachten in de Duitse Bondsrepubliek (Belgisch Staatsblad van 14 oktober 2003), legt de inwerkingtreding van deze bepaling vast op 14/10/2003.

De categorie 034 wordt daardoor afgeschaft met ingang van het 1ste kwartaal 2004.

Aan de andere kant stelt dezelfde wet van 6 februari 2003 voor de statutaire militairen die opnieuw het burgerleven hervatten, een regularisatiestelsel voor de sociale situatie in met betrekking tot de werkloosheid en de ziekteverzekering via het RIZIV.
Het bovengenoemde koninklijk besluit van 3 oktober 2003 legt de datum van de inwerkingtreding van deze maatregel vast op 14/10/2003.

De categorie 134 werd in het leven geroepen met ingang van het 4de kwartaal 2003 om die militairen die naar het burgerleven teruggekeerd zijn, aan te geven. In deze categorie zijn enkel de codes 876 0 (regularisatie RIZIV) en 877 0 (regularisatie werkloosheid).

Om de interimkantoren in staat te stellen de werknemers aan te geven die tewerkgesteld zijn in het kader van de reglementering betreffende de dienstencheques (wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de ontwikkeling van de dienstencheques en de nabijheiddiensten, gewijzigd door hoofdstuk 10 van Titel II van de programmawet van 22 december 2003) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2003), werd een nieuwe categorie gecreëerd.

De betrokken werkgevers worden onder de code 597 opgenomen met ingang van de 1ste januari 2004.

Het toepassingsgebied van de categorie 597 is met ingang van 1 januari 2004 uitgebreid tot alle werkgevers die afhangen van het Paritair Comité 322.01.
Aldus bevinden zich in deze categorie:

  • naast de uitzendbureaus voor hun afdeling “sui generis” erkend in het kader van de dienstencheques;
  • de werkgevers (of hun afdeling) erkend in het kader van de wetgeving op de dienstencheques die ressorteren onder een Paritair Comité dat niet actief is;
  • en de werkgevers (of hun afdeling) die gemengde activiteiten in het kader van de dienstencheques aanbieden.

Voor de andere erkende ondernemingen die hun activiteiten in het kader van de dienstencheques beperken tot een enkel type, is het overeenstemmende Paritair Comité van toepassing, voor zover het actief is. Het reeds bestaande categoriekengetal, dat verbonden is met dit Paritair Comité, zal toegekend worden.
Indien derhalve een werkgever enkel schoonmaakdiensten aanbiedt in het kader van de dienstencheques, zal het Paritair Comité 121 van toepassing zijn en de categorie 066.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 januari 2004, gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypotheekleningen, sparen en kapitalisatie bepaalt de bijdrage voor het Paritair Fonds der vorming van de risicogroepen voor de spaarbanken.

De RSZ is gelast met ingang van de 1ste januari 2004 deze bijdrage te innen. Deze bijdrage is voor het 1ste kwartaal 2004 niet verschuldigd. Voor het 2de kwartaal 2004 is zij vastgesteld op 0,20 % van de bruto bezoldigingen. De bijdragen voor het 3de en het 4de kwartaal 2004 zijn vastgesteld op 0,10 %.

Het categoriekengetal 730 wordt aan de betreffende werkgevers toegekend.

De Collectieve Arbeidsovereenkomst van 8 oktober 2003, afgesloten in het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid, stelt het sectoraal fonds voor de 2de pijler in, met als enig doel de inrichting van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel voor de arbeiders van de voedingsindustrie.

De RSZ is vanaf 1 april 2004 belast met de inning van de bijdragen (0,00% of 1,39%).

Aan de suikerfabrieken, die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid, wordt momenteel de categorie 000 toegekend. Ze zijn evenwel ook deze nieuwe bijdragen verschuldigd. Om deze bijdragen correct te kunnen innen, moet dus een bijkomende werkgeverscategorie gecreëerd worden, aangepast aan deze situatie.

Bijgevolg zal de categorie 848 toegekend worden aan de betrokken werkgevers vanaf 1 april 2004.

Ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 februari 2005, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of door de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de sociale werkplaatsen erkend en/of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap werd de inning van een bijdrage voor het “Vlaams Fonds voor bestaanszekerheid voor de ondernemingen van beschutte tewerkstelling” bepaald.

Vanaf het 2de kwartaal 2005 is de RSZ belast met de inning van deze bijdrage. De werkgeversbijdrage bedraagt:

  • 0,20% van de driemaandelijkse brutoloonmassa in het 2e kwartaal 2005 (dit om de niet geïnde bijdrage voor het 1ste kwartaal 2005 te recupereren)
  • 0,10% van de driemaandelijkse brutoloonmassa in het 3de en 4de kwartaal 2005,
  • 0,15% van de driemaandelijkse brutoloonmassa van de 4 kwartalen van 2006,
  • 0,20% van de driemaandelijkse brutoloonmassa van de 4 kwartalen van 2007,
  • Vanaf het 1ste kwartaal 2008 wordt de bijdrage vastgelegd op 0,25%.

Aan de betrokken werkgevers wordt het categoriekengetal 473 toegekend.

In het kader van een fusie tussen de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV) en de Commissie voor het bank- en financiewezen regelen de artikels 10 en 11 van de programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004) voor het personeel van de CDV het behoud van geldelijke rechten. Ook zolang zij geen nieuwe arbeidsovereenkomst hebben afgesloten met de Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen, blijven de voormalige werknemers van de CDV, zowel de statutaire als de contractuele personeelsleden, genieten van het vakantiegeld voorzien voor instellingen van openbaar nut, evenals van het stelsel voor arbeidsongevallen en beroepsziekten eigen aan de openbare sector.

Voor deze openbare kredietinstellingen die voor arbeidsongevallen, beroepsziekten en jaarlijkse vakantie vallen onder de wetgeving van de openbare sector werd er een nieuwe werkgeverscategorie gecreëerd. Deze is operationeel vanaf 1 januari 2004.

Aan de betrokken werkgever wordt het categoriekengetal 441 toegekend.

Het Koninklijk Besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (BIAC) in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties voorziet, met betrekking tot de sociale zekerheid, het behoud van rechten voor het statutaire personeel dat, na de omzetting van BIAC, niet opteert voor een arbeidsovereenkomst zoals geregeld in het arbeidsrecht.

Om de aangifte van statutaire werknemers tewerkgesteld bij een werkgever met privaatrecht te kunnen doen, werd de werkgeverscategorie 180 gecreëerd.

Het categoriekengetal is operationeel vanaf het 1ste kwartaal 2005.

Omdat het Paritair Comité voor het scheepsherstellingsbedrijf in het Antwerps havengebied geïntegreerd werd in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw en het Paritair Comité voor de bedienden der metaalfabrikantennijverheid, had de werkgeverscategorie 015 geen bestaansreden meer en wordt ze vanaf het 3de kwartaal 2005 geschrapt.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei gesloten binnen het paritair subcomité voor de terugwinning van allerlei producten (PC 142.04) richt een Fonds voor Bestaanszekerheid op genaamd “Sociaal Fonds voor de ondernemingen voor de terugwinning van allerlei materialen” en legt de bijdrage, bestemd voor dit fonds, vast.

De RSZ is vanaf het 4e kwartaal 2005 belast met de inning van deze bijdrage.

De werkgeversbijdrage bedraagt :

  • 2% van de brutoloonmassa van het 4de kwartaal 2005 (om de niet geïnde bijdragen van het 1ste, 2de en 3de kwartaal te recupereren) ;
  • 0,50% vanaf het 1ste kwartaal 2006.

Aan de betrokken werkgevers wordt werkgeverscategorie 102 toegekend.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 7 oktober 2004 gesloten binnen het paritair comité voor de audiovisuele sector (PC 227) richt een Fonds voor Bestaanszekerheid op genaamd “Sociaal Fonds voor de audiovisuele sector”.

De RSZ is vanaf 1 oktober 2005 belast met de inning van de bijdrage voor dit fonds.

De werkgeversbijdrage bedraagt :

  • 0,56% van de brutoloonmassa van het 4de kwartaal 2005 (om de niet geïnde bijdragen van het 1ste, 2de en 3de kwartaal te recupereren) ;
  • 0,14% vanaf het 1ste kwartaal 2006.

Aan de betrokken werkgevers wordt werkgeverscategorie 423 toegekend.

Sommige werkgevers die ressorteren onder het paritair comité nr. 323 voor het beheer van gebouwen en voor dienstboden en aan wie de categorie 112 werd toegekend vanaf het tweede kwartaal 2003 hebben geprotesteerd tegen het niet meer ontvangen van de Herverdeling der sociale lasten. Alle werkgevers met categorie 112 worden inderdaad beschouwd als geen beoefenaars van een commerciële of industriële activiteit: zij zijn dus de bijdrage voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen niet verschuldigd en kunnen niet genieten van de Herverdeling der sociale lasten in het derde kwartaal van het jaar.

Uit adviezen van het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen en van de Algemene Directie van Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg, blijkt echter dat een deel van de werkgevers met categorie 112 effectief een activiteit met commercieel doel hebben.

Een nieuwe categorie 113 werd dus gecreëerd om sommige werkgevers die ressorteren onder het PC 323 voor het beheer van gebouwen en voor dienstboden en waarvan de hoofdactiviteit van commerciële of industriële aard is, zijnde:

  • de syndici van verenigingen van mede-eigenaars erkend als vastgoedmakelaar door het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars. Het betreft de natuurlijke of rechtspersonen waarvan meer dan 50% van het personeel zich bezighoudt met beheer als zijnde syndicus van verenigingen van mede-eigenaars;
  • de rentmeesters van onroerende goederen erkend als vastgoedmakelaar door het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars. Het betreft de natuurlijke of rechtspersonen waarvan meer dan 50% van het personeel zich bezighoudt met de administratie van het beheer van gebouwen voor rekening van derden;
  • sommige werkgevers waarvan de activiteit het beheer van eigen onroerend vermogen, ander dan in mede-eigendom, van commerciële of industriële aard is. Het betreft voornamelijk immobiliënkantoren die onroerende goederen kopen en die er eigenaar van zijn om ze vervolgens te verkopen of te verhuren.

Deze werkgevers met categorie 113 zijn naast de gewone basisbijdragen volgende bijdragen verschuldigd:

  • basisbijdrage voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen: code 809
  • bijdrage voor het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het beheer van gebouwen van PC 323 (code 820 en 830)

Zij genieten van de Herverdeling der sociale lasten.

De NACEcodes die kunnen toegekend worden aan de werkgevers met categorie 113 zijn:

  • 70321: Beheer van residentiële gebouwen (voor rekening van derden)
  • 70322: Beheer van overig onroerend goed (voor rekening van derden)
  • 70120: Handel in onroerend goed
  • 70201: Verhuur van woningen, exclusief sociale woningen
  • 70203: Verhuur van niet-residentiële gebouwen
  • 70204: Verhuur van terreinen

Aangezien het toepassingsgebied van deze nieuwe categorie vrij ingewikkeld is, is het niet mogelijk om enkel op basis van het PC en/of de NACEcode de betrokken werkgevers te bepalen en de RSZ zal geen automatische categoriewijzigingen uitvoeren.

De categorie 113 zal door de Directie Identificatie toegekend worden op aanvraag:

  • van werkgevers of hun mandataris die bezwaar indienen tegen hun deel uitmaken van de categorie 112
  • van de Directie Controle, voor de werkgevers met categorie 112 en die bezwaar indienen tegen het verlies van het genot van de Herverdeling der Sociale Lasten
  • op basis van advies van de Algemene Directie van Collectieve Arbeidsovereenkomsten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg dat de werkgever 1 van de 3 activiteiten voorzien bij categorie 113 uitvoert.

Deze categorie 113 zal operationeel zijn vanaf de aangiften voor 3/2006 (1 oktober 2006), maar de werkgevers of hun mandatarissen mogen al hun aanvragen indienen bij de dienst Identificatie en een effect met terugwerkende kracht zal mogelijk zijn vanaf 2/2003.

Vanaf 1 juli 2008 werd deze categorie, waarvan de werkgevers ressorteren onder paritair comité nr.323, uitgebreid tot bemiddelaars met het oog op de verkoop, de aankoop, de uitwisseling, de huur of de akte van overdracht van onroerende goederen, onroerende rechten of handelsfondsen erkend als vastgpoedmakelaar BIV (Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars).

Deze categorie betreft enkel de werkgevers wiens activiteit van het commerciële type is.

De betrokken werkgevers worden uitgenodigd de dienst Identificatie hierover te informeren.

Ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juni 2005, afgesloten in het Paritair Comité voor de Begrafenisondernemingen (PC 320), werd een afzonderlijke werkgeversbijdrage vastgesteld voor de werkgevers waarvan de hoofdactiviteit begrafenisonderneming, begraafplaats of crematorium betreft.

De R.S.Z. is, vanaf 1 oktober 2006, belast met de inning van deze bestaanszekerheidsbijdrage voor de begrafenisondernemingen.

De werkgeversbijdrage bedraagt:

  • 0,40% van de brutoloonmassa van het 4de kwartaal 2006 (om de niet geïnde bijdragen van het 1ste, 2de en 3de kwartaal te recupereren);
  • 0,15% (0,10% risicogroepen en 0,05% syndicale premie) vanaf het 1ste kwartaal 2007.

De werkgeverscategorie 320 wordt aan de betrokken werkgevers toegekend vanaf 1 oktober 2006.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 22 december 2006, afgesloten in het Paritair Comité voor de Gesubsidieerde Inrichtingen van het Vrij Onderwijs bepaalt, vanaf 1 april 2007, verschillende bijdragevoeten voor de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds naargelang de zetel van de instelling zich bevindt in het Vlaamse Gewest of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instelling gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap of naargelang de zetel van de instelling zich in het Waals Gewest of Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instelling ingeschreven is op de Franse taalrol.

Om ze te kunnen onderscheiden, werd de categorie 074 gesplitst vanaf het 2de kwartaal 2007.

De volgende gesubsidieerde instellingen van vrij onderwijs zullen er niet meer in opgenomen zijn :

  • waarvan de zetel zich bevindt in het Vlaamse Gewest
  • of waarvan de zetel zich bevindt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap en ingeschreven zijn bij de RSZ op de Nederlandse taalrol.

Het bedrag van de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds (kengetal 820) werd verhoogd tot 0,71% waarvan 0,35% bestemd is voor de werking van het Fonds en de sociale voordelen die het toekent, 0,26% voor de betaling van de complementaire vergoedingen in het kader van het conventioneel brugpensioen en het halftijds brugpensioen en 0,10% ten voordele van de tewerkstelling en opleiding van risicogroepen.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 22 december 2006, afgesloten in het Paritair Comité voor de Gesubsidieerde Inrichtingen van het Vrij Onderwijs bepaalt, vanaf 1 april 2007, verschillende bijdragevoeten voor de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds naargelang de zetel van de instelling zich bevindt in het Vlaamse Gewest of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instelling gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap of naargelang de zetel van de instelling zich in het Waals Gewest of Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instelling ingeschreven is op de Franse taalrol.

Om ze te onderscheiden werd een nieuwe categorie 174 gecreëerd vanaf het 2de kwartaal 2007.

Volgende gesubsidieerde instellingen van vrij onderwijs zullen er in opgenomen zijn:

  • waarvan de zetel zich bevindt in het Waals Gewest
  • waarvan de zetel zich bevindt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die bij de RSZ ingeschreven zijn op de Franse taalrol.

De betrokken werkgevers werden op de hoogte gebracht.

Het bedrag van de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds (kengetal 820) blijft vastgesteld op 0,45% waarvan 0,35% bestemd is voor de werking van het fonds en de sociale voordelen die het toekent en 0,10% ten voordele van de tewerkstelling en opleiding van risicogroepen.

Op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2006 gesloten in de schoot van het Paritair Subcomité voor de betonindustrie werd een aanvullend sectoraal pensioenstelsel (2de pijler) ingevoerd voor de werkgevers en werknemers waarvan de hoofdzakelijke activiteit betrekking heeft op agglomeraten en andere bouwmaterialen op basis van cement of andere vloeibare bindmiddelen.

De bijdragen voor het stelsel van de aanvullende pensioenen met inbegrip van de taksen en de RSZ-bijdrage voor aanvullend pensioen zullen vooralsnog geïnd worden door het Sociaal fonds van de betonindustrie.

De categorie 110 zal toegekend worden aan de betrokken werkgevers vanaf 1 oktober 2006, maar ze zal slechts operationeel zijn met de indiening van de aangiften voor 2/2007.

Op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 2006, gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het Tabaksbedrijf werd een bijzondere werkgeversbijdrage ingevoerd voor de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit de tabaksindustrie betreft.

De RSZ werd, vanaf 1 april 2007, belast met de inning van deze bijdrage voor bestaanszekerheid voor het Sociaal Fonds van de Tabaksindustrie. Vanaf het 2de kwartaal 2007 bedraagt de bijdrage 0,65% waarvan 0,10% bestemd is voor risicogroepen en 0,55% bestemd is voor de syndicale vorming en voorlichting.

De categorie 133 werd gecreëerd en toegekend aan de betrokken werkgevers.

Het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van artikelen 8bis en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 30 april 2007) voorziet dat, vanaf 1 januari 2007, de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de tuinbouw (PC 145) waarvan minstens 3/4 van hun omzet van het voorgaande kalenderjaar werd gerealiseerd in de witloofteelt kunnen recht hebben op gelegenheidswerknemers gedurende 100 dagen per jaar in plaats van de reeds voorziene 65 dagen. (zie punt III.4).

Een nieuwe categorie 594 werd gecreëerd met terugwerkende kracht vanaf 1/2007 voor de betrokken werkgevers. Het bewijs dat 3/4 van de omzet van het vorig kalenderjaar werd gerealiseerd in de witloofteelt wordt enerzijds geleverd door het kanaal van de landbouwtelling en anderzijds door het kanaal van de fiscale aangifte.

In afwachting van het leveren van dit dubbel bewijs moeten de werkgevers uit de witloofsector die gelegenheidswerknemers willen aanwerven, een verklaring op eer die attesteert dat aan de voorwaarden werd voldaan, richten aan de Identificatiedienst van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en in bijlage volgende documenten toevoegen:

  • kopie van de ingevulde vragenlijst in het kader van de landbouwtelling van het vorige jaar;
  • kopie van het laatst ontvangen aanslagbiljet.

Zij zullen ook een kopie van deze verklaring op eer met de stavingstukken zenden aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de tuinbouw.

De nieuwe categorie 594 zal hen dan worden toegekend.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 21 december 2006, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor de Sport (PC 223), voert een werkgeversbijdrage in specifiek voor de werkgevers en werknemers die onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor de Sport, m.a.w. de betaalde sportbeoefenaars die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst van betaalde sportbeoefenaars en de beroepsrenners, houders van een vergunning afgeleverd dor de “koninklijke Belgische Wielrijdersbond”.

De RSZ is, vanaf het 3de kwartaal 2007, belast met de inning van deze bijdrage voor bestaanszekerheid bestemd voor het Sociaal Fonds voor de Sport.

  • In het 3de kwartaal 2007 bedraagt de bijdrage 0,50% en is bestemd voor de ontwikkeling van initiatieven voor de risicogroepen (met inbegrip van de inhaalbeweging voor 2006 en het eerste semester 2007).
  • Vanaf het vierde kwartaal 2007 bedraagt de bijdrage 0,10% bestemd voor risicogroepen.

De categorie 070 wordt toegekend aan de betrokken werkgevers.

Vanaf 3/2007 moeten de betaalde sportbeoefenaars, die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst van de betaalde sportbeoefenaars en die vroeger aangegeven werden onder categorie 076 overgeboekt worden naar de categorie 070. Zij blijven genieten van de beperkte onderwerping en de bijzondere modaliteiten voor de berekening van de bijdragen.

Vanaf het 3de kwartaal 2007 moeten de betaalde sportbeoefenaars die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst van betaalde sportbeoefenaars niet meer aangegeven worden onder categorie 076, maar moeten ze overgeboekt worden naar categorie 070 waarvan de definitie werd uitgebreid.

Blijven alleen aangegeven onder deze categorie 076, de sportbeoefenaars die niet vallen onder de wet van 24 februari 1978 maar die betaald worden in hoofde van een arbeidsovereenkomst voor bedienden. Zij blijven genieten van de beperkte onderwerping en van de bijzondere modaliteiten voor de berekening van de bijdragen.
Zij zijn, in voorkomend geval, een bijdrage voor het Sociaal Fonds voor de socio-culturele sector van de Vlaamse Gemeenschap (kengetal 830) of voor het Sociaal Fonds voor de socio-culturele sector van de Franse en Duitstalige Gemeenschap (kengetal 833) verschuldigd.

Onder deze categorie 076 moeten de betaalde sportbeoefenaars aangegeven worden die niet onder de wet van 24 februari 1978 vallen maar die verloond worden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bedienden en genieten van de beperkte onderwerping en de bijzondere modaliteiten voor de berekening van de bijdragen.

In algemene zin zijn ze onderworpen aan de bijdrage voor het Sociaal Fonds voor het sociaal-cultureel werk van de Vlaamse Gemeenschap (WK 830) of aan het Fonds social du secteur socio-culturel des Communautés française et germanophone (WK 833).

Indien evenwel hun werkgever een commerciële rechtsvorm heeft vallen deze sportbeoefenaars onder het paritair comité 218 en is aldus de bijdrage bestemd voor het Sociaal fonds ANPCB verschuldigd. De mogelijkheid om de bijdrage 831 aan te geven is geïntroduceerd in de categorie 076 en moet toegepast worden indien de sportbeoefenaar onder PC 218 valt. De werkgevers die een commerciële rechtsvorm hebben en dergelijke sportbeoefenaars tewerkstellen moeten een aanvraag indienen bij de Identificatiedienst opdat ze de categorie 076 zouden toegekend krijgen.
Omwille van technische redenen zal deze bijdrage 831 pas vanaf 1 juli 2008 kunnen aangegeven worden met terugwerkende kracht vanaf 1/2008.

Voor de aangifte van de gelegenheidswerknemers in de horeca (cfr § III.4) werden vier nieuwe bijkomende categorieën gecreëerd vanaf het 3de kwartaal 2007. Ze zijn afhankelijk van de keuze, gemaakt door de werkgever, wat het type DIMONA betreft die zij denken te gebruiken voor deze gelegenheidswerknemers.

Het betreft de categorieën:

  • 116: Werkgevers die een bijdrage verschuldigd zijn voor het Fonds van het Paritair Comité voor het Hotelbedrijf nr. 302 en die de basisbijdrage niet verschuldigd zijn voor het "Fonds voor Sluiting van Ondernemingen": voor de gelegenheidswerknemers voor wie zij een "Dimona Full" moeten doen;
  • 117: Werkgevers die een bijdrage verschuldigd zijn voor het Fonds van het Paritair Comité voor het Hotelbedrijf nr. 302 en die de basisbijdrage verschuldigd zijn voor het “Fonds voor Sluiting van Ondernemingen”: voor de gelegenheidswerknemers voor wie zij een "Dimona Full" moeten doen;
  • 216: Werkgevers die een bijdrage verschuldigd zijn voor het Fonds van het Paritair Comité voor het Hotelbedrijf nr. 302 en die de basisbijdrage niet verschuldigd zijn voor het "Fonds voor Sluiting van Ondernemingen"; voor de gelegenheidswerknemers voor wie zij een "Dimona Light" moeten doen;
  • 217: Werkgevers die een bijdrage verschuldigd zijn voor het Fonds van het Paritair Comité voor het Hotelbedrijf nr. 302 en die de basisbijdrage verschuldigd zijn voor het “Fonds voor Sluiting van Ondernemingen”: voor de gelegenheidswerknemers voor wie zij een "Dimona Light" moeten doen.

De betrokken werkgevers werd systematisch één van de vier bijkomende categorieën toegekend die uitsluitend gereserveerd wordt voor de aangifte van de eventuele gelegenheidswerknemers, de gewone werknemers blijven worden aangegeven onder de gewone categorie 016 of 017. Een bijkomende categorie wordt toegekend zelfs als de werkgever geen gelegenheidswerknemers denkt aan te werven.

Met terugwerkende kracht werd vanaf 1/2008 een nieuwe categorie 532 gecreëerd voor de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting (PC 339).

Dit betreft maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten die één of meer van de volgende activiteiten uitoefenen:

  1. het kopen, laten slopen, laten (ver)bouwen, beheren, verkopen, huren of verhuren van gebouwen in het kader van sociale huisvesting
  2. het kopen van gronden bestemd om ingericht of wederverkocht te worden met het oog op de oprichting van de in punt 1) bedoelde gebouwen
  3. het uitvoeren van werken van algemeen onderhoud aan gebouwen verworven in het kader van het maatschappelijk doel.

De betrokken werkgevers die voorheen waren opgenomen onder categorie 432 werden op de hoogte gebracht van de categoriewijziging.

Met terugwerkende kracht werd vanaf 1/2008 een nieuwe categorie 835 gecreëerd voor de werkgevers die afhangen van het nieuwe paritaire comité voor vrije beroepen (PC 336).

Deze categorie is voorbehouden aan de "nieuwe" vrije beroepen in de zin van de wetgeving met betrekking tot het Fonds Sluiting van Ondernemingen en betreft enkel de werkgevers:

  • die elke zelfstandige beroepsactiviteit uitoefenen van levering van diensten of goederen die geen handelsonderneming of ambachtsonderneming uitmaakt, met uitsluiting van activiteiten van landbouw of veeteelt
  • die als dienstverlener onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende het voeren van de beroepstitel
  • en die niet vallen onder een andere categorie voor vrije beroepen nl. 035, 135, 235 of 335.

Deze werkgevers zijn niet betrokken bij de herverdeling sociale lasten.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van categorie 022 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité nr. 332 voor de “Franstalige en Duitstalige welzijns- en gezondheidssector” (subsector 332.00.10).
Ze betreft de Franstalige en Duitstalige werkgevers gevestigd in het Waalse en Brusselse Gewest en waarvan de activiteit hoofdzakelijk de kinderopvang tot 12 jaar is, te weten:

  • kinderopvang
  • buitenschoolse opvang
  • kinderkribben
  • Thuisopvang van zieke kinderen
  • gemeentelijke kinderopvanghuizen
  • maisons d’enfants
  • gelegenheidsopvang
  • gelegenheidsopvang met flexibel tijdschema
  • noodopvang
  • halte-garderie
  • farandoline
  • halte-accueil
  • peutertuinen
  • diensten voor de erkende onthaalouders

Zij zijn een bijdrage verschuldigd voor het “sociaal fonds voor de sector kinderopvang”.
Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Zij vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Werkgevers met een andere categorie dan 022 en die desondanks toch moeten opgenomen worden onder deze categorie worden door de dienst Identificatie op de hoogte gebracht van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in de DMFA. De RSZ voert de overboeking uit van DMFA die al werden geboekt sinds het 1ste kwartaal 2008.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 025 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité 330 voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten (PC. 330.01.10).

Ze betreft de privé-ziekenhuizen onderworpen aan de wet van 07/08/1987 en de huizen voor psychiatrische zorgen.

Zij zijn een bijdrage verschuldigd voor het “sociaal fonds voor de privé-ziekenhuizen”. Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Het merendeel van de betrokken werkgevers werd al ondergebracht onder categorie 025, maar indien nodig, zal de dienst Identificatie overgaan tot een categoriewijziging.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 122 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité nr. 331 voor de “Vlaamse welzijns- en gezondheidssector” (subsector 331.00.20).
Het betreft Nederlandstalige werkgevers, gevestigd in het Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waarvan de hoofdactiviteit betreft:

  • centrum voor geboorteregeling,
  • centrum voor teleonthaal,
  • sociale vrijwilligersorganisatie,
  • dienst voor de strijd tegen toxicomanie,
  • centrum voor huwelijkscontacten,
  • centrum voor prenatale raadpleging,
  • consultatiebureau voor het jonge kind,
  • vertrouwenscentrum kindermishandeling,
  • adoptiedienst,
  • centrum voor ontwikkelingsstoornissen,
  • consultatiecentrum voor gehandicaptenzorg,
  • samenwerkingsinitiatief inzake thuisverzorging,
  • centrum voor geestelijke gezondheidszorg

Zij zijn de bijdrage verschuldigd voor het “Sociaal Fonds voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector”. Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Zij vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Werkgevers met een andere categorie dan 122 en die desondanks toch moeten opgenomen worden onder deze categorie of werkgevers die niet meer onder categorie 122 ressorteren worden door de dienst Identificatie op de hoogte gebracht van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in de DMFA. De RSZ voert de overboeking uit van DMFA die werden geboekt vanaf het 1ste kwartaal 2008.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 222 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité nr. 332 voor “le Secteur francophone et germanophone de l’aide sociale et des soins de santé” (subsector 332.00.20). Het betreft de Franstalige en Duitstalige werkgevers van het Waalse en Brusselse Gewest wiens hoofdactiviteit bestaat uit:

  • l'aide aux justiciables et détenus,
  • centre d'action sociale globale (agréés Cocof),
  • centre local de la promotion de la santé (agréé RW),
  • centre de coordination de soins et services à domicile,
  • service d'entraide, service de prévention et d'éducation à la santé,
  • centre de planning familial,
  • centre de santé et service de promotion de la santé à l'école,
  • service communautaire de promotion de la santé,
  • centre de santé mentale,
  • équipe SOS enfants,
  • service social,
  • centre de télé- accueil,
  • service de lutte contre la toxicomanie et de prévention des assuétudes,
  • aide aux victimes (non reconnu),
  • espace-rencontre,
  • télévigilance

Zij zijn een bijdrage verschuldigd aan het "Fonds social pour le secteur de l'aide sociale et des soins de santé". Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Zij vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Werkgevers met een andere categorie dan 222 en die desondanks toch moeten opgenomen worden onder deze categorie of werkgevers die niet meer onder categorie 222 ressorteren worden door de dienst Identificatie op de hoogte gebracht van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in de DMFA. De RSZ voert de overboeking uit van DMFA die werden geboekt vanaf het 1ste kwartaal 2008.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 311 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité nr.330 voor de gezondheidsinrichtingen en diensten (subsector 330.01.20).
Het betreft werkgevers wiens hoofdactiviteit is:

  • rusthuis,
  • rust- en verzorgingstehuis,
  • serviceflats,
  • dagverzorgingscentrum,
  • dagcentrum voor bejaarden

en van een niet-commerciële aard (VZW, BV…)

Zij zijn een bijdrage verschuldigd voor het "Sociaal Fonds voor de privé-rusthuizen en de rust-en verzorgingstehuizen". Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Het merendeel van de betrokken werkgevers werd al ondergebracht onder categorie 311, maar indien nodig, zal de dienst Identificatie overgaan tot een categoriewijziging.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 322 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité 331 voor de “Vlaamse welzijns- en gezondheidssector” (subsector 331.00.10).
Het betreft Nederlandstalige werkgevers gevestigd in het Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met als hoofdactiviteit:

  • kinderopvang
  • de kinderkribben,
  • peutertuinen,
  • diensten voor opvanggezinnen,
  • diensten voor thuisopvang van zieke kinderen,
  • buitenschoolse kinderopvang

Zij zijn een bijdrage verschuldigd voor het "Sociaal Fonds voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector". Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Zij vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Werkgevers met een andere categorie dan 322 en die desondanks toch moeten opgenomen worden onder deze categorie worden door de dienst Identificatie op de hoogte gebracht van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in de DMFA. De RSZ voert de overboeking uit van DMFA die werden geboekt vanaf het 1ste kwartaal 2008.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 330 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité 330 voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten (subsector 330.01.20).

Het betreft werkgevers met als hoofdactiviteit:

  • rusthuis,
  • rust- en verzorgingstehuis,
  • serviceflats
  • dagverzorgingscentrum,
  • dagcentrum voor bejaarden en van commerciële aard.

Ze zijn een bijdrage verschuldigd voor het "Sociaal Fonds voor de privé-rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen". Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Het merendeel van de betrokken werkgevers werd al ondergebracht onder categorie 330, maar indien nodig, zal de dienst Identificatie overgaan tot een categoriewijziging.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 422 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de werkgevers die ressorteren onder paritair comité 330 voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten (subsector 330.02).

Het betreft de bicommunautaire gezondheidsinrichtingen en -diensten, erkend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Ze zijn een bijdrage verschuldigd voor het "Sociaal Fonds voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten". Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

Het merendeel van de betrokken werkgevers waren al ingeschreven onder categorie 422 maar de werkgevers die niet meer ressorteren onder de categorie 422 worden door de dienst Identificatie op de hoogte gebracht van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in de DMFA. De RSZ voert de overboeking uit van DMFA die werden geboekt vanaf het 1ste kwartaal 2008.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 511 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de Nederlandstalige werkgevers die ressorteren onder paritair comité 330 voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten (subsector 330.01.41).
Het betreft autonome revalidatiecentra gevestigd in het Vlaamse Gewest of Nederlandstalige revalidatiecentra gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Ze zijn geen bijdragen verschuldigd voor risicogroepen (852), voor de begeleiding van werklozen (854) en voor tijdelijke werkloosheid en oudere werknemers (859).

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

De betrokken werkgevers werden al opgenomen onder categorie 511.

Met terugwerkende kracht vanaf 1/2008 werd een nieuwe categorie 522 gecreëerd voor de werkgevers die ressorteren onder paritair comité voor de gezondheidsinstellingen en -diensten (subsector 330.01, kamer 5: residuair van het federaal akkoord). Het betreft de werkgevers wiens hoofdactiviteit bestaat uit:

  • initiatief voor beschut wonen (Nederlandstalige subsector 330.01.51 en Franstalige subsector 330.01.52),
  • wijkgezondheidscentrum (Nederlandstalige subsector 330.01.53 en Franstalige subsector 330.01.54)
  • dienst voor het bloed van het Rode Kruis van België (subsector 330.01.55).

Ze zijn een bijdrage verschuldigd aan het "Sociaal Fonds voor de gezondheidsinstellingen en -diensten". Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

De betrokken werkgevers die voor het merendeel voorheen opgenomen waren onder categorie 122, 222 of 422 worden door de dienst Identificatie verwittigd van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in DMFA. De RSZ voert de overboekingen uit voor DMFA die geboekt werden sinds het 1ste kwartaal 2008.

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 711 gewijzigd en bevat vanaf deze datum de Franstalige en Duitstalige werkgevers die ressorteren onder paritair comité 330 voor de gezondheidsinstellingen en -diensten (subsector 330.01.42).
Het betreft de autonome revalidatiecentra gevestigd in het Waalse Gewest of autonome Franstalige revalidatiecentra gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Ze zijn geen bijdragen verschuldigd voor risicogroepen (852), voor de begeleiding van werklozen (854) en voor tijdelijke werkloosheid en oudere werknemers (859).

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

De betrokken werkgevers werden al opgenomen onder categorie 711.

Met terugwerkende kracht vanaf 1/2008 werd een nieuwe categorie 722 gecreëerd voor de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor de gezondheidsinstellingen en -diensten (subsector 330.04, kamer 7). Het betreft de werkgevers met hoofdactiviteit:

  • eerstehulpdienst,
  • onafhankelijk ziekenvervoer,
  • medisch-pediatrisch centrum,
  • overlegplatform van psychiatrische instellingen en diensten,
  • polykliniek,
  • palliatieve thuiszorg,
  • externe dienst voor preventie en bescherming op het werk,
  • laboratorium,
  • medische controledienst,
  • andere paramedische praktijk

Zij zijn een bijdrage verschuldigd voor het "Sociaal Fonds voor de gezondheidsinstellingen en -diensten". Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

De betrokken werkgevers die voor het merendeel voorheen opgenomen waren onder categorie 030, 122 of 222 worden door de dienst Identificatie verwittigd van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in DMFA. De RSZ voert de overboekingen uit voor DMFA die geboekt werden sinds het 1ste kwartaal 2008.

Met terugwerkende kracht vanaf 1/2008 werd een nieuwe categorie 735 gecreëerd voor de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor de gezondheidsinstellingen en -diensten (subsector 330.04, kamer 7). Het betreft de werkgevers, vrije beroepen met hoofdactiviteit:

  • kabinet van huisarts en/of specialist,
  • kinesitherapeut,
  • tandarts.

Ze zijn een bijdrage verschuldigd voor het "Sociaal Fonds voor de gezondheidsinstellingen en -diensten" en nemen deel aan de berekening van de herverdeling sociale lasten. Deze bijdrage bedraagt 0,10% per kwartaal in 2008.

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

De betrokken werkgevers die voorheen opgenomen waren onder categorie 035 worden door de dienst Identificatie verwittigd van de categoriewijziging en moeten vanaf dat moment de nieuwe categorie gebruiken in DMFA. De RSZ voert de overboekingen uit voor DMFA die geboekt werden sinds het 1ste kwartaal 2008.

Vanaf 1 oktober 2008 werd de categorie 811 geschrapt omdat voor de beroepsopleidingscentra die ingeschreven waren en vallen onder het paritair comité van de socio-culturele sector er geen reden meer is om een onderscheid te maken tussen de gehandicapte werknemers en de gewone werknemers, die dezelfde bijdragen verschuldigd zijn.

De betrokken werkgevers worden verzocht al hun werknemers met inbegrip van de gehandicapte werknemers aan te geven onder de categorie 362 met de gewone werknemerskengetallen (015 en 495).

Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 2008, werd de definitie van de categorie 911 gewijzigd en bevat vanaf deze datum werkgevers die ressorteren onder paritair comité 330 voor de gezondheidsinstellingen en -diensten (subsector 330.01.30).
Het betreft de werkgevers wiens hoofdactiviteit bestaat uit thuisverpleging (zonder palliatieve thuiszorg of samenwerkingsinitiatief inzake thuisverzorging).

Ze vallen binnen het toepassingsgebied van de sociale maribel.

De betrokken werkgevers werden al opgenomen onder categorie 911.

Op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 januari 2009, afgesloten in het Paritair Comité van het Vermakelijkheidsbedrijf (PC304) werd een bijzondere werkgeversbijdrage ingevoerd voor de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité van het Vermakelijkheidsbedrijf en waarvan de maatschappelijke zetel zich bevindt in het Waalse Gewest of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en die bij de RSZ ingeschreven zijn in de Franse taalrol.

De RSZ is vanaf 1 juli 2009 belast met de inning van deze bijdrage bestemd voor het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de sector van de podiumkunsten van de Franse Gemeenschap Wallonië – Brussel, voor de financiering van initiatieven ten voordele van risicogroepen.

In het 3de en 4de kwartaal 2009 bedraagt de bijdrage 0,20% en wordt teruggebracht op 0,10% vanaf het 1ste kwartaal 2010.

De werkgeverscategorie 662 werd vanaf 1 juli 2009 toegekend aan de betrokken werkgevers.

De categorie 005 gereserveerd voor de werkgevers die enkel studenten tewerkstellen die niet onderworpen zijn, maar alleen de solidariteitsbijdrage verschuldigd zijn, wordt geschrapt op 31/12/2009.
Vanaf 01/01/2010 zullen deze studenten aangegeven worden onder een gewone categorie die overeenstemt met de hoofdactiviteit van de onderneming, maar onder de bijzondere werknemerskengetallen die hiervoor voorzien zijn: 840-841.

Sedert 01/07/2009 heeft de RSZ de categorie 005 niet meer toegekend aan de nieuwe werkgevers die studenten tewerkstellen. De ESS werden eind augustus uitgenodigd om aanvragen van schrapping over te maken aan de RSZ voor de werkgevers die sinds lang geen studenten meer tewerkstellen.
In oktober 2009 worden de nog actieve werkgevers met categorie 005 verzocht aan de Directie Identificatie van de RSZ een precieze omschrijving van hun huidige hoofdactiviteit mee te delen.
In november en december 2009, zal de Directie Identificatie aan deze werkgevers een gewone categorie toekennen vanaf 1/2010. De werkgevers en/of hun mandataris zullen per brief op de hoogte gebracht worden van de categoriewijziging. Het signaal DMFA 1/2010 zal hen deze categoriewijziging nogmaals bevestigen.

Op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 2009 gesloten in de schoot van het paritair subcomite voor de Filmproductie (PC 303.01) werd een bijzondere werkgeversbijdrage ingevoerd ten laste van de ondernemingen die ressorteren onder dit paritair subcomité.

De RSZ is vanaf 1 januari 2010 belast met de inning van deze bijdrage bestemd voor het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de sector van de filmproductie ter financiering van initiatieven ten voordele van risicogroepen.

Voor de vier kwartalen van 2010 werd de bijdrage vastgesteld op 0,20% en ze zal teruggebracht worden tot 0,10 % van het 1ste kwartaal 2011.

Werkgeverscategorie 303 werd hiervoor gecreëerd en zal aan de betrokken werkgevers toegekend worden vanaf 1 januari 2010.

In afwachting dat het toepassingsgebied van het paritair comité en het paritair subcomité eventueel wordt herzien, werd de categorie 303 enkel toegekend aan de werkgevers waarvan de activiteit de productie van langspeelfilms.

Ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2009, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de socio-culturele sector van de Franstalige en Duitstalige Gemeenschap en het Waalse Gewest (PC 329.02), werd een afzonderlijke werkgeversbijdrage vastgesteld voor de werkgevers die ressorteren onder dit Paritair Subcomité.

De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is vanaf 1 april 2010 belast met de inning van deze bestaanszekerheidsbijdrage ten bate van het “Fonds social du secteur socio-culturel des Communautés française et germanophone”.

Voor het 2e kwartaal 2010 wordt een bijdrage van 0,40 % geïnd op de brutolonen van de werknemers ten gunste van de risicogroepen.
Voor het 3e en 4e kwartaal 2010 wordt een bijdrage van 0,20 % geïnd op de brutolonen van de werknemers ten gunste van de risicogroepen.
Deze bijdrage komt bovenop de kwartaalbijdrage van 0,10 %, die reeds geïnd wordt in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 maart 2009 ter bevordering van de vorming en tewerkstelling van risicogroepen, gesloten in het Paritair Comité voor de socio-culturele sector.

De betrokken werkgevers hebben in het werkgeversreportorium categorie 362. Deze categorie omvat evenwel ook de werkgevers die ressorteren onder PC 329.03 en bij de RSZ ingeschreven zijn op de Franse taalrol. De collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2009 is niet van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder PC 329.03.

De werkgeverscategorie 762 wordt toegekend vanaf 1-4-2010 aan de werkgevers die ressorteren onder PC 329.03 en bij de RSZ ingeschreven zijn op de Franse taalrol, en op wie dus de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2009 niet van toepassing is.

Vanaf 2/2010 is een hogere bijdrage verschuldigd voor de tweede pensioenpijler voor de bakkerijen en patisserieën die vallen onder PC 118, met uitzondering van de “grote” bakkerijen en patisserieën.

Om ze te kunnen onderscheiden wordt aan deze “grote” werkgevers de categorie 258, waarvan de definitie werd herzien, toegewezen. De werkgevers op wie de verhoogde bijdrage van toepassing is behouden de categorie 058.

De dienst Identificatie heeft transferten uitgevoerd op basis van een lijst die overgemaakt werd door het Fonds voor Bestaanszekerheid.

Vanaf het 2de kwartaal 2000 dient er voor de hoofdarbeiders, gesubsidieerde contractuelen en leerlingen van categorie 076, met uitzondering van de betaalde sportbeoefenaars die vallen onder de wet van 24/02/1978, een bijdrage voor bestaanszekerheid geïnd te worden voor ofwel het « Fonds social du secteur socio-culturel des Communautés française et germanophone » of het « Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap ».

Deze bijdrage zal moeten aangegeven worden :

  • onder werknemerskengetal 830 wanneer deze bestemd is voor het « Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap ». Ze bedraagt tijdens het 2de kwartaal 2000 0,20% van de brutobezoldigingen van de betrokken werknemers.
  • onder werknemerskengetal 833 wanneer deze bestemd is voor het « Fonds social du secteur socio-culturel des Communautés française et germanophone ». Ze bedraagt tijdens het 2de kwartaal 2000 0,40% van de brutobezoldigingen van de betrokken werknemers.

Vanaf het 2de kwartaal 2000 dient er voor de hoofdarbeiders, gesubsidieerde contractuelen en leerlingen van categorie 076, met uitzondering van de betaalde sportbeoefenaars die vallen onder de wet van 24/02/1978, een bijdrage voor bestaanszekerheid geïnd te worden voor ofwel het « Fonds social du secteur socio-culturel des Communautés française et germanophone » of het « Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap ».

Deze bijdrage zal moeten aangegeven worden :

  • onder werknemerskengetal 830 wanneer deze bestemd is voor het « Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap ». Ze bedraagt tijdens het 2de kwartaal 2000 0,20% van de brutobezoldigingen van de betrokken werknemers.
  • onder werknemerskengetal 833 wanneer deze bestemd is voor het « Fonds social du secteur socio-culturel des Communautés française et germanophone ». Ze bedraagt tijdens het 2de kwartaal 2000 0,40% van de brutobezoldigingen van de betrokken werknemers.

Om de RSZ toe te laten de verminderingen aangevraagd in het kader van de startbaanovereenkomsten te kunnen controleren, dient de lettercode « NT » aangebracht te worden in de kolom 13a van de personeelsstaat voor elke werknemer, tewerkgesteld op de laatste dag van het kwartaal met een vervangingsovereenkomst overeenkomstig artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Er dient niets vermeld te worden in kolom 13b.

Deze vermelding is verplicht, ook voor de kwartalen waarvoor geen vermindering SBO wordt aangevraagd.

Om de RSZ toe te laten de verminderingen aangevraagd in het kader van de startbaanovereenkomsten te kunnen controleren, dient de lettercode « NT » aangebracht te worden in de kolom 13a van de personeelsstaat voor elke werknemer, tewerkgesteld op de laatste dag van het kwartaal met een vervangingsovereenkomst overeenkomstig artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Er dient niets vermeld te worden in kolom 13b.

Deze vermelding is verplicht, ook voor de kwartalen waarvoor geen vermindering SBO wordt aangevraagd.

Ten gevolge van wijzigingen die aangebracht zijn aan de wetgeving betreffende de startbaanovereenkomsten (cf. Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten voor het 4de kwartaal 2000) mag de notie :

« NT » : vervangingsovereenkomst overeenkomstig artikel 11 ter van de wet van 3 juli 1978 niet meer voorkomen op de aangiftes vanaf het 1ste kwartaal 2001.

Zo ook moet de lettercode « DN » toelaten de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal tewerkgesteld zijn als vervangers van personen in loopbaanonderbreking te kunnen identificeren. Deze moet vermeld worden in kolom 13a van de personeelsstaat, kolom 13b moet niet ingevuld worden.

Zo ook moet de lettercode « DN » toelaten de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal tewerkgesteld zijn als vervangers van personen in loopbaanonderbreking te kunnen identificeren. Deze moet vermeld worden in kolom 13a van de personeelsstaat, kolom 13b moet niet ingevuld worden.

Ten gevolge van wijzigingen die aangebracht zijn aan de wetgeving betreffende de startbaanovereenkomsten (cf. Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten voor het 4de kwartaal 2000) mag de notie :

« DN » : vervanger van een persoon in loopbaanonderbreking niet meer voorkomen op de aangiftes vanaf het 1ste kwartaal 2001.

Zoals reeds hoger vermeld, moeten alle werknemers die tewerkgesteld zijn in het kader van een startbaanovereenkomst en voor wie de vermindering voor laaggeschoolde jongeren niet wordt aangevraagd op de personeelsstaat aangeduid worden met de vermelding « K » in kolom 13a. De eerste lijn van kolom 13b moet niet ingevuld worden, maar de begindatum van de startbaanovereenkomst moet vermeld worden op de tweede lijn.

Zoals reeds hoger vermeld, moeten alle werknemers die tewerkgesteld zijn in het kader van een startbaanovereenkomst en voor wie de vermindering voor laaggeschoolde jongeren niet wordt aangevraagd op de personeelsstaat aangeduid worden met de vermelding « K » in kolom 13a. De eerste lijn van kolom 13b moet niet ingevuld worden, maar de begindatum van de startbaanovereenkomst moet vermeld worden op de tweede lijn.

Het interprofessioneel akkoord 2001-2002 voorziet een nieuw stelsel van bijkomende vakantie voor jongeren van minder dan 25 jaar gedurende het eerste jaar dat volgt op het einde van hun studies.

Voortaan zal de R.V.A. de ontbrekende vakantiedagen ten laste nemen en zal voor deze een bijkomend vakantiegeld toekennen volgens de procedure die wordt toegepast voor de werkloosheidsuitkeringen, voor zo ver de jongere minstens één maand als werknemer heeft gewerkt tijdens het vakantiedienstjaar.

De jonge werknemers hebben recht op deze bijkomende vakantiedagen, maar zijn niet verplicht ze op te nemen.

Een nieuwe code « aard van gelijkgestelde dagen » 26 werd gecreëerd om vanaf het 1ste kwartaal 2001 het aantal bijkomende vakantiedagen door de R.V.A. in de loop van het kwartaal aan de jongere betaald te kunnen aangeven.

De wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Belgisch staatsblad van 15 september 2001) voorziet dat, in geval van tekort aan jongeren, uitkeringsgerechtigde volledig werklozen van minstens 45 jaar die op de vooravond van hun aanwerving gedurende minstens één jaar werkloosheidsuitkeringen genieten gedurende één jaar, in verhouding tot hun arbeidstijd, in aanmerking genomen worden voor de naleving van de verplichting een zeker percentage jongeren in dienst te nemen in het kader van een startbaanovereenkomst.

Opdat deze werklozen in aanmerking kunnen genomen worden, moet de arbeids-overeenkomst schriftelijk zijn opgemaakt en moet binnen de dertig dagen een kopie bezorgd worden aan de Directeur-generaal van de Administratie van de Werkgelegenheid van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Deze maatregel treedt in werking op 15 september 2001.

Wanneer de voorwaarden vervuld zijn, dienen deze werklozen op de RSZ-aangifte vermeld te worden met de code « QS » gedurende het eerste jaar van hun aanwerving.

Hoofdstuk V van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven voert vanaf 1 juli 2002 het recht in, voor de werknemers aangeworven onder de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst voorzien door de wet van 3 juli 1978, op een vaderschapsverlof of adoptieverlof.

Dit verlof is vastgesteld op 10 dagen binnen de dertig dagen vanaf de dag van de bevalling of de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister als lid uitmakend van het gezin.

  • Gedurende de eerste 3 dagen van afwezigheid, geniet de werknemer het behoud van zijn loon:
    → Deze 3 dagen moeten aangegeven worden als bezoldigde dagen.
  • Gedurende de 7 volgende dagen, geniet de werknemer een uitkering die hem wordt uitbetaald in het kader van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
    → Deze 7 dagen moeten aangegeven worden als gelijkgestelde dagen met de code 52.

Met zijn omzendbrief nr.528 van 24 juli 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 juli 2002) kondigt de Minister van Ambtenarenzaken zijn intentie aan het genot van deze twee maatregelen aan de werknemers van de openbare sector toe te staan vanaf 1 juli 2002.

  • Voor de statutaire werknemers of stagiairs zullen de 10 dagen bezoldigd zijn en zo aangegeven.
  • Voor het contractueel personeel is dezelfde procedure van toepassing zoals in de privé-sector (zie hierboven).

De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 van 27 november 2001 gesloten in de Nationale Arbeidsraad en bindend verklaard door het koninklijk besluit van 21 januari 2002 (Belgisch Staatsblad van 12 februari 2002) voert het recht in op borstvoedingspauzes vanaf 1 juli 2002 volgens de volgende principes:

  • Een borstvoedingspauze is een half uur.
  • De werkneemster heeft recht op een pauze indien haar prestaties in de loop van de arbeidsdag meer dan 4 uren bedragen.
  • De werkneemster heeft recht op twee pauzes indien haar prestaties in de loop van een arbeidsdag minstens 7uur30 bedragen.
  • De totale periode tijdens dewelke de werkneemster haar borstvoedingspauzes kan nemen is binnen de 7 maanden vanaf de geboortedatum van het kind (eventueel verlengd met 2 maanden).

Deze schorsing wordt niet door de werkgever bezoldigd maar de werkneemster ontvangt een vergoeding ten laste van de sector ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Op de personeelsstaten ingediend bij de RSZ, moet de vermelding "borstvoedingspauze" vermeld worden op de tweede lijn (opmerkingen) van de kolom 14 of in de zone 30499, indien de werkneemster van dit recht gebruik gemaakt heeft tijdens het kwartaal.

Een nieuw statuut werd gecreëerd voor de aangifte van werknemers met gelimiteerde prestaties. Het betreft werknemers die met hun werkgever verbonden zijn met een contract van korte duur en voor een tewerkstelling die per dag niet de gebruikelijke dagelijkse duur bereikt. Dit zijn bijvoorbeeld extras in de sector horeca, monitors in de socio-culturele sector, enz. die slechts voor enkele uren worden aangeworven.

De code “LP” moet gebruikt worden in de zone statuut (00053) om hen te identificeren.

De aangifte van de prestaties van deze werknemers moet altijd worden uitgedrukt in dagen en uren zelfs als het gaat om voltijdse werknemers. In dit geval moet het gemiddeld aantal uren per week van de werknemer gelijk zijn aan het gemiddeld aantal uren per week van de refertepersoon.

In de zone “verantwoording van de dagen” voor de aanduiding van een werknemer die tewerkgesteld wordt in het kwartaal volgens een bijzondere arbeidscyclus (functioneel blok 90015, zone 00625), werd een code 8 toegevoegd.
Deze moet gebruikt worden om “een gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld bezoldigde werknemer die voor een gedeelte van zijn prestaties moet worden aangegeven zonder loon”, aan te duiden.

Dit kan voorkomen indien in de loop van een kwartaal de werknemer met forfaitaire lonen een vaste vergoeding (verbrekingsvergoeding…) heeft ontvangen, hoger dan het forfaitaire loon. In dit geval, worden de bijdragen enkel berekend op de vaste vergoeding en worden gewone prestaties aangegeven met code 1 op een tewerkstellingslijn zonder bezoldigingen.

Het koninklijk besluit van 9 maart 2003 tot oprichting van sommige paritaire comités en tot vaststelling van de benaming en de bevoegdheid ervan (Belgisch Staatsblad van 8 april 2003) heeft de volgende 3 nieuwe paritaire comités opgericht:

  • 330: paritair comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten
  • 331: Paritair comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector
  • 332: Paritair comité voor de Franstalige, Duitstalige en bicommunautaire welzijns- en gezondheidssector

Deze paritaire comités zullen pas operationeel worden nadat de publicatie van het koninklijk besluit houdende de benoeming van de voorzitter, de ondervoorzitter en de leden, maar het advies door de Dienst voor Collectieve Arbeidsbetrekkingen vermeldt ze al.

Voor de werkgevers die in het verleden zouden ressorteren onder paritair comité 305, vermeldt het advies dat de verplichtingen verbonden aan PC 305 van toepassing blijven tot de oprichting van de nieuwe comités.

Zolang de PC 330, 331 en 332 niet opgericht zijn, kunnen ze niet gebruikt worden in de DMFA voor de werkgevers aan wie deze paritaire comités werden toegekend. Men moet in de zone 00046 blijven aanduiden:

  • voor de werkgevers op wie de verplichtingen van PC 305 van toepassing blijven (cfr. advies van de Dienst voor Collectieve Arbeidsbetrekkingen) PC 305.01, PC 305.02 en de onderverdelingen of PC 305.03
  • voor de andere werkgevers, de melding 999

In de gezondheidssector zijn de nieuwe paritaire comités 330, 331 en 332, die de oude paritaire comités 305.01, 305.02 en 305.03 vervangen, operationeel. De vermelding in de DMFA van de oude paritaire comités blijft echter geldig zolang de werkgever nog niet gebonden is aan het paritair comité waarvan hij afhangt.

Het toepassingsgebied van de drie nieuwe paritaire comités is evenwel ruimer dan dat van het paritair comité 305 en de werkgevers die niet afhingen van de paritaire comités 330, 331 of 332 (voornamelijk de geneesheren) moeten hun nieuw paritair comité vermelden in de DMFA en mogen niet langer de waarde 999 gebruiken in de categorieën 000, 011 of 035.

Door de overdracht van het paritair comité 305 naar de paritaire comités 330, 331 of 332 zal het vanaf 1 januari 2008 niet meer toegelaten zijn om in de DMFA of in de ASR de oude onderverdelingen van het paritair comité 305 te vermelden.

Er zijn nieuwe onderverdelingen voorzien in de paritaire comités 330, 331 en 332 vanaf het 1ste kwartaal 2008. Dit moet toelaten een correcte verdeling te doen van het resultaat van de Sociale Maribel naar de diverse betrokken fondsen.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de te gebruiken onderverdelingen met telkens de gedetailleerde beschrijving van de betrokken sector. Indicatief wordt ook de link met de oude onderverdeling van PC 305 gepreciseerd maar deze is niet exclusief aangezien bepaalde werkgevers die momenteel ressorteren onder PC 330, 331 of 332 niet binnen het toepassingsgebied van het PC 305 vielen.

Beschrijving van de activiteit Afkorting Oude PC Oude Kamers Oude notatie PC RSZ Nieuw PC Sub-sector Nieuwe Kamers Taal- rol Nieuwe notatie PC RSZ
PC 330 :
GEZONDHEIDSINRICHTINGEN EN DIENSTEN
Kamer 1 :
Privé-ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen
Prive-Ziekenhuizen PZH 305.01 305.01 330 01 1 330.01.10
Psychiatrische verzorgingshuizen PVH 305.01 305.01 330 01 1 330.01.10
Kamer 2 :
Rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen, service-flats, dagverzorgingscentra voor bejaarden, dagcentra voor bejaarden
Rusthuizen ROB 305.02 01 305.02.01 330 01 2 330.01.20
Rust- en verzorgingstehuizen RVT 305.02 01 305.02.01 330 01 2 330.01.20
Service-flat SF 305.02 01 305.02.01 330 01 2 330.01.20
Dagverzorgingscentra voor bejaarden DVC 305.02 01 305.02.01 330 01 2 330.01.20
Dagcentra voor bejaarden DCB 305.02 01 305.02.01 330 01 2 330.01.20
Kamer 3 :
Thuisverpleging
Thuisverpleging TVP 305.02 02 305.02.02 330 01 3 330.01.30
Kamer 4 :
Revalidatiecentra gelegen in het Vlaamse Gewest en Nederlandstalige revalidatiecentra die gelegen zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Revalidatiecentra gelegen in het Waalse Gewest en Franstalige revalidatiecentra die gelegen zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Autonome Revalidatiecentra Nederlandstalige REVAVL 305.02 03 305.02.03 330 01 4 1 330.01.41
Autonome Revalidatiecentra Franstalige REVAFR 305.02 04 305.02.04 330 01 4 2 330.01.42
Kamer 5 :
Residuair van het federaal akkoord
Initiatieven voor Beschut wonen Nederlandstalige IBW 305.02 06 305.02.06 330 01 5 1 330.01.51
Initiatieven voor Beschut wonen Franstalige IHP 305.02 07 305.02.07 330 01 5 2 330.01.52
Wijkgezondheidscentra Nederlandstalige WGC 305.02 06 305.02.06 330 01 5 1 330.01.53
Wijkgezondheidscentra Franstalige MM 305.02 07 305.02.07 330 01 5 2 330.01.54
Diensten voor bloed van het Rode kruis van Belgïe TRANS 305.02 05 305.02.05 330 01 5 330.01.55
Kamer 6 :
Bicommunautaire gezondheidsinrichtingen en –diensten die door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend en/of gesubsidieerd of die onder hun bevoegheid vallen
Bicommunautaire gezondheidsrichtingen en diensten GID BICO 305.02 05 305.02.05 330 02 330.02
Buiten non-profit sector :
Inrichtingen voor tandprothesen
Ondernemingen uit de bedrijfstak van de tandprothese 305.03 305.03 330 03 330.03
Kamer 7 :
Overige diensten en instellingen, exclusief de inrichtingen voor tandprothesen
Eerste hulpdiensten AMU 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Ondernemingen uit de bedrijfstak van het onafhankelijk ziekenvervoer TMI 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Kabinetten van huisartsen en/of specialisten CMG 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Kabinetten van kinesitherapeuten CbK 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Tandartspraktijken CbD 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Medisch-pediatrische centra CMP 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Andere paramedische praktijken PARA 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Overlegplatforms van psychiatrische instellingen en diensten PFSM 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Polyklinieken POLY 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Palliatieve thuiszorg SCP 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Externe diensten voor preventie en bescherming op het werk SEPPT 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Laboratoria (bijvoorbeeld : klinische biologie, anatomophatologie, …) LABO 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Medische controlediensten COM 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
Restgroep ( niet vallend binnen sociaal federaal akkoord en met uitsluiting van de bicommunautaire diensten en van de inrichtingen voor tandprothesen) 305.02 06
07
305.02.06
305.02.07
330 04 330.04
PC 331 :
PARITAIR COMITÉ VOOR DE VLAAMSE WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSSECTOR
Kamer 1 :
Kinderopvang
Kinderopvang KO 305.02 08 305.02.08 331 00 1 331.00.10
Kinderkribben 305.02 08 305.02.08 331 00 1 331.00.10
Peutertuinen 305.02 08 305.02.08 331 00 1 331.00.10
Diensten voor opvanggezinnen 305.02 08 305.02.08 331 00 1 331.00.10
Diensten voor thuisopvang van zieke kinderen 305.02 08 305.02.08 331 00 1 331.00.10
Buitenschoolse kinderopvang 305.02 08 305.02.08 331 00 1 331.00.10
Kamer 2 :
Welzijns- en Gezondheidsinstellingen en -Diensten
Centra geboorteregeling 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Centra voor tele-onthaal 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Sociale vrijwilligersorganisaties 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Diensten voor de strijd tegen toxicomanie (zonder revalidatieovereenkomst) 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Centra voor huwelijkscontacten 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Centra voor prenatale raadpleging 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Consultatiebureaus voor het jonge kind 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Vertrouwenscentra kindermishandeling 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Diensten voor adoptie 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Centra voor ontwikkelingsstoornissen 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Consultatiecentra voor gehandicaptenzorg 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Samenwerkingsinitiatieven inzake thuisverzorging 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
Centra geestelijke gezondheidszorg CGG 305.02 06 305.02.06 331 00 2 331.00.20
PC 332 :
PARITAIR COMITÉ VOOR DE FRANSTALIGE EN DUITSTALIGE WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSSECTOR
Kamer 1 :
Kinderopvang
Kinderopvang MAE 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Buitenschoolse kinderopvang 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Kinderkribben 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Ouderlijke kinderkribben 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Thuisopvang van zieke kinderen 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Gemeentelijke kinderopvanghuizen 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
« Maisons d'enfants » 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Gelegenheidsopvang 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Regelmatige opvang met flexibel tijdschema 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Noodopvang 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
« Halte-garderie » 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
« Farandoline » 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
« Halte-accueil » 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Peutertuinen 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Diensten voor de erkende onthaalouders 305.02 09 305.02.09 332 00 1 332.00.10
Kamer 2 :
Gezondheidsinstellingen en Diensten
Diensten die hulp verlenen aan justiciabelen ASJ 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Diensten die hulp verlenen aan gevangenen ASD 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Erkende centra voor algemeen welzijnswerk Cocof CASG 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Plaatselijke centra voor gezondheidspromotie CLPS 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Erkende centra voor maatschappelijk werk RW CSS 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Centra voor coördinatie van thuisverzorging en thuisdiensten CCSSD 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Diensten voor onderling hulpbetoon ENTRAIDE Santé 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Diensten voor preventie en gezondheidsopvoeding PES 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Centra voor geboorteregeling PF 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Centra voor gezondheid en de diensten voor de gezondheidspromotie op school PSE 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Gemeenschapsdiensten voor gezondheidspromotie SCPS 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Centra voor geestelijke gezondheidszorg SM 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Ploegen “SOS – Kinderen” SOS 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Sociale diensten SS 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Centra voor tele-onthaal TELE 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Diensten voor de strijd tegen toxicomanie en tot voorkoming van verslavingen TOX 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Diensten voor adoptie OA 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
Hulp aan slachtoffers AV 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
« Espaces-Rencontres » ER 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20
« Télévigilance » TELEVIG 305.02 07 305.02.07 332 00 2 332.00.20

Wij vestigen de aandacht van de sociale secretariaten op het belang om precies en correct de nieuwe subdivisies voorzien in de paritaire comités 330, 331 en 332 (cfr ESS 4/07) te vermelden omdat ze als referentie dienen voor de verdeling van de werkgevers tussen de categorieën van de hergedefinieerde of gecreëerde gezondheidsdiensten in functie van de nieuwe Fondsen voor bestaanszekerheid. De herziening van de categorieën zal gebeuren in de loop van het 3de kwartaal 2008.
De automatische categoriewijziging met terugwerkende kracht tot 1/2008 zal automatisch de transfert van de bijdrage bestemd voor het Fonds voor bestaanszekerheid waaronder de werkgever ressorteert met zich meebrengen.

Het artikel 25 van de wet van 6 februari 2003 betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 27 februari 2003) vernietigt, met ingang van 14/10/2003, de artikels 29 en 30 van de wet van 21 december 1990 houdende het statuut der kandidaat militairen in het actieve kader.

Gehouden dat de kandidaat militairen vanaf dat moment onder de het nieuwe stelsel ressorteren voorzien door de bovengenoemde wet van 6 februari 2003, is de notie van “kandidaat militair” niet langer nodig voor de organismen voor de Sociale zekerheid en de vermelding “KM” in de zone 00053 is niet meer toegelaten vanaf het eerste kwartaal 2004.

De mogelijkheid om prestaties om te zetten naar arbeidsregime 5 werd afgeschaft vanaf de aangiften voor het derde kwartaal 2004.

Zo mag de zone 00016 “conversie naar regime 5” niet meer ingevuld worden met de waarde 1 voor de aangiften vanaf 3/2004 en volgende.
Zij blijft echter wel van toepassing voor de aangiften van de voorgaande kwartalen en hun wijzigingen.

Vanaf het derde kwartaal 2004 moeten de werknemers die voor hun prestaties worden bezoldigd met dienstencheques worden geïdentificeerd. Om dit te doen werd een nieuwe waarde “3 : werknemer betaald via het systeem van dienstencheques” ingevoerd in de zone 00056 “bezoldigingswijze”.

Deze zone 00056 moet verplicht worden ingevuld met de waarde “3” voor alle werknemers die worden betaald met dienstencheques. Deze vermelding is verplicht voor alle werknemers die tewerkgesteld worden in het kader van dienstencheques en die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren (PC 322.01) en die worden aangegeven onder werkgeverscategorie 597 en voor de andere werknemers die tewerkgesteld worden in het kader van dienstencheques die onder een ander paritair comité ressorteren en die worden aangegeven onder dezelfde werkgeverscategorie als de “gewone” werknemers.

Er wordt herinnerd aan de werkgevers en de sociale secretariaten dat voor alle werknemers tewerkgesteld in het systeem van dienstencheques er plaats is voorzien om de zone 00056 « bezoldigingswijze » van de tewerkstellingslijn aan te vullen met code 3 (werknemer betaald dmv dienstencheques) ongeacht het paritair comité waartoe zij behoren.

Dit is eveneens van toepassing op de uitzendkantoren die erkend zijn in het kader van de reglementering van de dienstencheques. Voor deze werkgevers heeft de RSZ een aparte categorie gecreëerd voor de aangifte van de werknemers betaald met dienstencheques (cat 597). De vermelding « werknemer betaald via het systeem van dienstencheques » kan dus enkel gecombineerd worden met deze categorie en niet met de categorieën waaronder de gewone uitzendkrachten worden aangegeven (cat 097 of 497).

Deze gegevens zijn immers onontbeerlijk voor de RVA om het jaarlijkse evaluatierapport op te stellen betreffende het systeem van de dienstencheques voorzien in de wet.

Vanaf het derde kwartaal 2004 werd een bijkomende waarde ingevoerd in de zone 00056:

De “0” voor de werknemers die een vaste bezoldiging krijgen

Deze waarde laat toe expliciet de bezoldigingswijze van de werknemer aan te duiden, maar het gebruik is niet verplicht.

Vanaf het derde kwartaal 2004 werd een bijkomende waarde ingevoerd in de zone 00056:

de « 0 » voor de werknemer die een vaste vergoeding krijgt.

Op vraag van de Kruispuntbank werd deze waarde geschrapt en keert men terug naar de vroegere situatie waar de zone 00056 enkel moest gebruikt worden voor een bijzondere manier van bezoldiging.

Het gebruik van de waarde « 0 » in de DMFA zal echter geen anomalie veroorzaken.

Het koninklijk besluit van 15 mei 2003 tot bepaling van de inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 19 mei 2003) bepaalt 1 januari 2005 als datum vanaf wanneer het gebruik van het uniek ondernemingsnummer in de betrekkingen tussen de ondernemingen en de administratieve en gerechtelijke overheden en ook de betrekkingen onderling, verplicht wordt.

Het uniek ondernemingsnummer is operationeel voor de DMFA ongeacht het kwartaal van de aangifte en de originele aangiften van het vierde kwartaal 2004 zijn hierbij reeds betrokken.

Vanaf 1 januari 2005 heeft de werkgever of zijn sociaal secretariaat de mogelijkheid om zich te identificeren

  • ofwel door verder gebruik van het inschrijvingsnummer bij de RSZ (zone 00011)
  • ofwel door vermelding van het uniek ondernemingsnummer (zone 00014)
  • ofwel door gebruik van het inschrijvingsnummer bij de RSZ en het uniek ondernemingsnummer (zones 00011 et 00014)

Vanaf het eerste kwartaal 2005 mag de code 19 bestemd voor het signaleren van een oudere werknemer volledige uitkeringsgerechtigde werkloze van tenminste 45 jaar waarvan de aanwerving gelijkgesteld wordt met een startbaanovereenkomst, niet meer gebruikt worden en deze werknemers worden niet meer in aanmerking genomen bij de berekening van de verplichting van aanwerving van jongeren.

Vanaf het 2de kwartaal 2005 werd er een nieuw functioneel blok 90313 «Tewerkstelling- Informatie» gecreëerd om er informatie te plaatsen die enkel gebruikt wordt door de RSZ of de RSZPPO. Het blok is verbonden aan één tewerkstelling en geldt alleen voor die tewerkstelling. Deze informatie wordt niet overgemaakt aan andere instellingen.

Vanaf het 2de kwartaal 2005 werd er een nieuwe zone (00795) gecreëerd om die extra’s in de horeca te identificeren die vallen onder het toepassingsgebied van het Koninklijk Besluit van 13 november 1997 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf ressorteren maar niet genieten van de beperkte onderwerping voorzien in het Koninklijk Besluit van 27 mei 2003.

Het gaat om de gelegenheidswerknemers die aangegeven worden als “extra” onder de normale werknemerscategorieën (cat 011, 015, 022, 027, 487 of 495) door de werkgevers die behoren tot de categorieën 016 of 017.

Deze zone wordt hernomen in het nieuwe functionele blok 90313 “Tewerkstelling-Informatie” en is verbonden aan één tewerkstelling.

Het gebruik van deze zone is voor alle betrokken werknemers verplicht vanaf 2/2005

Vanaf het 3de kwartaal 2007 worden alle gelegenheidswerknemers aangegeven door een werkgever in de Horeca opgenomen onder de specifieke categorieën (116, 117, 216 of 217) en zijn daardoor gemakkelijk te herkennen. Anderzijds worden de interimarissen tewerkgesteld als gelegenheidswerknemer bij een werkgever in de Horeca aangegeven als de gewone interimarissen.

Om ze te kunnen onderscheiden moet de vermelding “E” opgenomen worden in de zone 00795 van blok 90313 “tewerkstelling – inlichtingen”.

Deze notie “extra” heeft dus een nieuwe definitie vanaf de aangiften voor 3/2007 en moet enkel nog vermeld

Vanaf de DMFA van het 3de kwartaal 2005, wordt de vermelding van

  • Het gemiddeld aantal uren per week van de werknemer (zone 00048)
  • en het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon (zone 00049)

verplicht voor alle werknemers, inbegrepen zij die voltijds werken en voor wie deze gegevens vroeger niet moesten gemeld worden.

Eén enkele uitzondering is voorzien voor de werknemers die worden aangegeven door derdebetalenden (werkgevers met categorie 033, 099, 199, 299 en 699) die niet onderworpen zijn aan deze verplichting.

Anderzijds blijven de regels voor het aangeven van de uren van de prestaties ongewijzigd en beperkt tot de deeltijdse werknemers en tot bepaalde goed gedefinieerde categorieën van voltijdse werknemers.

Vanaf het 3de kwartaal 2005 zal de vermelding van het uurloon voor de handarbeiders in de bouwsector verplicht zijn voor elk derde kwartaal van een jaar. Deze gegevens zullen door de RSZ worden overgemaakt aan het Fonds voor de Bouwsector.

Men verstaat onder uurloon, het loon, dat voorzien is in de arbeidsovereenkomst, dat verschuldigd is voor 1 uur normale prestaties.
Om dit gegeven in te vullen werd een nieuwe zone 00812 “uurloon” gecreërd in het functioneel blok 90313 “tewerkstelling – inlichtingen” en is verbonden aan een tewerkstelling.

Het gebruik van deze zone is verplicht vanaf de aangiften 3/2005, voor alle handarbeiders in de bouwsector, m.a.w. de arbeiders aangegeven met werknemerskengetal 015 of 024 door de werkgevers met categorie 024, 026, 044, 054, 224, 226, 244 of 254. De leerlingen voor wie een “type leerling” wordt ingevuld zijn hierbij niet betrokken.

Het Fonds van de bouwsector heeft de wens geuit over meer precieze gegevens te beschikken voor wat betreft het uurloon dat elk derde kwartaal voor alle arbeiders van de sector in de DMFA moet vermeld worden. Deze gegevens moeten vanaf nu uitgedrukt worden in duizendsten van euro (3 cijfers na de komma) in plaats van in eurocent.

Een nieuwe zone 00862 werd hiervoor gecreëerd vanaf het derde kwartaal 2007 en de zone 00812 kan met ingang van dit kwartaal niet meer gebruikt worden.

Een nieuwe code werd toegevoegd in de zone 00051 “maatregelen tot reorganisatie van de arbeidsduur”:

7: vermindering van prestaties in de openbare sector overeenkomstig de wet van 10 april 1995 (vrijwillige vierdagenweek, haltijdse vervroegde uitdiensttreding)

Deze nieuwe waarde kan gebruikt worden met terugwerkende kracht vanaf 1/2003.

Vanaf de aangiften van het derde kwartaal 2006 moet het nummer van de lokale vestigingseenheid (zone 00042) elk kwartaal worden aangegeven door de werkgevers die meerdere exploitatiezetels hebben behalve voor wat betreft de aangiften van bruggepensioneerden, ontslagen statutair personeel en de werknemers voor wie een bijzondere bijdrage aanvullende vergoeding verschuldigd is (werknemerskengetallen 876, 877, 879, 883, 885), en voor die van het Fonds Arbeidsongevallen (categorie 027), het Fonds voor Beroepsziekten (categorie 028) en de derde betalenden (werkgeverscategorieën 033, 099, 199, 299 et 699).

De notie vestigingseenheid wordt gedefinieerd in de Instructies aan de werkgevers in § 5.1.1204.

De programmawet van 8 april 2003 (B.S. van 17 april 2003 - 1e editie) voorziet in hoofdstuk XI de uitvoering van een driejaarlijkse enquête bij bepaalde werkgevers met het oog op de samenstelling van een inventaris van vervoersmodi voor het woon-werkverkeer. De eerste enquête is uitgevoerd in 2005; de FOD Mobiliteit en Vervoer organiseert dus ook een enquête in 2008.

Om het bevragen van werkgevers voor informatie die reeds aanwezig is in andere administratieve bronnen te vermijden en om het volume van zijn enquêtes te beperken, heeft de FOD Mobiliteit en Vervoer, net zoals in 2005, de medewerking gevraagd van de RSZ, de RSZPPO, de KSZ en de KBO.

De medewerking van de RSZ vertaalt zich in het ter beschikking stellen van de gegevens van de vestigingseenheden van de werknemer. Ten einde de enquête bij de ondernemingen te kunnen opstarten in juli 2008, zullen de DmfA-gegevens van het eerste kwartaal 2008 worden gebruikt.

We vestigen dan ook uw aandacht op het bijzondere belang van de correcte invulling voor elke werknemer van de vestigingseenheid waar deze is tewerkgesteld, en dit niet uitsluitend in het kader van de gebruikelijke statistische behoeften van de RSZ en de reeds bestaande administratieve toepassingen, maar eveneens in het kader van deze enquête van de FOD Mobiliteit en Vervoer .

De aandacht van de erkende sociale secretariaten wordt gevestigd op de verplichting die bestaat sinds het tweede kwartaal 2006, om in de aangiftes van werkgevers uit de openbare sector, de werknemers waarvan de tewerkstelling wordt gesubsidieerd door middelen komende van de sociale maribel, te identificeren.

Deze melding gebeurt door het gebruik van de code “7” in de zone “sociale maribel” (00794) van het functioneel blok “Tewerkstelling-Inlichtingen” (90313).

De activering van deze zone heeft een invloed op het toekennen van de subsidies in het kader van de sociale maribel in de openbare sector.

Het Koninklijk besluit van 24 januari 2007 tot wijziging van de artikelen 36bis, 78bis, 131ter, 133 en 137 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de seniorvakantie-uitkering legt op 1 januari 2007 de inwerkingtreding vast van de artikelen 54 en 55 van de Wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact (Belgisch staatsblad van 30 december 2005) die een systeem van seniorvakantiedagen invoeren.

Dit systeem laat toe dat werknemers van meer dan 50 jaar die geen recht hebben op wettelijke vakantiedagen omdat ze werkloos waren gedurende het vakantiedienstjaar, vakantiedagen opnemen. De uitkering die deze dagen dekt wordt uitbetaald door de RVA.

Deze dagen worden onder dezelfde prestatiecode aangegeven als de jeugdvakantiedagen, nl. de code 73.

Wij vestigen uw aandacht op het feit dat een nieuwe nomenclatuur van de forfaits werd ingevoerd vanaf het 2de kwartaal 2007 en dat voortaan de combinatie “leeftijd werknemer op de laatste dag van het kwartaal” en het “functienummer” het toepasbare bedrag van het forfait bepaalt (zie tabel in de Instructies aan de werkgevers, punt 7.1.301).

De laaggeschoolde jongeren, tewerkgesteld in de social profitsector in betrekkingen die gesubsidieerd zijn in uitvoering van het generatiepact, moeten als dusdanig geïdentificeerd worden in de DMFA. Het betreft hier geen betrekkingen die gefinancierd worden door de Sociale Maribelfondsen.
Een nieuwe waarde « 8 » werd gecreëerd in het functioneel blok 90313 « Tewerkstelling – Inlichtingen », in de zone 00794 « Maatregelen Non Profit » waarvan de omschrijving werd aangepast.
Deze waarde 8 kan gebruikt worden met terugwerkende kracht vanaf het eerste kwartaal 2007.

In bepaalde gevallen van ontslag wegens beroepsongeschiktheid kan een ambtenaar een verbrekingsvergoeding ontvangen die onderworpen is aan sociale zekerheidsbijdragen.
Om deze verbrekingsvergoedingen aan te geven die toegekend worden aan statutaire ambtenaren werd een nieuwe looncode “9” gecreëerd met retroactief effect vanaf 1 januari 2004.
De dagen die gedekt worden door de verbrekingsvergoeding moeten aangegeven worden volgens dezelfde regels zoals ze gelden voor gewone ontslagen werknemers.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juni 2002 betreffende de arbeidsduur, afgesloten in de schoot van het paritair comité van de binnenscheepvaart, voorziet de toekenning van 12 vrije arbeidsdagen om een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 38 uur per week te bereiken.

Deze dagen worden bezoldigd door een vergoeding ten laste van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart.
Deze bepaling is van toepassing op de arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, uitgezonderd de ondernemingen die zich bezighouden met sleepdienstactiviteiten.

In de DMFA moeten deze 12 dagen aangegeven worden met prestatiecode 12 « vakantie krachtens algemeen verbindend verklaarde CAO».

De wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2007) breidt vanaf 24 januari 2008 het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités uit, tot de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten.

In het 2e kwartaal 2008 zal een specifieke categorie (532) gecreëerd worden voor deze werkgevers, in afwachting daarvan worden de bijzondere bepalingen van toepassing op de werkgevers afhangend van de wet van 1968 (vermindering van de bijdragen voor collectieve arbeidsduurvermindering, brugpensioen, Canada dry-vergoeding, …) voorzien in de categorie 432 en mogen in voorkomend geval toegepast worden door de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting.

Hoofdstuk II van Titel VI van de programmawet van 27 april 2007 (Belgisch staatsblad van 8 mei 2007) voert voor de pleegouders het recht in om afwezig te zijn van het werk voor de vervulling van verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die verbonden zijn aan de plaatsing in hun gezin van één of meerdere personen die hen werden toevertrouwd in het kader van deze plaatsing.
Er wordt, door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, een dagelijkse uitkering toegekend aan werknemers die gebruik maken van dit recht.

Het koninklijk besluit van 27 oktober 2008 betreffende de afwezigheid op het werk in het kader van pleegzorgen (Belgisch staatsblad van 13 november 2008) preciseert de uitvoeringsmodaliteiten vanaf 23 november 2008.

Onder “pleegouder” verstaat men : de persoon die werd aangewezen en genoemd als pleegouder door een beslissing uitgaand van een rechtbank, door een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van l’Aide à la jeunesse of door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand. Elke werknemer aangeworven in uitvoering van een arbeidsovereenkomst kan van dit soort verlof genieten voor elke plaatsing, beslist door één van voormelde diensten. Het gaat zowel om plaatsing van minderjarigen als om plaatsing van personen met een handicap.

De types van verplichtingen, opdrachten en situaties voor dewelke het recht op afwezigheid van het werk is voorzien voor pleegzorgen, betreffen volgende gebeurtenissen die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de plaatsing en waarbij de tussenkomst van de werknemer is vereist en dit voor zover de uitvoering van de arbeidsovereenkomst deze tussenkomst onmogelijk maakt :

  • alle soorten van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
  • contacten van de pleegouder of het pleeggezin met de ouders of voor het pleegkind en de pleeggast belangrijke derden;
  • contacten met de dienst voor pleegzorg

In andere dan de hiervoor vermelde situaties geldt het recht op afwezigheid van het werk met het oog op verstrekken van pleegzorgen slechts voor zover de bevoegde plaatsingsdienst een attest aflevert dat verduidelijkt waarom dergelijk recht noodzakelijk is en voor zover die situaties niet worden gedekt door andere types van verlof.

Vanaf 1 januari 2008 is het aantal dagen afwezigheid voor pleegzorg waarop de werknemer recht heeft beperkt tot maximum 6 dagen per kalenderjaar.
Indien het pleeggezin bestaat uit twee werknemers, die beiden zijn aangesteld als pleegouder, dienen de 6 dagen tussen hen verdeeld te worden.

Formaliteiten:
  1. Kennisgeving aan de werkgever :
    • ten minste 2 weken op voorhand (indien dit niet mogelijk is moet de werknemer de werkgever zo spoedig mogelijk verwittigen);
    • de werknemer moet aan de werkgever het bewijs leveren dat hij pleegouder is aan de hand van een formele beslissing;
    • indien het pleeggezin bestaat uit twee werknemers, die beiden zijn aangesteld als pleegouder, dient elk van hen een verklaring op erewoord te bezorgen aan zijn werkgever waarin wordt aangegeven hoe het aantal dagen afwezigheid van het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen onder hen wordt verdeeld;
    • op verzoek van de werkgever levert de werknemer aan de hand van de gepaste documenten of bij gebreke hieraan, door ieder ander bewijsmiddel, het bewijs van de gebeurtenissen die zijn afwezigheid op het werk rechtvaardigen.
  2. Kennisgeving aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening :

    de werknemer die een uitkering wil genieten dient daartoe een aanvraag in te dienen bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in het ambtsgebied waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft door middel van een aangetekend schrijven. Deze aanvraag dient vergezeld te zijn van het formulier “C61 pleegzorgen “ voorzien door de RVA.

Aangifte in DMFA :

Een nieuwe prestatiecode 75 werd gecreëerd om dit type van afwezigheidsdagen te kunnen aangeven.

Om technische redenen zal deze code pas kunnen gebruikt worden met de aanpassingen van het eerste kwartaal 2009 (begin april 2009) met retroactief effect tot het 4e kwartaal 2008. Indien er werknemers zijn die gebruik maakten van dit verlof in het 4e kwartaal 2008 dan dienen deze dagen voor pleegzorg in eerste instantie aangegeven te worden met prestatiecode 30, nadien zal een wijziging van de prestatiecode moeten uitgevoerd worden.

Invloed op de berekening van de bijdragen of verminderingen :

De dagen die werden aangegeven onder prestatiecode 75 worden in aanmerking genomen voor de bepaling van de µ(c) en de µ(t) voor de berekening van de forfaitaire bijdragen voor de sector van de bouw en de transport.

Daarentegen worden ze niet in aanmerking genomen om de µ te bepalen bij de structurele vermindering en de doelgroepverminderingen noch voor de berekening van de werkbonus.

Onder looncode 6 verstaat men:

  • de vergoedingen voor uren die geen arbeidstijd zijn in de zin van de Arbeidswet van 16 maart 1971, toegekend ingevolge een CAO gesloten in de schoot van een paritair orgaan voor 1 januari 1994 en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit.
    De vergoedingen voor inactiviteitsuren in de transportsector (de zgn. overbruggingstijd) zijn het belangrijkste voorbeeld.
  • de vergoedingen voor “beschikbaarheid”: het betreft hier de ontvangen bezoldiging voor uren die geen arbeidstijd zijn voor de werknemers die activiteiten uitoefenen voor transport (voor een werkgever die niet noodzakelijk valt onder de transportsector).

De RSZ heeft de tabel met sectoren die dit type vergoedingen voorzien en waarvan de werkgevers de looncode 6 mogen gebruiken voor de handarbeiders en leerplichtigen (kengetal 015 en 027) geactualiseerd.

Sectoren Paritaire comités Categorieën
Transport 140 083, 084, 085
Interim 322 097, 497
Bouw 124 024, 026, 044, 054, 224, 226, 244, 254
Brandstoffen 127 081, 091
Voedingswaren 119 057, 157
Textielnijverheid en breiwerk 120 000, 011
Houthandel 125.01, 125.02, 125.03 029, 010
Stoffering en houtbewerking 126 055

Deze vergoedingen voor overbruggingsuren moeten aangegeven worden in het kwartaal waarin het basisloon werd aangegeven. Ze mogen dus niet aangegeven worden zonder gewone bezoldigingen (looncode 1) en de overeenstemmende arbeidsdagen (prestatiecode 1).

De wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2009) en het koninklijk besluit van 28 juni 2009 tot vaststelling van de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot de uitbetaling van een crisisuitkering wegens schorsing van de arbeidsovereenkomst voor bedienden (1) (Belgisch Staatsblad van 6 juli 2009) voeren, vanaf 25 juni 2009 en tot en met 31 december 2009, een tijdelijke en individuele vermindering van prestaties in om het hoofd te bieden aan de crisis en een schorsing van de arbeidsovereenkomsten voor bedienden.

Zijn betrokken, de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités die erkend worden als ondernemingen in moeilijkheden.

Wordt beschouwd als een onderneming in moeilijkheden:

  • de juridische entiteit die kampt met een substantiële daling van minimum 20 % van de omzet of de productie in één van de vier kwartalen voorafgaand aan het eerste gebruik van de vermindering van de arbeidsprestaties ten opzichte van het overeenkomstige kwartaal van het jaar voordien;
  • de technische bedrijfseenheid, juridische entiteit of vestigingseenheid die in het kwartaal voorafgaand aan de procedurele opstart van de arbeidsvolumeverlagende systemen kampen met een economische werkloosheid bij arbeiders die minstens 20 % uitmaakt van het totale aantal dagen dat de werkgever aangeeft bij de RSZ.

Het is de RVA die nagaat of de onderneming aan de voorwaarden voldoet. Meer informatie is beschikbaar op de website van de RVA.

  1. Tijdelijke individuele vermindering van de prestaties

    Voor de voltijds tewerkgestelde werknemers, zowel arbeiders als bedienden, die tijdelijk en vrijwillig hun prestaties verminderen met een vijfde of de helft, voor minimum één maand en maximum zes maanden.

    Zij ontvangen een tussenkomst van de RVA die beschouwd wordt als een sociaal voordeel en waaraan de werkgever eventueel een aanvullende vergoeding kan toevoegen. Deze bedragen zijn niet onderworpen aan sociale bijdragen.

    In DMFA worden deze werknemers aangegeven als werknemers in loopbaanonderbreking met

    • een code 4 in de zone “maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd” (zone 00051)
    • type contract voltijds
    • aangifte in uren
    • op de tewerkstellingslijn, Q = 4/5den of ½ van S
  2. Crisisschorsing voor bedienden

    Voor de bedienden van wie de arbeidsovereenkomst geheel of gedeeltelijk wordt geschorst door de werkgever bij gebrek aan werk als gevolg van de economische situatie gebonden aan de crisis.
    De schorsing is enkel mogelijk wanneer de bediende al zijn inhaalrustdagen heeft opgenomen.

    De arbeidsovereenkomst wordt volledig (maximum 16 weken) of gedeeltelijk (maximum 26 weken) geschorst. De schorsing betreft een volledige week.

    De RVA voorziet in een tussenkomst waaraan de werkgever in principe een aanvulling kan toevoegen die niet onderworpen is aan sociale zekerheidsbijdragen aan de RSZ.

In DMFA worden de betrokken dagen aangegeven onder de nieuwe indicatieve prestatiecode 76 “crisis-schorsingsdagen bedienden“ (zone 00062).

Als gevolg van de laattijdige publicatie van deze maatregel is deze code nog niet beschikbaar voor de aangiften van het 2de kwartaal 2009 en in afwachting van de mogelijkheid tot wijziging van de aangiften moet men code 70 gebruiken.

Vanaf oktober 2009, op het moment van de invoering van de kwartaalaanpassingen voor het derde kwartaal 2009 zal het mogelijk zijn deze nieuwe code aan te geven en wijzigingen aan te brengen met terugwerkende kracht tot het 2de kwartaal 2009.

Artikel 136 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009 verlengt de tijdelijke crisismaatregelen tot aanpassing van het arbeidsvolume tot 30 juni 2010 (cfr IESS 2/2009).

Artikel 133 van dezelfde wet past eveneens vanaf 1 januari 2010 de voorwaarden aan om beschouwd te worden als een onderneming in moeilijkheden (o.a. de daling van het omzetcijfer moet nog slechts 15% bedragen ten opzichte van 2008).

Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1999 houdende uitvoering van artikel 2, § 2bis van het koninklijk besluit van 22 februari 1998 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de pensioenstelsels legt de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité van het bouwbedrijf de verplichting op om, samen met de andere verplichte gegevens van de DIMONA-aangifte, de nummers mee te delen van de kaarten bedoeld in artikel 137, § 4, tweede lid van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, te weten het formulier C3.2 A met betrekking tot de maand van indiensttreding en de daarop volgende maand.

Dit gegeven is verplicht sedert 4 januari 2000.

Het koninklijk besluit van 11 juli 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1998 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Belgisch staatsblad van 9 augustus 2001) breidt het toepassingsgebied van de maatregel uit.

Vanaf 1 oktober 2001 is de verplichting van onmiddellijke aangifte van toepassing voor :

  • de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, voor hun arbeiders en bedienden;
  • de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het vervoer, ongeacht het subcomité, voor hun arbeiders en bedienden;
  • de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, voor de uitzendkrachten maar ook voor hun eigen arbeiders en bedienden,
  • de werkgevers die daartoe de wil te kennen geven aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

De aandacht van de erkende sociale secretariaten wordt gevestigd op het feit dat vanaf 1 januari 2003 de Dimona aangifte verplicht zal zijn voor alle werkgevers voor de totaliteit van hun werknemers en dat het koninklijk besluit van 1 oktober 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten (Belgisch staatsblad van 9 oktober 2001) de werkgevers, die binnen het toepassingsgebied van Dimona vallen, vrijstelt van de verplichting een personeelsregister bij te houden voor zover zij de vereiste gegevens meedelen via dit kanaal.

Het koninklijk besluit van 5 november 2002 (Belgisch Staatsblad van 20 november 2002) tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, in toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid breidt vanaf 1 januari 2003, de verplichting tot een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling uit tot alle werkgevers uit de privé-sector alsook de publieke sector en dit voor alle werknemers.

Slechts enkele uitzonderingen zijn nog voorzien voor:

  • de zeelieden ter koopvaardij;
  • de occasionele werknemers ;
  • de werknemers met een PWA-arbeidsovereenkomst ;
  • de werknemers in de culturele sector die minder dan 25 dagen per jaar presteren ;
  • de vrijwilligers ;
  • de niet-inwonende dienstboden met beperkte prestaties ;
  • de stagiairs met een stagecontract.

Een gedetailleerde beschrijving van de maatregel en de instructies om een DIMONA-aangifte te doen zijn terug te vinden op de portaalsite van de sociale zekerheid op het adres:

Het koninklijk besluit van 8 januari tot uitvoering van het artikel 12ter van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot instelling van een onmiddellijke aangifte van de tewerkstelling, in toepassing van het artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot verzekering van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Belgisch Staatsblad van 12 maart 2004) geeft, met ingang van de 1ste januari 2004, de mogelijkheid aan de werkgevers die deel uitmaken van het Paritair Comité van de hotelindustrie en de tuinbouw voor hun occasionele werknemers die uitgesloten waren van de DIMONA, om DIMONA aangiften te doen op vrijwillige basis.

Wanneer zij opteren voor de vrijwillige aangifte in een welbepaald kwartaal, moeten al hun occasionele werknemers van het lopende kwartaal en de volgende kwartalen het voorwerp uitmaken van een DIMONA-aangifte.

Er worden ook bijkomende vermeldingen gevraagd aan de werkgevers die onder het Paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren (nummer van de kaart « controle – bouwbedrijf » voor de RVA en de hoedanigheid van de werknemer).

Voor verdere inlichtingen over dit onderwerp en de praktische modaliteiten van de aangifte worden de erkende sociale secretariaten verzocht de richtlijnen C29 van augustus 2001 betreffende Dimona te raadplegen, die aan de werkgevers werden overgemaakt.

Wij willen er uw aandacht op vestigen dat de vermelding van het voorlopig nummer op de eerste pagina (bovenste rand rechts) van het inschrijvingsformulier (DIM 122) onontbeerlijk is.

Hierdoor vermijdt u niet enkel voor de dienst Immatriculatie relatief complexe en langdurige opzoekingen in verschillende gegevensbestanden maar tevens voor uw leden de ontvangst van nutteloze rappels aangezien onze informaticaprogramma’s niet in staat zijn een link te leggen tussen het voorlopig nummer en het definitieve inschrijvingsnummer.

Het koninklijk besluit van 27 maart 2003 tot uitvoering van artikel 12ter van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en tot aanvulling van artikel 25 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, sluit de arbeiders tewerkgesteld bij het aanleggen van hopplanten en het plukken van hop, het plukken van tabak, het kuisen en sorteren van teenwilgen, uit het toepassingsgebied van DIMONA.

De wet van 23 juni 2004 tot wijziging van de datum van inwerkingtreding van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling voor bepaalde sectoren (Belgisch Staatsblad van 13 december 2004) stelt een einde aan de vrijstelling van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling voor de gelegenheidswerknemers tewerkgesteld door de werkgevers die ressorteren onder het paritair comite voor het hotelbedrijf en het tuinbouwbedrijf, vanaf 1 januari 2005. Deze vrijstelling zal echter nog een tijd moeten verlengd worden en in afwachting van de bevestiging zal de RSZ geen DIMONA opleggen voor deze gelegenheidswerknemers.

Het koninklijk besluit van 22 december 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 oktober 2005 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister in bepaalde bedrijfstakken en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch staatsblad van 28 december 2005) stelt de verplichting tot het indienen van een Dimona – aangifte voor de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouwsector en in de horeca uit tot 1 juli 2006.

Het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot uitvoering van artikelen 9ter en 9quater van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2006) legt bepaalde termijnen vast binnen welke de werkgevers een ingediende DIMONA kunnen wijzigen of annuleren.

Aldus, vanaf 1 juli 2006, wanneer een gelegenheidswerknemer wordt tewerkgesteld voor een langere dagelijkse periode dan deze aangekondigd in de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling die in het begin van de dag wordt gedaan, moet de werkgever de gegevens betreffende de arbeidstijd aanpassen ten laatste binnen de acht uur die volgen op de initiële aangifte. Als het aangekondigde einduur tussen 20 en 24 valt, heeft de werkgever de tijd tot acht uur van de volgende kalenderdag.

Anderzijds, kan een DIMONA geannuleerd worden tot het einde van de kalenderdag waarop deze betrekking heeft. Als de DIMONA sloeg op een periode die twee kalenderdagen of meer bestrijkt, dient deze te worden geannuleerd uiterlijk op het einde van de eerste kalenderdag van de prestatie die was voorzien.

Het KB van 20 juli 2000 tot wijziging van het KB van 28 november 1969 in uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van de werknemers (BS van 29 augustus 2000) voegt een nieuwe bepaling toe ter precisering van de tijdsspanne waarbinnen een werkgever die gedurende minstens een kalenderkwartaal stopt met het tewerkstellen van bijdrageplichtig personeel, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid daarover moet inlichten. De mededeling moet ten laatste gebeuren op de laatste dag van de maand die volgt op het volledige kalenderkwartaal waarin de werkgever gestopt is met het tewerkstellen van bijdrageplichtig personeel.
Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2000.

Ter herinnering, bij het niet melden binnen de vastgestelde termijn, is de werkgever een forfaitaire vergoeding van 20.000 BEF verschuldigd aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Deze verplichting ontslaat de werkgevers en hun sociaal secretariaat niet van de verplichting een « nihil-aangifte » in te dienen voor de kwartalen waarin tijdelijk geen werknemers werden tewerkgesteld.

De woorden ontslag en schrapping worden vaak verwisseld, hierdoor ontstaan soms situaties waarin onderzoeken verkeerd worden afgehandeld.
Om dit te vermijden volgt hier een korte omschrijving per term en wordt aan de erkende sociale secretariaten gevraagd om enkel nog deze benamingen in de juiste context te gebruiken.
Er wordt eveneens gevraagd om op de documenten die door het E.S.S. gebruikt worden voor ontslag en schrapping, de correcte benamingen te gebruiken.

  1. Ontslag aangevraagd door werkgever

    (Hoofdstuk 4, Afdeling 1, art.48, 9° van het K.B. van 20 juli 1998 tot wijziging van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders):

    De werkgever beëindigt het aansluitingscontract : op vraag van de werkgever is het erkend sociaal secretariaat (E.S.S.) geen mandataris meer voor de werkgever.
    Het ontslag gaat in op de laatste dag van het kwartaal waarin de aanvraag door de werkgever werd medegedeeld.
    Indien de werkgever nalaat om gegevens voor sommige maanden in te zenden, wordt hij “stilzwijger”. Het E.S.S. mag voor dit onvolledig kwartaal geen aangifte opstellen.

  2. Uitsluiting

    (Wettelijke basis : zie 1. Ontslag aangevraagd door de werkgever):

    Het erkend sociaal secretariaat beëindigt het aansluitingscontract: het E.S.S. beslist de procuratie voor de werkgever op te zeggen. Dit ontslag gaat in op de laatste dag van een kwartaal.
    Het E.S.S. mag pas tot ontslag overgaan nadat de aangesloten werkgever met een aangetekend schrijven er op gewezen werd dat hij zijn verplichtingen niet nakomt en hierdoor het risico van ambtshalve ontslag loopt.

  3. Schrapping van het inschrijvingsnummer

    (art. 21 bis en 29 bis van de wet van 27 juni 1969 ; K.B. van 1 juli 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders) :

    De werkgever vraagt de definitieve schrapping van het inschrijvingsnummer aan.
    De schrappingsdatum is de datum waarop de laatste onderworpen werknemer uit dienst gaat.

Bemerking: het ontslag van een werkgever-lid of uitsluiting van een lid door het E.S.S. impliceert geen schrapping van het inschrijvingsnummer bij R.S.Z.

De wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers legt aan de werkgevers een bijdrage op voor het Fonds voor outplacement indien zij hun verplichtingen met betrekking tot outplacement niet naleven. Een werknemer wiens werkgever de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd en die de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt op het moment waarop het ontslag is gegeven, heeft onder bepaalde voorwaarden recht op een outplacementbegeleiding waarvan de duur wordt vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst of, bij ontstentenis ervan, bij koninklijk besluit.

Het koninklijk besluit van 23 januari 2003 tot uitvoering van de artikelen 15 en 17 van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (1) (Belgisch Staatsblad van 11 februari 2003) stelt, vanaf 1 januari 2003, het bedrag van deze bijdrage vast op 1500 EUR verhoogd met een bedrag van 300 EUR teneinde de administratieve en financiële lasten te dekken.

Vanaf 1 april 2003 is het aan de werknemer, die niet kunnen genieten heeft van een outplacementbegeleiding, om binnen de 6 maanden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening waaronder hij ressorteert, zijn wens mede te delen om ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, te genieten van een outplacementbegeleiding. Het werkloosheidsbureau onderzoekt het dossier en indien het vaststelt dat de aanvraag van de werknemer gegrond is, deelt dit zijn beslissing mee aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die belast is met de inning en storting van de geïnde bijdragen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

De RSZ stelt de betrokken werkgever op de hoogte van de het verschuldigde bedrag.

De Programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) stelt de mogelijkheid in voor een rechter die in het kader van een sluiting van onderneming, in de zin van de wetgeving betreffende de sluiting van ondernemingen, een werkgever veroordeelt wegens het niet naleven van artikel 11 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.9 van 9 maart 1972 (informatie van de ondernemingsraad) hem eveneens te veroordelen tot de betaling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van een door hem vastgesteld bedrag van 1000 tot 5000 euro per tewerkgestelde werknemer in de gesloten entiteit op het moment van de beslissing van de sluiting.

In dit geval zal de rechter zijn vonnis meedelen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die is belast met de inning.

Op het moment van faillissement vervalt het mandaat van het ESS. De curator heeft op dat ogenblik de volgende mogelijkheden:

  • hij bevestigt het mandaat van het ESS
  • de curator doet niets.

Volgende situaties dienen verduidelijkt:

  1. De curator bevestigt het mandaat.

    De procuratie wordt op de klassieke wijze overgemaakt aan de RSZ. Het ESS zet zijn normale taken verder.

  2. Het ESS heeft wel gegevens maar geen mandaat meer.

    In de praktijk kan de situatie voorkomen dat het mandaat van het ESS niet bevestigd is en het ESS wel beschikt over gehele of gedeeltelijke kwartalen.

    1. Bij volledige kwartalen moet het volgende gebeuren:

      • het ESS brengt de RSZ- Inspectie op de hoogte van het feit dat er gegevens beschikbaar zijn (via mail
        • voor dossiers Nederlandstalige RSZ-nrs. : Gilbert DIERICKX, sociaal inspecteur-directeur, gilbert.dierickx@rsz.fgov.be,
        • voor dossiers Franstalige RSZ-nrs. : Monique SERLIPPENS, sociaal inspecteur-directeur, monique.serlippens@onss.fgov.be, met telkens copie aan Robert DE MIL, robert.demil@rsz.fgov.be)
      • het ESS stelt een synthesetabel op van de inhoud van de beschikbare aangifte en houdt deze ter beschikking van de inspectie;
      • de betrokken inspecteur neemt binnen max. 14 dagen contact op met het ESS;
      • de inspecteur neemt de synthesetabel in ontvangst en zal proberen om binnen max. 14 dagen de ondertekening door de curator te bekomen;
      • van zodra de synthesetabel getekend is geeft de inspectie aan het ESS de opdracht om de aangifte aan de RSZ over te maken via ftp;
      • indien de curator de aangifte weigert of niet reageert binnen de 14 dagen geeft de inspecteur, in het kader van zijn bevoegdheid om aangiften ambtshalve op te stellen, het ESS de opdracht om de aangifte aan de RSZ over te maken via ftp.
    2. Bij onvolledige kwartalen wordt volgende actie voorgesteld:

      • dezelfde werkwijze wordt gevolgd als voor punt 2.1.;
      • de eventuele aanvulling zal nadien gebeuren onder de vorm van een wijziging van de originele aangifte. Indien het ESS kennis heeft van nog op te stellen wijzigingen, brengt het de inspectie hiervan onverwijld op de hoogte (zie punt 2.1.- mail). Voor de verdere afhandeling hiervan is een expliciete opdracht nodig van de curator of de inspectie.
  3. DIMONA

    De inspectie waakt over het correct afhandelen van de Dimona-aangiften in het kader van het faillissement. Men dient absoluut te vermijden dat een gefailleerde onderneming ten onrechte actief blijft in Dimona terwijl alle personeelsleden uit dienst zijn. Dit zal immers de schrapping van het inschrijvingsnummer blokkeren.

N.B. : Indien het ESS, naast de faillissementsdossiers, beschikt over sociale gegevens maar geen procuratie heeft (weigering van de werkgever…), moet het ESS contact opnemen met de Inspectiedienst en de procedure volgen zoals beschreven in punt 2.1.

I. INLEIDING

De programmawet van 27 december 2004, Titel II, Hoofdstuk I, afdeling III, artikels 4 en 5, vervolledigt de artikels 22 en 29 van de wet van 27 juni 1969.

Hierdoor wordt de wettelijke basis gecreëerd opdat de RSZ op kosten van de werkgever aangiftes ambtshalve kan opmaken of rechtzetten na een interventie van een Inspectiedienst belast met het naleven van de wet van 27 juni 1969 (dus bvb. ook na een interventie van de Sociale Inspectie).

Het KB van 22 juni 2006 wijzigt onder andere het artikel 54 van het KB van 28 november 1969 en voegt een artikel 54ter in.

Het artikel 54ter groepeert drie types van sancties die door de werkgever verschuldigd zijn in geval van het niet respecteren van zijn verplichtingen betreffende het binnensturen van aangiftes.
Deze slaan zowel op de vastgelegde termijnen als op de juistheid en de volledigheid van deze aangiften.

  1. Een vergoeding van € 50 + € 4 per tewerkstellingslijn per kwartaal waarvoor een ambtshalve interventie van een Inspectiedienst gebeurt
  2. Een vergoeding van € 495,79 verhoogd met € 247,89 per schijf van € 24.789,35 aan bijdragen boven € 49.578,70 in geval van laattijdige aangifte (het gaat hier om een reeds bestaande sanctie, de zgn. forfaitaire vergoeding voor de laattijdige indiening van de aangifte).
  3. Dezelfde bedragen als vermeld onder punt 2 zijn van toepassing wanneer de werkgever gewoonlijk een onvolledige of onjuiste aangifte indient.
II. SANCTIES
1. EEN FORFAITAIRE VERGOEDING VAN € 50 + € 4 PER TEWERKSTELLINGS-LIJN (IN HET GEVAL VAN EEN ONTBREKENDE AANGIFTE OF IN HET GEVAL VAN EEN ONVOLLEDIGE OF ONJUISTE AANGIFTE, WAARBIJ DE TUSSENKOMST NODIG WAS VAN EEN INSPECTIEDIENST)

De werkgever is bij gebrek aan aangifte of in geval van een onvolledige of onjuiste aangifte een forfaitaire vergoeding van € 50 verschuldigd voor de ambtshalve opmaak of de ambtshalve rechtzetting van de kwartaalaangifte als gevolg van een interventie van een Inspectiedienst. Deze forfaitaire vergoeding wordt vermeerderd met een vergoeding van € 4 per ontbrekende tewerkstellingslijn of per tewerkstellingslijn waarvoor het in aanmerking te nemen loon is gewijzigd.

In dit verband wordt verstaan onder:

  1. onvolledige aangifte: een aangifte waarvoor, zes maanden na het einde van het betrokken kwartaal, één of meerdere tewerkstellingslijnen ontbreken en waarvoor het aantal natuurlijke personen waarvoor deze tewerkstellingslijnen ontbreken ten minste 5 % vertegenwoordigt van het totale aantal natuurlijke personen vermeld in de aangifte;
  2. onjuiste aangifte: een aangifte waarvoor zes maanden na het einde van het betrokken kwartaal elementen ontbreken van het loon dat in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen, waarbij deze ontbrekende elementen van het in aanmerking te nemen loon minstens 5 % vertegenwoordigen van de totale loonmassa vermeld in de aangifte;
  3. ambtshalve: elke opmaak of rechtzetting die niet wordt uitgevoerd door, op het initiatief van of op vraag van de werkgever of zijn lasthebber.

Indien de inspecteur of de agent de toepassing van de sanctie heeft gevraagd zal de notie ook verschijnen in de DMNO (zone 00846: aanvraag voor berekening – artikel 54ter).

De wijzigingen met sanctie komen op een apart bericht van wijziging waarop zowel de bedragen van de wijziging als de bedragen van de sanctie voorkomen.

De forfaitaire vergoeding kan voor het eerst toegepast worden voor aangiftes vanaf het tweede kwartaal 2006 en voor interventies vanaf 1 februari 2007 (zie verder).

2. EEN FORFAITAIRE VERGOEDING VAN € 495,79 IN GEVAL VAN GEWOONLIJKE VERZENDING VAN EEN ONVOLLEDIGE OF ONJUISTE AANGIFTE

De bestaande forfaitaire vergoeding in geval van een laattijdige aangifte wordt uitgebreid naar de gevallen van het gewoonlijk indienen van onjuiste of onvolledige aangiftes door de werkgever of zijn mandataris. Voor de betekenis van ‘onjuiste of onvolledige aangifte’ wordt verwezen naar punt II.1.

Voor het begrip ‘gewoonlijk’ wordt verwezen naar het reglement van het Beheerscomité van de RSZ van 22 februari 1974: als de werkgever of zijn mandataris twee opeenvolgende kwartalen een onvolledige of onjuiste aangifte indient. In dat geval moet de RSZ hem een aangetekende brief versturen om hem ervan te verwittigen en zal de sanctie worden toegepast voor het volgende of de volgende kwartalen als er een herhaling optreedt.

Indien geen sprake is van overmacht Een gebeurtenis die volledig vreemd is aan de schuldenaar en onafhankelijk van zijn wil, redelijkerwijze niet te voorzien en menselijk onoverkomelijk en die het volstrekt onmogelijk maakt zijn verplichting binnen de opgelegde termijn na te komen; bovendien mag de schuldenaar zich geen enkele fout te verwijten hebben in de gebeurtenissen die de vreemde oorzaak voorafgaan, voorbereiden of vergezellen. blijft de sanctie behouden. Het artikel 55 van het KB van 28 november 1969 werd op zijn beurt gewijzigd om een ontheffing toe te laten van de forfaitaire vergoedingen zoals opgenomen in het artikel 54 ten belope van 50 % op basis van uitzonderlijke omstandigheden of ten belope van 100 %. Dit laatste op voorwaarde dat het Beheerscomité, op basis van een gemotiveerd advies dat unaniem werd genomen, erover akkoord gaat dat er dwingende billijkheidsredenen bestaan die uitzonderlijk een dergelijke vermindering rechtvaardigen. Deze sanctie kan niet worden gecumuleerd met de al bestaande forfaitaire vergoeding voor een laattijdige aangifte.

3. BIJZONDERHEDEN
  • Bij het bepalen van de termijn van zes maanden na het einde van het kwartaal moet rekening gehouden worden met de wettelijke termijn van een maand om een aangifte binnen te sturen. Voor het tweede kwartaal 2006 is de termijn van zes maanden dus verstreken op 1 februari 2007.
  • Het ligt niet in de bedoeling van de wetgever de werkgevers systematisch te sanctioneren bij de minste fout maar wel om ze te responsabiliseren over het tijdig indienen van de aangiftes met de grootste nauwkeurigheid.

    De forfaitaire vergoeding bedoeld in punt II.1 wordt niet toegepast indien de werkgevers of hun mandatarissen de rechtzettingen op eigen initiatief doorvoeren. De RSZ moet erop toezien dat de werkgever de mogelijkheid krijgt om zelf de ontbrekende, onvolledige of onjuiste aangifte op te stellen/recht te zetten.
    Indien bvb. een werkgever zich na de termijn van zes maanden spontaan aanbiedt op een regionale antenne van de Inspectiedienst om een ontbrekende aangifte op te stellen moet de sanctie van € 50 + € 4 per ontbrekende tewerkstellingslijn niet toegepast worden. Hetzelfde geldt indien bvb. na een interventie van de Inspectiedienst de werkgever zelf een rechtzetting doet.
    De rechtzettingen die volgen uit een uiteenlopende interpretatie door de RSZ en de werkgever wat het bepalen van een tewerkstellingsrelatie of het herbepalen van een deel van het loon betreft, geven ook geen aanleiding tot toepassing van de vergoedingen. De complexiteit van de wetgeving kan immers leiden tot interpretatieverschillen die voor de rechtbank gebracht worden. Zelfs in het geval van een veroordeling van de werkgever zal de vergoeding niet geëist worden tenzij de werkgever ondanks de herkwalificatie door de rechtbank doorgaat met het niet indienen van zijn aangiften of ze verder onvolledig of onjuist indient.

  • In geval van faillissement moeten de vergoedingen evenmin toegepast worden.
4. INWERKINGTREDING

Het KB van 22 juni 2006 dat op 24 juli 2006 gepubliceerd werd, voorzag in principe een inwerkingtreding op 1 januari 2006. Gelet op deze laattijdige publicatie, en op het akkoord met de Beleidscel van de Minister voor Sociale Zaken over het feit dat deze bepalingen geen terugwerkend effect mochten hebben, heeft het Beheerscomité van de RSZ beslist om deze nieuwe sancties slechts vanaf het 2de trimester 2006 toe te passen.

De aandacht van de ESS wordt erop gevestigd dat de diskette met de toepasbare bijdragevoeten voor het 2de kwartaal 2000 een anomalie bevat die het gevolg is van een laattijdige kennisgeving van een wijziging die moet aangebracht worden voor de categorie werkgevers die ingeschreven zijn onder kengetal 073. Voor deze werkgeverscategorie dient de mogelijkheid voorzien te worden voor het gebruik van de werknemerskengetallen 767 en 768 (collectieve arbeidsduurvermindering).

De aandacht van de ESS wordt erop gevestigd dat de diskette met de toepasbare bijdragevoeten voor het 2de kwartaal 2000 een anomalie bevat die het gevolg is van een laattijdige kennisgeving van een wijziging die moet aangebracht worden voor de categorie werkgevers die ingeschreven zijn onder kengetal 073. Voor deze werkgeverscategorie dient de mogelijkheid voorzien te worden voor het gebruik van de werknemerskengetallen 767 en 768 (collectieve arbeidsduurvermindering).

De aandacht van de erkende sociale secretariaten wordt erop gevestigd dat vanaf 1 januari 2002 alle door de RSZ gebruikte programma’s in euro zullen werken en dat alle gegevens die geboekt zijn in Belgische frank zullen omgezet worden in euro vanaf deze datum.

Alle documenten die door de RSZ worden overgemaakt (wijzigende berichten, debetberichten, berichten herverdeling der sociale lasten, attesten, rekeninguittreksels, etc.) zullen opgesteld zijn in euro, ongeacht de periode waarop de gegevens betrekking hebben.

Wat betreft de gegevens die overgemaakt worden aan de RSZ (aangiften, wijzigende berichten, etc.), dient men het onderscheid te maken tussen

  • de gegevens met betrekking tot de periode voorafgaand aan 1 januari 2002 :
    • Deze gegevens kunnen nog meegedeeld worden in Belgische frank of in euro gedurende het jaar 2002, hoewel het wenselijk is zo vlug mogelijk over te schakelen naar de berekening in euro.
    • De aangifte met betrekking tot het 4de kwartaal 2001 zal dus nog kunnen opgesteld worden in Belgische frank. De RSZ zal deze gegevens echter omzetten in euro.
  • en de gegevens met betrekking tot het jaar 2002 en de volgende jaren :
    Deze gegevens zullen alleen in euro aan de RSZ kunnen meegedeeld worden.

Meer informatie over de euro, de conversie van bedragen en de afrondingsregels kan gevonden worden in de tussentijdse instructies van april en september 2001 van de Algemene onder-richtingen voor de werkgevers op de website van de RSZ op het adres :

In een constante zorg om de verspreiding van informatie te verbeteren, heeft de RSZ besloten zijn Internetsite te gebruiken om de instructies, die per kwartaal aan de erkende sociale secretariaten worden overgemaakt, ter beschikking te stellen.

Dit project heeft de goedkeuring gekregen van de Unie van erkende sociale secretariaten met dien verstande dat de instructies die via dit kanaal verspreid worden niet gewijzigd worden zonder uitdrukkelijke verwittiging.

Bijgevolg zullen in de loop van de maand februari 2002 de driemaandelijkse Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten (« OESS ») kunnen geraadpleegd worden op de website van de RSZ op het volgend adres :

De vroegere onderrichtingen, vanaf deze met betrekking tot het 1ste kwartaal 2000, zullen ook via dit kanaal raadpleegbaar zijn.

Het plan voor dit deel van de site werd opgevat om een thematische consultatie te vergemakkelijken, waarbij de nieuwigheden van het lopende kwartaal op de voorgrond blijven. De nummering van de hoofdstukken werd in die zin aangepast. Deze is dus niet sequentieel voor een gegeven kwartaal.

De Onderrichtingen ten behoeve van de erkende sociale secretariaten behouden hun driemaandelijkse frequentie maar de RSZ zal de mogelijk hebben om de sociale secretariaten punctueel in te lichten door middel van tussentijdse onderrichtingen wanneer nieuwe wetgevingen onmiddellijke aanpassingen noodzakelijk maken of om hun aandacht te vestigen op systematische fouten die vastgesteld worden bij het boeken van de aangiftes.

Vanaf de driemaandelijkse onderrichten voor de erkende sociale secretariaten voor het 1ste kwartaal 2002, wordt de website van de RSZ het hoofdkanaal voor de verspreiding hiervan.
U kunt ons een e-mailadres meedelen waarop u wordt verwittigd van de ter beschikkingstelling van nieuwe onderrichtingen. De Unie van erkende sociale secretariaten zal evenwel systematisch op de hoogte gebracht worden. Deze aanvragen dienen gericht te worden aan de Directie voor Bijzondere toepassingen van de controledienst, hetzij per e-mail op het adres dirk.wulteputte@rsz.fgov.be , per telefoon op het nummer 02/509.34.77, per fax op het nummer 02/509.34.10 of per post.

Indien u deze tekst echter toch op papier wenst te ontvangen, verzoeken wij u contact op te nemen met mevrouw D. Hernalsteen van de Directie Logistiek (tel. 02/509.30.59 – fax : 02/509.27.05 – e-mail denise.hernalsteen@rsz.fgov.be of per post).

De minister van Sociale Zaken en de minister van Tewerkstelling hebben het initiatief genomen tot een rondvraag bij de werkgevers, die hun samen met de aangifte voor het 1e kwartaal 2002 wordt toegestuurd. Dit rondschrijven wordt hieronder getoond:

Mevrouw,
Mijnheer,


Op 1 januari 2003 wordt binnen de sociale zekerheid de multifunctionele aangifte ingevoerd ter vervanging van meerdere, nu bestaande aangiften. Op deze nieuwe aangifte, die bij de RSZ wordt ingediend, moet voor elke werknemer het Paritair Comité worden ingevuld waar-onder hij ressorteert. Op dezelfde datum worden ook een aantal belangrijke veranderingen doorgevoerd in het stelsel van de bijdrageverminderingen. Het nummer van het paritair comité zal in het nieuwe systeem een centrale rol spelen om te bepalen of een werknemer al dan niet het recht opent op sommige verminderingen van de werkgeversbijdragen.

Om voor het eerste kwartaal 2003 voor elk van de verminderingen de vereiste begrotings-middelen te voorzien, moet de administratie een zo juist mogelijke inschatting kunnen maken van het aantal werknemers dat onder elk Paritair Comité zal worden aangegeven. Het is daarbij onmogelijk zich te baseren op de gegevens van de huidige aangifte: het Paritair Comité is momenteel in heel wat gevallen niet gekend en in andere gevallen bestaan er twijfels over het aan te geven comité.

Om een juiste begroting mogelijk te maken, doen wij beroep op uw medewerking bij het inschatten van het aantal werknemers per Paritair Comité. Daartoe verzoeken wij u de volgende vraag te beantwoorden: “In de veronderstelling dat u nu reeds verplicht bent het Paritair Comité aan te geven voor elk van uw werknemers, wat is daarvan het resultaat?”. In bijlage vindt u een antwoordformulier, dat u aan de RSZ dient terug te sturen samen met uw aangifte van het eerste kwartaal 2002. Op dat formulier komt een tabel voor die moet worden ingevuld op basis van uw huidige personeelsbestand:

  • In de eerste kolom vult u het nummer in van de verschillende Paritaire Comités en Paritaire Subcomités die op uw aangifte moeten voorkomen in de veronderstelling dat de hoger vermelde verplichting nu reeds van kracht is.
  • In de tweede kolom vermeldt u het aantal werknemers dat voor elk van deze Paritaire Comités of Subcomités wordt aangegeven.

Wij rekenen erop dat u deze gegevens nauwgezet zult invullen. Het is immers in ieders belang dat de nodige financiële middelen voor de verminderingen van de werkgevers-bijdragen tijdig en correct kunnen worden voorzien.


Hoogachtend,







(getekend)
Laurette ONKELINX
Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid







(getekend)
Frank VANDENBROUCKE
Minister van Sociale Zaken en Pensioenen

Bij dit rondschrijven hoort ook een antwoordformulier, dat door de werkgevers aan de RSZ moet worden teruggezonden, samen met hun papieren aangifte voor het 1e kwartaal 2002:

Antwoordformulier Paritaire Comités

Terug te sturen aan de RSZ, samen met de aangifte voor het 1e kwartaal 2002

WERKGEVER:
RSZ - nummer:

Gebaseerd op de gegevens van de personeelssta(a)ten die ik dit kwartaal aan de RSZ overmaak en in de veronderstelling dat voor dit kwartaal reeds de verplichting bestaat het Paritair Comité of Subcomité aan te geven per werknemer, zal mijn aangifte, volgens mijn huidige personeelsbestand, de volgende Paritaire Comités of Paritaire Subcomités vermel-den (kolom 1) en zal elk van die Paritaire Comités of Subcomités het volgende aantal werk-nemers omvatten (kolom 2):

Kolom 1 Kolom 2
Nummer van het Paritair Comité of Paritair Subcomité Aantal werknemers die eronder ressorteren

Datum:



Naam en handtekening:



De erkende sociale secretariaten die de aangiftes van hun aangesloten leden op elektro-nische drager overmaken zijn niet verplicht voor elk van hun leden een antwoordformulier op papier aan de RSZ toe te sturen. De mogelijkheid wordt hun geboden, de antwoorden voor al hun aangesloten leden samen, op globale en elektronische wijze aan de RSZ over te maken. Dit dient te gebeuren onder de vorm van een excel-tabel met 3 kolommen:

  • Kolom 1 vermeldt het RSZ-nummer van de werkgever;
  • Kolom 2 vermeldt het nummer van het paritair comité of van het paritair subcomité dat door de werkgever zou worden aangegeven; in het geval de werkgever meerdere comités of subcomités zou aangeven, worden meerdere lijnen van de tabel gebruikt, met het zelfde RSZ-nummer in kolom 1;
  • Kolom 3 vermeldt het globaal aantal werknemers, bij de betrokken werkgever in dienst in de loop van het eerste kwartaal 2002, die zouden aangegeven worden onder het paritair comité of subcomité, vermeld in kolom 2.

Deze excel-tabel kan aan de RSZ worden toegestuurd, hetzij op een diskette of een CD-rom, hetzij op het volgende e-mailadres dat speciaal voor deze rondvraag werd gecreëerd en uitsluitend voor het beantwoorden ervan mag worden gebruikt:

De erkende sociale secretariaten worden er aan herinnerd dat de datum vermeld op de wijzigende berichten die zij opstellen moet overeenstemmen met de datum waarop deze berichten werkelijk worden overgemaakt aan de RSZ.

Het koninklijk besluit van 10 juni 2001 (Belgisch Staatsblad van 31 juli 2001) tot wijziging van sommige bepalingen inzake de referteperiode betreffende loon- en arbeidstijdgegevens voert een beperking in in de manier voor het bepalen van de laatste dag van het vierde kalenderkwartaal en van de eerste dag van het eerste kwartaal.

Het vierde kwartaal van elk jaar moet altijd ten einde lopen op 31 december van dat jaar en het eerste kwartaal van elk jaar moet altijd beginnen op 1 januari van dat jaar.

Om reden van de invoering van de Multifunctionele aangifte in het eerste kwartaal 2003 is het verplicht deze richtlijnen strikt te volgen en in het vierde kwartaal 2002 de gegevens betreffende de lonen en arbeidstijden voor de periode tot en met 31 december 2002 (einddatum van het RSZ-kwartaal), op te nemen.

Ingevolge de zorg tot verheldering zullen alle werkgevers een code ontvangen, die bepaalt of ze al dan niet de bijdrage bestemd voor het Fonds Sluiting van Ondernemingen verschuldigd zijn.

Vanaf het 1ste kwartaal 2003 wordt één van de volgende codes aan elke werkgever toegekend:

  • « O » : categorie uitgesloten uit het toepassingsgebied van de FSO-bijdrage
  • « N » : werkgever die de bijdrage niet verschuldigd is, zelfs al valt de categorie binnen het toepassingsgebied van de FSO-bijdrage
  • « A » : nieuwe werkgever, het eerste jaar vrijgesteld van de FSO-bijdrage
  • « S » : werkgever met gemiddeld minder dan 20 werknemers, die de kleine bijdrage verschuldigd is
  • « L » : werkgever met gemiddeld minstens 20 werknemers, die de verhoogde bijdrage verschuldigd is.

Deze code zal vermeld worden bij het “signaal”, bestemd om er op te wijzen dat een multifunctionele aangifte wordt verwacht voor een gegeven kwartaal.

Ingevolge de introductie van de DmfA en de elektronische gegevensuitwisseling, werd besloten om de driemaandelijkse brochure met de bijdragevoeten niet meer op papier te verspreiden.

Zoals in het verleden hebben de erkende sociale secretariaten een diskette ontvangen met daarop per werkgeverscategorie en per werknemerskengetal de toe te passen bijdragevoeten. Aan de drie posities van de werknemerskengetallen werd het type van de bijdrage gevoegd. De betekenis hiervan wordt verduidelijkt in bijlage 3 van het glossarium, dat raadpleegbaar is op de portaalsite van de sociale zekerheid.

De inhoud van deze diskette werd ook op de portaalsite van de sociale zekerheid geplaatst bij de technische informatie. Daar bevindt zich ook een Excel tabel met de bijdragevoeten voor de verminderingen voor een gegeven combinatie “vermindering, werkgeverscategorie en werknemerskengetal”.

Het detail van de basisbijdragen met de verdeling tussen werknemersbijdragen, werkgeversbijdragen en loonmatigingsbijdrage en ook een bestand met daarin de bijdragevoeten van toepassing voor de speciale bijdragen werden recentelijk toegevoegd.

In de toekomst zal een meer gebruiksvriendelijke toepassing voor de raadpleging van de bijdragevoeten ontwikkeld worden.

Voor het 1ste kwartaal 2003 hebben de belangrijkste wijzigingen van de bijdragen ten opzichte van het vorig kwartaal betrekking op :

  • de mijnwerkers
  • de contractuelen in de autonome overheidsbedrijven
  • de invoering van de werkgeverscategorie 373
  • het niet innen van de bijdrage voor de risicogroepen en de bijdrage voor de jongeren op wie een inschakelingsparcours van toepassing is.

Al deze punten werden hoger in detail besproken.

Een nieuwe toepassing voor de raadpleging van de bijdragevoeten is ter beschikking van de gebruikers op de portaalsite van de sociale zekerheid. Zij laat een selectieve raadpleging per werkgeverscategorie toe met afbeelding van de bijzondere bijdragen verschuldigd voor de werknemers per categorie alsook van de toegestane verminderingen per combinatie van categorie en werknemerskengetal.

Zij is beschikbaar in de “Technische informatie”, onder rubriek “Bijdragevoetbestanden”.

De belangrijkste aanpassingen ingevoerd in het tweede kwartaal 2003 betreffen:

  • Invoeringen van de toepasbare bijdragevoeten voor de onthaalouders en de vermindering specifiek voor hen bestemd
  • Invoering van de categorieën 351 en 347.

De belangrijkste aanpassingen ingevoerd in het derde kwartaal 2003 betreffen:

  • Invoering van de toe te passen bijdragevoeten voor artiesten en de specifieke vermindering die voor hen bestemd is
  • Invoering van de toe te passen bijdragevoeten voor de bursalen van buiten de unie
  • Invoering van de toe te passen bijdragevoeten voor de gelegenheidswerknemers in de horeca tewerkgesteld in piekperioden.
  • Het ontdubbelen van de basisbijdragevoeten (code 809) of bijzondere bijdrage (code 810) bestemd voor het Fonds voor sluiting van ondernemingen om al dan niet rekening te houden met de loonmatigingsbijdrage.
  • Aanpassing van de bijdragevoeten voor de verminderingen om de invloed van de loonmatigingsbijdrage vervat in de bijzondere bijdragen voor het Fonds voor sluiting van ondernemingen ( 0,01 % voor code 809 en 0,01% voor de code 810) en van de bijzondere bijdrage voor werkloosheid (0,09% voor de code 855), indien ze nog niet in rekening werd gebracht.

De belangrijkste aanpassingen voor het vierde kwartaal 2003 betreffen:

  • de invoering van de toepasbare bijdragevoeten voor de “top managers” in de wetenschappelijke inrichtingen en de openbare instellingen van sociale zekerheid (cat 045 en 096)
    onder voorbehoud voor de openbare instellingen van sociale zekerheid waarvoor de toepasbare stelsels nog moeten worden bevestigd
  • de aanpassing van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid voor de categorieën 048, 051, 052, 069, 083, 084, 085, 123, 162, 169, 200, 223, 230 et 369.
  • Voor de vermindering wetenschappelijk onderzoek (code 1511), aanpassing van de bijdragevoet voor de vermindering om er de invloed van de loonmatigingsbijdrage in te voegen in de bijzondere bijdrage voor werkloosheid (0,09% voor code 855).

De voornaamste wijzigingen die voor het 1ste kwartaal 2004 zijn aangebracht, zijn de volgende:

  • invoeging van de occasionele werknemers uit de Horeca (CT 010 0, 020 0, 480 0, en 490 0) in de interim-sector (categorieën 097 en 497)
  • aanpassing van de bijdragevoeten van de gesubsidieerde contractuelen en de daarmee gelijkgestelden met de codes 024 en 484 (afschaffing van de loonmatiging)
  • afschaffing van de verminderingen 1001, 1104, 1202, 1203, 1204, 1212, 1311, 1312, 1321, 1322, 1332, 1345, 1346, 1350, 1351, 1352, 2002
  • aanpassing van de verminderingsplafonds voor de overgangsmaatregelen codes 1101, 1102, 1103, 1105, 1106, 1111, 1112, 1121, 1122, 1123, 1124, 1125, 1126, 1141, 1142, 1201, 1205, 121, 1213, 1331, 1333, 1341, 13535
  • de invoering van de nieuwe verminderingen 3000, 3100, 3200, 3201, 3202, 3203, 3210, 3211, 3220, 3221, 3230, 3231, 3240, 3241, 3250, 3310, 3320, 3330, 3410, 3430, 3500, 3510, 3520
  • de aanpassing van de bijdragevoeten 852 0 854 0
  • de wijziging van het percentage van de bijdragen voor het fonds voor de bestaanzekerheid:
    • voor de kengetallen 820 en/of 830, 833: in de categorieën 016, 017, 036, 048, 051, 052, 057, 058, 062, 064, 065, 076, 077, 080, 081, 082, 084, 087, 089, 091, 092, 097, 123, 130, 157, 158, 062, 064, 065, 076, 077, 080, 081, 082, 084, 087, 089, 091, 092, 097, 123, 130, 157, 158,169, 173, 187, 223, 230, 258, 262, 323, 362, 369, 373, 462, 497 en 562
    • voor de kengetallen 831 (SF): 010, 012, 013, 019, 024, 026, 029, 031, 036, 044, 049, 054, 055, 057, 059, 061, 063, 064, 065, 066, 067, 068, 069, 077, 078, 079, 081, 082, 085, 086, 088, 090, 091, 092, 093, 094, 166, 169, 186, 193, 194, 294, 369, 463, 467, en 494
  • de aanpassing van de FSO-bijdragevoeten (809 0, 809 2, 809 4, 809 5 en 809 6)
  • de afschaffing van de categorie 034
  • de invoering van de categorieën 212, 134, 597 en 730

De voornaamste aanpassingen voor het tweede kwartaal 2004 betreffen:

  • de invoering van de werknemerskengetallen 825 0 et 825 8 in de categorieën 048, 051, 052, 058, 158, 258 en 848
  • de schrapping van het werknemerskengetal 832 5 in de categorieën 057, 058 et 158
  • de invoering van nieuwe mogelijkheden voor verminderingen in de categorie 212
  • de wijziging van de bijdragepercentages voor de fondsen voor bestaanszekerheid : voor de werknemerskengetallen 820 en/of 830, 833 : in de categorieën 016, 017, 048, 051, 052, 058, 067, 080, 087, 158, 173, 187, 258, 373, 467, 730
  • de invoering van de categorie 848.

De belangrijkste wijzigingen voor het derde kwartaal 2004 betreffen:

  • invoering van het werknemerskengetal 826 0 in de categorieën 024, 026, 044, 054, 224, 226, 244 en 254 voor de forfaitaire bijdrage bestemd voor het Fonds voor bestaanszekerheid in de bouw.
  • Invoering van de codes 840 en 841 (nieuw) voor de aangifte van studenten met onderscheid tussen student-arbeiders en student-bedienden
  • Invoering van de codes 809 0, 809 2, 809 4 en 809 5 voor de categorie 562 voor de werkgevers van de podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap die niet het statuut hebben van VZW.
  • Invoering van werknemerskengetal 022 in de categorieën 097 en 497 alsook de ermee verbonden verminderingen
  • Invoering van de nieuwe verminderingscodes 0600 en 3600 in alle betrokken categorieën
  • Aanpassing van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid:
    voor de codes 820 en/of 830, 833 : in de categorieën 024, 026, 036, 044, 048, 051, 052, 054, 058, 067, 069, 085, 087, 092, 112, 158, 187, 224, 226, 244, 254, 258, 373, 467, 730 en 848.

De belangrijkste wijzigingen voor het vierde kwartaal 2004 betreffen:
de wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid in de categorieën 019, 024, 026, 037, 044, 054, 224, 226, 244 en 254.

De belangrijkste wijzigingen voor het eerste kwartaal 2005 betreffen:

  • De vermindering met 0,08% van de bijdragevoet voor de werknemers die de solidariteitsbijdrage voor het Fonds voor beroepsziekten verschuldigd zijn
  • Aanpassing van het plafond voor de verminderingen als gevolg van voorgaande wijziging
  • Aanpassing van de loonmatigingsbijdrage voor
    • werknemerskengetal 495 in de categorie 072
    • werknemerskengetal 498 in de categorieën 011, 025 en 075
    • werknemerskengetal 017 in de categorie 006
    • werknemerskengetal 673 in de categorie 045
  • Invoering van werknemerskengetal 862 voor de aangifte van de bijdrage op bedrijfsvoertuigen volgens de nieuwe regels en schrapping van werknemerskengetal 860 0.
  • Schrapping van werknemerskengetallen 852 en 854 in alle categorieën.
  • Invoering van werknemerskengetal 859 8 in de categorieën 087 en 187 voor de werkgevers die vrijgesteld zijn van de bijdrage voor oudere werklozen.
  • De wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (code 820 en/of 830) in de categorieën 036, 057, 064, 065, 067, 069, 077, 082, 085, 087, 089, 092, 093, 097, 112, 123, 157,169, 223, 323, 369, 373, 467, 497
  • Schrapping van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (code 820 en/of 830) in de categorieën 022, 025, 062, 072, 076, 087, 111, 122, 130, 162, 222, 230, 262, 322, 311, 330, 362, 422, 462, 730
  • De wijziging van de bijdragevoet van de bijdragen 825 0, 825 2, 825 8 in de categorieën 048, 051, 052, 058, 081, 091, 158, 258, 848.

De belangrijkste wijzigingen ingevoerd voor het 2de kwartaal 2005 betreffen:

  • de wijziging van het bijdragepercentage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (bijdrage 820 en/of 830) voor de categorieën 064, 065, 077, 085, 373, 473
  • de schrapping van de bijdrage voor het fonds voor bestaanszekerheid (bijdrage 830) voor de categorieën 200, 083 en 084
  • de schrapping van de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds ANPCB voor de categorieën 010, 012, 013, 019, 024, 026, 029, 031, 036, 044, 049, 054, 055, 057, 059, 061, 063, 064, 065, 066, 067, 068, 069, 077, 078, 079, 081, 082, 085, 086, 088, 090, 091, 092, 093, 094, 166, 169, 186, 193, 194, 269, 294, 369, 463, 467, 494
  • de invoering van bijdrage 862 voor de categorie 212 (met terugwerkende kracht tot 1/2005)
  • de invoering van de verminderingscode 3311 voor alle betrokken categorieën
  • de invoering van de categorieën 180, 441 en 473

De presentatie van het bijdragevoetenbestand is in de voorlopige versie voor 3/2005 herzien om aan de wensen van de sociale secretariaten te voldoen.

Verschillen ten opzichte van het vorige kwartaal:

Vanaf 3/2005 zal een nieuwe kolom toegevoegd worden in het bijdragevoetenbestand. Men vindt er:

  • de vermelding «toegevoegd» wanneer het gaat om een kengetal dat in het vorige kwartaal nog niet bestond
  • de vermelding «gewijzigd» wanneer het gaat om een kengetal waarvoor er ten opzichte van het vorige kwartaal wijzigingen zijn aangebracht
  • wanneer deze kolom niet is ingevuld, betekent dit dat er geen wijzigingen zijn ten opzichte van het vorige kwartaal.

Door een eenvoudige selectie kunnen de nieuwe lijnen en de lijnen die gewijzigd zijn weergegeven worden. Bovendien worden alle wijzigingen die in het kwartaal werden uitgevoerd (toevoegingen, aanpassingen, schrappingen en de data vanaf dewelke maatregelen met terugwerkende kracht van toepassing zijn) op een apart blad hernomen.

Het verplicht of facultatief karakter van een bijdrage:

Vanaf het 3de kwartaal 2005 zal er eveneens een speciale knop toegevoegd worden. Wanneer men daarop klikt, zal er per werknemerskengetal een lijst verschijnen van de verschuldigde bijzondere bijdragen. Wanneer de bijdrage facultatief is, zal dit ook vermeld worden.

De belangrijkste aanpassingen voor het derde kwartaal 2005 betreffen:

  • de verhoging met 0,06 % van de basisbijdragevoet voor werknemers die de solidariteitsbijdrage voor het fonds voor beroepsziekten verschuldigd zijn
  • aanpassing van het plafond voor de verminderingen ten gevolge van vorige aanpassing
  • aanpassing van de loonmatigingsbijdrage voor
    • werknemerskengetal 495 in de categorie 072
    • werknemerskengetal 498 in de categorieën 011, 025 en 075
    • werknemerskengetal 017 in de categorie 006
    • werknemerskengetal 673 in de categorie 045
  • schrapping van de categorie 015
  • invoering van de categorie 005 voor de werkgevers die enkel studenten tewerkstellen
  • invoering van kengetal 840 (student handarbeider) en 841 (student bediende) in alle betrokken categorieën
  • invoering van kengetallen 852 en 854 in alle betrokken categorieën
  • invoering van kengetal 870 in de categorieën 001-042-045-050-096-101-145-150-175-196-245-272-296-351-372-441-445 (met terugwerkende kracht vanaf 1/2005) als gevolg van de invoering van een egalisatiebijdrage voor de pensioenen in te houden op het vakantiegeld van de contractuelen in de federale openbare sector.
  • Aanpassing van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830) in de categorieën 048-051-052-085-087-092-112-373-473
  • Aanpassing van het forfait van de bijdrage voor bepaalde fondsen voor bestaanszekerheid (kengetal 826) in de categorieën 024-026-044-054-224-226-244-254
  • Invoering van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetal 830) in de categorieën 200, 083 en 084
  • Invoering van de bijdragen bestemd voor het Sociaal Fonds van het NAPCB (kengetal 831) in de categorieën 010, 012, 013, 019, 024, 026, 029, 031, 036, 044, 049, 054, 055, 057, 059, 061, 063, 064, 065, 066, 067, 068, 069, 077, 078, 079, 081, 082, 085, 086, 088, 090, 091, 092, 093, 094, 166, 169, 186, 193, 194, 269, 294, 369, 463, 467, 494
  • Invoering van de kengetallen 024 en 484 in de categorie 441 (met terugwerkende kracht vanaf 1/2004)
  • Schrapping van de verminderingscode 1341 (vierdagenweek – overgangsbepaling) in alle betrokken categorieën (met terugwerkende kracht vanaf 2/2005)
  • Schrapping van de verminderingscodes 3310, 3311, 3320, 3330 (eerste aanwervingen) in de categorieën 232 en 432 (met terugwerkende kracht vanaf 1/2004)
  • Invoering van de verminderingscodes 3310, 3311, 3320, 3330 (eerste aanwervingen) in de categorie (met terugwerkende kracht vanaf 1/2004)
  • Invoering van de verminderingscode 3100 (oudere werknemers) in de categorie 373 (met terugwerkende kracht vanaf 1/2005)

De belangrijkste aanpassingen ingevoerd voor het 4de kwartaal 2005 betreffen :

  • De verlaging met 0,08 % van de basisbijdrage voor de werknemers voor wie de solidariteitsbijdrage voor het Fonds voor beroepsziekten verschuldigd is
  • De aanpassing van de plafonds voor de vermindering ingevolge de voorgaande wijziging
  • De aanpassing van de loonmatigingsbijdrage ( -0,01%) voor
    • werknemerskengetal 495 in de categorieën 032, 040, 045, 047, 132, 140, 145, 175, 232, 246, 294, 432, 440, 445, 497
    • werknemerskengetal 497 in de categorie 032
    • werknemerskengetal 498 in de categorieën 011, 025 en 075
    • werknemerskengetal 493 in de categorie 040
    • werknemerskengetal 012 in de categorie 811
    • werknemerskengetal 014 in de categorie 029
    • werknemerskengetal 015 in de categorieën 032, 033, 040, 045, 047, 132, 140, 145, 175, 232, 246, 294, 432, 440, 445, 497
    • werknemerskengetallen 016 en 017 in de categorie 006
    • werknemerskengetal 046 in de categorieën 032, 033, 040, 045, 047, 132, 175, 232, 246, 294, 432, 440, 445, 497.
    • werknemerskengetal 673 in de categorie 045
  • Invoering van de categorieën 102 en 423
  • Het behoud van de WNKG 840 (studenten handarbeiders) en 841 (studenten hoofdarbeiders) in alle betrokken categorieën en aanpassing van de bijdragevoet (12,50 %)
  • De wijziging van het percentage voor de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (WNKG 820) in de categorieën 036-069-169-189-194-369
  • Invoering van bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (WNKG 820 en/of 830) in de categorieën 022, 025, 102, 111, 122, 222, 311, 322, 330, 422, 423, 730
  • Wijziging van de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds ANPCB (WNKG 831) in de categorieën 010, 012, 013, 019, 024, 026, 029, 031, 036, 044, 049, 054, 055, 057, 059, 061, 063, 064, 065, 066, 067, 068, 069, 077, 078, 079, 081, 082, 085, 086, 090, 091, 092, 093, 094, 102, 166, 169, 186, 193, 194, 294, 369, 463, 467, 494
  • Invoering van WNKG 851 0 in de categorie 212 (met terugwerkende kracht vanaf 1/2003)
  • Schrapping van de verminderingscode 1331 (Plan Vande Lanotte defensief luik – overgangsmaatregel) in alle betrokken categorieën.

De voornaamste aanpassingen voor het eerste kwartaal 2006 betreffen:

  • De invoering van de werknemerskengetallen 035 en 439 voor de categorieën 040, 045, 047, 245, 246, 350, 440, 445 met terugwerkende kracht vanaf 3/2005
  • De schrapping van de verminderingen Plus-drie-plan (1123), Plus-drie-plan- gewezen uitzendkracht (1126), Plan Vande Lanotte 3 (1333) voor alle betrokken categorieën
  • De wijziging van de bijdragevoeten voor de bijdrage voor risicogroepen (WNKG 852) en de begeleiding van werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is (WNKG 854)
  • De wijziging van het bijdragepercentage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (WNKG 820) voor de categorieën 022-025-036-051-057-064-065-077-079-080-081-082-087-089-091-092-097-102-111-122-157-169-189-222-311-322-330-369-422-423-473-497
  • De invoering van de bijdragen voor het fonds voor bestaanszekerheid (WNKG 820 en/of 830) voor de categorieën 062-076-087-130-230-262-362-462
  • De schrapping van de bijdragen voor het fonds voor bestaanszekerheid (WNKG 820 en 830) voor categorie 730
  • De wijziging van de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds van het ANPCB (WNKG 831) voor de categorieën 010, 012, 013, 019, 024, 026, 029, 031, 036, 044, 049, 054, 055, 057, 059, 061, 063, 064, 065, 066, 067, 068, 069, 077, 078, 079, 081, 082, 085, 086, 090, 091, 092, 093, 094, 102, 166, 169, 186, 193, 194, 294, 369, 463, 467, 494
  • De invoering van de bijdragen voor de 2de pensioenpijler (WNKG 825 en 835) voor categorie 562

De voornaamste aanpassingen voor het tweede kwartaal 2006 betreffen:

  • de invoering van de werknemerskengetallen 019, 035, 439 en 499 in de categorieën 001-046-050-096-296-347-351-396-441-496 met terugwerkende kracht vanaf 3/2005
  • invoering van de doelgroepvermindering voor erg laaggeschoolde jongeren, laaggeschoolde gehandicapten en voor uit het buitenland afkomstige laaggeschoolde jongeren (3411) in alle betrokken categorieën
  • invoering van de doelgroepvermindering Activa- Preventie- en veiligheidspersoneel (3204 en 3212) in de categorie 011 met terugwerkende kracht vanaf 1/2004
  • invoering van de structurele vermindering (3000) voor werknemerskengetallen 019 en 499 in de categorieën 046, 347, 396 en 496
  • invoering van de bijdragen op aanvullende vergoedingen (kengetallen 883 en 885) in alle betrokken categorieën
  • wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830 of 833) in de categorieën 019, 022, 025, 048, 051, 052, 058, 067, 076, 111, 122, 158, 222, 224, 226, 244, 254, 258, 262, 311, 322, 330, 362, 422, 467, 730
  • invoering van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830) in de categorieën 162 en 597
  • schrapping van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en 830) uit de categorieën 097 en 497
  • wijziging van het percentage van de bijdragen 2de pensioenpijler (kengetal 825) in de categorieën 048, 051, 052, 058, 158, 258, 848
  • wijziging van de forfaits die gebruikt worden voor de berekening van de bijdrage voor het fonds voor bestaanszekerheid in de bouwsector (kengetal 826) in de categorieën 024, 026, 044, 054, 224, 226, 244 en 254.

De voornaamste aanpassingen voor het derde kwartaal 2006 betreffen:

  • de invoering van de categorie 113 met terugwerkende kracht vanaf 2/2003
  • de invoering van de doelgroepvermindering voor jonge werknemers van 19 tot 30 jaar (3413) eventueel gecumuleerd met een vermindering jonge werknemers met SBO (3414, 3415 of 3416) in alle betrokken categorieën
  • de aanpassing van de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor de tewerkstelling van studenten (CT 840 en 841)
  • de aanpassing van het percentage van de bijdrage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (CT 820 en/of 830 of 833) in de categorieën 069, 084, 094,123, 162, 223, 294, 730 ;
  • invoering van de bijdrage voor de 2de pensioenpijler (CT 825 0) in de categorie 086.

De voornaamste aanpassingen voor het vierde kwartaal 2006 betreffen:

  • De invoering van de categorie 320
  • De wijziging van de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor de tewerkstelling van studenten (werknemerskengetallen 840 en 841)
  • De wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (werknemerskengetallen 820 en/of 830 of 833) in de categorieën 036, 076, 112, 193, 262, 320, 362, 597;
  • De wijziging van de bijdrage sectorale pensioenfondsen voor de tweede pensioenpijler (werknemerskengetal 825 0) in de categorie 086.

De voornaamste aanpassingen van het 1ste kwartaal 2007 betreffen:

  • De wijziging van de bijdragevoet voor de vermindering van werkgeversbijdragen voor de baggersector (1501), het wetenschappelijk onderzoek (1511) en de artiesten (1531) ten gevolge van de invloed van de schommeling van de loonmatigingsbijdrage in de bijdrage voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen
  • De invoering van de nieuwe doelgroepverminderingen herstructurering (0601, 3601, 3611) in alle betrokken categorieën
  • De schrapping van de verminderingen Plus-één-en-twee-plan (1121, 1122), Plus-één-en-twee-plan – gewezen uitzendkracht (1124, 1125), KB n°495 (1211, 1213) in alle betrokken categorieën
  • De wijziging van de bijdragevoet voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen (kengetallen 809, 810)
  • De wijziging van het bijdragepercentage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (WNKG 820 en/of 830) voor de categorieën 036 - 048 - 051 - 052 - 067 - 069 - 082 - 085 - 086 – 087 (CT 820) - 089 - 092 - 123 - 169 - 223 - 320 - 369 - 373 - 423 - 467 - 473 - 597
  • De schrapping van de bijdragen voor het fonds voor bestaanszekerheid (WNKG 820 en/of 830) uit de categorieën 022 - 025 - 062 - 076 - 087(CT 830) - 111 - 122 - 130 - 135 - 162 - 222 - 230 - 235 - 262 - 311 - 322 - 330 - 335 - 362 – 422 - 462 – 730
  • de invoering van de bijdrage op bedrijfsvoertuigen (kengetal 862) in de categorie 005
  • de invoering van de bijdrage voor de 2de pensioenpijler voor de bedienden (kengetal 835) in de categorieën 083, 084 en 200.
  • de wijziging van de bijdragevoet voor de bijdrage 2de pensioenpijler voor arbeiders (kengetal 825) in de categorie 086.

De voornaamste aanpassingen ingevoerd in het 2de kwartaal 2007 betreffen:

  • De invoering van de bijdragen van 0,01% bestemd voor het Asbestfonds in de basisbijdragevoet;
  • De invoering van de nieuwe doelgroepvermindering voor oudere werknemers (3101) in alle betrokken categorieën ;
  • De schrapping van de werknemers met fooien aangegeven met forfaits (kengetal 011, 022 en 029) in de categorieën 020, 023, 068, 146, 158, 166, 323 en 562 ;
  • De wijziging van de percentages voor de bijdragen voor het fonds voor bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830) in de categorieën 074 - 133 - 323 - 423 - 597
  • De invoering van de categorieën 110 (met terugwerkende kracht vanaf 4/2006), 133, 174 en 594 (met terugwerkende kracht vanaf 1/2007).

De voornaamste aanpassingen ingevoerd in het 3de kwartaal 2007 betreffen:

  • De wijziging van de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor studenten (kengetal 840 en 841) die 7,51% wordt;
  • De schrapping van de gelegenheidswerknemers in de horeca met beperkte onderwerping: kengetal 010 in de categorieën 016,017 en kengetal 020, 480 en 490 in de categorieën 016, 017, 097 en 497;
  • De invoering van gelegenheidswerknemers in de horeca met volledige onderwerping in de categorieën 116 en 117 (kengetal 015, 027, 011, 022, 487, 495, 840, 841) en in de categorieën 216 en 217 (kengetal 011, 022, 486, 496, 840, 841);
  • De invoering van mandatarissen in de openbare sector (kengetal 673) in de categorie 296 met terugwerkende kracht vanaf 1/2006;
  • De schrapping van de werknemers- en werkgeversverminderingen voor de ontslagen werknemers in het kader van een herstructurering met een arbeidsovereenkomst afgesloten voor 01/01/2007 (codes 600 en 3600)
  • De invoering van de bijdrage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830) in de categorieën 025, 022, 122, 222, 322, 422, 110, 111, 311, 330, 730, 162, 070;
  • De wijziging van het percentage van de bijdrage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830) in de categorieën 200, 081, 083, 084, 085, 373, 423, 597;
  • De invoering van de bijdrage voor de 2de pensioenpijler (kengetal 825) in de categorie 110
  • De invoering van type 1 voor de bijdrage ten voordele van het fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf van minstens 58 jaar (kengetal 826 1) in de categorieën 024, 026, 044, 054, 224, 226, 244 en 254;
  • De invoering van de categorieën 116, 117, 216 en 217;
  • De schrapping van de categorieën 020, 023, 158, 146, 166 en 499.

De voornaamste aanpassingen voor het 4de kwartaal 2007 betreffen :

  • de wijziging in de basisbijdragevoet van de bijdrage voor het betaald educatief verlof die voor de betrokken werknemers van 0,04% naar 0,08% gebracht wordt
  • de wijziging van de bijdragevoet voor de studenten (werknemerskengetal 840 en 841) die terug 12,51% wordt
  • de invoeging van de werknemerscode 013 in de categorie 040 voor de handarbeiders die niet vallen onder de jaarlijkse vakantieregeling voor loontrekkenden
  • de wijziging van het bijdragepercentage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (werknemerskengetal bijdrage 820 en/of 830) in de categorieën 022 – 025 – 036 – 061 – 063 – 069 – 070 – 082 – 092- 094 - 111 - 122 – 222 – 322 – 422 – 123 – 223 – 162 – 169 – 189 – 193 – 194 - 294 - 369 - 311 – 330 – 494 - 594 - 730
  • de invoeging van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (werknemerskengetal bijdrage 820 en/of 830 en 833) in de categorieën 076 (Vlaams en Franstalig fonds) – 135 – 235 – 335 – 262- 362 – 811.

De voornaamste wijzigingen voor het 1ste kwartaal 2008 betreffen :

  • de wijziging van de bijdragevoet voor de basisbijdrage en de bijzondere bijdrage voor het Fonds Sluiting Ondernemingen (WK 809 en 810)
  • de annulatie van de basisbijdrage met bijzondere bijdragevoet (WK 809 type 6) in de categorieën 051 en 052
  • de invoeging van de vermindering voor collectieve arbeidsduurvermindering (3500, 3510 en 3520) in de categorie 432 voor de maatschappijen voor sociale huisvesting
  • de schrapping van de vermindering banenplan voor inschakelingsbedrijven (1103 – overgangsbepalingen) en arbeidsduurvermindering (1353 – overgangsperiode) in alle betrokken categorieën
  • de wijziging van het bijdragepercentage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (WK 820 en/of 830) in de categorieën 016 - 017 - 036 – 049 - 051 - 061 - 063 - 064 - 065 - 066 - 067 - 068 - 077 - 079- 080 - 082 - 087 - 085- 089 - 094 - 102 - 112 - 113 - 116 - 117 - 123 - 135 - 169 - 189 - 216 - 217 - 223 - 235 - 294 - 335 - 369 - 373 - 467- 473 - 597
  • de invoering van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (WK 820 en/of 830 en 833) in de categorieën 062 - 087 - 130 - 230 – 462
  • de wijziging van het bijdragepercentage voor de 2de pensioenpijler voor de arbeiders (WK 825) in de categorieën 048 - 051 - 052 - 058 - 258 – 848
  • de invoering van de bijdrage voor de 2de pensioenpijler voor de arbeiders (WK 825) in de categorieën 066 - 093 - 094 - 193 - 194 - 294 - 494 – 594
  • de schrapping van de bijdrage voor de 2de pensioenpijler voor de arbeiders met vrijstelling (WK 825 8) in de categorieën 081 en 091
  • de invoering van de forfaitaire bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf voor de arbeiders van minder dan 25 jaar (WK 826 2) in de categorieën 024 - 026 - 044 - 054 - 224 - 226 - 244 – 254
  • de wijziging van de forfaitaire bijdrage voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf voor de werknemers van 25 tot 57 jaar (WK 826 type 0) en voor de werknemers van ten minste 58 jaar (WK 826 type 1) in de categorieën 024 - 026 - 044 - 054 - 224 - 226 - 244 – 254.

De voornaamste wijzigingen voor het 2e kwartaal 2008 betreffen :

  • de invoering van de basisbijdrage bestemd voor het Fonds Sluiting van ondernemingen verschuldigd voor de commerciële sector voor de gemengde categorieën (kengetal 809)
  • de invoering van de basisbijdrage bestemd voor het Fonds Sluiting van ondernemingen verschuldigd voor de niet-commerciële sector in de uitsluitend niet-commerciële of gemengde categorieën (kengetal 811)
  • de invoering van het werknemerskengetal 494 voor de betaalde sportbeoefenaars die onderworpen zijn aan de wet van 1978 in de categorieën 050, 070, 076 en 096 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008
  • de schrapping van het werknemerskengetal 495 in de categorie 076
  • de invoering in categorie 070 van de bijzondere bijdrage voor werkloosheid (kengetal 855 en 857), de bijdrage op het dubbel vakantiegeld en de structurele vermindering voor de betaalde sportbeoefenaars die genieten van de beperkte onderwerping
  • de invoering van de bijdrage voor het Sociaal Fonds (kengetal 831) in de categorie 076 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008
  • de invoering van de bijzondere bijdrage verschuldigd voor niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (kengetal 888) in alle betrokken categorieën
  • de creatie van de categorieën 532 en 835 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008
  • de schrapping van de verminderingen voor collectieve arbeidsduurvermindering (3500, 3510 en 3520) in de categorie 432 ingevolge de transfert van de maatschappijen voor sociale huisvesting in de categorie 532
  • de schrapping van de overgangsverminderingen Banenplan (1105 en 1106)
  • de wijziging van het percentage van de bijdragen voor het Fonds voor Bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830) in de categoriën 016 - 017 - 080 - 089 - 116 - 117 - 216 – 217 – 463.

De voornaamste wijzigingen voor het 3de kwartaal 2008 betreffen:

  • De wijziging van de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd door studenten (kengetal 840 en 841), die wordt 7,51%
  • De invoering van werknemerskengetal 673 voor de mandatarissen in de openbare sector in de categorie 050
  • De invoering van de bijzondere bijdrage voor niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (kengetal 888) in de categorieën 246 en 350 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008
  • De creatie van de categorieën 522, 722 en 735 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008
  • De wijziging van de bijdragevoet voor de bijdrage voor het fonds voor bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830) in de categorieën 031 -061 – 069 - 089 – 463
  • De wijziging van de bijdragevoet voor de verminderingen 1511 en 1531 om de loonmatigingsbijdrage van 0,01% in de FSO-bijdrage voor de niet-commerciele sector te integreren in de categorieën 011 – 016 – 035 – 074 – 112 – 135 – 174 – 262 – 311 – 335 – 362 – 811 – 835.

De voornaamste wijzigingen voor het 4de kwartaal 2008 betreffen:

  • Aanpassing van de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor studenten (kengetal 840 en 841) die 12,51% wordt
  • Aanpassing van de bijdragevoet voor de bijdrage voor betaald educatief verlof die 0,04% wordt in de basisbijdrage van de betrokken werknemers
  • Schrapping van de basisbijdrage FSO voor de niet-commerciële sector (kengetal 811)
  • Invoering van type 1 voor de bijzondere bijdrage voor niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (kengetal 888) met terugwerkende kracht vanaf 1/2008
  • Schrapping van de categorie 811
  • Invoering van de bijdrage 831 in de categorie 040 met terugwerkende kracht vanaf 1/2008
  • Wijziging van het percentage van bijdragen voor het fonds voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830) in de categorieën 036, 082 en 102
  • Schrapping van de bijdragen voor het fonds voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830 en 833) in de categorieën 076 (Vlaams Fonds (PC 329.01) en Franstalig Fonds (PC 329.01), 262 en 362
  • Invoering van de bijdrage 2de pensioenpijler voor de werknemers (kengetal 825 en/of 835) in de categorieën 062, 122, 211, 262, 322 en 076 met PC 329.01.

De voornaamste aanpassingen ingevoerd voor het 1ste kwartaal 2009 betreffen:

  • de aanpassing van de bijdragevoet voor de bijdrage voor betaald educatief verlof die verhoogd wordt tot 0,06 % in de basisbijdragevoet van de betrokken werknemers;
  • de aanpassing van de bijdragevoet voor de basisbijdrage FSO voor de commerciële sector (werknemerskengetal 809) en niet-commerciële (werknemerskengetal 811) en de bijzondere bijdrage FSO (werknemerskengetal 810);
  • de invoering van de bijdrage op verkeersboetes (werknemerskengetal 889) in alle betrokken categorieën;
  • de schrapping van de vermindering Activaplan, codes 1111 en 1112 in alle betrokken categorieën;
  • de uniformisering van de bijdragevoet voor de vermindering voor kunstenaars (code 1531) en wetenschappelijk onderzoek (code 1511);
  • de schrapping van 5 met werknemerskengetallen 118, 119, 598 en 599 voor de vermindering voor wetenschappelijk onderzoek;
  • de wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (werknemerskengetal 820 en/of 830) in de categorieën 031, 036, 051, 061, 068, 069, 080, 083, 084, 087, 089, 102, 133, 169, 200, 369, 373, 423, 530, 597;
  • de schrapping van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (werknemerskengetal 820 en/of 830 en 833) in de categorieën 022, 025, 062, 087(werknemerskengetal 830),111, 122, 130, 162, 222, 230, 311, 322, 330, 422, 462, 522, 722, 730, 735;
  • de invoering van een forfaitaire bijdrage van 25 € voor de arbeiders die vallen onder het Sociaal Fonds voor Transport en Logistiek (werknemerskengetal 826) in de categorie 083 (cfr IESS 4/2008);
  • de wijziging van de bijdragevoet 2de pensioenpijler (werknemerskengetal 825 en/of 835) in de categorieën 083, 084, 200;
  • de schrapping van de bijdragevoet 2de pensioenpijler (werknemerskengetal 825 en/of 835) in de categorieën 062, 076, 122, 211, 262, 322.

De belangrijkste aanpassingen voor het 2de kwartaal 2009 betreffen:

  • de invoering van de bijdragen 852 en 854 in de categorie 180 met terugwerkende kracht tot 1/2006 (verbetering);
  • de invoering van de bijdrage 851 in de categorie 199;
  • de invoering van de bijdragen 883 en 885 in de categorie 040 voor de werkgevers met deze categorie die in het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de paritaire comités;
  • de aanpassing van het percentage van de bijdragen voor het Fonds voor Bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830) in de categorieën 063, 079, 092, 102, 133, 323, 362, 373, 423, 530, 597;
  • de invoering van de bijdragen bestemd voor het Fonds voor Bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830 en 833) in de categorieën 076 (Fr), 362, 848.

De belangrijkste wijzigingen voor het 3de kwartaal 2009 betreffen:

  • de aanpassing van de bijdragevoet van de solidariteitsbijdrage voor studenten (kengetallen 840 en 841) dat verlaagd wordt tot 7,51% ;
  • de invoering van de solidariteitsbijdrage voor nalatigheid van de Dimona-aangifte (kengetal 863) in alle betrokken categorieën en met terugwerkende kracht vanaf 1/2009;
  • de invoering van de bijdrage 888 met type 1 bestemd voor de aangifte van niet-recurrente voordelen voor een kalenderjaar verschillend van het kalenderjaar van betaling, met terugwerkende kracht vanaf 1/2009 voor alle betrokken categorieën;
  • de invoering van de doelgroepverminderingen tijdelijke arbeidsduurvermindering tengevolge van de crisis (verminderingscodes 3700 en 3720), met terugwerkende kracht vanaf 2/2009 voor alle betrokken categorieën;
  • de schrapping van de vermindering voor de baggersector (verminderingscodes 501 en 1501) in de categorie 224 (verbetering)
  • de creatie van de categorie 662;
  • de wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830, 833) in de categorieën 061, 076 (fr), 078, 110, 133, 273, 362, 373, 423, 597;
  • de invoering van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830) in de categorieën 022, 025, 062, 076 (nl), 111, 122, 222, 262, 311, 322, 330, 422, 462, 522, 662, 722, 735;
  • de invoering van de bijdrage 2de pensioenpijler (kengetal 825 en/of 835) in de categorieën 062, 076 (Nl), 122, 211, 262, 322;
  • de invoering van de forfaitaire bijdrage voor het Fonds van de brandstoffenhandel (kengetal 826 0) in de categorie 091;
  • de invoering van de forfaitaire bijdrage voor het Waarborg- en sociaal fonds van de vastgoedsector (kengetallen 826 0 en 836 0) in de categorieën 037, 112 en 113.

De voornaamste aanpassingen voor het 4de kwartaal 2009 betreffen:

  • De aanpassing van de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor studenten (kengetallen 840 en 841) die verhoogd wordt tot 12,51%;
  • De aanpassing van de bijdragevoet voor betaald educatief verlof van 0,06 naar 0,05% in de basisbijdragevoet van de betrokken werknemers;
  • De wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830, 833) in de categorieën 022, 025, 069, 111, 169, 222, 273, 311, 330, 369, 422, 463, 522, 597, 722, 735 ;
  • Invoering van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830) in de categorieën 162 en 730;
  • De wijziging van de bijdrage bestemd voor het Sociaal Fonds van het NAPCB (kengetal 831) in de categorieën 010, 012, 013, 019, 024, 026, 029, 031, 036, 040, 044, 049, 054, 055, 057, 059, 061, 063, 064, 065, 066, 067, 068, 069, 076, 077, 078, 079, 081, 082, 085, 086, 090, 091, 092, 093, 094, 102, 110, 133, 169, 186, 193, 194, 294, 369, 463, 467, 494, 594 ;
  • De aanpassing van de forfaitaire bedragen voor fondsen voor bestaanszekerheid voor de arbeiders in de bouwsector (kengetal 826)
  • De invoering van de bijdrage voor bruggepensioneerden (kengetal 879) in de categorie 597 met terugwerkende kracht vanaf 3/2009.

De voornaamste aanpassingen voor het 1ste kwartaal 2010 betreffen:

  • De aanpassing van de gewone bijdragen om de specifieke bijdrage voor arbeidsongevallen van 0,02% toe te voegen voor alle werknemers die de bijdrage arbeidsongevallen verschuldigd zijn;
  • De creatie van de categorie 303;
  • De schrapping van de categorie 005
  • De wijziging van de bijdragen voor het fonds voor sluiting van onderneming (kengetal 809, 810 en 811)
  • De wijziging van het percentage van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830, 833) in de categorieën 051 - 062 - 080 - 087 - 089 - 122 - 262 - 322 - 362 - 462 - 473 - 530 - 662 - 730 – 848 - 036 - 061 - 076(FR-NL) - 085 - 110 - 169 – 369 ;
  • De invoering van de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetal 820 en/of 830) in de categorieën 036 - 061 - 076(FR-NL) - 085 - 110 - 169 - 369;
  • De schrapping van de bijdrage voor sectoraal pensioenfonds (kengetal 825 - 835) in de categorieën: 062 - 076(NL) - 122 - 211 - 262 – 322
  • De wijziging van de bijdrage voor sectoraal pensioenfonds in de categorie 110
  • De schrapping van de verminderingen 3500 - 3510 - 3520 - 3700 - 3720 in de categorie 071
  • De invoering van de verminderingen 3612 – 3800
  • De invoering van werknemerskengetal 851 in de categorie 699 met terugwerkende kracht vanaf 1/2009

De voornaamste aanpassingen voor het 2de kwartaal 2010 betreffen:

  • De creatie van de categorie 762 ;
  • De wijziging van het percentage van de bijdragen voor de Fondsen voor Bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830, 833) in de categorieën 076 (FR) - 080 - 173 - 362 - 373 ;
  • De invoering van de bijdragen voor de Fondsen voor Bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830) in de categorie 762;
  • De wijziging van de bijdrage voor het sectoraal pensioenfonds in de categorieën 058 – 081 – 091 - 110
  • De invoering van type 3 voor werknemerskengetal 498 in de categorie 040 met terugwerkende kracht vanaf 1/2010
  • De creatie van de bijdragecodes 270 – 271 – 272 – 273 – 274 – 275 – 280 – 281 – 282 – 290 – 295 voor de (pseudo)brugpensioenen
    opm: de werknemerskengetallen 879, 883 en 885 werden behouden voor het blok Aanvullende vergoeding 90336, maar zijn niet meer direct gelinkt aan een bijdragevoet maar aan één of meerdere bijdragecodes (pseudo)brugpensioen.

De voornaamste aanpassingen voor het 3de kwartaal 2010 betreffen:

  • De invoering van werknemerskengetallen 011 en 022 voor de aangestelden – toiletten aangegeven met forfaits in de categorieën 066 – 323 - 562 en 662 met terugwerkende kracht vanaf 1/2010;
  • Aanpassing van de bijdragevoet voor de solidariteitsbijdrage voor studenten (kengetallen 840 en 841) die 7,51% bedraagt;
  • Wijziging van het bedrag van de forfaitaire bijdrage (kengetal 826) in de categorieën 024 – 026 – 044 – 054 – 224 – 226 – 244 – 254;
  • Wijziging van het percentage van de bijdrage voor de fondsen voor bestaanszekerheid (kengetallen 820 en/of 830, 833) in de categorieën 061 – 069 – 076 (Fr) – 081 – 091- 162 - 189 - 273 - 362 - 373 ;
  • De invoering van een forfaitaire bijdrage voor het sectoraal aanvullend pensioen met een nieuwe code 827 in de categorie 036;
  • De omvorming van de kengetallen 826 en 836 in respectievelijk 827 en 837 in de categorieën 037- 112 – 113;
  • De invoering van de bijdrage voor sectoraal aanvullend pensioen (825 en 835) in de categorieën 062 – 076(NL) – 122 – 211 – 262 – 322 – 373 – 473.

De aandacht van de erkende sociale secretariaten wordt erop gevestigd dat, wanneer een werkgever onder het Paritair Comité 305.02 van de gezondheidsinrichtingen en –diensten ressorteert, het noodzakelijk is bij de invoering van de DmfA ook het nummer van de onderverdeling binnen het subcomité waaronder de werkgever valt te vermelden. Deze vermelding moet een correcte verdeling toelaten van het gestorte bedrag aan Sociale Maribel naar de verschillende betrokken fondsen toe.

Men moet daartoe 9 posities gebruiken : de drie cijfers van het Paritair Comité (305), dan een punt, vervolgens de twee cijfers van het subcomité gevolgd door een tweede punt en daarna de twee cijfers van de onderverdeling van het subcomité (van 01 tot 09).

Hieronder vindt u een tabel met daarin de te gebruiken nummers met telkens de omschrijving van de betrokken sector :

Te gebruiken nummers met de omschrijving van de betrokken sector
Nr. PC Werkgevers
305.02.01 De rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen, de service-flats, de dagverzorgingscentra en de centra voor dagopvang.
305.02.02 De diensten voor thuisverpleging.
305.02.03 De Nederlandstalige revalidatiecentra die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zijn evenwel uitgesloten, de revalidatiecentra die een dienst uitmaken van een ziekenhuis of een opvoedingsinstelling en als dusdanig onder de beheersverantwoordelijkheid vallen van dit ziekenhuis of opvoedingsinstelling.
305.02.04 De Franstalige en Duitstalige revalidatiecentra die gelegen zijn in het Waalse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zijn evenwel uitgesloten, de revalidatiecentra die een dienst uitmaken van een ziekenhuis of een opvoedingsinstelling en als dusdanig onder de beheersverantwoordelijkheid vallen van dit ziekenhuis of opvoedingsinstelling.
305.02.05 De bicommunautaire gezondheidsinrichtingen en -diensten die gelegen zijn in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Zijn evenwel uitgesloten, de diensten voor de thuisverpleging, de rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen, de service-flats, de dagverzorgingscentra en de centra voor dagopvang.
305.02.06 De Nederlandstalige instellingen en diensten die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zijn evenwel uitgesloten: de autonome revalidatiecentra, de diensten voor thuisverpleging, de rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen, de service-flats, de dagverzorgingscentra, de centra voor dagopvang, de kinderkribben, peutertuinen, buitenschoolse opvang, diensten voor opvanggezinnen, diensten voor thuisopvang van zieke kinderen en gelijkaardige instellingen en diensten voor de opvang van kinderen.
305.02.07 De Franstalige en Duitstalige instellingen en diensten die gelegen zijn in het Waalse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zijn evenwel uitgesloten : de autonome revalidatiecentra, de diensten voor thuisverpleging, de rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen, de service-flats, de dagverzorgingscentra en de centra voor dagopvang, de kinderkribben, peutertuinen, buitenschoolse opvang, diensten voor opvanggezinnen, diensten voor de thuisopvang van zieke kinderen en gelijkaardige instellingen en diensten voor de opvang van kinderen.
305.02.08 De Nederlandstalige kinderkribben, peutertuinen, buitenschoolse opvang, diensten voor opvanggezinnen, diensten voor thuisopvang van zieke kinderen en gelijkaardige instellingen en diensten voor de opvang van kinderen, die gelegen zijn in het Vlaamse gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
305.02.09 De Franstalige en Duitstalige kinderkribben, peutertuinen, buitenschoolse opvang, diensten voor opvanggezinnen, diensten voor thuisopvang van zieke kinderen, ‘maisons communales d’accueil de l’enfance’ en gelijkaardige instellingen en diensten voor de opvang van kinderen die gelegen zijn in het Waalse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Wat het tweede kwartaal 2003 betreft, worden alle kerkfabrieken en gelijkgestelden van de categorie 032 naar de categorie 432 omgeschakeld, en dat met ingang van 1 april 2003.
De dienst Identificatie heeft aan de SMALS-MVMSmalS-MvM de lijst van de betrokken werkgevers opgevraagd. Op aanvraag van de Directie Identificatie zal de SmalS-MvM zo spoedig mogelijk zorgen voor een automatische omschakeling in de maand juli.

Wat het eerste kwartaal 2003 betreft, kunnen we momenteel de omschakeling van categorie niet vragen, gezien we in een periode tussenkomen waarin de gegevens opgesteld en gecontroleerd worden. Het ESS zal derhalve de aangiften van de betrokken werkgevers onder aparte vorm toesturen ( met name op CD-ROM) waar de categorie 032 opgenomen zal zijn. De controle zal plaatsvinden door ofwel deze gevallen verplicht in het systeem te laten opnemen, ofwel door de controleparameter op de code 859 (niet verplicht of niet verschuldigd) te wijzigen tijdens het nazicht van de betrokken werkgevers. In de praktijk zullen de verzonden aangiften een niet blokkerende anomalie tot gevolg hebben die zal behandeld worden door de dienst controle.

Op het vlak van de inschrijving zal de wijziging naar categorie 432 vervolgens met terugwerkende kracht in het eerste kwartaal 2003 worden uitgevoerd om die gevallen te kunnen regulariseren waarvoor de kerkfabrieken het ten onrechte gestorte bedrag terug zouden kunnen vorderen (bijvoorbeeld via Internet).

Van 11 tot en met 14 juli 2003 verhuizen alle diensten van de RSZ.

Vanaf deze datum moet alle briefwisseling gestuurd worden naar het volgende adres:

RSZ
Victor Hortaplein 11
1060 BRUSSEL

Zoals voorheen, zal de Rijksdienst toegankelijk zijn op werkdagen tussen 9 uur en 11u30 en op afspraak buiten de openingsuren.
De telefoonnummers en de e-mailadressen van uw contactpersonen blijven ongewijzigd.

Er wordt aan herinnerd dat de verwijlintresten van toepassing voor laattijdige betalingen van de bijdragen nog steeds berekend worden vanaf de wettelijke vervaldag van het betrokken kwartaal, met uitzondering van de intresten berekend op de tijdelijke daling van de bijdragen die berekend worden vanaf de datum van het opstellen van het bericht van wijzigingen.

Artikel 32 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (1) (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) wijzigt de verjaringstermijn voor de sociale bijdragen verschuldigd aan de RSZ.

Vanaf 1 januari 2009 zal de verjaringstermijn veranderen van vijf naar drie jaar.

De volgende kwartalen zullen verjaren op volgende data:

Kwartaal van de aangifte Vervaldatum Verjaring
3/2003 31/10/2003 31/10/2008
4/2003 31/01/2004 31/12/2008
1/2004 30/04/2004 31/12/2008
2/2004 31/07/2004 31/12/2008
3/2004 31/10/2004 31/12/2008
4/2004 31/01/2005 31/12/2008
1/2005 30/04/2005 31/12/2008
2/2005 31/07/2005 31/12/2008
3/2005 31/10/2005 31/12/2008
4/2005 31/01/2006 31/01/2009
1/2006 30/04/2006 30/04/2009

Ingevolge de verjaringstermijn van vijf jaar voor de vorderingen van de RSZ, zullen de aangiftes van het 1ste kwartaal 2003 verjaard zijn vanaf 1 mei 2008.

Artikel 32 van wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (1) (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) voorziet dat de verjaringstermijn 3 jaar wordt vanaf 1 januari 2009. Dit heeft tot gevolg dat de DMFA’s van het 4de kwartaal 2003 tot en met het 3de kwartaal 2005 tegelijk verjaard zullen zijn op 1 januari 2009, de DMFA van het 4de kwartaal 2005 zal verjaard zijn op 1 februari 2009. Daarna neemt de verjaring een normaal ritme aan van één kwartaal elke drie maand.

Een bijzondere procedure werd uitgewerkt voor het verwerken van DMFA’s die verjaard zijn of waarvoor gevaar voor verjaring bestaat.

Vanaf 25 april 2008 is het niet meer mogelijk om via de elektronische kanalen (web of batch) op een automatische wijze aangiftes te verwerken voor 1/2003.
De verjaarde aangiftes kunnen toch op volgende wijze opgesteld worden :

  • de werkgevers die de webtoepassing gebruiken moeten contact opnemen met hun dossierbeheerder van de controledienst en die de nodige gegevens meedelen voor het opstellen van de aangifte. De aangifte kan slechts geboekt worden na ontvangst van het totaal bedrag aan bijdragen daarvoor.
  • wanneer een aangifte via batch wordt binnengestuurd wordt een blokkerende anomalie “Let op ! Kwartaal met gevaar voor verjaring of verjaard kwartaal” gegenereerd. Voor dringende gevallen moet dezelfde procedure gevolgd worden als voor de aangiftes via web. Zoniet moet het bestand opnieuw binnengestuurd worden na de kwartaalaanpassingen 2/2008, dus vanaf 1 juli 2008. Het bestand zal dan verwerkt worden indien alle ervoor verschuldigde bijdragen betaald werden.

Ingevolge de verjaringstermijn van vijf jaar voor de vorderingen van de RSZ zullen de aangiften van het 2de kwartaal 2003 verjaard zijn vanaf 1 augustus 2008.

Vanaf 25 juli 2008 is het niet meer mogelijk om via de elektronische kanalen (web of batch) op een automatische wijze aangiftes te verwerken voor 2/2003.

Zoals voor het voorgaande kwartaal kunnen de verjaarde aangiften toch nog verwerkt worden volgens de procedure die beschreven werd in de IESS van 1/2008.

Als gevolg van de verjaringstermijn van vijf jaar voor de vorderingen van de RSZ zullen de aangiften van het 3de kwartaal 2003 verjaard zijn vanaf 1 november 2008.

Vanaf 25 oktober 2008 is het niet meer mogelijk om via de elektronische kanalen (web of batch) op een automatische wijze aangiftes te verwerken voor 3/2003.

Zoals voor het voorgaande kwartaal kunnen de verjaarde aangiften toch nog verwerkt worden volgens de procedure die beschreven werd in de IESS van 1/2008.

Ter herinnering, artikel 33 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg (1) (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) wijzigt de verjaringstermijn van 5 naar 3 jaar voor de verschuldigde sociale bijdragen aan de RSZ, vanaf 1 januari 2009.

Sectie 1 van Hoofdstuk 10 van de programmawet van 22 december 2008 (1) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008) verduidelijkt de toepasbare regels van de driejarige verjaring en voert een verjaring in van zeven jaar voor de ambtshalve regularisaties en frauduleuze onderwerping.

Vanaf 1 januari 2009:

  • de schuldvorderingen van de RSZ verjaren 3 jaar na de opeisbaarheid van de schuldvorderingen
  • de vorderingen ingesteld tegen de RSZ tot terugvordering van niet-verschuldigde bijdragen verjaren drie jaar na de datum van betaling

Voor de overgangsperiode wordt bevestigd dat voor vorderingen die op 1 januari 2009 niet verjaard waren ingevolgde de verjaringstermijn van 5 jaar, maar die verjaard zijn met de driejarige verjaring, de datum van verjaring wordt vastgesteld op 1 januari 2009.

Dit heeft tot gevolg dat de DMFA voor de kwartalen 4/2003 tot en met 3/2005 verjaard zijn op 1 januari 2009.

Sinds 23 december 2008 is het niet meer mogelijk om via de elektronische kanalen (web of batch) op een automatische wijze aangiftes te verwerken voor 4/2003 tot en met 3/2005.

In afwijking van de algemene regel van de driejarige verjaring is de verjaring verlengd tot 7 jaar:

  • als de vorderingen van de RSZ het gevolg zijn van ambtshalve regularisaties na vaststelling bij de werkgever van bedrieglijke handelingen of valse en opzettelijk onvolledige aangiften;
  • in geval van bedrieglijke onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers, beschikt de Rijksdienst over een termijn van 7 jaar vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de inbreuk zich heeft voorgedaan, om over te gaan tot de annulering van deze bedrieglijke onderwerpingen of tot de ambtshalve onderwerping bij de werkelijke werkgever.

Overeenkomstig de almene regel, geldt de eventuele terugbetaling van bijdragen voor een periode van maximum drie jaar.

Volgens de regels van de verjaringstermijn van drie jaar van de schuldvorderingen van de RSZ zullen de aangiften van het derde kwartaal 2006 verjaard zijn vanaf 1 november 2009.

Vanaf 25 oktober 2009 is het niet meer mogelijk om originele aangiften voor 3/2006 in te dienen via elektronisch kanaal (web of batch).

Volgens de regels van de verjaringstermijn van drie jaar van de schuldvorderingen van de RSZ zullen de aangiften van het vierde kwartaal 2006 verjaard zijn vanaf 1 februari 2010.

Vanaf 25 januari 2010 is het niet meer mogelijk om originele aangiften voor 4/2006 in te dienen via elektronisch kanaal (web of batch).

Volgens de regels van de verjaringstermijn van drie jaar van de schuldvorderingen van de RSZ zullen de aangiften van het 1ste kwartaal 2007 verjaard zijn vanaf 1 mei 2010.

Vanaf 25 april 2010 is het niet meer mogelijk om originele aangiften voor 1/2007 in te dienen via elektronisch kanaal (web of batch).

De wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009) voorziet dat sinds 1 januari 2009 de vorderingen van de RSZ ten laste van werkgevers die voor de berekening van de lonen van hun werknemers en/of voor het indienen van hun aangiften voor sociale zekerheid beroep doen op de Centrale Dienst voor Vaste Uitgaven, verjaren na 7 jaar.

De verjaring van deze vorderingen wordt gestuit:

  1. door een aangetekend schrijven van de RSZ aan de werkgever of door een aangetekend schrijven van de werkgever aan de RSZ
  2. door een dagvaarding voor het gerecht
  3. door de manier van stuiting voorzien in artikel 2248 van het Burgerlijk Wetboek.

De verjaringstermijn begint opnieuw te lopen vanaf elke stuiting.

Volgens de regels van de verjaringstermijn van drie jaar van de schuldvorderingen van de RSZ zullen de aangiften van het 2de kwartaal 2007 verjaard zijn vanaf 1 juni 2010.

Vanaf 26 juli 2010 is het niet meer mogelijk om originele aangiften voor 2/2007 in te dienen via elektronisch kanaal (web of batch).

Volgens de regels van de verjaringstermijn van drie jaar van de schuldvorderingen van de RSZ zullen de aangiften van het 3de kwartaal 2007 verjaard zijn vanaf 1 november 2010.

Vanaf 25 oktober 2010 is het niet meer mogelijk om originele aangiften voor 3/2007 in te dienen via elektronisch kanaal (web of batch).

Het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot wijziging van artikel 48 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 8 augustus 2006) voert wijzigingen in in hoofdstuk IV betreffende de voorwaarden tot erkenning van de sociale secretariaten en de invoering van een boekhoudplan.

Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 28 november 1969 handelt over de erkenningvoorwaarden van sociale secretariaten en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten.

Het koninklijk besluit van 20 juli 1998 (BS 05/08/1998) voorzag in artikel 48 van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders dat het erkend sociale secretariaat verplicht is:

“de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kennis te geven van het deel van zijn boekhoudkundig plan dat betrekking heeft op de boeking van de verrichtingen in het raam van de sociale zekerheidswetgeving.
De Minister van Sociale Zaken stelt dit deel van het boekhoudplan vast.”

Het voornoemd koninklijk besluit van 1 juli 2006 vervangt nu door zijn artikel 1 volledig de vorige tekst van het artikel 48 en de gewenste wijzigingen zijn wettelijk doorgevoerd:

  • de zin “De Minister van Sociale Zaken stelt dit deel van het boekhoudplan vast” is geschrapt.
  • De ESS moeten zich schikken naar de onderrichtingen van de betrokken administraties (RSZ, RSZ-inspectie, Sociale Inspectie), waarbij deze hun betrekkingen met het sociaal secretariaat en het beheer van de lopende rekeningen van de werkgevers (nieuw) bepalen.

Er blijft enerzijds echter een praktisch probleem bestaan, namelijk de retro-activiteit van de invoering van die nieuwe bepalingen, vermeld vanaf 1 januari 2006 (het KB werd ondertekend op 1 juli 2006 en gepubliceerd in het BS op 8 augustus 2006).

De administratie zal er op toe zien dat de erkende sociale secretariaten deze nieuwe bepalingen met betrekking tot de invoering van deze specifieke rekeningen effectief toepassen ten laatste vanaf 1 januari 2007.

Anderzijds heeft men in het voormelde KB geen rekening gehouden met het door de administratie gedane voorstel omtrent de paragraaf “geen verplichte invoering van de rekening 939: Beheerskosten in de rekeningenklasse 9”. Het Beheerscomité gaf hierover echter al een gunstig advies in zijn zitting van 22 oktober 2004.
Dit advies hield in dat in het nieuwe ontwerp van ministerieel besluit, dat op 29 oktober 2004 aan de Minister van Sociale Zaken werd overgemaakt, de rekening 939 was weggelaten.

In het gepubliceerde koninklijk besluit van 1 juli 2006 is de rekeningklasse 939 echter behouden.

De administratie neemt het initiatief aan de Minister van Sociale Zaken de aanpassing van het KB voor te stellen door de schrapping van de vermelding “ 939: Beheerskosten “.

In de mededelingen van wijzigingen van de DMFA aan de werkgevers of aan hun mandatarissen werd een nieuwe stavingscode ingevoerd die voortaan zal voorkomen op de berichten van wijziging der bijdragen, met inbegrip van deze voor vroegere kwartalen.

Het betreft de code 5 “Wijziging aangebracht op vraag van het FSO”.

Alle door de RSZ verzamelde gegevens worden verdeeld volgens de economische hoofdactiviteit van hetzij de onderneming, hetzij de vestigingseenheid. De indeling naar activiteitstak gebeurt volgens de algemene systematische bedrijfsindeling in de Europese Gemeenschappen, de Nace-Bel en gebeurt uitsluitend voor statistische doeleinden en dit volgens de richtlijnen van de Algemene Directie "Statistiek en Economische Informatie" van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (voorheen gekend als Nationaal Instituut voor Statistiek). Hiervoor maakt de RSZ gebruik van de omschrijving van de activiteit die de werkgever vermeld bij de inschrijving als werkgever, de door de werkgever gesignaleerde wijzigingen alsook alle mogelijke beschikbare informatiebronnen.

De toekenning van een activiteitscode door de RSZ verschaft geen rechten noch verplichtingen aan de ondernemingen. Indien derden, hetzij privé-organisaties, hetzij overheden voor de bepaling van het toepassingsveld van hun reglementeringen gebruik maken van activiteitsomschrijvingen, is dit onder hun verantwoordelijkheid en zij kunnen zich hiervoor niet louter beroepen op de door de RSZ toegekende codes.

Op 1 januari 2008 komt een nieuwe NACE-BEL-nomenclatuur in voege (NACE-BEL 2008 of NACE Rev. 2). Ze vervangt de nomenclatuur die in voege is sinds 1993 en licht aangepast werd in 2003. De structuur van de oude en de nieuwe nomenclatuur zijn identiek, maar de inhoud van de codes wijzigt in bepaalde gevallen grondig.

De RSZ heeft de conversie van de codes doorgevoerd in het werkgeversrepertorium. De NACE-codes consulteerbaar in het elektronisch repertorium (toepassing “WREP” van de portaalsite sociale zekerheid) stemmen overeen met de nieuwe nomenclatuur. De gegevens worden ook automatisch in de Kruispuntbank voor Ondernemingen opgenomen en dit zowel voor de ondernemingen als de vestigingseenheden (in principe vanaf midden januari 2008).

De conversie is grotendeels automatisch verlopen, maar een groot aantal gevallen moet individueel beoordeeld worden. Deze individuele beoordelingen gebeuren zoveel als mogelijk aan de hand van reeds beschikbare informatiebronnen en zijn reeds zoveel als mogelijk uitgevoerd. De codes van bepaalde werkgevers kunnen echter nog aangepast worden in de loop van 2008. Werkgevers van wie de toegekende code niet correct is, kunnen dit steeds melden aan de Directie voor statistiek (e-mail: statcod.info@rsz.fgov.be).

Ter herinnering vindt u hierna de tabel met de uiterste data waarop de verrichte betalingen van de bij uw aangeslotenen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2007 11 januari 2008
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2008 12 februari 2008
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2007 22 februari 2008
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2008 12 maart 2008
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2008 11 april 2008
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2008 13 mei 2008
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2008 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2008
27 mei 2008
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2008 12 juni 2008
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2008 11 juli 2008 (1)
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2008 12 augustus 2008
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2008 25 augustus 2008
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2008 5 september 2008
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2008 12 september 2008
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2008 10 oktober 2008
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2008 13 november 2008
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2008 26 november 2008
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2008 12 december 2008

(1) Op vrijdag 11 juli 2008 zullen de bankkantoren in de steden en gemeenten die onder de bevoegdheid van het Nederlands taalgebied ressorteren gesloten zijn.

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening 679-0261811-08 van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van het crediteren van onze postrekening.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Ter herinnering vindt u hierna de tabel met de uiterste data waarop de verrichte betalingen van de bij uw aangeslotenen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2008 12 januari 2009
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 februari 2009
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2008 24 februari 2009
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 maart 2009
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 9 april 2009
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 mei 2009
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2009 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2009
26 mei 2009
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 juni 2009
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 10 juli 2009
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 augustus 2009
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 25 augustus 2009
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 4 september 2009
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 11 september 2009
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 oktober 2009
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 13 november 2009
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2009 25 november 2009
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 11 décember 2009

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening 679-0261811-08 – IBAN BE63 6790 2618 1108 van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van het crediteren van onze postrekening.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Ter herinnering vindt u hierna de tabel met de uiterste data waarop de verrichte betalingen van de bij uw aangeslotenen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2008 12 januari 2009
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 februari 2009
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2008 24 februari 2009
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 maart 2009
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 9 april 2009
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 mei 2009
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2009 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2009
26 mei 2009
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 juni 2009
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 10 juli 2009
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 augustus 2009
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 25 augustus 2009
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 4 september 2009
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 11 september 2009
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 oktober 2009
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 13 november 2009
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2009 25 november 2009
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 11 december 2009

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.
Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening 679-0261811-08 – IBAN BE63 6790 2618 1108 van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van de betaling ervan.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen zouden hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Ter herinnering vindt u hierna de tabel met de uiterste data waarop de verrichte betalingen van de bij u aangeslotenen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2008 12 januari 2009
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 februari 2009
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2008 24 februari 2009
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 maart 2009
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 9 april 2009
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 mei 2009
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2009 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2009
26 mei 2009
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 juni 2009
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 10 juli 2009
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 augustus 2009
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 25 augustus 2009
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 4 september 2009
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 11 september 2009
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 oktober 2009
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 13 november 2009
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2009 25 november 2009
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 11 december 2009

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.
Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening 679-0261811-08 – IBAN BE63 6790 2618 1108 van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van de betaling ervan.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen zouden hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Ter herinnering vindt u hierna de tabel met de uiterste data waarop de verrichte betalingen van de bij u aangeslotenen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969:

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2008 12 januari 2009
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 februari 2009
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2008 24 februari 2009
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 12 maart 2009
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2009 9 april 2009
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 mei 2009
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2009 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2009
26 mei 2009
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 12 juni 2009
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2009 10 juli 2009
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 augustus 2009
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 25 augustus 2009
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2009 4 september 2009
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 11 september 2009
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2009 12 oktober 2009
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 13 november 2009
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2009 25 november 2009
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 11 december 2009

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening 679-0261811-08 – IBAN BE63 6790 2618 1108 van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van de betaling ervan.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen zouden hebben gestort na:

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot:
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Gelieve hierna de tabel te willen vinden met vermelding van de uiterste data waarop de door uw aangeslotenen verrichte betalingen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 12 januari 2010
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 februari 2010
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2009 23 februari 2010
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 maart 2010
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 april 2010
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 mei 2010
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2010 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2010
27 mei 2010
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 11 juni 2010
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 juli 2010
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 augustus 2010
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 24 augustus 2010
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 6 september 2010
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 10 september 2010
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 oktober 2010
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 12 november 2010
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2010 25 november 2010
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 10 december 2010

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening 679-0261811-08 van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van het crediteren van onze postrekening.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Gelieve hierna de tabel te willen vinden met vermelding van de uiterste data waarop de door uw aangeslotenen verrichte betalingen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 12 januari 2010
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 februari 2010
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2009 23 februari 2010
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 maart 2010
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 april 2010
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 mei 2010
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2010 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2010
27 mei 2010
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 11 juni 2010
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 juli 2010
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 augustus 2010
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 24 augustus 2010
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 6 september 2010
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 10 september 2010
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 oktober 2010
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 12 november 2010
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2010 25 november 2010
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 10 décember 2010

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening 679-0261811-08 van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van het crediteren van onze postrekening.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Gelieve hierna de tabel te willen vinden met vermelding van de uiterste data waarop de door uw aangeslotenen verrichte betalingen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 12 januari 2010
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 februari 2010
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2009 23 februari 2010
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 maart 2010
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 april 2010
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 mei 2010
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2010 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2010
27 mei 2010
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 11 juni 2010
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 juli 2010
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 augustus 2010
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 24 augustus 2010
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 6 september 2010
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 10 september 2010
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 oktober 2010
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 12 november 2010
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2010 25 november 2010
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 10 décember 2010

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening IBAN : BE63 6970 2618 1108 BIC : PCHQBEBB (679-0261811-08) van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gezet, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van het crediteren van onze postrekening.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Gelieve hierna de tabel te willen vinden met vermelding van de uiterste data waarop de door uw aangeslotenen verrichte betalingen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 12 januari 2010
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 februari 2010
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2009 23 februari 2010
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 maart 2010
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 april 2010
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 mei 2010
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2010 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2010
27 mei 2010
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 11 juni 2010
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 juli 2010
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 augustus 2010
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 24 augustus 2010
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 6 september 2010
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 10 september 2010
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 oktober 2010
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 12 november 2010
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2010 25 november 2010
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 10 december 2010

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening IBAN : BE63 6970 2618 1108 BIC : PCHQBEBB (679-0261811-08) van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gedeponeerd, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van het crediteren van onze postrekening.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Gelieve hierna de tabel te willen vinden met vermelding van de uiterste data waarop de door uw aangeslotenen verrichte betalingen evenals de desbetreffende verdeellijsten bij de R.S.Z. moeten toekomen, krachtens de bepalingen van de laatste paragraaf van artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 :

Derde voorschot betreffende het vierde kwartaal 2009 12 januari 2010
Eerste voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 februari 2010
Saldo van de bijdragen van het vierde kwartaal 2009 23 februari 2010
Tweede voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 maart 2010
Derde voorschot betreffende het eerste kwartaal 2010 12 april 2010
Eerste voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 mei 2010
Saldo van de bijdragen van het eerste kwartaal 2010 en
De jaarlijkse vakantiebijdrage van het dienstjaar 2010
27 mei 2010
Tweede voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 11 juni 2010
Derde voorschot betreffende het tweede kwartaal 2010 12 juli 2010
Eerste voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 augustus 2010
Saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 24 augustus 2010
Complement van het saldo van de bijdragen van het tweede kwartaal 2010 6 september 2010
Tweede voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 10 september 2010
Derde voorschot betreffende het derde kwartaal 2010 12 oktober 2010
Eerste voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 12 november 2010
Saldo van de bijdragen van het derde kwartaal 2010 25 november 2010
Tweede voorschot betreffende het vierde kwartaal 2010 10 december 2010

Er wordt op gewezen dat met het oog op de vaststelling van deze data de zaterdag als werkdag werd beschouwd.

Wij herinneren u aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 maart 1994 die voorzien dat de erkende sociale secretariaten voor werkgevers die de ontvangen bijdragen van hun aangeslotenen niet binnen de termijnen bepaald door alinea 2 en 3 van artikel 34 op de rekening IBAN : BE63 6970 2618 1108 BIC : PCHQBEBB (679-0261811-08) van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bij de Post hebben gedeponeerd, een verwijlintrest van 25 % per jaar verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de overmakingsdatum tot op de dag van het crediteren van onze postrekening.

Tevens mag er voor elk van deze vervaldata slechts een enkele globale betaling en een enkele verdeellijst per sociaal secretariaat zijn, behalve voor de jaarlijkse vakantiebijdrage waarvoor er een aparte betaling en een afzonderlijke lijst moet zijn.

Bovendien moeten de erkende sociale secretariaten verder door middel van individuele overschrijvingen de bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overmaken die hun aangeslotenen hen hebben gestort na :

  1. de vijfde dag volgend op het einde van elke maand van het kwartaal, wat de maandelijkse voorschotten betreft die verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal ten minste 6.197,36 € bedroeg;
  2. de datum waarop de overeenstemmende verdeellijsten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden verstuurd, dit met betrekking tot :
    1. het saldo van de kwartaalbijdragen die nog verschuldigd zijn door de werkgevers waarvan sprake hiervoor, na betaling van de maandelijkse voorschotten, evenals de jaarlijkse vakantiebijdrage;
    2. de kwartaalbijdragen die betaald moeten worden door de werkgevers waarvan het bedrag van de aangifte voor het voorgaande kwartaal minder dan 6.197,36 € bedraagt.

Tijdens de maand juni 2008 werd de website van de RSZ gemoderniseerd om nog gebruiksvriendelijker te zijn.

In deze nieuwe optiek heeft men gewild dat deze site de Portaalsite van de Sociale Zekerheid zou aanvullen. Dat is de reden waarom de instructies (voor de werkgevers en de sociale secretariaten) en de nieuwe versies ervan niet meer op de website van de RSZ staan, maar onmiddellijk op de Portaalsite in de rubriek “TechLib”, die toegankelijk is vanop de onthaalpagina van de DMFA op adres:

Adeling 1 van Hoofdstuk 4 van Titel V van de programmawet van 8 juni 2008 (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008) bepaalt de termijn waarvan een werknemer kan genieten om beroep aan te tekenen tegen een beslissing van de RSZ.

Vanaf 1 juli 2008, genieten de werknemers een termijn van 3 maanden voor het indienen van een beroep tegen een beslissing van de RSZ betreffende hun onderwerping (of weigering van dit laatste) aan de sociale zekerheid voor werknemers.

De werknemer, die een beslissing van onderwerping (of niet-onderwerping) van zijn prestaties aan de sociale zekerheid, die hem werd meegedeeld per aangetekend schrijven, betwist, kan beroep aantekenen tegen die beslissing. Daarvoor moet hij een aangetekend schrijven sturen naar de arbeidsrechtbank of een gewoon schrijven neerleggen bij de griffie van de arbeidsrechtbank binnen de drie maanden na de kennisgeving van de beslissing van de RSZ.

Als de belanghebbende zich niet binnen de drie maanden richt tot de rechtbank, verliest hij zijn recht om dit te doen.

Als de rechter vervolgens beslist dat de RSZ ten onrechte een aangifte heeft geweigerd voor het geheel of een deel van een afgelopen periode, moet de werkgever de bijdragen aangeven en betalen binnen de maand die volgt op de maand tijdens welke het recht op onderwerping werd erkend bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing.

De verjaringstermijn begint te lopen vanaf dat de termijnen voor aangifte en betaling verlopen zijn.

De wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006) aangevuld bij artikel 85 van de wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2007) verplicht de werkgevers tot het meedelen van de inlichtingen over de voordelen betreffende de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling aan de werknemersvertegenwoordigers.

Koninklijk besluit van 10 februari 2008 tot uitvoering van hoofdstuk XIV van Titel XIII van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende de mededeling aan de werknemersvertegenwoordigers van de inlichtingen over de voordelen betreffende de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling (Belgisch Staatsblad van 26 februari 2008) bepaalt de vorm en de termijn voor deze mededeling alsook de modaliteiten voor het overmaken van deze informatie door de RSZ.

Vanaf 1 december 2008 wijzigde de inhoud van de sociale balans. Het derde luik, waarop de werkgevers de tewerkstellingsmaatregelen die ze gedurende het boekjaar hadden toegepast moesten opnemen, werd geschrapt.

De RSZ zal vanaf 2009 aan alle werkgevers die onder de wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités vallen een overzicht bezorgen van de tewerkstellingsmaatregelen die werden toegepast binnen de onderneming.

Net zoals de sociale balans moet het RSZ-Jaaroverzicht van de tewerkstellingsmaatregelen door de werkgever schriftelijk overgemaakt worden aan de ondernemingsraad. Indien er binnen de onderneming geen werd geïnstalleerd, dan moet de werkgever het overmaken aan de vakbondsafvaardiging. Indien ook die er niet is, moet het overzicht door de werknemers geconsulteerd kunnen worden.

Opgelet: ondernemingen die hun boekjaar afsloten vóór 1 december 2008 moeten nog het oude schema van de sociale balans gebruiken en zullen dus ook het overzicht met de tewerkstellingsmaatregelen nog zelf moeten opnemen.

Het overzicht wordt ieder jaar tussen 1 februari en 10 maart verzonden. De werkgevers die gebruik maken van de beveiligde elektronische brievenbus, e-box, zullen het overzicht ontvangen via elektronische post. Aan de andere werkgevers gebeurt de verzending nog op papier. Voor het overzicht van 2009 worden de documenten gespreid verzonden. De grootste ondernememingen zullen het overzicht dus eerst ontvangen.

Op het jaaroverzicht van 2009 worden de gegevens opgenomen voor de kwartalen 4/2007, 1/2008, 2/2008 en 3/2008. Voor iedere tewerkstellingsmaatregel wordt er weergegeven voor hoeveel werknemers de maatregel werd toegepast, en dit zowel in “koppen” als in “voltijdse equivalenten”. De VTE wordt in dit geval berekend volgens dezelfde berekeningswijze als de prestatiebreuk, µ. Enkel de µ van de tewerkstellingslijn(en) en/of werknemerslijnen waarvoor de tewerkstellingsmaatregel werd toegepast wordt in rekening gebracht.

Voor de verzending in 2009 kunnen de volgende maatregelen opgenomen zijn op het overzicht:

De doelgroepverminderingen en structurele vermindering
  • Structurele vermindering (verminderingen met code 3000)
  • Tewerkstelling van jonge werknemers en werknemers met een startbaanovereenkomst (verminderingen met code 3410, 3411, 3413, 3414, 3416, 3430 en 1201)
  • Tewerkstelling van oudere werknemers (verminderingen met code 3100 en 3101)
  • Aanwerving van langdurig werkzoekenden (verminderingen met code 3200, 3201, 3202, 3203, 3204, 3210, 3211, 3212, 3220, 3221, 3230, 3240, 3241, 3250, 1103, 1102, 1106, 1111, 1112 en 1142)
  • Invoering van een arbeidsduurvermindering en/of vierdagenweek (verminderingen met code 3500, 3510, 3520 en 1353)
  • Aanwerving van de eerste drie werknemers (verminderingen met code 3310, 3311, 3320 en 3330)
  • Aanwerving van ingevolge herstructurering ontslagen werknemers (verminderingen met code 3601 en 3611)
De specifieke verminderingen
  • Vermindering voor onthaalouders (vermindering met code 1521)
  • Vermindering voor kunstenaars (vermindering met code 1531)
  • Vermindering voor wetenschappelijk onderzoek (vermindering met code 1511)
  • Vermindering voor baggeraars in volle zee en sleepvaartsector (vermindering met code 1501)
Andere tewerkstellingsmaatregelen

Voor deze tewerkstellingsmaatregelen kan de RSZ niet altijd alle gegevens opnemen omdat die niet bekend zijn. Voor gegevens die niet opgenomen kunnen worden is de kolom grijs.

  • Tewerkstelling van jobstudenten
  • Tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen
  • Tewerkstelling van gelegenheidsarbeiders in land- en tuinbouw
  • Tewerkstelling van kansarme jongeren: het gaat om de vermindering van werkgeversbijdragen voor VZW’s die kansarme jongeren tewerkstellen en daarvoor erkend zijn (KB 499)
  • Sociale maribel: geeft weer hoeveel werknemers er werden aangeworven in het kader van de sociale maribel. Het gaat hierbij om de werknemers voor wie dit op de DmfA werd aangegeven met code 7 in het blok “inlichtingen van de tewerkstelling" (zone 00794)
  • Fundamenteel onderzoek: tegemoetkoming voor de werkgevers die actief zijn in de sectoren van het fundamenteel onderzoek (FNRS en FWO). De verdeling van het bedrag wordt berekend door de RSZ op basis van de bedragen van persoonlijke en patronale socialezekerheidsbijdragen die betaald werden voor het jaar n-2 door het FNRS, het IWT, het FWO en het FRIA. Voor het ‘uitvoeringsjaar 2009’ gaat het dus om het bedrag berekend in 2008 op basis van de betalingen voor 2006.

Het RSZ-Jaaroverzicht van de tewerkstellingsmaatregelen (Trillium) wordt rechtstreeks aan de werkgevers zelf verzonden. De sociale secretariaten kunnen via de beveiligde webapplicatie “RSZ- jaaroverzicht van de tewerkstellingsmaatregelen (Trillium)” het overzicht bekijken dat verzonden werd aan de werkgevers die bij hen zijn aangesloten op het moment van de consultatie. Het overzicht kan ook afgedrukt worden.

Vanaf het 1ste kwartaal van 2010 zal de belangrijkheidscode vervangen worden door een gemiddelde belangrijkheidscode waarvan de berekeningsmethode identiek is aan deze voor de FSO-code. Deze gemiddelde belangrijkheidscode zal berekend worden op basis van het gemiddelde aantal werknemers tewerkgesteld gedurende de referentieperiode (4de kwartaal van het jaar voor het voorgaande jaar (n -2) en het 1ste, 2de en 3de kwartaal van het voorgaande jaar (n -1).

Het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld gedurende de referentieperiode berekent u:

  • door het aantal werknemers, aangegeven op het einde van elk kwartaal van de referteperiode, op te tellen; en
  • door dit totaal aantal te delen door het aantal kwartalen van de referteperiode waarvoor een aangifte bij de RSZ werd ingediend.

Indien op de dag waarop de berekening wordt gemaakt één of meerdere aangiftes ontbreken voor de referentieperiode, dan wordt het rekenkundige gemiddelde van het aantal werknemers op de bestaande aangiftes in rekening genomen.

Indien de werkgever voor de referentieperiode geen RSZ-aangifte moet indienen, dan neemt men als maatstaf het aantal werknemers tewerkgesteld op de laatste dag van het kwartaal waarbinnen de eerste tewerkstelling volgend op de referentieperiode plaatsvond.

Deze belangrijkheidscode zal uniek zijn en de notie die de grootte aanduidt zal geüniformiseerd worden voor de FSO-code en de belangrijkheidscode zowel als voor alle andere toepassingen die de grootte van de werkgever in acht nemen.
Ze zal één keer per jaar vastgesteld worden in de loop van de maand januari/februari zodat ze in het 1ste kwartaal van elk jaar kan meegedeeld worden in het signaal.

In de praktijk blijft de betekenis van de belangrijkheidscodes dezelfde zoals tot nu toe werd gebruikt.

Ter herinnering zijn hier nog eens de belangrijkheidscodes:

Belangrijkheidscode Gemiddeld aantal tewerkgestelde werknemers
1 1 tot 4 werknemers
2 5 tot 9 werknemers
3 10 tot 19 werknemers
4 20 tot 49 werknemers
5 50 tot 99 werknemers
6 100 tot 199 werknemers
7 200 tot 499 werknemers
8 500 tot 999 werknemers
9 1000 werknemers of meer

Vanaf de versie 1/2010 van de Instructies aan de erkende sociale secretariaten zal een einde komen aan de publicatie en verzending van de IESS op papier. Deze instructies zullen dus enkel nog raadpleegbaar zijn op de portaalsite van de sociale zekerheid

Adres : www.sociale-zekerheid.be
Rubriek “Werkgevers en mandatarissen”
Punt 3 “DMFA – multifunctionele aangifte”

Een consultatie per thema is voorzien vanaf de startpagina van de IESS.

Het is eveneens mogelijk een versie in PDF te downloaden of af te drukken vanuit de technische bibliotheek: rubriek “DMFA – Tech Lib”.

Vanaf de aanpassingen voor het 4de kwartaal 2010 zullen de instructies aan de werkgevers die verspreid worden op de portaalsite van de sociale zekerheid onder een nieuwe en gemoderniseerde vorm gepresenteerd worden.

De instructies aan de sociale secretariaten zullen erin geïntegreerd worden onder vorm van een link “aandachtspunten” voor de onderwerpen die bijzondere verklaringen of specifieke modaliteiten van aangifte vereisen.

Om zo volledig mogelijk te kunnen blijven en om eventueel ontdekte problemen bij de eerste boekingen van aangiften voor het kwartaal te kunnen signaleren, zullen zij nog altijd in de loop van de maand die volgt op het kwartaal gepubliceerd worden.

Het zal mogelijk zijn om een overzicht te bekomen van het geheel aan “aandachtspunten” dat toegevoegd werd voor een gegeven kwartaal en om er een afdruk van te maken vanaf een pdf-bestand.

Het raadplegen per thema van de versies IESS voorafgaand aan 4/2010 zal mogelijk blijven vanaf de samenvattende pagina met aandachtspunten van het kwartaal.