DEEL 4: DE BEREKENING VAN DE BIJDRAGEN
TITEL 2: DE AAN DE RSZPPO VERSCHULDIGDE BIJDRAGEN
HOOFDSTUK 4: DE OVERIGE BIJDRAGEN

4.2.401 A. DE LOONMATIGINGSBIJDRAGE
4.2.402 B. DE WERKGEVERSBIJDRAGE VOOR WERKLOOSHEID
4.2.403 C. DE BIJZONDERE BIJDRAGE VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID
4.2.404 D. DE BIJDRAGE BETREFFENDE DE TOEKENNING EN DE BETALING VAN EEN VAKBONDSPREMIE
4.2.405 E. DE BIJZONDERE INHOUDING OP HET (DUBBEL) VAKANTIEGELD
4.2.406 F. DE BIJZONDERE BIJDRAGE OP DE STORTINGEN DOOR DE WERKGEVERS VERRICHT TOT VORMING VAN EXTRALEGALE PENSIOENVOORDELEN
4.2.407 G. DE SOLIDARITEITSBIJDRAGE OP HET GEBRUIK VAN EEN DOOR DE WERKGEVER TER BESCHIKKING GESTELD VOERTUIG
4.2.408 H. DE SOLIDARITEITSBIJDRAGE VOOR DE TEWERKSTELLING VAN STUDENTEN
4.2.409 I. DE WERKGEVERSBIJDRAGE TER BEVORDERING VAN INITIATIEVEN INZAKE KINDEROPVANG
4.2.410 J. EGALISATIEBIJDRAGE VOOR PENSIOENEN

A. DE LOONMATIGINGSBIJDRAGE

4.2.401

Deze bijdrage is verschuldigd voor iedere bij de RSZPPO aangesloten werkgever voor zijn personeelsleden die minstens onderworpen zijn aan de socialezekerheidsbijdragen betreffende één van de volgende stelsels:

- het stelsel van rust- en overlevingspensioen voor de werknemers.
- het stelsel van de ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector gezondheidszorgen of uitkeringen).
- de werkloosheidsregeling.

Deze werkgeversbijdrage bedraagt:

- 5,67% van het aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen loon van de werknemer.
- 5,67% van het totaal bedrag van de werkgeversbijdragen verschuldigd voor de socialezekerheidsregeling van de werknemers, met inbegrip van de bijdrage voor het kinderbijslagstelsel en de bijdrage voor de beroepsziekten.

Voor de werknemers die onderworpen zijn aan de wetten van 28-6-1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers wordt de loonmatigingsbijdrage nog eens verhoogd met 0,40%.

De opbrengst van deze bijdrage is bestemd:

- voor de geco’s aangeworven in het kader van het koninklijk besluit nr. 474 van 28-10-1986: voor het kinderbijslagfonds RSZPPO tot financiering van de kinderbijslag van dit personeel.
- voor de overige personeelscategorieën: voor het Globaal Beheer.
Top


B. DE WERKGEVERSBIJDRAGE VOOR WERKLOOSHEID

4.2.402

Een werkgeversbijdrage van 1,69% (1,60% + 0,09% loonmatiging) berekend op het loon van de werknemer, is door iedere werkgever verschuldigd voor de werknemers die onderworpen zijn aan de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers, gecoördineerd op 28-6-1971. De opbrengst van deze bijdrage is bestemd voor het Globaal Beheer.

Deze bijdrage is niet verschuldigd voor de werkgevers die minder dan 10 werknemers tewerkstelden op 30 juni van het vorige kalenderjaar.

Bij de bepaling van het aantal werknemers worden ook diegenen meegerekend wier tewerkstelling is geschorst wegens ziekte of ongeval, voor zover de duur van de schorsing niet meer bedraagt dan 12 maanden, zwangerschaps- of bevallingsrust, gedeeltelijke of tijdelijke werkloosheid en wederoproeping onder de wapens. Voor de personen die werkgever geworden zijn na 30 juni van het referentiejaar, wordt rekening gehouden met het aantal werknemers tewerkgesteld op de laatste dag van het kwartaal in de loop waarvan de eerste indienstneming plaatsvond.
Top


C. DE BIJZONDERE BIJDRAGE VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID

4.2.403

Sedert 1-4-1994 bestaat een bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid ten laste van alle werknemers of gelijkgestelden die geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn aan de sociale zekerheid der werknemers. Deze bijdrage is een belasting waarvan het bedrag wordt vastgesteld op basis van het jaarlijks netto-belastbaar inkomen van het gezin.

Om de inning van de bijdrage te bespoedigen zijn op deze jaarlijkse bijdrage maandelijkse voorschotten verschuldigd die berekend worden op basis van het kwartaalloon dat aan de berekening van de socialezekerheidsbijdragen onderworpen is. De Administratie der Directe Belastingen bepaalt het definitief verschuldigd bedrag bij de vaststelling van het inkomen van de belastingplichtige. Omdat het kwartaalloon pas aan het eind van het betrokken kwartaal nauwkeurig gekend is, kan het bedrag van de maandelijkse inhoudingen van maand tot maand verschillen. De aan de RSZPPO gestorte bedragen moeten dus beschouwd worden als voorschotten, aan te rekenen op het werkelijk verschuldigde jaarbedrag.

Het bedrag van de inhouding wordt als volgt vastgesteld:

- indien het loon dat driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 3285,29 EUR tot 5836,14 EUR en indien de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft, bedraagt de inhouding forfaitair 9,30 EUR.
- indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 5836,14 EUR tot 6570,54 EUR en indien het maandloon begrepen is in de schijf van 1945,38 EUR tot 2190,18 EUR: bedraagt de inhouding 7,6% van het gedeelte boven 1945,38 EUR met een minimum van 9,30 EUR per persoon per maand indien de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft.
- indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 6570,55 EUR tot 18116,46 EUR, bedraagt de inhouding 18,60 EUR, verhoogd met 1,1% van het gedeelte van het maandloon boven 2190,18 EUR, indien het maandloon begrepen is in de schijf van 2190,19 EUR tot 6038,82 EUR. Indien de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft, mag de inhouding niet meer dan 51,64 EUR per maand bedragen.
- indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven hoger is dan 18116,46 EUR:
- bedraagt de inhouding 51,64 EUR per maand voor de personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft.
- bedraagt de inhouding 60,94 EUR per maand voor de alleenstaanden of voor de personen wier echtgenoot geen beroepsinkomsten heeft.

Met “echtgenoot die beroepsinkomsten heeft” wordt bedoeld de echtgenoot die, overeenkomstig de reglementering inzake bedrijfsvoorheffing, eigen beroepsinkomsten geniet waarvan het bedrag de grens overschrijdt die is vastgesteld voor de toepassing van de vermindering op de bedrijfsvoorheffing ingevolge andere familiale lasten en die wordt toegekend wanneer de andere echtgenoot eveneens eigen beroepsinkomsten heeft.

Vanaf 1-1-2004 worden samenwonenden gelijkgesteld met getrouwde personen zodat een persoon die wettelijk samenwoont met een andere persoon wordt gelijkgesteld met een echtgenoot.
Top


D. DE BIJDRAGE BETREFFENDE DE TOEKENNING EN DE BETALING VAN EEN VAKBONDSPREMIE

4.2.404

De provinciale en plaatselijke besturen moeten aan de RSZPPO een jaarlijkse forfaitaire werkgeversbijdrage storten voor elk personeelslid dat op 31 maart van het referentiejaar tot het personeelsbestand behoorde, ongeacht of hij/zij voltijdse of deeltijdse prestaties levert en ongeacht de administratieve stand of toestand (dienstactiviteit, disponibiliteit, loopbaanonderbreking, onbezoldigd verlof), ongeacht de duur van de tewerkstelling en ongeacht of deze al dan niet aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen is.

Maken deel uit van het personeelsbestand:

- het vastbenoemd personeel.
- het stagedoend personeel, statutair of niet.
- het tijdelijk personeel, statutair of niet.
- het geco- personeel.
- het niet-gesubsidieerd onderwijzend personeel.

De vakbondspremiebijdrage is niet verschuldigd voor:

- de personeelsleden die uit dienst zijn getreden vóór 31 maart van het referentiejaar.
- de leden van het onderwijzend personeel waarvan de bezoldiging volledig ten laste valt van de Gemeenschap (gesubsidieerd onderwijzend personeel).
- de vrijwillige brandweerlieden.

Het bedrag van de bijdrage beloopt 46,55 EUR per jaar en per personeelslid voor het referentiejaar 2006 en elk van de volgende.

De inning van de bijdrage gebeurt met de factuur van de maand december van het referentiejaar, betaalbaar tegen 5 januari van het jaar dat volgt op het referentiejaar. Bijvoorbeeld het referentiejaar 2006 wordt geïnd met de maandelijkse factuur van de maand december 2006, die betaalbaar is tegen 5 januari 2007.
Top


E. DE BIJZONDERE INHOUDING OP HET (DUBBEL) VAKANTIEGELD

4.2.405

a. De contractuele personeelsleden die onderworpen zijn aan de regeling van de private sector van jaarlijkse vakantie, nl. de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28-6-1971, zijn een persoonlijke bijdrage van 13,07% op het dubbel vakantiegeld verschuldigd.

Deze inhouding is niet verschuldigd op het dubbel vakantiegeld voor de derde, vierde en vijfde dag van de vierde vakantieweek (= 7% van het brutomaandloon).
De opbrengst van de inhouding op het vakantiegeld privé-sector is bestemd voor het Globaal Beheer.

b. De vastbenoemden en de gesubsidieerde contractuelen, evenals de contractuele personeelsleden die onderworpen zijn aan de vakantieregeling van de openbare sector, zijn eveneens een persoonlijke bijdrage van 13,07% verschuldigd op hun vakantiegeld en dit ten belope van het volledige bedrag van dit vakantiegeld.

De opbrengst van de inhouding op het vakantiegeld publieke sector is met betrekking tot de vastbenoemde personeelsleden van de lokale poltiezones bestemd voor het bij de Pensioendienst voor de Overheidssector ingestelde Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels en met betrekking tot de contractuele personeelsleden van de poltiezones voor het Globaal Beheer. De opbrengst van deze inhouding met betrekking tot de personeelsleden van de andere lokale besturen wordt toegewezen aan het bij de RSZPPO ingestelde Egalisatiefonds voor de bijdragepercentages van de pensioenbijdragen.
Top


F. DE BIJZONDERE BIJDRAGE OP DE STORTINGEN DOOR DE WERKGEVERS VERRICHT TOT VORMING VAN EXTRALEGALE PENSIOENVOORDELEN

4.2.406

Sedert 1-1-1989 is een bijzondere werkgeversbijdrage van 8,86% verschuldigd op al de door de werkgevers verrichte stortingen om aan hun personeel, ongeacht het statuut, of aan hun rechthebbende(n) extralegale voordelen toe te kennen inzake ouderdom of vroegtijdige dood. De bijdrage van 8,86% is verschuldigd op het totaal van het werkgeversaandeel in de stortingen verricht in een collectief of individueel kapitalisatiestelsel.

Zijn uitgesloten uit de inningbasis van de bijdrage:

- het persoonlijk aandeel dat door de werknemer wordt betaald voor de samenstelling van buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood.
- de jaarlijkse belasting op de verzekeringscontracten beoogd in titel XII van het Wetboek van de met het Zegel Gelijkgestelde Taksen.
- de stortingen van de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood die rechtstreeks door de werkgever aan de personeelsleden worden verricht en die betrekking hebben op dienstjaren van vóór 1-1-1989.

Wanneer de stortingen van de buitenwettelijke voordelen rechtstreeks door de werkgever aan de personeelsleden of aan hun rechtverkrijgenden worden verricht en terzelfdertijd betrekking hebben op dienstjaren gelegen vóór 1-1-1989 en op dienstjaren gelegen na 31-12-1988, wordt de bijdrage berekend op het bedrag van deze stortingen, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller en de noemer als volgt worden vastgesteld:

- de teller stemt overeen met het aantal loopbaanjaren gelegen tussen de leeftijd van de werknemer op 31-12-1988 en de leeftijd van 65 of 60 jaar naargelang het een man of een vrouw betreft; dit aantal mag evenwel niet groter zijn dan respectievelijk 45 of 40 jaar.
- de noemer is gelijk aan het totaal aantal dienstjaren van een normale loopbaan, of 45 of 40 naargelang het een man of een vrouw betreft.
Top


G. DE SOLIDARITEITSBIJDRAGE OP HET GEBRUIK VAN EEN DOOR DE WERKGEVER TER BESCHIKKING GESTELD VOERTUIG

4.2.407

1. Algemeen

Artikel 38, § 3quater van de wet van 29-06-1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers stelt een solidariteitsbijdrage in ten laste van de werkgever die een voertuig, dat ook voor andere doeleinden dan beroepsdoeleinden is bestemd, rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking stelt aan een werknemer. Het betreft een bedrijfsvoertuig dat voor zowel privé-gebruik als professioneel gebruik bestemd is.
Tot en met 31-12-2004 was deze solidariteitsbijdrage vastgesteld op 33% van de fiscale waarde van het voordeel bestaande uit de terbeschikkingstelling van het voertuig.

Deze waarde werd berekend op basis van de fiscale PK van het voertuig en het - sinds 1-1-2004 forfaitair vastgesteld - aantal door de werknemer afgelegde kilometers in functie van de afstand tussen woonplaats en werkplaats.
Met ingang van 1-1-2005 wordt de hoogte van de solidariteitsbijdrage uitsluitend berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig, zoals vastgesteld in het koninklijk besluit van 26-2-1981.

Het bedrag van solidariteitsbijdrage is derhalve onafhankelijk van:

- de eventuele bijdrage van de werknemer in de financiering of het gebruik van dit voertuig;
- het aantal privé-kilometers dat de werknemer aflegt met het bedrijfsvoertuig.

2. Voertuigen waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is

Bij de toepassing van de nieuwe berekeningswijze van de solidariteitsbijdrage voor voertuigen wordt onder ‘voertuig’ verstaan: “de voertuigen die behoren tot de categorieën M1 en N1 zoals bepaald in het koninklijk besluit van 15-3-1968“

Voertuigen van de categorie M1 zijn voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwd en hebben ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend. Concreet gaat het om personenauto’s alsmede om voertuigen voor speciale doeleinden, zoals ambulances en gepantserde voertuigen.
De categorie N1 verwijst naar de motorvoertuigen die bestemd zijn voor het goederenverkeer en die een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton hebben.

De solidariteitsbijdrage is zowel verschuldigd voor voertuigen die rechtstreeks als voor diegene die onrechtstreeks ter beschikking worden gesteld van werknemers.

- het voertuig wordt rechtstreeks ter beschikking gesteld van de werknemer indien de bedrijfswagen op naam van de werkgever is gehuurd of gekocht.
- het voertuig staat onrechtstreeks ter beschikking van de werknemer indien laatstgenoemde het voertuig weliswaar op zijn/haar eigen naam least, maar de rekeningen direct worden betaald door de werkgever. Eventueel kan de werknemer de kosten van het gehuurde of gekochte voertuig ook achteraf verhalen op de werkgever.

De solidariteitsbijdrage is eveneens verschuldigd ingeval het voertuig ter beschikking wordt gesteld voor het collectief vervoer van werknemers.
Hierop wordt enkel een uitzondering gemaakt onder volgende 2 voorwaarden:

- het gaat om een systeem van vervoer van werknemers overeengekomen onder sociale partners waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig behorend tot de categorie N1 binnen welk, naast de chauffeur, minstens 2 andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur.
- de werkgever bewijst dat er geen ander privé-gebruik wordt gemaakt van het voertuig. 3. Weerlegbaar vermoeden van privé-gebruik

Op grond van een wettelijk vermoeden wordt ieder voertuig, dat op naam van de werkgever is ingeschreven of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander gebruikscontract, verondersteld ter beschikking van de werknemer te zijn gesteld voor andere dan louter beroepsdoeleinden. Dit betekent dat elk door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig dat voor privé-doeleinden kan worden gebruikt, vermoed wordt door de werknemer effectief voor privé-doeleinden te worden gebruikt waardoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is.

Dit wettelijk vermoeden is evenwel weerlegbaar: de werkgever kan dit vermoeden van privé-gebruik weerleggen door het bewijs te leveren dat het voertuig door de werknemer uitsluitend beroepsmatig gebruikt wordt. Alsdan is op het bedrijfsvoertuig de solidariteitsbijdrage niet verschuldigd. De werkgever kan met het vermoeden van privé-gebruik weerleggen door aan te tonen dat: - ofwel het voertuig voor andere dan loutere beroepsdoeleinden uitsluitend wordt gebruikt door een persoon die niet valt onder het toepassingsgebied van de sociale zekerheid voor werknemers.
Dit is bij voorbeeld het geval indien het bestuur het voertuig uitsluitend ter beschikking stelt van een politieke mandataris.
- ofwel het voertuig door de werknemer enkel voor professionele doeleinden wordt gebruikt en er dus geen enkel privé-gebruik van gemaakt wordt.

4. Berekeningswijze

De maandelijkse forfaitaire solidariteitsbijdrage, die overigens niet minder mag bedragen dan 20,83 euro, wordt als volgt vastgesteld: - voor voertuigen die een elektrische aandrijving hebben: het minimumbedrag van 20,83 euro;
- voor LPG-voertuigen: [(Y × 9 euro) – 990] / 12;
- voor benzinevoertuigen: [(Y x 9 euro) – 768] / 12;
- voor dieselvoertuigen: [(Y x 9 euro) – 600] / 12.

In bovenstaande formules wordt met ‘Y’ telkens het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer bedoeld zoals vermeld in het gelijkvormigheidsattest, in het proces-verbaal van de gelijkvormigheid van het voertuig of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen. De voertuigen waarvoor het CO2-uitstootgehalte in voormelde documenten of databank niet teruggevonden kan worden, worden gelijkgesteld met de voertuigen met een CO2-uitstoot van 182 gr/km indien ze aangedreven worden met een benzinemotor of met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 165 gr/km indien ze uitgerust zijn met een dieselmotor.

Het bedrag van de solidariteitsbijdrage is verder gekoppeld aan de evolutie van de gezondheidsindex: op 1 januari van elk jaar wordt het bedrag aangepast doordat het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens dewelke het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2004. Voor het jaar 2007 moet het basisbedrag vermenigvuldigd worden met 118,73 en vervolgens gedeeld worden door 114,08.
Top


H. DE SOLIDARITEITSBIJDRAGE VOOR DE TEWERKSTELLING VAN STUDENTEN

4.2.408

Een solidariteitsbijdrage is verschuldigd op het loon van de studenten die in toepassing van artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28-11-1969 tewerkgesteld worden met vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen.


Deze solidariteitsbijdrage is voor de tewerkstelling in de maanden juli, augustus en september vastgesteld op 7,5% van het loon van de student en samengesteld uit een werkgeversdeel van 5% en een werknemersdeel van 2,5%.
Voor de tewerkstelling buiten de zomermaanden is op het loon van de student een solidariteitsbijdrage van 12,5% verschuldigd, waarbij het werkgeversdeel 8 % bedraagt en het werknemersdeel 4,5%.
Top


I. DE WERKGEVERSBIJDRAGE TER BEVORDERING VAN INITIATIEVEN INZAKE KINDEROPVANG

4.2.409

De provinciale en plaatselijke besturen zijn op het loon van hun personeelsleden een werkgeversbijdrage van 0,05% verschuldigd tot financiering van initiatieven inzake kinderopvang.


Deze bijdrage wordt toegewezen aan het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, dat ingesteld is bij de Rijksdienst van Kinderbijslag voor Werknemers.

De bijdrage is verschuldigd voor alle werknemers, met uitzondering van diegenen die tewerkgesteld zijn in het kader van artikel 60, §7 van de organieke OCMW-wet van 8-7-1976 en voor wie het OCMW een volledige vrijstelling van de werkgeversbijdragen van sociale zekerheid geniet.
Top


J. EGALISATIEBIJDRAGE VOOR PENSIOENEN

4.2.410

Met ingang van 1 januari 2005 is een inhouding van 13,07% verschuldigd op het volledige bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt aan de burgemeesters, de schepenen en de OCMW-voorzitters.

Deze egalisatiebijdrage voor pensioenen dient verricht te worden op zowel het vakantiegeld van de niet beschermde lokale mandatarissen, die van het suppletief sociaal statuut genieten en op wiens wedde socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn in de regeling van de werknemers, als op het vakantiegeld van de beschermde lokale mandatarissen, die niet onder de toepassing vallen van het suppletief sociaal statuut en dus geen socialezekerheidsbijdragen betalen op hun wedde.

De opbrengst van de egalisatiebijdrage voor pensioenen is bestemd voor het bij de Pensioendienst voor de Overheidssector ingestelde Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels.
Top