DEEL 1: Toepassingssfeer van de socialezekerheidswetgeving
TITEL 2: Over de beperkingen en de uitsluitingen
HOOFDSTUK 2: De uitsluitingen

1.2.202 A. SOCIO-CULTURELE SECTOR
1.2.203 B. SPORTMANIFESTATIES
1.2.204 C. LANDBOUWARBEIDERS
1.2.205 D. STUDENTEN
1.2.206 E. HUISPERSONEEL
1.2.206 1. Dienstboden
1.2.207 2. Ander huispersoneel
1.2.208 F. VRIJWILLIGERS
1.2.209 G. KUNSTENAARS MET SPECIFIEKE KLEINE VERGOEDINGEN

1.2.201

Voor bepaalde personen die op basis van wat voorafgaat onder de wet vallen, gelden specifieke regels die hen, gezien de beperkte duur van hun prestaties, vrijstellen van onderwerping. De hierna omschreven categorieën van personen worden niet bij de RSZ aangegeven. Dit belet niet dat voor hen een verzekering tegen arbeidsongevallen moet worden afgesloten. Tenzij anders vermeld, zijn er geen bijkomende formaliteiten vereist. Top

A. SOCIO-CULTURELE SECTOR

1.2.202

De hieronder beschreven tewerkstellingen geven geen aanleiding tot aangifte bij de RSZ, op voorwaarde dat zij in de loop van een kalenderjaar niet meer dan 25 dagen bij één of meer werkgevers belopen. Top

B. SPORTMANIFESTATIES

1.2.203

Zijn vrijgesteld van onderwerping, de inrichters van sportmanifestaties en de personen die zij uitsluitend op de dag van de manifestatie tewerkstellen op voorwaarde dat deze prestaties in de loop van een kalenderjaar niet meer dan 25 dagen bij één of meer werkgevers belopen. Deze bepaling geldt niet voor de sportbeoefenaars zelf.

Vereiste formaliteiten om de vrijstelling te genieten: deze personen vóór iedere tewerkstelling vermelden in een speciaal daartoe voorzien register. Informatie daarover krijgt u bij de Sociale Inspectie van de FOD Sociale Zekerheid. Top


C. LANDBOUWARBEIDERS

1.2.204

De arbeiders die worden tewerkgesteld bij het aanleggen van hopplanten, het plukken van hop en tabak, en het kuisen en sorteren van teenwilgen, moet u niet bij de RSZ aangeven indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Deze periodes zijn:
Top

D. STUDENTEN

1.2.205

De studenten tewerkgesteld met een schriftelijke overeenkomst voor studenten, bedoeld bij titel VII van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978, zijn niet onderworpen (er zijn wel twee bijzondere bijdragen verschuldigd) als aan de volgende voorwaarden voldaan is:

De telling gebeurt per kalenderjaar ongeacht of de studentenovereenkomst het kalenderjaar overschrijdt. De conversie naar het 5-dagensysteem is afgeschaft, men telt enkel nog in kalenderdagen.

Elke overschrijding van de 23 dagen, ongeacht of deze gebeurt tijdens de vakantiemaanden of tijdens de rest van het jaar, heeft tot gevolg dat de tewerkstelling bij de werkgever waar de overschrijding gebeurt volledig onderworpen is, evenals de prestaties die de student reeds bij diezelfde werkgever tijdens dat kalenderjaar zou hebben verricht. De tellers worden dus elk kalenderjaar op 0 gezet.

Elke tewerkstelling die hij na de overschrijding nog zou aanvatten, al dan niet bij dezelfde werkgever, is eveneens onderworpen aan de gewone socialezekerheidsbijdragen voor werknemers en heeft tot gevolg dat ook prestaties die vóór de overschrijding bij die werkgever werden verricht, onderworpen worden.

Wanneer een werkgever met een student een overeenkomst voor studenten titel VII kan sluiten, moet hij dit ook doen. Wanneer de student daarenboven voldoet aan de criteria voor niet-onderwerping mits een solidariteitsbijdrage, wordt de werkgever geacht van dit systeem gebruik te maken.

Studenten die reeds minstens 6 maanden onafgebroken bij dezelfde werkgever werken, worden voor hun tewerkstelling bij deze werkgever als gewone werknemers beschouwd. Eenmaal dat men deze dienstanciënniteit bij een werkgever heeft opgebouwd, blijft die voor de volgende jaren gelden en kan men met deze werkgever geen overeenkomst voor studenten titel VII meer sluiten.

Een niet-onderworpen tewerkstelling in de socio-culturele sector of bij sportmanifestaties, is geen beletsel voor deze niet-onderwerping als student.

De volgende tabel geeft aan in welke situaties de student enkel onderworpen is aan de solidariteitsbijdrage wanneer de student tewerkgesteld wordt respectievelijk (in chronologische volgorde en opeenvolgend) bij werkgever A, B en/of C:


1ste en 2de kwartaal
vakantiemaanden
(3de kwartaal)
4de kwartaal
aantal dagen in het systeem van solidariteitsbijdrage
> 23 dagen bij A
-
-
0
23 bij A en 1 dag bij B
-
-
23 dagen (bij A)
23 dagen bij A
23 dagen bij A
-
46 dagen
23 dagen bij A
> 23 dagen bij A
-
0
23 dagen bij A
> 23 dagen bij B
-
23 dagen (bij A)
23 dagen bij A
23 dagen bij B en 1 dag bij C
-
23 dagen (bij A) en 23 dagen (bij B)
23 dagen bij A
23 dagen bij B
1 dag bij A
23 dagen (bij B)
23 dagen bij A
23 dagen bij B
1dag bij C
23 dagen (bij A) en 23 dagen (bij B)
-
23 dagen bij A
23 dagen bij A
46 dagen
-
23 dagen bij A
> 23 dagen bij B
23 dagen (bij A)
-
23 dagen bij A
> 23 dagen bij A
0
-
> 23 dagen bij A
1 dag bij A
0
-
> 23 dagen bij A
1 dag bij B
0
-
23 dagen bij A en 1 dag bij B
1 dag bij A
0
-
23 dagen bij A en 1 dag bij B
23 dagen bij C
23 dagen (bij A)
Top


E. HUISPERSONEEL

1. Dienstboden

1.2.206

Dienstboden verrichten hoofdzakelijk manuele prestaties van huishoudelijke aard (wassen, strijken, kuisen,...) ten behoeve van de huishouding van hun werkgever (natuurlijke persoon) of van diens gezin. Indien een werknemer gedeeltelijk prestaties verricht voor het huishouden, en gedeeltelijk voor de beroepsactiviteit van dezelfde werkgever, moet op basis van de feitelijke toestand worden uitgemaakt welke prestaties hoofdzakelijk zijn. In dat geval heeft de werknemer voor het geheel van zijn prestaties de hoedanigheid van de hoofdzakelijke activiteit (= arbeider, bediende of dienstbode).

Indien echter de prestaties als dienstbode en de andere prestaties volledig van elkaar gescheiden uitgevoerd worden (d.w.z. elk op vooraf bepaalde en van elkaar onderscheiden tijdstippen en op van elkaar onderscheiden plaatsen), wordt voor de beoordeling of de prestaties als dienstbode bij de RSZ moeten worden aangegeven, alleen rekening gehouden met die prestaties. In dat geval zijn de prestaties in de andere hoedanigheid uiteraard steeds verplicht onderworpen.

Is geen dienstbode:


Dienstboden worden niet bij de RSZ aangegeven indien:
Dienstboden die bij hun werkgever inwonen, moet u steeds aangeven.
Top


2. Ander huispersoneel

1.2.207

Aan het begrip "ander huispersoneel dan dienstboden" beantwoorden de volgende twee categorieën van werknemers:
Geen aangifte is vereist voor iedere week waarvoor de duur van deze prestaties niet meer dan acht uur bedraagt. Indien deze prestaties bij meerdere werkgevers plaatsvinden houdt men rekening met hun globale duur.
Top


F. VRIJWILLIGERS

1.2.208

De "vrijwilligers" bedoeld door de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers en de organisaties die op hen beroep doen, zijn niet verzekeringsplichtig bij de RSZ. Dat betekent dat, onder andere, aan de volgende voorwaarden tegelijkertijd moet voldaan zijn:
Indien één van de forfaitaire bedragen van 24,79 EUR per dag of 991,57 EUR per jaar in de loop van een kalenderjaar wordt overschreden, dan heeft dit tot gevolg dat de algemene onderwerpingsregels gelden voor al de prestaties tijdens dit kalenderjaar.
Top


G. KUNSTENAARS MET SPECIFIEKE KLEINE VERGOEDINGEN

1.2.209

Van 1 juli 2004 is een specifieke regeling van kracht die uitdrukkelijk regelt dat kunstenaars die voor hun artistieke prestaties of werken slechts een kleine vergoeding ontvangen, niet onder toepassing vallen van de sociale zekerheidswetgeving (en dus niet bij de RSZ moeten worden aangegeven). Gezien de specificiteit van artistieke activiteiten en de grote diversiteit aan kosten die zulke activiteiten met zich kunnen meebrengen, is het in de praktijk niet eenvoudig om aan te tonen dat de toegekende vergoedingen effectief louter kostendekkend zijn.

De nieuwe regeling bepaalt dat iedere vergoeding voor een artistieke prestatie die niet groter is dan 100,00 EUR per dag, wordt geacht een onkostenvergoeding te zijn zonder dat daarvoor een bewijs moet worden geleverd. De kunstenaar zelf mag per kalenderjaar niet meer dan 2000,00 EUR ontvangen voor het geheel van zijn artistieke prestaties (gezien het systeem slechts van toepassing werd vanaf 1 juli 2004, is dit bedrag voor de periode van 1 juli 2004 tot 31 december 2004 teruggebracht tot 1000,00 EUR). Het gaat hier om het volledige bedrag dat de opdrachtgever aan de kunstenaar betaalt (alle kosten, dus ook verplaatsingsonkosten, inbegrepen). Indien de betrokken artiest op één dag voor meerdere opdrachtgevers prestaties levert, mag de vergoeding 100,00 EUR per opdrachtgever bedragen; het jaarmaximum blijft echter ongewijzigd. Tevens is het aantal dagen waarop een kunstenaar prestaties mag leveren waarvoor deze bijzondere regeling geldt, beperkt tot 30 dagen per kalenderjaar (15 dagen voor de periode van 1 juli tot 31 december 2004), en tot maximum 7 opeenvolgende dagen bij één opdrachtgever.

De hier meegedeelde bedragen gelden voor het jaar 2004. Deze bedragen worden ieder jaar aangepast in functie van de evolutie van de gezondheidsindex. De bedragen die gelden voor een bepaald jaar ( = het basisbedrag, vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van september van het voorafgaande jaar, gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van september 2003) worden telkens in december van het voorafgaande jaar bekendgemaakt.

Voor het jaar 2005 is het jaarbedrag 2.028,63 EUR en het dagbedrag 101,43 EUR.
Voor het jaar 2006 is het jaarbedrag 2.074,33 EUR en het dagbedrag 103,72 EUR.

Voor het jaar 2007 is het jaarbedrag 2.111,32 EUR en het dagbedrag 105,57 EUR.
Voor het jaar 2008 is het jaarbedrag 2.138,70 EUR en het dagbedrag 106,94 EUR.

Deze specifieke regeling geldt niet voor de personen die op het ogenblik dat zij de bedoelde prestaties leveren, reeds met dezelfde opdrachtgever verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling, tenzij zij kunnen aantonen dat de prestaties van de verschillende activiteiten duidelijk verschillend van aard zijn.

Deze regeling kan evenmin gecumuleerd worden met de specifieke vrijstellingsregeling voor vrijwilligers voor gelijkaardige prestaties, ook niet indien ze geleverd worden voor verschillende opdrachtgevers.

Indien het jaarbedrag of het aantal toegestane dagen door de kunstenaar overschreden wordt, moet hij door de opdrachtgever die hem op dat moment tewerkstelt bij de RSZ worden aangeven, evenals door alle opdrachtgevers die hem tijdens de rest van het jaar nog zullen tewerkstellen. Indien het gaat om opdrachtgevers voor wie de kunstenaar reeds vroeger in het jaar prestaties leverde, moeten zij ook die prestaties aangeven.

Indien bij een bepaalde opdrachtgever het dagbedrag wordt overschreden zelfs zonder dat het jaarbedrag overschreden wordt, is de kunstenaar onderworpen voor alle vergoedingen die hij tijdens het kalenderjaar van die opdrachtgever ontvangt.

De regelgeving voorziet tevens dat de betrokken kunstenaars een « kunstenaarskaart » zullen moeten aanvragen en laten invullen door hun opdrachtgevers. Op die manier kunnen de opdrachtgevers vaststellen of de kunstenaar nog in aanmerking komt voor de bijzondere regeling. De modaliteiten in verband met deze kunstenaarskaart moeten evenwel nog door de Minister van Sociale Zaken worden vastgesteld.

Top