Het portaal van de sociale zekerheid gebruikt cookies om de site gebruiksvriendelijker te maken.

Meer weten× Ik begrijp het

Ga naar hoofdinhoud

De sociale zekerheid in België

De klassieke sociale zekerheid in België bestaat uit drie stelsels en zeven takken. De sociale zekerheid zorgt voor vervangingsinkomens en aanvulling op het inkomen. Solidariteit is het centrale begrip van ons systeem. De sociale bijstand vormt tenslotte een residueel vangnet voor wie door de mazen van het net valt.

We kunnen in onze sociale bescherming twee systemen onderscheiden: de "klassieke sectoren" van de sociale zekerheid en de "sociale bijstand".

De sociale bijstand vormt een residueel vangnet voor diegenen die door de mazen van het socialezekerheidssysteem vallen. Concreet is sociale bijstand:

  • leefloon;
  • inkomensgarantie voor ouderen;
  • gewaarborgde gezinsbijslag;
  • tegemoetkomingen aan gehandicapten.

Instellingen

Solidariteit is het centrale begrip van ons socialezekerheidssysteem. Solidariteit tussen:

  • werkenden en werklozen;
  • gezonden en zieken;
  • gezinnen met kinderen en gezinnen zonder kinderen;
  • jongeren en ouderen;
  • mensen met een inkomen en mensen zonder.

Die solidariteit is gewaarborgd doordat:

  • werkende mensen bijdragen moeten betalen in verhouding tot hun loon;
  • de financiering grotendeels gebeurt door de gemeenschap, dat zijn dus alle burgers samen;
  • de vakbonden, de ziekenfondsen en de werkgeversorganisaties mee beslissen over verschillende aspecten van het systeem.

Instellingen

Een op vijf Belgen loopt het risico op armoede of sociale uitsluiting. Armoedebestrijding is dus een uiterst belangrijke democratische uitdaging. België heeft zich tot doel gesteld om 380.000 personen uit de armoede te halen tegen 2020, in zijn Nationaal Hervormingsprogramma (NHP), in het kader van de strategie Europa 2020.

Via 5 vaak gestelde vragen, willen we je helpen om meer inzicht te krijgen in deze problematiek:

  1. Wat is armoede?
  2. Hoe wordt armoede gemeten?
  3. Hoe wordt armoede in België bestreden?
  4. Hoe wordt armoedebestrijding geëvalueerd?
  5. Welke rol speelt de sociale zekerheid in de armoedebestrijding?

1. Wat is armoede?

Volgens het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (PNUD site in het frans) wordt armoede omschreven als een combinatie van beperkingen van inkomen en ontwikkeling én sociale uitsluiting. Ontwikkelingsarmoede omvat alle fundamentele behoeften voor een menswaardig bestaan, zoals gezondheid, opvoeding, huisvesting.

2. Hoe wordt armoede gemeten?

De volgende drie indicatoren worden gebruikt om armoede te meten, in het kader van het Europees beleid:

  1. armoederisico op basis van het inkomen (financiële armoede)
  2. ernstige materiële deprivatie
  3. gezinnen met een zeer lage arbeidsintensiteit

Wie met ten minste een van deze drie risico’s wordt geconfronteerd, is een risicopersoon voor armoede of sociale uitsluiting. Volgens deze Europese indicator loopt 21,1 % van de inwoners in België een risico op armoede of sociale uitsluiting.

2.1. Armoederisico op basis van het inkomen

De maatstaf die wordt gehanteerd voor het risico op financiële armoede is de grens van 60% van het mediaan netto equivalent inkomen (= armoedegrens). Wanneer het totale netto-inkomen van een huishouden zich onder deze grens situeert, is er sprake van een armoederisico. Voor België is de armoedegrens een inkomen van € 13.023 netto per jaar, ofwel € 1.085 netto per maand voor een alleenstaande, of € 27.348 netto per jaar of € 2.279 netto per maand voor een huishouden van twee volwassenen en twee kinderen (< 14 jaar).

Op basis van deze maatstaf behoort 14,9 % van de Belgische bevolking aldus tot de groep met een armoederisico. 18- tot 24-jarigen (18,5 %), werklozen (40,7 %), eenoudergezinnen (36,4%), personen met een laag opleidingsniveau (27,8%), huurders (32,8%) worden hieraan het meest blootgesteld.

Bron : EU-SILC enquête 2015 (Engels).

2.2. Ernstige materiële deprivatie

Bepaalde goederen en diensten worden als essentieel beschouwd om fatsoenlijk te kunnen leven. Deze indicator betreft mensen die zich minstens 4 van de onderstaande goederen en diensten niet kunnen veroorloven:

  • huur of lopende facturen betalen
  • hun woning degelijk verwarmen
  • kunnen omgaan met onvoorziene uitgaven
  • om de twee dagen vlees, vis of een proteïnerijk alternatief eten
  • een week vakantie buiten hun huis kunnen nemen
  • een eigen wagen bezitten
  • een wasmachine bezitten
  • een kleurentelevisie bezitten
  • een telefoon bezitten.

Volgens deze indicator leeft 5,8 % van de bevolking in ernstige materiële deprivatie.

Bron : EU-SILC enquête 2015 ( Engels).

2.3. Gezinnen met een zeer lage arbeidsintensiteit

Deze indicator beschrijft de situatie van mensen in huishoudens waar niemand werkt (of waar de gezinsleden zeer weinig werken), maar die niet noodzakelijk van een zeer laag inkomen leven.

Een persoon met een zeer lage arbeidsintensiteit is iemand van 0 tot 59 jaar in een huishouden waarin volwassenen (studenten niet meegerekend) tijdens het referentiejaar minder dan een vijfde van hun tijd gewerkt hebben. 14,9 % van de bevolking (0-59 jaar) leefde in een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit.

3. Hoe wordt armoede in België bestreden?

Naast de talrijke actoren op het terrein (vzw's, ngo's, enz.) berust de “institutionele” bestrijding op een samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de deelgebieden van 1998. Op basis van dit akkoord verbinden de verschillende federale overheden, gemeenschappen en gewesten van het land zich ertoe, mits naleving van hun respectieve bevoegdheden, “hun beleid tot voorkoming van bestaansonzekerheid, tot bestrijding van de armoede en tot integratie van de personen in de samenleving voort te zetten en te coördineren”.

De overheden verbinden zich ertoe, elk binnen haar bevoegdheden, bij te dragen tot het opstellen van een verslag.

Met het samenwerkingsakkoord van 1998 werd ook een Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting opgericht. Het Steunpunt evalueert de effectiviteit van de grondrechten van personen die in moeilijke sociaaleconomische omstandigheden leven: recht op een degelijke woning, recht op energie, recht op de bescherming van het gezinsleven, recht op sociale bescherming, recht op de bescherming van de gezondheid, ...

Er wordt een Federaal Plan Armoedebestrijding, waarbij alle federale administraties betrokken zijn, goedgekeurd onder de coördinatie van de Staatssecretaris of de Minister bevoegd voor Armoedebestrijding. 

Om te zorgen voor de evolutie en de uitvoering van de federale plannen inzake armoedebestrijding werd in 2013 een netwerk van federale ambtenaren opgericht, dat door de POD Maatschappelijke Integratie wordt gecoördineerd. Op lokaal niveau staan de OCMW’s in voor de bestrijding.

4. Hoe wordt armoedebestrijding geëvalueerd?

Er zijn meerdere tools voor het evalueren van armoedebestrijding. Zonder volledig te zijn, vermelden wij de volgende:

5. Welke rol speelt de sociale zekerheid in de armoedebestrijding?

Het cijfermateriaal is onweerlegbaar: indien er geen sociale transfers waren, zou het percentage inzake armoederisico (financiële armoede) niet 14,9% van de bevolking betreffen, maar 43,1% (cijfer 2014)! Dit toont aan dat de sociale zekerheid een eerste doeltreffend middel is om bepaalde risico’s die armoede met zich kunnen meebrengen, af te remmen. De sociale zekerheid heeft weliswaar ook andere functies dan armoedebestrijding, maar ze is niettemin een prioritair criterium om de doeltreffendheid van de sociale bescherming te kunnen beoordelen.

Het samenwerkingsakkoord van 1998 bepaalt hierover het volgende: “de sociale zekerheid is prioritair voor het behoud van de sociale samenhang en voor het voorkomen van bestaansonzekerheid, armoede en sociale ongelijkheid en voor de menselijke emancipatie”.

Artikel 23 van onze Grondwet bepaalt op zijn beurt het volgende:

“Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid: (…) 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; (…)”.

De weerslag van de sociale zekerheid hangt uiteraard af van de middelen die eraan worden besteed. Om die reden moet de financiering structureel en betrouwbaar zijn.


Bij de organisatie van het Belgische socialezekerheidssysteem moet er in de eerste plaats een onderscheid worden gemaakt tussen de 3 stelsels.

Voor het werknemersstelsel - het grootste van de drie - is de RSZ (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) de overkoepelende instelling. De RSZ int zowel de werknemers- als de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid. De uitbetaling van de uitkeringen gebeurt door betalingsinstellingen, parastatale instellingen genoemd. Iedere tak van de sociale zekerheid heeft één specifieke parastatale, namelijk:

  • Kinderbijslag
  • RVA : Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
  • FPD : Federale Pensioendienst
  • RIZIV : Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering
  • FEDRIS : Federaal Agentschap voor Beroepsrisico's
  • RJV : Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie

Zelfstandigen zijn verzekerd voor 5 takken in de sociale zekerheid (geneeskundige verzorging, arbeidsongeschiktheid of invaliditeit, moederschapsverzekering, gezinsbijslag, pensioen en faillissement). Zelfstandigen sluiten zich aan bij en betalen sociale bijdragen aan een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen of bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, beheerd door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Sociale verzekeringsfondsen moeten ook bepaalde uitkeringen uitbetalen: gezinsbijslag, moederschapshulp, uitkeringen in het kader van de sociale verzekering in geval van faillissement en onvoorwaardelijke pensioenen.

Ambtenaren zijn ofwel personeelsleden van plaatselijke en provinciale overheden of van andere administraties. Voor de eerste categorie, is de RSZ (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) het overkoepelend orgaan. Voor de overige ambtenaren is de tewerkstellende overheid zelf verantwoordelijk voor de inning en uitbetaling van de bijdragen (uitgezonderd de bijdragen voor geneeskundige verzorging, die in de gewone werknemersregeling terechtkomen).


Concreet zorgt de sociale zekerheid voor 3 zaken:

  • bij loonverlies (werkloosheid, pensionering, arbeidsongeschiktheid) ontvang je een vervangingsinkomen;
  • als je bepaalde "sociale lasten", zoals het opvoeden van kinderen of ziektekosten, moet dragen, ontvang je een aanvulling op het inkomen;
  • als je onvrijwillig niet langer over een beroepsinkomen beschikt, dan ontvang je bijstandsuitkeringen.

Instellingen

Het gehele klassieke socialezekerheidsstelsel valt globaal genomen uiteen in 3 stelsels: een stelsel voor werknemers (bijvoorbeeld bankbedienden, arbeiders in een autoassemblagebedrijf), een stelsel voor zelfstandigen en een stelsel voor (federale) ambtenaren. In deze brochure vertrekken we vanuit het werknemersstelsel en geven we de verschilpunten met de andere stelsels aan. De meeste mensen zijn immers aan het werknemersstelsel onderworpen.

De klassieke sociale zekerheid bevat 7 takken:

  1. rust- en overlevingspensioenen;
  2. werkloosheid;
  3. arbeidsongevallenverzekering;
  4. beroepsziekteverzekering;
  5. gezinsbijslag;
  6. verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
  7. jaarlijkse vakantie.

Voor zelfstandigen bestaat ook een sociale verzekering in geval van faillissement en een stelsel van moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen.