DEEL 1: Toepassingssfeer van de socialezekerheidswetgeving
TITEL 1: Over de personen
HOOFDSTUK 1: De arbeidsovereenkomst

1.1.101

De belangrijkste categorie van personen die onder de socialezekerheidswet vallen, zijn zij die werken in uitvoering van een arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij een persoon zich verbindt om tegen een loon prestaties te verrichten onder het gezag van een andere persoon. Er is dus alleen sprake van een arbeidsovereenkomst indien uit de feitelijke toestand blijkt dat de drie elementen (prestaties, loon en de band van ondergeschiktheid) aanwezig zijn.

De programmawet van 27 december 2006 voert nieuwe principes in voor de beoordeling van het sociaal statuut waarin beroepsactiviteiten worden verricht, het zij als werknemer met een arbeidsovereenkomst dan wel als zelfstandige.

De partijen zijn vrij hun overeenkomst te kwalificeren voor zover zij de openbare orde, de goede zeden en de dwingende wetten respecteren. De sociale zekerheidswetten zijn van openbare orde en hebben voorrang op de wil van de partijen zodanig dat de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 en de wet van 29 juni 1981 (voor werknemers) en het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 (voor zelfstandigen) blijven gelden. Aldus blijven de wettelijke vermoedens van het bestaan van een arbeidsovereenkomst en de gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst, beschreven in de hoofdstukken twee en vier, integraal van toepassing.

De wetgever voert tevens het beginsel in dat het door de partijen gekozen sociaal statuut verenigbaar moet zijn met de concrete tewerkstellingsomstandigheden en voorziet algemene en specifieke criteria om de effectieve invulling van het sociaal statuut te beoordelen.

Voor de bepaling van het gezagselement formuleert de programmawet vier algemene criteria:

-de wil van de partijen uitgedrukt in de overeenkomst;
-de vrijheid van organisatie van de werktijd;
-de vrijheid van organisatie van het werk;
-de mogelijkheid een hiërarchische controle uit te oefenen.

De verplichtingen die inherent zijn aan de uitoefening van een beroep en die door of krachtens een wet zijn opgelegd, komen niet in aanmerking om de aard van een overeenkomst te kwalificeren.
Bovendien zijn, volgens de wetgever, onderstaande elementen op zichzelf onvoldoende om te besluiten of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst:

-de benaming van de overeenkomst;
-de inschrijving bij een instelling van sociale zekerheid;
-de inschrijving bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
-de inschrijving bij de administratie van de BTW;
-de wijze waarop de inkomsten bij de fiscale administratie worden aangegeven.

Naast de algemene criteria kunnen specifieke criteria worden bepaald bij koninklijk besluit. Deze specifieke criteria zullen, na een adviesprocedure, worden vastgelegd per sector, per beroep en/of per beroepscategorie en verplicht gemaakt bij Koninklijk Besluit. De artikelen van de programmawet m.b.t. de specifieke criteria, treden uiterlijk op 1 januari 2008 in werking. Zodra specifieke criteria worden gepubliceerd, vervolledigt de RSZ de ‘Onderrichtingen voor de werkgevers’.

De wetgever voorziet ook de oprichting van een ‘Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie’ met de taak beslissingen te nemen over de hoedanigheid van personen (werknemers of zelfstandigen) zonder daarbij te raken aan de soevereine macht van hoven en rechtbanken.

Tot het ogenblik dat deze Commissie in werking treedt, behoudt de RSZ zijn huidige werkwijze d.w.z. de RSZ zal geen standpunt innemen op basis van een hypothetische toestand. Indien u echter twijfelt over een concreet geval kunt u dat steeds aan de RSZ voorleggen. In het belang van al de partijen is het uiteraard aangewezen dit zo kort mogelijk na de aanvang van de prestaties te doen.
Top


1.1.102

De wetgeving op de arbeidsovereenkomsten (vormvereisten, opzeggingstermijnen, ...) behoort tot de bevoegdheid van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, waar u terecht kunt voor nadere informatie. Voor de aangifte bij de RSZ moet u echter weten of een werknemer als bediende dan wel als arbeider wordt beschouwd, omdat de bijdragen verschillen. Om dat onderscheid te maken is de aard van de prestaties determinerend (hoofdzakelijk van intellectuele aard of hoofdzakelijk van manuele aard), en niet de benaming van de overeenkomst. Top