DEEL 4: De bijzondere bijdragen
TITEL 2: De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgever
HOOFDSTUK 7: Extra-legale pensioenen

4.2.702 A. BETROKKEN WERKGEVERS
4.2.703 B. BEDRAG VAN DE BIJDRAGE
4.2.704 C. TE VERVULLEN FORMALITEITEN

4.2.701

Een bijzondere werkgeversbijdrage is verschuldigd op de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood, die de werkgevers verlenen aan hun personeelsleden of hun rechtverkrijgende(n).

Het gaat onder andere om de stortingen die rechtstreeks aan de gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden, of onrechtstreeks, als premies of bijdragen verricht worden aan een verzekeringsmaatschappij (bijvoorbeeld in het kader van een groepsverzekering), een pensioenfonds of aan elke andere instelling opgericht om aanvullende voordelen bij het pensioenstelsel der werknemers toe te kennen. Top


A. BETROKKEN WERKGEVERS

4.2.702

Alle werkgevers die stortingen verrichten om hun verzekeringsplichtig personeel buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen, zijn deze bijdrage verschuldigd. Top

B. BEDRAG VAN DE BIJDRAGE

4.2.703

De bijdrage bedraagt 8,86 % van alle bedragen die door de werkgever gestort werden om het buitenwettelijk voordeel te financieren.

Worden uitgesloten van de in aanmerking te nemen bedragen:


Hier gelden twee mogelijkheden:

a) de werkgever verricht de stortingen rechtstreeks aan de gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden.

In dit geval komen de stortingen of het gedeelte van de stortingen van de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood die betrekking hebben op dienstjaren die vóór 1 januari 1989 werden gepresteerd, niet in aanmerking.

Wanneer deze stortingen betrekking hebben zowel op de jaren die vóór 1 januari 1989 als na 31 december 1988 gepresteerd werden, verkrijgt men de berekeningsbasis van de bijdrage door voor elke werknemer het totale voordeel te vermenigvuldigen met een breuk waarvan:


Gezien vanaf het jaar 2009 de wettelijke pensioenleeftijd zowel voor mannen als voor vrouwen 65 jaar bedraagt, moet men voor aanvullingen bij pensioenen die vanaf dat moment zijn ingegaan, ook voor vrouwen de berekening doen op basis van 45 dienstjaren en een leeftijd van 65 jaar.

Voorbeeld: In september 2001 gaat een vrouwelijke bediende van 60 jaar op pensioen. Op het ogenblik van haar aanwerving, had haar werkgever er zich toe verbonden haar een aanvulling van 75 EUR per maand te storten bij het wettelijk pensioen. Deze aanvulling zou worden betaald onder de vorm van kapitaal op basis van een duur van 20 jaar, hetzij 18.000 EUR (=20 x 12 x 75 EUR).

Om het bedrag van de verschuldigde bijdrage te bepalen, maakt men de volgende berekening:

18.000 EUR x (12/40) = 5.400 EUR x 8,86 % = 478,44 EUR.

Het getal 12 stemt overeen met het aantal in aanmerking te nemen jaren, nl. het aantal volledige dienstjaren tussen 31 december 1988 en de leeftijd van 60 jaar (september 2001).

b) de stortingen verricht in het raam van een stelsel van collectieve of individuele kapitalisatie (verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, enz.).

In dit geval is de totaliteit van het werkgeversaandeel onderworpen aan de bijdrage van 8,86 %. Indien de storting echter tegelijkertijd dient om een aanvullend pensioen te garanderen, en bij hospitalisatie een tussenkomst te voorzien ("hospitalisatieverzekering"), dan is de bijdrage alleen verschuldigd op het gedeelte van de storting dat betrekking heeft op de aanvullende voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood.

Specifiek voor de pensioenstortingen in het kader van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (BS van 15/05/2003), kortweg WAP (Wet aanvullende pensioenen) genoemd, geldt tevens dat de bijdrage van 8,86% niet verschuldigd is op het gedeelte van de werkgeversstorting bestemd voor de financiering van het solidariteitsluik bedoeld in Hoofdstuk IX van die wet (deze solidariteitstoezegging komt minstens overeen met 4,40 % van de stortingen voor de pensioentoezegging).

Deze vrijsteling van de 8,86% geldt eveneens voor de bedragen betaald in het kader van een verzekering premievrijstelling. Zo een verzekering zorgt ervoor dat indien een verzekerde afwezig is ten gevolge van bepaalde omstandigheden (bv ziekte of ongeval) de premies voor de pensioenopbouw tijdens deze periode worden doorbetaald. Gedurende de arbeidsongeschiktheid, worden de betalingen voor het aanvullend pensioen dus gedaan door de verzekeraar i.p.v. de werkgever. Deze verzekering premievrijstelling is in feite een individueel systeem equivalent aan het solidariteitsluik in het kader van de WAP.

Werkgevers die ervoor kiezen om ook tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid zelf het pensioen van die werknemer verder op te bouwen, zijn uiteraard wel de bijzondere bijdrage 8,86% verplicht.

Voor verdere informatie over de WAP kunt u best contact opnemen met de Commissie Voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, Directie Toezicht op de Aanvullende Pensioenen, Congresstraat 12-14 1000 Brussel - Tel: 02 220 52 11 - Fax: 02 220 52 75 of surfen naar www.cbfa.be.

Aanvullende pensioenen voor sportbeoefenaars

Aanvullende pensioenen voor sportbeoefenaars vallen onder de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP) en dienen aan alle bepalingen van de WAP te voldoen. De enige afwijkende bepaling voor deze categorie is artikel 27 §3 van de WAP waarin de specifieke pensioenleeftijd wordt vastgesteld. Betalingen aan betaalde sportbeoefenaars op grond van een aanvullend pensioenstelsel zijn dus aanvullende pensioenen in de zin van de WAP. Uitbetalingen vanaf de leeftijd van 35 jaar zijn toegelaten op grond van de WAP. Op de bedragen die de werkgever betaalt om het voordeel te financieren, is dus de bijdrage van 8,86% verschuldigd. Top


C. TE VERVULLEN FORMALITEITEN

4.2.704

De werkgever geeft deze bijdrage globaal aan voor het geheel van zijn onderneming (dus niet voor elke werknemer apart).

Hij moet op eigen initiatief geen bewijsstukken aan de RSZ overmaken, maar moet uiteraard wel in staat zijn de op de aangifte vermelde bedragen te verantwoorden, indien de RSZ hem dat vraagt.

Vanaf het eerste kwartaal van 2005 wordt voor een aantal sectoren waarvoor in het kader van de wet van 28 april 2003 een storting gebeurt aan een fonds voor bestaanszekerheid, deze bijdrage van 8,86% geïnd samen met de bestaanszekerheidsbijdrage (zie de tabel aan het eind van deze instructies). In deze gevallen moet de bijdrage berekend op hetzelfde pensioenvoordeel uiteraard niet nog eens apart op de aangifte vermeld worden. Top