3.2.301
A. BRUTOLOON AAN 100% OF AAN 108%
3.2.302
De reden is dat zij hun vakantiegeld niet van hun werkgever ontvangen, maar van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie of een vakantiefonds. Zij ontvangen van hun werkgever bijgevolg geen loon voor de wettelijke vakantiedagen (enkel vakantiegeld).
Door de verhoging van de berekeningsbasis met 8% worden de werknemers- en werkgeversbijdragen op het enkel vakantiegeld onrechtstreeks betaald, samen met het gewone loon. Op het gedeelte van de vakantiecheque dat overeenstemt met het enkel vakantiegeld worden bijgevolg geen werknemersbijdragen ingehouden.
Tot de categorie van werknemers voor wie de socialezekerheidsbijdragen worden berekend op het brutoloon verhoogd met 8 %, behoren ook de artiesten of de kunstenaars die tewerkgesteld zijn door werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers (het gaat dus hoofdzakelijk om de werkgevers van de private sector, de verhoging van de brutolonen met 8 % geldt over het algemeen niet voor de werkgevers van de openbare sector).
3.2.303
Indien zij echter geen loon ontvangen, of indien hun loon lager is dan 3,22 EUR per dag (3,86 EUR indien zij in de vijfdagenweekregeling werken), worden de bijdragen berekend op een bedrag dat men bekomt door het aantal arbeidsdagen van het kwartaal te vermenigvuldigen met 3,22, resp. 3,86 (het resultaat van deze bewerking wordt verhoogd met 8% indien hun prestaties hoofdzakelijk van manuele aard zijn).
3.2.304
De forfaitaire daglonen moeten vanaf 1 juli 2007 in principe minstens even hoog zijn dan conventionele lonen voor een overeenkomstige functie. Een ministerieel besluit voorziet vanaf 1 juli 2007 een gefaseerde aanpassing van de dagforfaits om vanaf 1 oktober 2008 minstens op het niveau van de conventionele lonen te staan. De aanpassing zal echter niet voor alle functies tegelijkertijd gebeuren. De tabel in Deel 8 zal worden aangepast waar en wanneer nodig.
3.2.305
De inhouding van de werknemersbijdragen gebeurt als volgt:
3.2.306
3.2.307
Het ministerieel besluit van 12 juli 2007 (BS van 30 juli 2007) voert vanaf 1 oktober 2007 een systeem van proratisering in van de dagforfaits voor deeltijdse handarbeiders. In eerste instantie slaat de proratisering echter slechts op een zeer beperkt aantal functies.
Betrokken werknemers
De nieuwe berekeningswijze betreft alleen deeltijdse handarbeiders. Voor voltijds tewerkgestelde handarbeiders blijft het principe van één forfait per arbeidsdag behouden. Onder deeltijdse handarbeiders wordt verstaan de arbeiders verbonden door een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid en zij die zich tijdelijk in zo een toestand bevinden (bv. tijdskrediet, gedeeltelijke werkhervatting met toestemming van de adviserende geneesheer). De berekeningswijze geldt dus niet voor handarbeiders die in dienst worden genomen voor een korte periode (één of twee dagen), en tijdens die periode volledige prestaties leveren (en waarbij Q dus gelijk is aan S).
Er wordt alleen gekeken naar de verhouding van de gemiddelde wekelijkse werktijdregeling van de deeltijdse handarbeider ten opzichte van die van de conventionele voltijdse handarbeider uit de horecasector ( = 38 uur per week). Het aantal dagen waarop prestaties geleverd worden en het feit of de handarbeider in een vaste (elke week evenveel uren en dagen) of een variabele werktijdregeling werkt (bv. een afwisseling van lange en korte weken), speelt geen rol.
In een eerste fase geldt deze nieuwe berekeningswijze alleen voor de volgende vijf functies:
Berekeningswijze
De berekening gebeurt per kalenderweek ( = van maandag tot en met zondag). Er is een verschillende berekening voor de volledige weken ( = de handarbeider werkt gedurende een hele kalenderweek in het betreffende aangiftekwartaal) en onvolledige weken ( = de handarbeider treedt in dienst of gaat uit dienst tijdens de kalenderweek, of heeft tijdens de kalenderweek een aantal arbeidsdagen en een aantal andere dagen, bv. ziekte na het gewaarborgd loon, of het begin of einde van de kalenderweek valt niet volledig samen met het aangiftekwartaal).
Er wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen handarbeiders die nooit prestaties leveren met onderbroken dienst, en handarbeiders die dat wel doen. Onder onderbroken dienst wordt verstaan dat de prestaties op één dag verdeeld zijn over ten minste twee prestatieblokken en dat de onderbreking tussen beide niet voortvloeit uit de rusttijden in de zin van art. 6, §1, eerste lid, 1° van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. Een voorbeeld van onderbroken dienst is iemand die werkt in een stationsbuffet, van 7 tot 9 uur ’s ochtends en van 17 tot 19 uur ’s avonds.
A) Volledige week en de handarbeider doet die week geen onderbroken dienst
De bijdragen worden steeds berekend op 5 dagforfaits per week, en dit ongeacht het aantal dagen waarop de handarbeider werkt. In het voorbeeld hierboven van de handarbeider in het stationsbuffet, maakt het voor de bijdrageberekening dus niet uit of hij één dag per week of vijf dagen per week werkt; in beide gevallen worden de bijdragen berekend op 5 forfaits voor elke week dat hij in dienst is. Het maakt dus ook niet uit of iemand alleen dagen met onderbroken dienst doet, dan wel dagen met onderbroken dienst afwisselt met dagen ononderbroken dienst. In beide gevallen zijn de bijdragen verschuldigd op 5 dagforfaits per week.
Als een handarbeider weken waarin hij één of meer onderbroken diensten doet, afwisselt met weken waarin geen onderbroken dienst valt, dan zijn er 5 forfaits verschuldigd voor de weken met onderbroken diensten, en gebeurt voor de andere weken de telling zoals uitgelegd onder A hierboven.
C) Onvolledige week en de handarbeider doet die week geen onderbroken dienst
Er moet worden gekeken naar het aantal uren dat de handarbeider die week moet werken (= het aantal voor die week aangegeven arbeidsuren).
De bijdragen worden berekend op 5 forfaits (zelfde opmerking als onder B).
De beoordeling van deze situaties gebeurt steeds per tewerkstellingslijn (zie § 6.1.308 van de instructies). Als dus in de loop van een kalenderweek een nieuwe tewerkstellingslijn begint, wordt de berekening apart gemaakt voor de beide stukken van de kalenderweek.
Het uitgangspunt voor de berekening is de gemiddelde arbeidsduur die de deeltijdse handarbeider geacht wordt te presteren ( = de Q in de aangifte). Als echter zou blijken dat de handarbeider aangegeven wordt met een bepaalde Q, maar in de praktijk blijkt dat hij over een langere periode duidelijk meer uren werkt dan voorzien volgens zijn arbeidsovereenkomst, dan zal de werkgever gevraagd worden de Q in zijn aangifte in overeenstemming te brengen en zullen de bijdragen herberekend worden.
Invloed op de aangifte
Dit nieuwe systeem van proratisering beïnvloedt ALLEEN het bedrag waarop de bijdragen worden berekend, en NIET de aangifte van de prestatiegegevens van deze handarbeiders. Het enige verschil met vroeger is dus het bedrag van het loon (en daarmee samenhangend de verschuldigde bijdragen en de berekening van de verminderingen). Voor de aangifte van de prestatiegegevens (aantal aangegeven dagen, arbeidsregime, …) blijven de bestaande regels onveranderd gelden. Er is dus voor deze handarbeiders geen verband meer tussen het aantal dagen dat voor hen moet worden aangegeven, en het bedrag van de forfaits waarop de bijdragen berekend moeten worden.
Voorbeelden:
B. Een handarbeider heeft een deeltijdse arbeidsovereenkomst die voorziet dat hij maandag en dinsdag telkens werkt van 8 u tot 12 u en één week op drie tevens de maandagavond van 19 u tot 22 u. Zijn gemiddelde wekelijkse arbeidsduur is 9 uur (dus minder dan 19) maar er is één onderbroken dienst. De bijdragen worden berekend op 5 forfaits voor de kalenderweek waarin hij de onderbroken dienst doet en op 2,5 forfaits de twee andere weken.
C. Een handarbeider heeft een deeltijdse arbeidsovereenkomst die voorziet dat hij vijf dagen per week (= van maandag tot vrijdag) telkens werkt van 13 u tot 19 u. Hij komt in dienst op woensdag. De week dat hij in dienst komt werkt hij 18 uur (< dan 19 uur). Voor die week zijn er bijdragen verschuldigd op 2,5 dagforfaits. De volgende weken werkt hij 30 uur per week (> dan 28,5 uur). Voor die weken zijn er bijdragen verschuldigd op 5 forfaits.
D. In een onderneming waarin de arbeidsduur op ondernemingsvlak verlaagd is tot 36 uur per week, werkt een deeltijdse handarbeider die per week 19 uur doet (geen onderbroken dienst). De bijdragen worden berekend op 2,5 forfaits. Hij doet weliswaar meer dan 50% van een voltijdse handarbeider in zijn onderneming, maar de beoordeling moet gebeuren in vergelijking met de conventionele voltijdse arbeidsduur in de sector.
E. Een handarbeider wordt aangeworven met een deeltijdse arbeidsovereenkomst die voorziet dat hij elke zaterdag van 7u tot 11u en van 16u tot 20 u moet werken. De bijdragen zijn verschuldigd op 5 forfaits per week (hij werkt weliswaar maar 8 uur per week maar de regel van de onderbroken dienst geldt). Als de werkgever diezelfde handarbeider echter telkens opnieuw aanwerft met een overeenkomst voor één dag (systeem van gelegenheidsarbeid in de horeca), dan zijn de bijdragen verschuldigd op één forfait per week. De werkgever moet in dat geval uiteraard wel de specifieke DIMONA verplichtingen voor gelegenheidsarbeiders naleven.
F. Een handarbeider heeft een deeltijdse arbeidsovereenkomst die voorziet dat hij drie dagen per week telkens 9u45 werkt (> dan 28,5 uur). De bijdragen worden berekend op 5 forfaits per week. Een voltijdse handarbeider in die onderneming werkt vier dagen van 9u45. Voor hem worden de bijdragen berekend op 4 forfaits per week.
G. Een handarbeider heeft een deeltijdse arbeidsovereenkomst die voorziet dat hij telkens twee weken vijf dagen van 7u36 werkt en de volgende twee weken geen prestaties moet leveren. Zijn werktijdregeling is dus gemiddeld 19 uur per week. De bijdragen worden voor iedere week berekend op 2,5 forfaits.
3.2.308
E. SPORTLUI
3.2.309
Vanaf 1 januari 2008 is het maandelijks bedrag in overeenstemming gebracht met het maximumbedrag dat als basis dient voor de berekening van de werkloosheidsuitkering conform artikel 111 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering:
3.2.310
In de tuinbouw is het systeem van gelegenheidsarbeid in voege vanaf 1 juli 1994. In de landbouwsector is het systeem van kracht vanaf 1 april 2000.
3.2.311
Handarbeiders tewerkgesteld in de witloofteelt kunnen nog 35 dagen extra als gelegenheidsarbeider actief zijn, maar niet in de hoedanigheid van uitzendarbeider.
Voor de gelegenheidsarbeiders die werken bij een werkgever (of gebruiker) die in beide sectoren actief is, geldt dat zij beide systemen van gelegenheidsarbeid mogen combineren, maar uiteraard op voorwaarde dat zij effectief werken aan de activiteit waarvoor zij die dag ingeschreven zijn. Een gelegenheidsarbeider mag alleszins per jaar bij één of meerdere werkgevers (gebruikers), in één of meerdere sectoren samen, niet meer dan 65 dagen onder dit speciale statuut werken. Arbeiders die reeds hun 65 dagen opgebruikt hebben, kunnen nog 35 bijkomende dagen actief zijn als gelegenheidsarbeider in de witloofteelt.
Is geen gelegenheidsarbeider voor een bepaald kwartaal, de arbeider die in de loop van dat, of van de twee daaraan voorafgaande kwartalen, in de land- of tuinbouwsector heeft gewerkt in een andere hoedanigheid dan die van gelegenheidsarbeider.
De werkgever kan een werknemer, waarvoor hij de verplichtingen betreffende de onmiddellijke aangifte van gelegenheidswerknemers (DIMONA-uren) of het invullen van het gelegenheidsformulier, nalaat uit te voeren, niet als gelegenheidsarbeider bij de RSZ aangeven. De werknemer kan de rest van het kalenderjaar ook niet meer als gelegenheidswerknemer in de land- of tuinbouw werken.
Alle informatie over het verkrijgen en bijhouden van het gelegenheidsformulier krijgt u bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Ernest Blerotstraat 1 te 1070 Brussel (tel. 02 233 41 11) en bij het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het Tuinbouwbedrijf (tel. 016 28 63 61) of het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de Landbouw (tel. 016 28 63 60), beide gevestigd in de Minderbroedersstraat 8 te 3000 Leuven.
3.2.312
Men maakt een onderscheid tussen het dagforfait in de landbouw (15,63 EUR), dagforfait in de tuinbouw (15,26 EUR) en dagforfait voor de 35 extra dagen in de witloofteelt (19,08 EUR)(bedragen vanaf 1 oktober 2008).
In de praktijk houdt men bij iedere loonbetaling per arbeidsdag 2,04 EUR (landbouw), respectievelijk 1,99 EUR (tuinbouw) of 2,49 EUR (35 extra dagen in de witloofteelt) persoonlijke bijdrage in (13,07 % van het dagforfait, bedragen vanaf 1 oktober 2008). Deze wordt samen met de werkgeversbijdragen op de normale termijnen aan de RSZ doorgestort. Door de toepassing van de vermindering werkbonus, zal de werkgever die inhouding in de meeste gevallen niet moeten doen.
Wanneer de modaliteiten van het invullen van het gelegenheidsformulier niet zijn gerespecteerd of de DIMONA-uren niet is uitgevoerd, mag men de bijdragen in geen geval berekenen op het forfaitaire loon. De werknemers zijn op dat moment gewone arbeiders voor wie ook de bijdragen voor jaarlijkse vakantie en de loonmatigingsbijdrage verschuldigd zijn. De bijdrageberekening gebeurt voor hen dus op het volledige loon aan 108%.
3.2.313
Gelegenheidswerknemers worden geacht te werken in een in de onderneming gangbare arbeidsregeling en worden beschouwd als voltijdse werknemers voor de duur van hun contract. Indien zij onder het statuut van seizoensarbeiders worden tewerkgesteld, moet de werkgever in zijn DMFA-aangifte eveneens het aantal gepresteerde uren bij de respectievelijke prestatiecodes vermelden (zie de algemene uitleg in de Instructies aan de Werkgevers voor het invullen van de multifunctionele aangifte, Deel 6). De verlenging van dit statuut met 35 extra dagen voor de handarbeiders tewerkgesteld in de witloofteelt, kan enkel onder volgende voorwaarden: - de betrokken werkgever moet het kalenderjaar voorafgaand aan het lopende jaar ten minste 3/4de van zijn omzet hebben gerealiseerd met de witloofteelt - hij moet dit aantonen door:
3.2.314
T = het aantal opvangdagen. Eén dag stemt overeen met de opvang van één kind gedurende één dag. Het maximaal aantal opvangdagen per kwartaal bedraagt ( 65 x 4 ) = 260 opvangdagen; E = 1,9; L = 3 x het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen gedeeld door 494. Praktisch gezien, wordt het fictief loon per maand berekend er rekening mee houdend dat L kan variëren in het geval het G.G.M.M.I. wijzigt in de loop van het kwartaal.
3.2.315
1. Het begrip gelegenheidswerknemer
3.2.316
2. Bijdrageberekening
3.2.317
Dimona
Vanaf 1 juli 2007 bestaan 2 systemen van Dimona-aangiften naast elkaar voor deze werknemers. Enerzijds blijft het systeem van de Dimona-uren bestaan (hierna full-Dimona genoemd), anderzijds wordt een Dimona-light ingevoerd:
Uitzendkantoren hebben geen keuze en moeten voor hun werknemers steeds een full-Dimona doen.
Het tijdsblok ‘5-uren’ wijst erop dat de werknemer op die dag ten hoogste 5 uur effectief zal werken, het tijdsblok ’11-uren’ dient voor tewerkstellingen van meer dan 5 uur op een dag.
Wat zijn de basisbedragen waarop de bijdragen worden berekend?
Voor onderbroken tewerkstellingen (bv. de werknemer werkt op een dag van 11u tot 13u en van 16u tot 18u) is steeds het 11-uren forfait van toepassing.
Vanaf 1 juli 2007 bestaat het systeem van de superextra's met beperkte onderwerping niet meer en vallen alle gelegenheidswerknemers dus ook onder de vakantieregeling. Dit betekent dat er rekening moet gehouden worden met de verhoging van 8 % voor de vakantieregeling voor arbeiders.
3.2.318
Vanaf het derde kwartaal van 2007 worden aparte werkgeverscategorieën toegekend aan de werkgevers uit de Horeca, dit in functie van hun keuze voor Dimona-uren of Dimona-light. Op deze categorieën mogen alleen de gelegenheidswerkers aangegeven worden; de andere werknemers worden dus, zoals vroeger, aangegeven op de categorieën 016 of 017.
Wanneer een werkgever een blok 11-uren aangeeft in Dimona maar de werknemer blijkt tijdens het uitvoeren van zijn taken minder dan 5 uren te moeten werken, moet hij in de Dmfa toch het forfait 11-uren aangeven.
Wanneer een werkgever per vergissing een blok 5-uren aangeeft in Dimona en dit pas bemerkt nadat de werknemer zijn prestaties begonnen heeft of wanneer de werknemer onverwacht langer moet werken, kan hij geen Dimona-wijziging meer uitvoeren maar moet hij in de Dmfa wel het forfait 11-uren gebruiken.
Wat moet de werkgever doen vanaf 1 juli 2007 voor zijn Dimona-aangifte?
Indien hij na 30 juni 2007 werkgever wordt, moet hij zich in elk geval bij de RSZ laten inschrijven. De nieuwe werkgever wordt gevraagd om aan de Directie Identificatie van de RSZ, samen met het identificatieformulier (ID 122), de bijlage te bezorgen 'Keuzeformulier met betrekking tot het soort Dimona-aangiftes voor gelegenheidswerknemers', waarbij de keuze voor full-Dimona of voor Dimona-light kan worden meegedeeld.
Schematisch voorgesteld vervult de werkgever of zijn vertegenwoordiger volgende formaliteiten:
3.2.319
Uitzendkantoren hebben geen keuze en moeten voor hun gelegenheidswerknemers horeca steeds een full-Dimona doen met de overeenkomstige bijdrageberekeningen.