Van de bijdrage van 16,27% bestemd voor de vakantieregeling, wordt een gedeelte van 10,27% slechts jaarlijks geïnd.
In bepaalde gevallen is voor de werkloosheidsregeling een bijkomende werkgeversbijdrage van 1,60% verschuldigd (zie verder).
De loonmatigingsbijdrage is in principe verschuldigd voor iedereen die bij de RSZ wordt aangegeven.
Ze is gelijk aan 5,67% van het loon van de werknemer, verhoogd met 5,67% van de verschuldigde werkgeversbijdragen, waarin begrepen de bijdragen voor betaald educatief verlof en sluiting van ondernemingen. Voor de bedienden die onder toepassing vallen van de wetten op de jaarlijkse vakantie der werknemers, wordt de bijdrage met 0,40% verhoogd.
Aan de universitaire instellingen deelt de RSZ het bedrag van de vermindering van deze bijdrage mee, dat zij ingevolge speciale berekeningsmodaliteiten voor sommige leden van hun personeel mogen toepassen op de betaling van hun driemaandelijkse bijdragen aan de RSZ.
Niet iedereen is de bijdrage van 1,60% (1,69% onder invloed van de loonmatigingsbijdrage) verschuldigd. Ze geldt enkel voor werkgevers die op 30 juni van het voorgaande jaar ten minste tien werknemers tewerkstelden. Om het aantal werknemers op 30 juni van het voorgaande jaar te bepalen, houdt men rekening met alle werknemers die op die dag bij de werkgever werkten in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, met de leerlingen en met de werknemers die uitsluitend onder de regeling der geneeskundige verzorging vallen. Komen voor die berekening eveneens in aanmerking, de werknemers van wie de arbeid geschorst is wegens een wettelijke oorzaak zoals ziekte of ongeval, rust bij zwangerschap of bevalling, gedeeltelijke of toevallige werkloosheid en wederoproeping onder de wapens, met uitzondering evenwel van de werknemers in volledige loopbaanonderbreking.
Bij de vaststelling of deze bijdrage verschuldigd is, houdt de RSZ bij de telling geen rekening met de volgende categorieën van occasioneel tewerkgestelde werknemers:
de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw voor wie de bijdragen op een dagforfait worden berekend, de gelegenheidswerknemers in de horeca en de werknemers die in de zone statuut moeten worden aangegeven als seizoenarbeider of als werknemer met gelimiteerde prestaties. Het is duidelijk dat de RSZ zich het recht voorbehoud de ingediende aangiften te wijzigen indien zou blijken dat bepaalde werknemers ten onrechte onder één van deze categorieën ondergebracht werden, louter met als doel de bijdrage van 1,60 niet te moeten betalen.
Voor werkgevers die na die datum personeel begonnen tewerk te stellen wordt 30 juni vervangen door de laatste dag van het eerste kwartaal waarvoor bij de RSZ aangifte moest worden gedaan.
Voorbeeld: Een werkgever begon zijn activiteit op 15 juli 2001 met 8 werknemers. Tot 29 november 2001 stelde hij minder dan 10 werknemers tewerk; vanaf 30 november 2001 stelt hij er 11 tewerk. Hij betaalt de bijdrage van 1,60% slechts vanaf het eerste kwartaal van 2003, voorzover hij op 30 juni 2002 nog steeds ten minste 10 mensen tewerkstelde. Voor de periode van het derde kwartaal van 2001 tot en met het vierde kwartaal van 2002 is de bijdrage niet verschuldigd omdat voor hem de refertedatum 30 september 2001 is (=laatste dag van het eerste kwartaal waarvoor hij aangifte moet doen), en hij op die datum minder dan 10 werknemers tewerkstelde. Indien hij op die datum 10 of meer mensen tewerkstelde, dan moest hij de bijdrage van 1,60% betalen vanaf het eerste kwartaal waarin hij mensen tewerkstelde.
Zelfs werkgevers die op de refertedatum meer dan 10 personen tewerkstelden, zijn geen bijdrage verschuldigd voor hun werknemers die niet onder de vakantiewetgeving van de privé-sector vallen. Om uit te maken of het aantal van 10 bereikt is, tellen deze werknemers echter wel mee.