DEEL 3: Berekening van de bijdragen
TITEL 3: De bijzondere bijdragen
HOOFDSTUK 2: De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgever

3.3.201 A. BETAALD EDUCATIEF VERLOF
3.3.206 B. FONDS VOOR SLUITING VAN ONDERNEMINGEN: DE BASISBIJDRAGE
3.3.212 C. FONDS VOOR SLUITING VAN ONDERNEMINGEN: DE BIJZONDERE BIJDRAGE
3.3.217 D. FONDSEN VOOR BESTAANSZEKERHEID
3.3.222 E. WERKNEMERS MET BRUGPENSIOEN: BIJZONDERE MAANDELIJKSE BIJDRAGE
3.3.232 F. WERKNEMERS MET BRUGPENSIOEN: BIJZONDERE COMPENSERENDE BIJDRAGE
3.3.238 G. EXTRA-LEGALE PENSIOENEN
3.3.242 H. RISICOGROEPEN
3.3.247 I. ACTIEVE BEGELEIDING EN OPVOLGING VAN WERKLOZEN
3.3.251 J. KINDEROPVANG
3.3.256 K. REGULARISATIE NA ONTSLAG IN DE OVERHEIDSSECTOR
3.3.264 L. TIJDELIJKE WERKLOOSHEID EN OUDERE WERKLOZEN
3.3.268 M. BEDRIJFSVOERTUIGEN
3.3.272 N. OUTPLACEMENT
3.3.276 O. BIJDRAGE ECONOMISCHE WERKLOOSHEID BOUW
3.3.280 P. BIJZONDERE BIJDRAGE PSEUDO-BRUGPENSIOEN
3.3.288 Q. BIJDRAGE VOOR DE FINANCIERING VAN HET ASBESTFONDS

A. BETAALD EDUCATIEF VERLOF

3.3.201

Krachtens de wetgeving op het betaald educatief verlof, kunnen de werknemers van de privé-sector afwezig zijn van het werk, met behoud van hun loon, om bepaalde algemene of beroepsopleidingen te volgen. Dit verlof wordt deels gefinancierd door het Rijk en deels door een bijdrage ten laste van de werkgevers. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.202

In principe zijn alle werkgevers die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de sociale zekerheid voor werknemers, deze bijdrage verschuldigd.

Zijn echter uitgesloten:

Top

2. Betrokken werknemers

3.3.203

De bijdrage is verschuldigd voor alle tewerkgestelde werknemers, met uitzondering van de erkende en industriële leerlingen, de leerlingen met een inschakelingsovereenkomst en de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd, tot 31 december van het kalenderjaar waarin ze 18 jaar worden. Top

3. Bedrag van de bijdrage

3.3.204

Vanaf het 4de kwartaal 2007 bedraagt de bijdrage 0,08 % van de brutolonen van de werknemers (aan 108 % voor de arbeiders).

Zij maakt deel uit van de bijdragen die in aanmerking komen om het percentage van de loonmatigingsbijdrage te bepalen. Top


4. Te vervullen formaliteiten

3.3.205

Geen bijzondere formaliteiten. Top

B. FONDS VOOR SLUITING VAN ONDERNEMINGEN: DE BASISBIJDRAGE

3.3.206

Oorspronkelijk werd het Fonds tot Vergoeding van de in Geval van Sluiting van Ondernemingen Ontslagen Werknemers (hierna Fonds voor Sluiting van Ondernemingen genoemd ) opgericht om tussen te komen wanneer een werkgever zijn verplichtingen ten opzichte van zijn werknemers niet meer naleeft (in het algemeen bij faillissement). Deze tussenkomst wordt gefinancierd door bijdragen ten laste van bepaalde werkgevers. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.207

Alle werkgevers (natuurlijke of rechtspersoon) die een onderneming uitbaten met een handels- of industriële finaliteit, zijn deze bijdrage verschuldigd vanaf het moment dat zij personeel tewerkstellen. De autonome overheidsbedrijven bedoeld in artikel 1, § 4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, worden eveneens geacht een "onderneming" uit te baten met een handels- of industriële finaliteit.


Buitenlandse ondernemingen zijn nu eveneens de basisbijdrage FSO verschuldigd voor hun werknemers die 'gewoonlijk' in België werken maar niet verbonden zijn aan een Belgische exploitatiezetel (dus niet voor werknemers die niet of slechts occasioneel in België werkzaam zijn).

Zijn dus momenteel nog uitgesloten:

de instellingen of werkgevers die geen handels- of industriële activiteit uitoefenen maar een burgerlijk doel beogen (bijvoorbeeld de ziekenhuizen, de scholen, de wetenschappelijke instellingen, de beroepsorganisaties en vakbonden, de vaderlandslievende of godsdienstige verenigingen, de sport- en culturele groepen, de vrije beroepen enz.). Top


2. Betrokken werknemers

3.3.208

De bijdrage is verschuldigd op de brutolonen van alle tewerkgestelde werknemers (arbeiders, bedienden, schoolplichtigen, stagiairs en leerlingen). Top

3. Bedrag van de bijdrage

3.3.209

Enerzijds verschilt deze bijdrage naargelang de werkgever gemiddeld minder dan 20 werknemers of 20 werknemers en meer tewerkstelde tijdens het voorgaande kalenderjaar, en anderzijds ondergaat zij de invloed van de loonmatiging. De percentages tussen haakjes gelden voor de werkgevers die de loonmatigingsbijdrage verschuldigd zijn.

Vanaf het eerste kwartaal van 2007 is ze als volgt vastgesteld.

Voor de werkgevers die tijdens het voorgaande kalenderjaar gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden:


Voor de werkgevers die tijdens het voorgaande kalenderjaar gemiddeld 20 of meer werknemers tewerkstelden:
Brutolonen zijn de lonen die in aanmerking komen voor het berekenen van de socialezekerheidsbijdragen (aan 108% voor de handarbeiders).

Opgelet: op deze algemene percentages bestaan uitzonderingen voor bepaalde categorieën van werkgevers en werknemers; in deel 7 vindt u de percentages die voor hen gelden. Top


3.3.210

Berekening van het gemiddeld aantal tewerkgestelde werknemers

Het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld tijdens het voorgaande kalenderjaar, bekomt u:

Top

4. Te vervullen formaliteiten

3.3.211

Geen bijzondere formaliteiten.

De werkgevers die menen ten onrechte ondergebracht te zijn in een categorie die deze bijdrage verschuldigd is, kunnen hun redenen schriftelijk laten kennen aan de Directie Identificatie van de RSZ. Top


C. FONDS VOOR SLUITING VAN ONDERNEMINGEN: DE BIJZONDERE BIJDRAGE

3.3.212

Andere opdrachten dan deze waarvan sprake hiervoor, werden toevertrouwd aan het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen waaronder met name, een tussenkomst in de vergoeding van bepaalde werkloosheidsdagen. Deze tussenkomst wordt gefinancierd door een andere werkgeversbijdrage, "bijzondere bijdrage" genaamd.

Het toepassingsgebied van deze bijdrage, gebaseerd op een fundamenteel verschillend criterium, is beduidend ruimer dan dat van de basisbijdrage. Top


1. Betrokken werkgevers

3.3.213

Alle werkgevers (zowel uit de openbare als de privé-sector) die verzekeringsplichtig personeel tewerkstellen, vallen onder het toepassingsgebied van deze bijdrage. Top

2. Betrokken werknemers

3.3.214

De bijdrage is verschuldigd voor alle personen onderworpen aan de werkloosheidsregeling.

Zijn dus uitgesloten:

Top

3. Bedrag van de bijdrage

3.3.215

Vanaf het eerste kwartaal van 2007 bedraagt deze bijdrage 0,15 % van de brutolonen van de werknemers (aan 108 % voor de handarbeiders).

Aangezien zij de invloed ondergaat van de loonmatiging, bedraagt zij 0,16 % voor de werkgevers die de loonmatigingsbijdrage verschuldigd zijn. Top


4. Te vervullen formaliteiten

3.3.216

Geen bijzondere formaliteiten. Top

D. FONDSEN VOOR BESTAANSZEKERHEID

3.3.217

In bepaalde activiteitssectoren kennen fondsen voor bestaanszekerheid vergoedingen, premies of aanvullende sociale voordelen toe aan de werknemers. Deze fondsen zijn opgericht binnen de paritaire comités en worden gefinancierd door bijdragen ten laste van de werkgevers die tot hun bevoegdheid behoren.

De paritaire comités kunnen bevoegd zijn voor de arbeiders, voor de bedienden, of voor arbeiders en bedienden samen, van een bepaalde sector.

Heel wat sectoren hebben de RSZ belast met de inning van de bijdragen die voor de fondsen voor bestaanszekerheid bestemd zijn. Top


1. Betrokken werkgevers

3.3.218

De betrokken werkgevers behoren, voor hun werknemers of voor een deel van hen, tot een paritair comité waarin een fonds voor bestaanszekerheid is opgericht. Aldus hangt het toepassingsgebied van de werkgevers die door deze bijdragen worden beoogd, af van het feit of zij voor (bepaalde van) hun werknemers onder één of ander paritair comité vallen. Elke inlichting daarover bekomt u bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen, Afdeling Bevoegdheid van de Paritaire Comités (tel. 02 233 41 11). Top

2. Betrokken werknemers

3.3.219

In principe zijn de bijdragen verschuldigd voor alle werknemers die onder een bepaald paritair comité vallen.

Ze worden niet geïnd voor de erkende en industriële leerlingen, de leerlingen met een inschakelingsovereenkomst en de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd, en dit tijdens de volledige duur van deze overeenkomsten. Top


3. Bedrag van de bijdrage

3.3.220

De bijdragen die de RSZ int voor de verschillende fondsen voor bestaanszekerheid zijn vastgesteld als een percentage van de brutolonen (aan 108 % voor de handarbeiders) of als een forfaitair bedrag per werknemer.

Hun bedrag varieert niet enkel volgens de bedrijfstak of de categorie werknemers (hand- of hoofdarbeiders), maar ook volgens de uitgeoefende activiteit binnen eenzelfde sector en/of volgens het aantal tewerkgestelde werknemers (zie bijvoorbeeld de bouwsector, waar deze twee laatste criteria een invloed hebben op het percentage en op het forfaitair bedrag).

In deel 7 vindt u een volledige tabel van deze bijdragen in functie van het categoriekengetal van de werkgevers. Top


4. Te vervullen formaliteiten

3.3.221

Geen bijzondere formaliteiten.

Wie meent dat hij ondergebracht is in een verkeerde werkgeverscategorie, kan zijn redenen schriftelijk meedelen aan de Directie Identificatie van de RSZ Top


E. WERKNEMERS MET BRUGPENSIOEN: BIJZONDERE MAANDELIJKSE BIJDRAGE

3.3.222

De RSZ is ook belast met de inning van een forfaitaire en maandelijkse bijzondere bijdrage op elk brugpensioen, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het conventioneel brugpensioen. Het bedrag ervan varieert in functie van de leeftijd van de werknemer waarop het brugpensioen ingaat, en de toestand van de onderneming. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.223

In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers van de privé-sector in de mate waarin zij werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om op brugpensioen gesteld te worden.

Voor de openbare sector kunnen enkel de openbare kredietinstellingen en de instellingen waarvoor een saneringsplan bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering, deze bijdrage verschuldigd zijn. Top


3.3.224

Zijn echter uitgesloten: Top

2. Betrokken werknemers

3.3.225

De bijdrage is verschuldigd voor alle werknemers met brugpensioen waaraan het ontslag ter kennis werd gebracht na 31 augustus 1990 en waarvan het brugpensioen ingaat na 31 december 1990.

Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003). Voor deze personen is de hier besproken bijzondere bijdrage niet verschuldigd.

Zijn eveneens uitgesloten:

de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen, dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties. Top


3. Bedrag van de bijdrage

3.3.226

De bijzondere bijdrage bedraagt: Top

3.3.227

Vermindering van het bedrag van de bijdrage


Het bedrag van de bijdrage is bepaald op 24,79 EUR per maand en per werknemer met brugpensioen:

Top

3.3.228

Opmerkingen: Top

4. Storting van de bijdrage

3.3.229

In principe is de bijdrage verschuldigd door de schuldenaar van de aanvullende vergoeding van het brugpensioen, dit wil zeggen, hetzij:
Volgende regels gelden wanneer de aanvullende vergoeding door verscheidene schuldenaars verschuldigd is:
Top

5. Te vervullen formaliteiten

3.3.230

De werkgever of hij die de betaling van de aanvullende vergoeding bij het brugpensioen ten laste neemt, moet de aangifte invullen zoals in Deel 5 wordt uitgelegd.

Eventueel dienen volgende documenten, bij het verrichten van de kwartaalaangifte, aan de RSZ te worden overgemaakt:


Overigens moeten de instellingen en diensten die, wegens hun activiteit, uit het toepassingsgebied (zie hierboven) van de bijdrage zijn uitgesloten, op verzoek van de RSZ kunnen aantonen dat zij effectief deze activiteit uitoefenen en dit zonder winstoogmerk (bijvoorbeeld door middel van een afschrift van de statuten).

Ook moeten zij het bewijs leveren dat de overheid hen erkende en gebeurlijk subsidieert. Top


6. Ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering

3.3.231

De voorwaarden waaraan een onderneming moet voldoen om erkend te worden als onderneming in herstructurering of in moeilijkheden, behoren tot de bevoegdheid van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Daar kunt u elke nuttige inlichting verkrijgen. Top

F. WERKNEMERS MET BRUGPENSIOEN: BIJZONDERE COMPENSERENDE BIJDRAGE

3.3.232

Voor de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 2006 kunnen paritaire (sub)comités collectieve arbeidsovereenkomsten afsluiten die voorzien in de invoering van een stelsel van conventioneel brugpensioen, zoals bedoeld in de wetgeving op het conventioneel brugpensioen. Om de kost van deze maatregel te compenseren, werd, bovenop de hierboven beschreven bijdrage, een bijzondere bijdrage ingesteld ten laste van de werkgevers die van deze mogelijkheid gebruik maken. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.233

Het zijn de werkgevers die behoren tot een sector waarin een CAO werd afgesloten tot verlaging van de brugpensioenleeftijd in het kader van deze maatregelen. Top

2. Betrokken werknemers

3.3.234

De bijdrage is verschuldigd voor de werknemers die ingevolge de bedoelde CAO's op brugpensioen gesteld worden. Om daarvoor in aanmerking te komen moeten zij op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen (bepaalde periodes zijn gelijkgesteld met gewerkte periodes).

Tevens moeten zij aan volgende voorwaarden voldoen.

a) Periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996

De werknemer moet op het moment dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd de leeftijd voorzien in de CAO bereikt hebben (tussen 55 en 58 jaar).

b) Periode van 1 januari 1997 tot 31 december 2008

De werknemer moet 55 jaar of ouder zijn indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd in 1997. Hij moet 56 jaar of ouder zijn indien de beëindiging gebeurt in de periode van 1998 tot 2008.

Tevens moet het gaan om werknemers die ofwel:

Top

3. Bedrag van de bijdrage

3.3.235

Voor ieder brugpensioen gesloten krachtens een bedoelde CAO, is een maandelijkse compenserende bijdrage verschuldigd tot en met de maand waarin de bruggepensioneerde 58 jaar wordt.

De bijdrage is per bruggepensioneerde gelijk aan 50% van de aanvullende vergoeding voorzien in de CAO.

Zij wordt verlaagd tot 33% voor de bruggepensioneerden die worden vervangen door een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is. Top


4. Betaling van de bijdrage

3.3.236

In beginsel is de bijdrage verschuldigd door de debiteur van de aanvullende vergoeding, d.w.z.:
De volgende regels zijn toepasselijk indien de aanvullende vergoeding verschuldigd is door meerdere debiteuren:
Top

5. Te vervullen formaliteiten

3.3.237

De werkgever of hij die de aanvullende vergoeding van de bruggepensioneerde ten laste neemt moet de bruggepensioneerde aangeven zoals in Deel 5 uitgelegd.

Er moeten geen attesten worden overgemaakt waaruit blijkt dat de vervanger aan de werkloosheidsvoorwaarde voldoet; de RVA maakt deze gegevens aan de RSZ over. Top


G. EXTRA-LEGALE PENSIOENEN

3.3.238

Een bijzondere werkgeversbijdrage is verschuldigd op de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood, die de werkgevers verlenen aan hun personeelsleden of hun rechtverkrijgende(n).

Het gaat onder andere om de stortingen die rechtstreeks aan de gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden, of onrechtstreeks, als premies of bijdragen verricht worden aan een verzekeringsmaatschappij (bijvoorbeeld in het kader van een groepsverzekering), een pensioenfonds of aan elke andere instelling opgericht om aanvullende voordelen bij het pensioenstelsel der werknemers toe te kennen. Top


1. Betrokken werkgevers

3.3.239

Alle werkgevers die stortingen verrichten om hun verzekeringsplichtig personeel buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen, zijn deze bijdrage verschuldigd. Top

2. Bedrag van de bijdrage

3.3.240

De bijdrage bedraagt 8,86 % van alle bedragen die door de werkgever gestort werden om het buitenwettelijk voordeel te financieren.

Worden uitgesloten van de in aanmerking te nemen bedragen:


Hier gelden twee mogelijkheden:

a) de werkgever verricht de stortingen rechtstreeks aan de gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden.

In dit geval komen de stortingen of het gedeelte van de stortingen van de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood die betrekking hebben op dienstjaren die vóór 1 januari 1989 werden gepresteerd, niet in aanmerking.

Wanneer deze stortingen betrekking hebben zowel op de jaren die vóór 1 januari 1989 als na 31 december 1988 gepresteerd werden, verkrijgt men de berekeningsbasis van de bijdrage door voor elke werknemer het totale voordeel te vermenigvuldigen met een breuk waarvan:


Voorbeeld: In september 2001 gaat een vrouwelijke bediende van 60 jaar op pensioen. Op het ogenblik van haar aanwerving, had haar werkgever er zich toe verbonden haar een aanvulling van 75 EUR per maand te storten bij het wettelijk pensioen. Deze aanvulling zou worden betaald onder de vorm van kapitaal op basis van een duur van 20 jaar, hetzij 18.000 EUR (=20 x 12 x 75 EUR).

Om het bedrag van de verschuldigde bijdrage te bepalen, maakt men de volgende berekening:

18.000 EUR x (12/40) = 5.400 EUR x 8,86 % = 478,44 EUR.

Het getal 12 stemt overeen met het aantal in aanmerking te nemen jaren, nl. het aantal volledige dienstjaren tussen 31 december 1988 en de leeftijd van 60 jaar (september 2001).

b) de stortingen verricht in het raam van een stelsel van collectieve of individuele kapitalisatie (verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, enz.).

In dit geval is de totaliteit van het werkgeversaandeel onderworpen aan de bijdrage van 8,86 %. Indien de storting echter tegelijkertijd dient om een aanvullend pensioen te garanderen, en bij hospitalisatie een tussenkomst te voorzien ("hospitalisatieverzekering"), dan is de bijdrage alleen verschuldigd op het gedeelte van de storting dat betrekking heeft op de aanvullende voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood.

Specifiek voor de pensioenstortingen in het kader van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (BS van 15/05/2003), kortweg WAP (Wet aanvullende pensioenen) genoemd, geldt tevens dat de bijdrage van 8,86% niet verschuldigd is op het gedeelte van de werkgeversstorting bestemd voor de financiering van het solidariteitsluik bedoeld in Hoofdstuk IX van die wet (deze solidariteitstoezegging komt minstens overeen met 4,40 % van de stortingen voor de pensioentoezegging).

Top


3. Te vervullen formaliteiten

3.3.241

De werkgever geeft deze bijdrage globaal aan voor het geheel van zijn onderneming (dus niet voor elke werknemer apart).

Hij moet op eigen initiatief geen bewijsstukken aan de RSZ overmaken, maar moet uiteraard wel in staat zijn de op de aangifte vermelde bedragen te verantwoorden, indien de RSZ hem dat vraagt.

Vanaf het eerste kwartaal van 2005 wordt voor een aantal sectoren waarvoor in het kader van de wet van 28 april 2003 een storting gebeurt aan een fonds voor bestaanszekerheid, deze bijdrage van 8,86% geïnd samen met de bestaanszekerheidsbijdrage (zie de tabel aan het eind van deze instructies). In deze gevallen moet de bijdrage berekend op hetzelfde pensioenvoordeel uiteraard niet nog eens apart op de aangifte vermeld worden. Top


H. RISICOGROEPEN

3.3.242

Om initiatieven te bevorderen voor personen die behoren tot de risicogroepen, wordt er aan de werkgevers een inspanning gevraagd gelijkwaardig aan minstens 0,10 % van de loonmassa.

Daartoe sluiten de werkgevers een CAO af op het niveau van de sector of van de onderneming. Bij gebrek aan een dergelijke CAO, is aan de RSZ een overeenstemmende bijdrage verschuldigd. Top


1. Betrokken werkgevers

3.3.243

In principe zijn alle werkgevers die verzekeringsplichtig personeel tewerkstellen, betrokken bij deze maatregelen.

Zijn echter uitgesloten:

Top

2. Draagwijdte van de inspanning

3.3.244

Een nieuwe of voortgezette CAO, gesloten in een paritair orgaan of gesloten voor een onderneming of een groep van ondernemingen, concretiseert de inspanning van de werkgevers.

Deze CAO moet worden gesloten overeenkomstig de wetgeving inzake de CAO's, en moet worden neergelegd op de griffie van de Dienst der Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg uiterlijk op 1 oktober van het jaar waarop ze betrekking heeft.

Een financieel overzicht en een evaluatieverslag over de gesloten CAO moeten op dezelfde griffie neergelegd worden, uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op dat waarop de CAO betrekking heeft.

Meer inlichtingen over de wijze waarop een CAO afgesloten kan worden, de inhoud en de vorm van het evaluatieverslag en het financieel overzicht, kunt u bij diezelfde dienst verkrijgen. Top


3. Bedrag van de bijdrage

3.3.245

Wie niet, of slechts voor een deel van zijn personeel, onder een dergelijke CAO valt, moet aan de RSZ een bijdrage betalen van 0,10% van de lonen van de werknemers die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst en die niet door de CAO beoogd zijn.

In afwijking hiervan is geen bijdrage verschuldigd voor het eerste en tweede kwartaal van 2005, en bedraagt de bijdrage 0,20% voor het derde en vierde kwartaal van 2005.

De bijdrage wordt berekend op de brutolonen van de werknemers (aan 108% voor de handarbeiders) die verbonden zijn door een arbeidovereenkomst. Zij beïnvloedt de loonmatigingsbijdrage niet. Top


4. Te vervullen formaliteiten

3.3.246

Geen bijzondere formaliteiten.

Wie vrijgesteld is van deze bijdrage omdat hij onder de toepassing valt van een goedgekeurde CAO, moet daarvoor geen bewijzen aan de RSZ overmaken. De Rijksdienst ontvangt deze gegevens rechtstreeks van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Top


I. ACTIEVE BEGELEIDING EN OPVOLGING VAN WERKLOZEN

3.3.247

Deze bijdrage dient voor de actieve begeleiding en opvolging van werklozen, bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 30 april 2004 betreffende de actieve begeleiding en opvolging van werklozen. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.248

In principe zijn alle werkgevers die verzekeringsplichtig personeel tewerkstellen, deze bijdrage verschuldigd.

Zijn echter uitgesloten:

Top

2. Bedrag van de bijdrage

3.3.249

Voor het eerste en tweede kwartaal van 2005 is deze bijdrage niet verschuldigd. Voor het derde en vierde kwartaal van 2005 bedraagt ze 0,10 %, vanaf het eerste kwartaal 2006 en volgende kwartalen bedraagt ze 0,05% van de brutolonen van de werknemers (tegen 108 % voor de handarbeiders) die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst. Zij beïnvloedt de loonmatigingsbijdrage niet. Top

3. Te vervullen formaliteiten

3.3.250

Geen bijzondere formaliteiten. Top

J. KINDEROPVANG

3.3.251

Om initiatieven inzake kinderopvang te bevorderen, int de RSZ een bijkomende werkgeversbijdrage. Deze bijdrage is verschuldigd vanaf 1 januari 1999. Zij komt in de plaats van de voorheen verschuldigde bijdrage voor initiatieven inzake kinderopvang, maar heeft een ruimer toepassingsgebied. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.252

De bijdrage is verschuldigd door alle werkgevers, zowel van de privé-sector als van de openbare sector. Top

2. Betrokken werknemers

3.3.253

Het gaat om alle tewerkgestelde werknemers, dus met inbegrip van de leerlingen, de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd, de dienstboden, de statutaire personeelsleden tewerkgesteld door een openbare dienst.... Top

3. Bedrag van de bijdrage

3.3.254

De bijdrage is vastgesteld op 0,05% van de brutolonen van de werknemers (tegen 108 % voor de handarbeiders). Zij beïnvloedt de loonmatigingsbijdrage niet. Top

4. Te vervullen formaliteiten

3.3.255

Geen bijzondere formaliteiten. Top

K. REGULARISATIE NA ONTSLAG IN DE OVERHEIDSSECTOR

3.3.256

Krachtens wettelijke bepalingen inzake sociale zekerheid, is de toepassing van de wet voor sommige personen beperkt tot bepaalde regelingen van de sociale zekerheid (zie Deel I). Deze personen hebben daarom over het algemeen geen recht op de voordelen van de stelsels waarvoor noch hun werkgever, noch zijzelf bijdragen betalen. Deze situatie betreft voornamelijk het vastbenoemd personeel in de overheidssector (in de brede zin van het woord) en het onderwijzend personeel.

Een bijzonder regeling van onderwerping voorziet dat deze personen in geval van ontslag, onder bepaalde voorwaarden, toch recht hebben op werkloosheidsuitkeringen en uitkeringen van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Top


1. Betrokken werkgevers

3.3.257

De betrokken werkgevers zijn essentieel de overheidsdiensten en de publiekrechtelijke instellingen. Bepaalde andere werkgeverscategorieën zijn voor de hierna besproken bepalingen gelijkgesteld met openbare diensten.

Bepaalde van deze werkgevers stellen personeelsleden tewerk die door een andere openbare dienst worden aangegeven (de Centrale Dienst voor Vaste Uitgaven voor de vastbenoemde ambtenaren van de FOD's, de Gemeenschappen voor vastbenoemde leerkrachten,...). De regularisatie voor ontslagen personeelsleden gebeurt steeds door hun eigenlijke werkgever. Top


2. Betrokken werknemers

3.3.258

Deze reglementering geldt voor de werknemers:
Bovendien zijn gelijkgesteld met personen tewerkgesteld in een overheidsdienst of een publiekrechtelijke instelling:
Top

3.3.259

Zijn echter niet betrokken, de personen:
Voor bepaalde militairen van de Krijgsmacht die naar het burgerleven terugkeren, geldt vanaf 14 oktober 2003 eenzelfde systeem, maar dan op basis van een andere wettelijke bepaling.
Top


3.3.260

De sociale dekking van de betrokkenen moet enkel geregulariseerd worden wanneer deze personen, binnen de 30 dagen na het beëindigen van de dienstbetrekking, hetzij: Top

3. Wijze waarop de toestand geregulariseerd wordt

3.3.261

De regularisatie gebeurt door de storting aan de RSZ van de bijdragen voor het werkloosheidsstelsel en het stelsel van de ZIV. Deze bijdragen, berekend op basis van de laatste activiteitswedde, dienen de noodzakelijke periode te dekken zodat de betrokkene de sociale voordelen kan genieten die door de beide stelsels worden toegekend, met name:
De toepasselijke bijdragepercentages zijn deze van het kwartaal waarin de arbeidsverhouding verbroken wordt.

De bijdragen voor het werkloosheidsstelsel zijn vastgesteld op 2,33 % (1,46 + 0,87) en deze voor de ZIV, sector uitkeringen, op 3,50 % (1,15 + 2,35).

Voorbeeld: Een vastbenoemde beambte van een instelling van openbaar nut wordt op 1 februari 2002 ontslagen. Hij is 31 jaar oud en zijn maandelijkse brutowedde bedraagt 1.525,00 EUR. Binnen de 30 dagen schrijft hij zich als werkzoekende in en vraagt werkloosheidsuitkeringen te genieten. Zijn sociale toestand wordt geregulariseerd door de storting van de volgende bijdragen:

Top

3.3.262

De werknemersbijdragen vallen in principe ten laste van de werkgever. Wanneer echter, krachtens het statuut dat op de betrokkene toepasselijk is, het verbreken van de arbeidsverhouding aanleiding geeft tot het storten van een premie, toelage of vergoeding wegens ontslag of tot een na te komen opzeggingstermijn, zijn de werknemersbijdragen slechts ten laste van de werkgever, indien zij de bijdragen overtreffen die ingehouden kunnen worden op de bedragen die toegekend zijn op de wedden die gestort worden tijdens de eventuele opzeggingstermijn.

Opmerkingen:

Top

4. Te vervullen formaliteiten

3.3.263

De aangifte moet ingevuld worden zoals uitgelegd in Deel 5.

De werkgevers die bij deze regularisatie moeilijkheden ondervinden kunnen de RSZ verzoeken de berekening in hun plaats de doen. Daartoe moeten zij per brief alle noodzakelijke inlichtingen mededelen (naam van het personeelslid, leeftijd op het moment van het ontslag, laatste activiteitswedde,....). Top


L. TIJDELIJKE WERKLOOSHEID EN OUDERE WERKLOZEN

3.3.264

Vanaf 1 januari 1997 is een bijzondere bijdrage verschuldigd tot financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen. Deze bijdrage is bestemd voor het Globaal Beheer. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.265

In principe zijn alle werkgevers die verzekeringsplichtig personeel tewerkstellen, deze bijdrage verschuldigd.

Zijn echter uitgesloten:


Kunnen ook worden uitgesloten, de werkgevers die:
De werkgevers die wensen te genieten van deze vrijstelling moeten daartoe een gemotiveerde aanvraag indienen bij de federale Minister van Tewerkstelling en Arbeid.

Zij dienen tevens een aanvraag tot vrijstelling te sturen aan het Bestuur der Controlediensten van de RSZ, en daarbij alle nuttig geachte bewijsstukken over te maken. Top


2. Bedrag van de bijdrage

3.3.266

De bijdrage is ingesteld vanaf 1 januari 1997 en bedraagt 0,10 % van de brutolonen van de werknemers (tegen 108 % voor de handarbeiders). Zij beïnvloedt de loonmatigingsbijdrage niet. Top

3. Te vervullen formaliteiten

3.3.267

Geen bijzondere formaliteiten. Top

M. BEDRIJFSVOERTUIGEN

3.3.268

In de eerste titel van dit deel, in hoofdstuk 3 ("Het begrip loon"), staat dat het voordeel van het gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, uit het loonbegrip is uitgesloten. Vanaf 1 januari 1997 is er op dat voordeel echter een solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever verschuldigd. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.269

Deze bijdrage is verschuldigd door iedere werkgever die aan bepaalde van zijn werknemers een voertuig ter beschikking stelt, dat zij voor andere dan louter beroepsdoeleinden gebruiken (zowel de woon-werkverplaatsing als ander privé-gebruik als het collectief vervoer van werknemers).


De bijdrage is eveneens verschuldigd wanneer de bedrijfsvoertuigen gebruikt worden door personen die door de wet van 27 juni 1969 zijn uitgesloten, maar die in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst worden tewerkgesteld (bvb. studenten, niet verzekeringsplichtige dienstboden, ...).

Vanaf 1 juli 2005 geldt een wettelijk vermoeden dat ieder voertuig dat op naam van de werkgever is ingeschreven of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig, verondersteld wordt ter beschikking van een werknemer te zijn voor andere dan louter beroepsdoeleinden, tenzij de werkgever aantoont dat:

a) het gebruik voor ander dan beroepsgebruik uitsluitend gebeurt door een persoon die niet valt onder de sociale zekerheid voor werknemers (bv. de bedrijfsleider zelf).
b) het voertuig louter voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.

Werkgevers die dus voor bepaalde voertuigen deze bijzondere bijdrage niet betalen, zullen wanneer de RSZ hen daarover uitleg vraagt, moeten kunnen aantonen dat aan de voorwaarden onder a of b voldaan is.


Indien een bedrijfsvoertuig buiten de werkuren ter beschikking blijft van de werknemer, en de werkgever beweert dat het voertuig niet voor privé-doeleinden wordt gebruikt, zal de RSZ dat niet zonder meer aanvaarden. Het louter bestaan van een verbod op het gebruik van bedrijfswagens voor privé-gebruik binnen de onderneming is onvoldoende. De werkgever zal moeten kunnen aantonen dat er voor het gebruik van de bedrijfsvoertuigen een coherent systeem wordt gehanteerd (o.a. rekening houdend met de functieomschrijving van de betrokken werknemers,...) waarbij er tevens effectief wordt gecontroleerd op eventueel misbruik van de bedrijfswagens en waarbij de vastgestelde inbreuken voldoende zwaar worden gesanctioneerd. Dit impliceert ook dat de werkgever ervoor moet zorgen dat wanneer de werknemer voor een langere periode (=meer dan één week) geen arbeidsprestaties moet leveren (bv. vakantie, ziekte), het voertuig in principe tijdens die periode niet ter beschikking van de werknemer mag blijven.

- Woon-werkverkeer

Wanneer de werknemer over een wagen beschikt en zich daarmee van en naar de werkplaats/de woning verplaatst, wordt dit als woon-werkverkeer beschouwd en is de bijdrage steeds verschuldigd.

- Collectief vervoer

De solidariteitsbijdrage is verschuldigd voor het collectief vervoer van werknemers. Indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan, is de solidariteitsbijdrage voor collectief vervoer niet verschuldigd:

2. Bedrag van de bijdrage

3.3.270

De solidariteitsbijdrage op het gebruik van een bedrijfsvoertuig voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer, wordt vanaf 1 januari 2005 niet meer berekend als 33% van het werkelijke voordeel van de werknemer, maar als een maandelijks forfaitair bepaald bedrag per voertuig dat de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks aan zijn werknemer(s) ter beschikking stelt. De forfaitaire solidariteitsbijdrage is verschuldigd ongeacht of de werknemer zelf financieel tussenkomt en ongeacht de hoogte van de werknemerstussenkomst.

Het betreft voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste 8 zitplaatsen, die van de chauffeur niet meegerekend (M1), en voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton (N1).

Deze maandelijkse bijdrage, die niet minder dan 20,83 EUR mag bedragen, is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte en het type brandstof en wordt als volgt forfaitair vastgesteld (niet geïndexeerde bedragen):


waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidsattest of in het proces-verbaal van de gelijkvormigheid van het voertuig of in de gegevensbank van de dienst voor inschrijving van de voertuigen.

Voor 2005 is de indexatiecoëfficiënt 1.
Voor 2006 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 116,65 en vervolgens gedeeld door 114,08.

Voor 2007 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 118,73 en vervolgens gedeeld door 114,08.

Voor voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot het CO2-uitstootgehalte voorhanden zijn (met uitzondering van de voertuigen die omgevormd zijn van M1 naar N1 waar de solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig behorend tot de categorie M1), moet de berekening worden uitgevoerd op basis van:

Deze bijdrage is verschuldigd voor iedere bedrijfswagen en dit ongeacht of de wagen een ganse maand of slechts een gedeelte van een maand wordt gebruikt. Indien een werknemer tijdens de maand van voertuig verandert en dit voertuig de eerste wagen vervangt, moet het voertuig dat het meest gebruikt werd in de loop van de maand in rekening worden gebracht. Indien de werknemer met verscheidene bedrijfsvoertuigen rijdt en het betreft geen vervanging, moet er voor elke gebruikte wagen een bijdrage worden betaald.

Sanctie

Artikel 31 van de programmawet van 20 juli 2006 stelt een forfaitaire sanctie in gelijk aan het dubbele van de verschuldigde bijzondere bijdrage voor bedrijfsvoertuigen in het geval de werkgever het betreffende voertuig niet heeft aangegeven of hij een foutieve aangifte heeft ingediend om de bijzondere bijdrage geheel of gedeeltelijk te omzeilen.

De programmawet voorzag een vrijstelling van deze forfaitaire sanctie voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 maart 2006 in zoverre de werkgever ten laatste op 30 juni 2006 de voertuigen aangaf en de bijzondere bijdrage betaalde. Omdat de publicatie van de programmawet slechts gebeurde op 28 juli 2006, werd beslist de forfaitaire sanctie niet toe te passen voor de werkgevers die zich in regel stellen voor de gehele periode waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is (dus vanaf het 1ste kwartaal 2005 tot en met het 2de kwartaal 2006) vóór 1 december 2006. Vanaf het 3de kwartaal 2006 zijn de forfaitaire sancties toepasbaar voor alle aangiften van voertuigen die moeten of hadden moeten uitgevoerd zijn.

Al de wijzigingen met betrekking tot bedrijfsvoertuigen uitgevoerd vanaf 1 december 2006, op initiatief van de inspectiediensten, van de aangiftes van het 1ste kwartaal 2005 tot en met het 2de kwartaal 2006, geven aanleiding tot bijdrageopslagen (10 %) en intresten (7 % op jaarbasis) én daarenboven een forfaitaire sanctie die het dubbele bedraagt van de bijzondere bijdrage die de werkgever voor dat voertuig verschuldigd is. Indien de wijzigingen voor deze periode doorgevoerd worden op initiatief van de werkgever of zijn mandataris, geven zij enkel aanleiding tot een forfaitaire sanctie.

Vanaf de aangifte van het 3de kwartaal 2006, zal de forfaitaire sanctie toegepast worden als de werkgever of zijn mandataris wijzigingen doorvoert na het einde van het kwartaal volgend op het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft. Indien de wijzigingen op initiatief van de inspectiediensten worden uitgevoerd, zijn zowel de forfaitaire sanctie als bijdrageopslagen en intresten verschuldigd.

Top


3. Te vervullen formaliteiten

3.3.271

Het totaal van deze bijdragen moet worden meegedeeld bij de aangifte van de gegevens voor het geheel van de ondermening. Het 'voordeel' daarentegen moet worden aangegeven per werknemer onder een specifieke looncode (zie Deel 5). Top

N. OUTPLACEMENT

3.3.272

Vanaf het eerste kwartaal 2003 int de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid een bijdrage ten gunste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, bij niet-naleving van de bepalingen betreffende outplacement.

De werknemer wiens arbeidsovereenkomst wordt beëindigd en die de leeftijd van vijfenveertig jaar heeft bereikt op het moment waarop het ontslag is gegeven, krijgt het recht aangeboden door de werkgever op een outplacementbegeleiding. Het recht op outplacement wordt aan de werknemer slechts toegekend wanneer hij tenminste een jaar ononderbroken dienstanciënniteit heeft, en als het ontslag niet is gegeven om een dringende reden of bij brugpensioen. Het recht op outplacement wordt niet langer toegekend vanaf het moment waarop de werknemer het rustpensioen kan vragen.

Wie hierover meer uitleg wenst, neemt best rechtstreeks contact op met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

De werkgever is ertoe gehouden om een bijdrage te betalen ten gunste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, wanneer is vastgesteld dat hij de verplichtingen die voortvloeien uit het outplacement niet heeft nageleefd. Top


1. Betrokken werkgevers

3.3.273

De maatregel geldt voor de werkgevers die werknemers in dienst hebben die verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst en die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Top

2. Bedrag van de bijdrage

3.3.274

Het bedrag van de bijdrage van de werkgever die de verplichtingen opgelegd krachtens de outplacementprocedure niet heeft nageleefd, is vastgesteld op 1.500 EUR per werknemer en wordt nog verhoogd met een bedrag van 300 EUR om de administratieve en financiële lasten te dekken. Top

3. Formaliteiten

3.3.275

De gegevensstroom die nodig is voor het innen van het bedrag van de sanctie, wordt gevoerd tussen de RVA en de RSZ. De RVA zal aan de RSZ alle gegevens meedelen die nodig zijn voor een correcte inning.

De RSZ zelf neemt daarna contact op met de werkgever en vordert door middel van een aangetekende brief het bedrag van de sanctie. Deze bijdrage wordt bijgevolg niet vermeld op de kwartaalaangifte. Top


O. BIJDRAGE ECONOMISCHE WERKLOOSHEID BOUW

3.3.276

Vanaf het jaar 2005 zijn bepaalde werkgevers uit de bouwsector een jaarlijkse bijdrage verschuldigd, bedoeld om hen te responsabiliseren in het kader van de tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische werkloosheid. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.277

Het betreft al de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf die een aantal dagen tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische redenen hebben aangegeven dat een bepaalde norm overschrijdt. Top

2. Bedrag van de bijdrage

3.3.278

Het bedrag van de bijdrage wordt één maal per jaar vastgesteld, op basis van de gegevens m.b.t. de kwartalen van het voorafgaande jaar. Voor het jaar 2005 wordt de berekening dus gemaakt op basis van de periode van 1 januari tot 31 december 2004.

Voor die periode wordt per handarbeider en per leerling die een manueel beroep uitoefent, het totaal gemaakt van de dagen economische werkloosheid (indicatieve code 71 in de DmfA) die bij de RSZ zijn aangegeven.

Per handarbeider en per leerling bedraagt de bijdrage 46,31 EUR per dag economische werkloosheid in dezelfde periode, die de 110 dagen economische werkloosheid overschrijdt.

Wijzigingen van de ingediende kwartaalaangiften nadat het bedrag van de bijzondere bijdrage werd berekend, kunnen geen vermindering van de verschuldigde bijdrage tot gevolg hebben. Top


3. Formaliteiten

3.3.279

In de loop van elk jaar berekent de RSZ het totaal bedrag van de bijdrage, en verstuurt een debetbericht aan de bijdrageplichtige werkgevers. De werkgever moet dat bedrag betalen binnen de betaaltermijn die geldt voor het kwartaal waarin het bedrag aan de werkgever wordt meegedeeld.

In geval van laattijdige ontvangst van één of meer aangiften, gebeurt de berekening zodra al de aangiften m.b.t. de referteperiode bij de RSZ toegekomen zijn. Top


P. BIJZONDERE BIJDRAGE PSEUDO-BRUGPENSIOEN

3.3.280

Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voert in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het conventioneel brugpensioen, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het conventioneel brugpensioen immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.

Daarnaast moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer, die echter verschuldigd is aan andere instellingen van de sociale zekerheid (RVA en RVP). Hier gaan we niet verder op in.

Deze bijzondere bijdrage pseudo-brugpensioen zal slechts geleidelijk worden ingevoerd. In de hierna volgende bespreking wordt enkel de situatie vanaf januari 2007 toegelicht. Top


1. Betrokken werkgevers

3.3.281

Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit de werkgevers uit de private sector, de openbare kredietinstellingen en de NV Nationale Loterij.

De bijzondere werkgeversbijdrage pseudo-brugpensioen is verschuldigd door elke werkgever die aanvullingen rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid.

De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:

Top

2. Betrokken werknemers

3.3.282

De bijzondere bijdrage pseudo-brugpensioen is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.

De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in één van de volgende situaties bevindt:

Top

3. Betrokken aanvullingen

3.3.283

Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij:
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.

Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van:

Top

4. Bedrag van de bijdrage

3.3.284

Individuele en bedrijfsakkoorden:

Op de aanvullende vergoedingen toegekend in toepassing van individuele en bedrijfsakkoorden, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 32,25 % verschuldigd.

Daarnaast moet ook nog 3,5 % worden ingehouden (persoonlijke inhouding) op de sociale uitkering en de aanvullingen, verschuldigd aan de RVP en 3 % op de werkloosheidsuitkering en de aanvullingen, verschuldigd aan de RVA (zoals voor de conventionele brugpensioenen).

Sectorale akkoorden:

Op de aanvullende vergoedingen krachtens een sectorale CAO afgesloten na 30 september 2005, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 32,25 % verschuldigd.

Daarnaast moet ook nog 3,5 % worden ingehouden (persoonlijke inhouding) op de sociale uitkering en de aanvullingen, verschuldigd aan de RVP en 3 % op de werkloosheidsuitkering en de aanvullingen, verschuldigd aan de RVA (zoals voor de conventionele brugpensioenen). Top


5. Verhogingen en verminderingen

3.3.285

Zowel de bijzondere werkgeversbijdrage pseudo-brugpensioen als de persoonlijke inhoudingen zijn niet verschuldigd wanneer de aanvullende vergoedingen worden doorbetaald (minstens het bedrag dat de betrokkene zou ontvangen wanneer hij verder een uitkering zou genieten) en de werknemer:
De bijzondere werkgeversbijdrage pseudo-brugpensioen en de persoonlijke inhoudingen worden verdubbeld indien de collectieve arbeidsovereenkomst of het collectief - of individueel akkoord vermeldt dat de uitbetaling onderbroken wordt in het geval van werkhervatting (2007) of niet expliciet vermeldt dat de aanvulling moeten worden doorbetaald (vanaf 2008) (deze formaliteitsregel en sanctie gelden enkel in geval van volledige werkloosheid, niet voor tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties).

De bijzondere werkgeversbijdrage pseudo-brugpensioen en de persoonlijke inhoudingen worden verdubbeld indien de werkgever de werknemer vrijstelt van de normaal voorziene uitoefening van zijn halftijdse arbeidsprestaties (in het geval van tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties).

Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de normaal voorziene uitoefening van zijn halftijdse arbeidsprestaties (halftijds tijdskrediet), dan mogen de persoonlijke inhoudingen verminderd worden met 95 % indien de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van een CAO afgesloten in de NAR of binnen een PC of sPC.

De bijzondere werkgeversbijdragen mogen dan eveneens verminderd worden met 95 % als aan volgende bijkomende voorwaarden wordt voldaan :

Top

6. Formaliteiten

3.3.286

Om de aangifte mogelijk te maken zijn in de DMFA twee blokken gecreëerd, enerzijds een gemeenschappelijk blok ‘Aanvullende vergoedingen’ en anderzijds een blok ‘Aanvullende vergoedingen – bijdragen’. Het blok ‘Aanvullende vergoedingen – bijdragen’ voorziet de mogelijkheid een wijziging in de bijdragen aan te geven of aan te duiden dat slechts voor een gedeelte van het kwartaal een aanvulling werd uitgekeerd.

In een bijkomend, retroactief gecreëerd, veld kan de werkgever of de dienstverlener aangeven of de aanvullingen al dan niet uitbetaald worden als kapitaal. Enkel in het geval van een gekapitaliseerde aangifte kan de werkgever of de dienstverlener meer dan 3 maanden opgeven. Het is dus niet langer noodzakelijk de gegevens door te sturen naar de RSZ-dossierbeheerder om de aangifte mogelijk te maken.

Inlichtingen betreffende de persoonlijke inhouding RVP kunt u krijgen bij de Rijksdienst voor Pensioenen, Zuidertoren, 1060 Brussel (tel. 02 529 21 11) www.rvp.fgov.be .

Inlichtingen betreffende de persoonlijke inhouding RVA kunt u krijgen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, Hoofdbestuur, Keizerslaan 7 te 1000 Brussel (tel. 02 515 41 11) www.rva.fgov.be. Top


7. Toestand vanaf 2007

3.3.287

De aangekondigde overheveling vanaf 1 april 2007 van de inhouding RVP naar de RSZ, is voor onbepaalde tijd uitgesteld. Top

Q. BIJDRAGE VOOR DE FINANCIERING VAN HET ASBESTFONDS

3.3.288

Deze bijdrage wordt geïnd voor de spijzing van een asbestfonds, opgericht door de Programmawet (I) van 27 december 2006 voor de schadeloosstelling van asbestslachtoffers. Top

1. Betrokken werkgevers

3.3.289

Deze bijdrage is verschuldigd door alle werkgevers die personeel tewerkstellen onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers. De werkgevers die studenten tewerkstellen, onderworpen aan de solidariteitsbijdrage voor niet-verzekeringsplichtige studenten worden eveneens beoogd. Top

2. Betrokken werknemers

3.3.290

De bijdrage is verschuldigd voor alle werknemers inbegrepen de studenten voor wie geen gewone socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, enkel de solidariteitsbijdrage. Top

3. Bedrag van de bijdrage

3.3.291

Vanaf 1 april 2007 bedraagt deze bijdrage 0,01 % van de brutolonen van de werknemers (aan 108 % voor de arbeiders). Voor de studenten onderworpen aan de solidariteitsbijdrage, wordt de bijdrage berekend op het loon waarop de solidariteitsbijdrage verschuldigd is (aan 100 % zowel voor arbeiders als bedienden). Top

4. Te vervullen formaliteiten

3.3.292

Geen bijzondere formaliteiten. Top