A. BETAALD EDUCATIEF VERLOF
3.3.201
1. Betrokken werkgevers
3.3.202
Zijn echter uitgesloten:
3.3.203
3. Bedrag van de bijdrage
3.3.204
Zij maakt deel uit van de bijdragen die in aanmerking komen om het percentage van de loonmatigingsbijdrage te bepalen.
3.3.205
B. FONDS VOOR SLUITING VAN ONDERNEMINGEN: DE BASISBIJDRAGE
3.3.206
3.3.207
Buitenlandse ondernemingen zijn nu eveneens de basisbijdrage FSO verschuldigd voor hun werknemers die 'gewoonlijk' in België werken maar niet verbonden zijn aan een Belgische exploitatiezetel (dus niet voor werknemers die niet of slechts occasioneel in België werkzaam zijn).
Zijn dus momenteel nog uitgesloten:
de instellingen of werkgevers die geen handels- of industriële activiteit uitoefenen maar een burgerlijk doel beogen (bijvoorbeeld de ziekenhuizen, de scholen, de wetenschappelijke instellingen, de beroepsorganisaties en vakbonden, de vaderlandslievende of godsdienstige verenigingen, de sport- en culturele groepen, de vrije beroepen enz.).
3.3.208
3.3.209
Vanaf het eerste kwartaal van 2007 is ze als volgt vastgesteld.
Voor de werkgevers die tijdens het voorgaande kalenderjaar gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelden:
Opgelet: op deze algemene percentages bestaan uitzonderingen voor bepaalde categorieën van werkgevers en werknemers; in deel 7 vindt u de percentages die voor hen gelden.
3.3.210
Het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld tijdens het voorgaande kalenderjaar, bekomt u:
3.3.211
De werkgevers die menen ten onrechte ondergebracht te zijn in een categorie die deze bijdrage verschuldigd is, kunnen hun redenen schriftelijk laten kennen aan de Directie Identificatie van de RSZ.
3.3.212
Het toepassingsgebied van deze bijdrage, gebaseerd op een fundamenteel verschillend criterium, is beduidend ruimer dan dat van de basisbijdrage.
3.3.213
2. Betrokken werknemers
3.3.214
Zijn dus uitgesloten:
3.3.215
Aangezien zij de invloed ondergaat van de loonmatiging, bedraagt zij 0,16 % voor de werkgevers die de loonmatigingsbijdrage verschuldigd zijn.
3.3.216
D. FONDSEN VOOR BESTAANSZEKERHEID
3.3.217
De paritaire comités kunnen bevoegd zijn voor de arbeiders, voor de bedienden, of voor arbeiders en bedienden samen, van een bepaalde sector.
Heel wat sectoren hebben de RSZ belast met de inning van de bijdragen die voor de fondsen voor bestaanszekerheid bestemd zijn.
3.3.218
3.3.219
Ze worden niet geïnd voor de erkende en industriële leerlingen, de leerlingen met een inschakelingsovereenkomst en de stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd, en dit tijdens de volledige duur van deze overeenkomsten.
3.3.220
Hun bedrag varieert niet enkel volgens de bedrijfstak of de categorie werknemers (hand- of hoofdarbeiders), maar ook volgens de uitgeoefende activiteit binnen eenzelfde sector en/of volgens het aantal tewerkgestelde werknemers (zie bijvoorbeeld de bouwsector, waar deze twee laatste criteria een invloed hebben op het percentage en op het forfaitair bedrag).
In deel 7 vindt u een volledige tabel van deze bijdragen in functie van het categoriekengetal van de werkgevers.
3.3.221
Wie meent dat hij ondergebracht is in een verkeerde werkgeverscategorie, kan zijn redenen schriftelijk meedelen aan de Directie Identificatie van de RSZ
3.3.222
3.3.223
Voor de openbare sector kunnen enkel de openbare kredietinstellingen en de instellingen waarvoor een saneringsplan bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering, deze bijdrage verschuldigd zijn.
3.3.224
3.3.225
Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003). Voor deze personen is de hier besproken bijzondere bijdrage niet verschuldigd.
Zijn eveneens uitgesloten:
de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen, dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties.
3.3.226
3.3.227
Het bedrag van de bijdrage is bepaald op 24,79 EUR per maand en per werknemer met brugpensioen:
3.3.228
3.3.229
3.3.230
Eventueel dienen volgende documenten, bij het verrichten van de kwartaalaangifte, aan de RSZ te worden overgemaakt:
Ook moeten zij het bewijs leveren dat de overheid hen erkende en gebeurlijk subsidieert.
3.3.231
F. WERKNEMERS MET BRUGPENSIOEN: BIJZONDERE COMPENSERENDE BIJDRAGE
3.3.232
3.3.233
3.3.234
Tevens moeten zij aan volgende voorwaarden voldoen.
a) Periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996
De werknemer moet op het moment dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd de leeftijd voorzien in de CAO bereikt hebben (tussen 55 en 58 jaar).
b) Periode van 1 januari 1997 tot 31 december 2008
De werknemer moet 55 jaar of ouder zijn indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd in 1997. Hij moet 56 jaar of ouder zijn indien de beëindiging gebeurt in de periode van 1998 tot 2008.
Tevens moet het gaan om werknemers die ofwel:
3.3.235
De bijdrage is per bruggepensioneerde gelijk aan 50% van de aanvullende vergoeding voorzien in de CAO.
Zij wordt verlaagd tot 33% voor de bruggepensioneerden die worden vervangen door een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is.
3.3.236
3.3.237
Er moeten geen attesten worden overgemaakt waaruit blijkt dat de vervanger aan de werkloosheidsvoorwaarde voldoet; de RVA maakt deze gegevens aan de RSZ over.
3.3.238
Het gaat onder andere om de stortingen die rechtstreeks aan de gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden, of onrechtstreeks, als premies of bijdragen verricht worden aan een verzekeringsmaatschappij (bijvoorbeeld in het kader van een groepsverzekering), een pensioenfonds of aan elke andere instelling opgericht om aanvullende voordelen bij het pensioenstelsel der werknemers toe te kennen.
3.3.239
2. Bedrag van de bijdrage
3.3.240
Worden uitgesloten van de in aanmerking te nemen bedragen:
a) de werkgever verricht de stortingen rechtstreeks aan de gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden.
In dit geval komen de stortingen of het gedeelte van de stortingen van de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood die betrekking hebben op dienstjaren die vóór 1 januari 1989 werden gepresteerd, niet in aanmerking.
Wanneer deze stortingen betrekking hebben zowel op de jaren die vóór 1 januari 1989 als na 31 december 1988 gepresteerd werden, verkrijgt men de berekeningsbasis van de bijdrage door voor elke werknemer het totale voordeel te vermenigvuldigen met een breuk waarvan:
Om het bedrag van de verschuldigde bijdrage te bepalen, maakt men de volgende berekening:
18.000 EUR x (12/40) = 5.400 EUR x 8,86 % = 478,44 EUR.
Het getal 12 stemt overeen met het aantal in aanmerking te nemen jaren, nl. het aantal volledige dienstjaren tussen 31 december 1988 en de leeftijd van 60 jaar (september 2001).
b) de stortingen verricht in het raam van een stelsel van collectieve of individuele kapitalisatie (verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, enz.).
In dit geval is de totaliteit van het werkgeversaandeel onderworpen aan de bijdrage van 8,86 %. Indien de storting echter tegelijkertijd dient om een aanvullend pensioen te garanderen, en bij hospitalisatie een tussenkomst te voorzien ("hospitalisatieverzekering"), dan is de bijdrage alleen verschuldigd op het gedeelte van de storting dat betrekking heeft op de aanvullende voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood.
Specifiek voor de pensioenstortingen in het kader van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (BS van 15/05/2003), kortweg WAP (Wet aanvullende pensioenen) genoemd, geldt tevens dat de bijdrage van 8,86% niet verschuldigd is op het gedeelte van de werkgeversstorting bestemd voor de financiering van het solidariteitsluik bedoeld in Hoofdstuk IX van die wet (deze solidariteitstoezegging komt minstens overeen met 4,40 % van de stortingen voor de pensioentoezegging).
3.3.241
Hij moet op eigen initiatief geen bewijsstukken aan de RSZ overmaken, maar moet uiteraard wel in staat zijn de op de aangifte vermelde bedragen te verantwoorden, indien de RSZ hem dat vraagt.
Vanaf het eerste kwartaal van 2005 wordt voor een aantal sectoren waarvoor in het kader van de wet van 28 april 2003 een storting gebeurt aan een fonds voor bestaanszekerheid, deze bijdrage van 8,86% geïnd samen met de bestaanszekerheidsbijdrage (zie de tabel aan het eind van deze instructies). In deze gevallen moet de bijdrage berekend op hetzelfde pensioenvoordeel uiteraard niet nog eens apart op de aangifte vermeld worden.
3.3.242
Daartoe sluiten de werkgevers een CAO af op het niveau van de sector of van de onderneming. Bij gebrek aan een dergelijke CAO, is aan de RSZ een overeenstemmende bijdrage verschuldigd.
3.3.243
3.3.244
Deze CAO moet worden gesloten overeenkomstig de wetgeving inzake de CAO's, en moet worden neergelegd op de griffie van de Dienst der Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg uiterlijk op 1 oktober van het jaar waarop ze betrekking heeft.
Een financieel overzicht en een evaluatieverslag over de gesloten CAO moeten op dezelfde griffie neergelegd worden, uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op dat waarop de CAO betrekking heeft.
Meer inlichtingen over de wijze waarop een CAO afgesloten kan worden, de inhoud en de vorm van het evaluatieverslag en het financieel overzicht, kunt u bij diezelfde dienst verkrijgen.
3.3.245
In afwijking hiervan is geen bijdrage verschuldigd voor het eerste en tweede kwartaal van 2005, en bedraagt de bijdrage 0,20% voor het derde en vierde kwartaal van 2005.
De bijdrage wordt berekend op de brutolonen van de werknemers (aan 108% voor de handarbeiders) die verbonden zijn door een arbeidovereenkomst. Zij beïnvloedt de loonmatigingsbijdrage niet.
3.3.246
Wie vrijgesteld is van deze bijdrage omdat hij onder de toepassing valt van een goedgekeurde CAO, moet daarvoor geen bewijzen aan de RSZ overmaken. De Rijksdienst ontvangt deze gegevens rechtstreeks van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
3.3.247
3.3.248
3.3.249
3. Te vervullen formaliteiten
3.3.250
J. KINDEROPVANG
3.3.251
3.3.252
3.3.253
3.3.254
4. Te vervullen formaliteiten
3.3.255
K. REGULARISATIE NA ONTSLAG IN DE OVERHEIDSSECTOR
3.3.256
Een bijzonder regeling van onderwerping voorziet dat deze personen in geval van ontslag, onder bepaalde voorwaarden, toch recht hebben op werkloosheidsuitkeringen en uitkeringen van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
3.3.257
Bepaalde van deze werkgevers stellen personeelsleden tewerk die door een andere openbare dienst worden aangegeven (de Centrale Dienst voor Vaste Uitgaven voor de vastbenoemde ambtenaren van de FOD's, de Gemeenschappen voor vastbenoemde leerkrachten,...). De regularisatie voor ontslagen personeelsleden gebeurt steeds door hun eigenlijke werkgever.
3.3.258
3.3.259
3.3.260
3.3.261
De bijdragen voor het werkloosheidsstelsel zijn vastgesteld op 2,33 % (1,46 + 0,87) en deze voor de ZIV, sector uitkeringen, op 3,50 % (1,15 + 2,35).
Voorbeeld: Een vastbenoemde beambte van een instelling van openbaar nut wordt op 1 februari 2002 ontslagen. Hij is 31 jaar oud en zijn maandelijkse brutowedde bedraagt 1.525,00 EUR. Binnen de 30 dagen schrijft hij zich als werkzoekende in en vraagt werkloosheidsuitkeringen te genieten. Zijn sociale toestand wordt geregulariseerd door de storting van de volgende bijdragen:
3.3.262
Opmerkingen:
3.3.263
De werkgevers die bij deze regularisatie moeilijkheden ondervinden kunnen de RSZ verzoeken de berekening in hun plaats de doen. Daartoe moeten zij per brief alle noodzakelijke inlichtingen mededelen (naam van het personeelslid, leeftijd op het moment van het ontslag, laatste activiteitswedde,....).
3.3.264
3.3.265
Zij dienen tevens een aanvraag tot vrijstelling te sturen aan het Bestuur der Controlediensten van de RSZ, en daarbij alle nuttig geachte bewijsstukken over te maken.
3.3.266
3.3.267
M. BEDRIJFSVOERTUIGEN
3.3.268
3.3.269
De bijdrage is eveneens verschuldigd wanneer de bedrijfsvoertuigen gebruikt worden door personen die door de wet van 27 juni 1969 zijn uitgesloten, maar die in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst worden tewerkgesteld (bvb. studenten, niet verzekeringsplichtige dienstboden, ...). Vanaf 1 juli 2005 geldt een wettelijk vermoeden dat ieder voertuig dat op naam van de werkgever is ingeschreven of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig, verondersteld wordt ter beschikking van een werknemer te zijn voor andere dan louter beroepsdoeleinden, tenzij de werkgever aantoont dat: a) het gebruik voor ander dan beroepsgebruik uitsluitend gebeurt door een persoon die niet valt onder de sociale zekerheid voor werknemers (bv. de bedrijfsleider zelf). b) het voertuig louter voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt. Werkgevers die dus voor bepaalde voertuigen deze bijzondere bijdrage niet betalen, zullen wanneer de RSZ hen daarover uitleg vraagt, moeten kunnen aantonen dat aan de voorwaarden onder a of b voldaan is.
- Woon-werkverkeer
Wanneer de werknemer over een wagen beschikt en zich daarmee van en naar de werkplaats/de woning verplaatst, wordt dit als woon-werkverkeer beschouwd en is de bijdrage steeds verschuldigd.
- Collectief vervoer
De solidariteitsbijdrage is verschuldigd voor het collectief vervoer van werknemers. Indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan, is de solidariteitsbijdrage voor collectief vervoer niet verschuldigd:
3.3.270
Het betreft voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste 8 zitplaatsen, die van de chauffeur niet meegerekend (M1), en voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton (N1).
Deze maandelijkse bijdrage, die niet minder dan 20,83 EUR mag bedragen, is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte en het type brandstof en wordt als volgt forfaitair vastgesteld (niet geïndexeerde bedragen):
Voor 2005 is de indexatiecoëfficiënt 1. Voor 2006 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 116,65 en vervolgens gedeeld door 114,08. Voor 2007 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 118,73 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voor voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot het CO2-uitstootgehalte voorhanden zijn (met uitzondering van de voertuigen die omgevormd zijn van M1 naar N1 waar de solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig behorend tot de categorie M1), moet de berekening worden uitgevoerd op basis van:
Sanctie
Artikel 31 van de programmawet van 20 juli 2006 stelt een forfaitaire sanctie in gelijk aan het dubbele van de verschuldigde bijzondere bijdrage voor bedrijfsvoertuigen in het geval de werkgever het betreffende voertuig niet heeft aangegeven of hij een foutieve aangifte heeft ingediend om de bijzondere bijdrage geheel of gedeeltelijk te omzeilen.
De programmawet voorzag een vrijstelling van deze forfaitaire sanctie voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 maart 2006 in zoverre de werkgever ten laatste op 30 juni 2006 de voertuigen aangaf en de bijzondere bijdrage betaalde. Omdat de publicatie van de programmawet slechts gebeurde op 28 juli 2006, werd beslist de forfaitaire sanctie niet toe te passen voor de werkgevers die zich in regel stellen voor de gehele periode waarvoor de solidariteitsbijdrage verschuldigd is (dus vanaf het 1ste kwartaal 2005 tot en met het 2de kwartaal 2006) vóór 1 december 2006. Vanaf het 3de kwartaal 2006 zijn de forfaitaire sancties toepasbaar voor alle aangiften van voertuigen die moeten of hadden moeten uitgevoerd zijn.
Al de wijzigingen met betrekking tot bedrijfsvoertuigen uitgevoerd vanaf 1 december 2006, op initiatief van de inspectiediensten, van de aangiftes van het 1ste kwartaal 2005 tot en met het 2de kwartaal 2006, geven aanleiding tot bijdrageopslagen (10 %) en intresten (7 % op jaarbasis) én daarenboven een forfaitaire sanctie die het dubbele bedraagt van de bijzondere bijdrage die de werkgever voor dat voertuig verschuldigd is. Indien de wijzigingen voor deze periode doorgevoerd worden op initiatief van de werkgever of zijn mandataris, geven zij enkel aanleiding tot een forfaitaire sanctie.
Vanaf de aangifte van het 3de kwartaal 2006, zal de forfaitaire sanctie toegepast worden als de werkgever of zijn mandataris wijzigingen doorvoert na het einde van het kwartaal volgend op het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft. Indien de wijzigingen op initiatief van de inspectiediensten worden uitgevoerd, zijn zowel de forfaitaire sanctie als bijdrageopslagen en intresten verschuldigd.
3.3.271
N. OUTPLACEMENT
3.3.272
De werknemer wiens arbeidsovereenkomst wordt beëindigd en die de leeftijd van vijfenveertig jaar heeft bereikt op het moment waarop het ontslag is gegeven, krijgt het recht aangeboden door de werkgever op een outplacementbegeleiding. Het recht op outplacement wordt aan de werknemer slechts toegekend wanneer hij tenminste een jaar ononderbroken dienstanciënniteit heeft, en als het ontslag niet is gegeven om een dringende reden of bij brugpensioen. Het recht op outplacement wordt niet langer toegekend vanaf het moment waarop de werknemer het rustpensioen kan vragen.
Wie hierover meer uitleg wenst, neemt best rechtstreeks contact op met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De werkgever is ertoe gehouden om een bijdrage te betalen ten gunste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, wanneer is vastgesteld dat hij de verplichtingen die voortvloeien uit het outplacement niet heeft nageleefd.
3.3.273
3.3.274
3. Formaliteiten
3.3.275
De RSZ zelf neemt daarna contact op met de werkgever en vordert door middel van een aangetekende brief het bedrag van de sanctie. Deze bijdrage wordt bijgevolg niet vermeld op de kwartaalaangifte.
3.3.276
3.3.277
3.3.278
Voor die periode wordt per handarbeider en per leerling die een manueel beroep uitoefent, het totaal gemaakt van de dagen economische werkloosheid (indicatieve code 71 in de DmfA) die bij de RSZ zijn aangegeven.
Per handarbeider en per leerling bedraagt de bijdrage 46,31 EUR per dag economische werkloosheid in dezelfde periode, die de 110 dagen economische werkloosheid overschrijdt.
Wijzigingen van de ingediende kwartaalaangiften nadat het bedrag van de bijzondere bijdrage werd berekend, kunnen geen vermindering van de verschuldigde bijdrage tot gevolg hebben.
3.3.279
In geval van laattijdige ontvangst van één of meer aangiften, gebeurt de berekening zodra al de aangiften m.b.t. de referteperiode bij de RSZ toegekomen zijn.
3.3.280
Daarnaast moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer, die echter verschuldigd is aan andere instellingen van de sociale zekerheid (RVA en RVP). Hier gaan we niet verder op in.
Deze bijzondere bijdrage pseudo-brugpensioen zal slechts geleidelijk worden ingevoerd. In de hierna volgende bespreking wordt enkel de situatie vanaf januari 2007 toegelicht.
3.3.281
De bijzondere werkgeversbijdrage pseudo-brugpensioen is verschuldigd door elke werkgever die aanvullingen rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
3.3.282
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in één van de volgende situaties bevindt:
3.3.283
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van:
3.3.284
Op de aanvullende vergoedingen toegekend in toepassing van individuele en bedrijfsakkoorden, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 32,25 % verschuldigd.
Daarnaast moet ook nog 3,5 % worden ingehouden (persoonlijke inhouding) op de sociale uitkering en de aanvullingen, verschuldigd aan de RVP en 3 % op de werkloosheidsuitkering en de aanvullingen, verschuldigd aan de RVA (zoals voor de conventionele brugpensioenen).
Sectorale akkoorden:
Op de aanvullende vergoedingen krachtens een sectorale CAO afgesloten na 30 september 2005, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 32,25 % verschuldigd.
3.3.285
De bijzondere werkgeversbijdrage pseudo-brugpensioen en de persoonlijke inhoudingen worden verdubbeld indien de werkgever de werknemer vrijstelt van de normaal voorziene uitoefening van zijn halftijdse arbeidsprestaties (in het geval van tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties).
Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de normaal voorziene uitoefening van zijn halftijdse arbeidsprestaties (halftijds tijdskrediet), dan mogen de persoonlijke inhoudingen verminderd worden met 95 % indien de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van een CAO afgesloten in de NAR of binnen een PC of sPC.
De bijzondere werkgeversbijdragen mogen dan eveneens verminderd worden met 95 % als aan volgende bijkomende voorwaarden wordt voldaan :
3.3.286
In een bijkomend, retroactief gecreëerd, veld kan de werkgever of de dienstverlener aangeven of de aanvullingen al dan niet uitbetaald worden als kapitaal. Enkel in het geval van een gekapitaliseerde aangifte kan de werkgever of de dienstverlener meer dan 3 maanden opgeven. Het is dus niet langer noodzakelijk de gegevens door te sturen naar de RSZ-dossierbeheerder om de aangifte mogelijk te maken.
Inlichtingen betreffende de persoonlijke inhouding RVP kunt u krijgen bij de Rijksdienst voor Pensioenen, Zuidertoren, 1060 Brussel (tel. 02 529 21 11) www.rvp.fgov.be .
Inlichtingen betreffende de persoonlijke inhouding RVA kunt u krijgen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, Hoofdbestuur, Keizerslaan 7 te 1000 Brussel (tel. 02 515 41 11) www.rva.fgov.be.
3.3.287
Q. BIJDRAGE VOOR DE FINANCIERING VAN HET ASBESTFONDS
3.3.288
3.3.289
3.3.290
3.3.291
3.3.292