DEEL 3: Berekening van de bijdragen
TITEL 2: De gewone bijdragen
HOOFDSTUK 3: De berekeningsbasis

3.2.302 A. BRUTOLOON AAN 100% OF AAN 108%
3.2.303 B. LEERLINGEN
3.2.304 C. MET FOOIEN BEZOLDIGDEN
3.2.305 1. De arbeider is uitsluitend met fooien of bedieningsgeld betaald
3.2.306 2. De arbeider is gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld betaald
3.2.307 D. ZEEVISSERS
3.2.308 E. SPORTLUI
3.2.309 F. GELEGENHEIDSARBEIDERS IN DE LAND- EN TUINBOUW
3.2.310 1. Het begrip gelegenheidsarbeider
3.2.311 2. Bijdrageberekening
3.2.312 3. Na te leven formaliteiten
3.2.313 G. ONTHAALOUDERS
3.2.314 H. GELEGENHEIDSARBEID IN DE HORECA
3.2.315 1. Het begrip gelegenheidswerknemer
3.2.316 2. Bijdrageberekening
3.2.317 3. Na te leven formaliteiten
3.2.318 4. Uitzendarbeid als gelegenheidswerknemer in de horeca

3.2.301

Als algemene regel geldt dat de in het vorige hoofdstuk vermelde percentages toepasselijk zijn op het volledige brutoloon van de werknemer. Voor een groot aantal werknemers moet het loon vóór de bijdrageberekening verhoogd worden met 8%. Daarnaast gebeurt voor bepaalde categorieën de bijdrageberekening op een forfaitair bedrag i.p.v. op het brutoloon. Top

A. BRUTOLOON AAN 100% OF AAN 108%

3.2.302

Voor handarbeiders en daarmee gelijkgestelden worden de socialezekerheidsbijdragen berekend op het brutoloon verhoogd met 8%.

De reden is dat zij hun vakantiegeld niet van hun werkgever ontvangen, maar van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie of een vakantiefonds. Zij ontvangen van hun werkgever bijgevolg geen loon voor de wettelijke vakantiedagen (enkel vakantiegeld).

Door de verhoging van de berekeningsbasis met 8% worden de werknemers- en werkgeversbijdragen op het enkel vakantiegeld onrechtstreeks betaald, samen met het gewone loon. Op het gedeelte van de vakantiecheque dat overeenstemt met het enkel vakantiegeld worden bijgevolg geen werknemersbijdragen ingehouden.

Tot de categorie van werknemers voor wie de socialezekerheidsbijdragen worden berekend op het brutoloon verhoogd met 8 %, behoren ook de artiesten of de kunstenaars die tewerkgesteld zijn door werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers (het gaat dus hoofdzakelijk om de werkgevers van de private sector, de verhoging van de brutolonen met 8 % geldt over het algemeen niet voor de werkgevers van de openbare sector). Top


B. LEERLINGEN

3.2.303

De socialezekerheidsbijdragen voor erkende en industriële leerlingen worden berekend op hun loon (verhoogd met 8% indien hun prestaties hoofdzakelijk van manuele aard zijn).

Indien zij echter geen loon ontvangen, of indien hun loon lager is dan 3,22 EUR per dag (3,86 EUR indien zij in de vijfdagenweekregeling werken), worden de bijdragen berekend op een bedrag dat men bekomt door het aantal arbeidsdagen van het kwartaal te vermenigvuldigen met 3,22, resp. 3,86 (het resultaat van deze bewerking wordt verhoogd met 8% indien hun prestaties hoofdzakelijk van manuele aard zijn). Top


C. MET FOOIEN BEZOLDIGDEN

3.2.304

Voor arbeiders geheel of gedeeltelijk betaald met fooien of bedieningsgeld, berekent men de bijdragen in principe op forfaitaire daglonen. In deel 7 vindt u een lijst met de forfaitaire lonen. Top

1. De arbeider is uitsluitend met fooien of bedieningsgeld betaald

3.2.305

De bijdragen worden berekend op het bedrag dat men bekomt door het aantal arbeidsdagen te vermenigvuldigen met het toepasselijke dagforfait, en de uitkomst te verhogen met 8%.

De inhouding van de werknemersbijdragen gebeurt als volgt:

Top

2. De arbeider is gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld betaald

3.2.306

Wanneer het loon van de arbeider tegelijk bestaat uit fooien of bedieningsgeld en bedragen of voordelen verschuldigd door de werkgever, worden de bijdragen berekend: Top

D. ZEEVISSERS

3.2.307

De socialezekerheidsbijdragen voor de bemanningsleden van vissersvaartuigen en de scheepsleerjongens bedoeld bij de wet van 23 september 1931 betreffende de aanwerving van het personeel der zeevisserij, worden berekend op forfaitaire daglonen. Dit gebeurt ongeacht of zij een vast loon hebben, dan wel geheel of gedeeltelijk betaald worden in functie van de opbrengst van de vangst. In deel 6 van deze onderrichtingen vindt u de toepasselijke bedragen. De manier waarop het aantal arbeidsdagen van zeevissers wordt bepaald, vindt u in het hoofdstuk "arbeidsdagen" (zie hoger). Top

E. SPORTLUI

3.2.308

In het eerste deel van deze onderrichtingen staat welke sportbeoefenaars bij de RSZ worden aangegeven. Daarbij is er een onderscheid tussen de sportlui die vallen onder de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars, en zij die niet onder die wet vallen.

Zowel voor de betaalde sportbeoefenaars die onder de wet van 24 februari 1978 vallen, als voor de sportbeoefenaars die niet onder deze wet vallen, worden de socialezekerheidsbijdragen vanaf 1 juli 2000 berekend op basis van de volgende forfaitaire bedragen (dit forfaitair bedrag is met ingang van 1 januari 2001 gelijk aan het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen):


Bij het vaststellen van de berekeningsbasis voor de bijdragen kunnen zich vier situaties voordoen:


Om uit te maken of de verzekeringsplicht een volledige maand dekt, moet u rekening houden met de periode die gedekt is door de overeenkomst en niet met het aantal arbeidsdagen dat zich in die overeenkomst situeert.
Top


F. GELEGENHEIDSARBEIDERS IN DE LAND- EN TUINBOUW

3.2.309

In de land- en tuinbouwsector geldt een specifiek systeem van gelegenheidsarbeid. Het is erop gebaseerd dat de bijdragen voor gelegenheidsarbeiders niet worden berekend op het werkelijke loon, maar op een forfaitair dagloon. Aangezien deze arbeiders niet onder de vakantieregeling vallen, wordt dit dagforfait niet verhoogd met 8%.

De onderstaande tekst geeft de reglementering weer zoals die in de tuinbouw van kracht werd vanaf 1 september 1997.

In de landbouwsector is het systeem van gelegenheidsarbeid van kracht van 1 april 2000 tot 31 december 2004. Top


1. Het begrip gelegenheidsarbeider

3.2.310

Het betreft de handarbeiders, tewerkgesteld bij een werkgever die valt onder:
Zij mogen wat de tuinbouwsector betreft uitsluitend worden tewerkgesteld op de 95 piekdagen die de werkgever per jaar in zijn onderneming kan vaststellen en de gelegenheidsarbeider mag, bij meerdere werkgevers uit de sector samen, niet meer dan 65 dagen per jaar werken.

Wat de landbouwsector betreft mogen zij worden tewerkgesteld op de 45 piekdagen die de werkgever per jaar in zijn onderneming kan vaststellen en de gelegenheidsarbeider mag, bij meerdere werkgevers uit de sector samen, niet meer dan 30 dagen per jaar werken.

Voor de gelegenheidsarbeiders die werken bij een werkgever die in beide sectoren actief is, geldt dat zij beide systemen van gelegenheidsarbeid mogen combineren, maar uiteraard op voorwaarde dat zij effectief werken aan de activiteit waarvoor zij die dag ingeschreven zijn.

Is geen gelegenheidsarbeider voor een bepaald kwartaal, de arbeider die in de loop van dat, of van het eraan voorafgaande kwartaal, in de land- of tuinbouwsector heeft gewerkt in een andere hoedanigheid dan die van gelegenheidsarbeider.

Men kan een werknemer niet als gelegenheidsarbeider bij de RSZ aangeven voor het ganse kalenderjaar waarvoor nagelaten wordt hem in te schrijven in de voor hem opgelegde sociale documenten of nagelaten wordt voor hem de modaliteiten van de plukkaart of de landbouwkaart na te leven.

Alle informatie over het verkrijgen en bijhouden van het aanwezigheidsregister en de plukkaart of de landbouwkaart krijgt u bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en bij het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het Tuinbouwbedrijf of het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de Landbouw, beide gevestigd in de Minderbroedersstraat 8 te 3000 Leuven (tel. 016 24 21 81) Top


2. Bijdrageberekening

3.2.311

De bijdragen voor de gelegenheidsarbeiders worden berekend op een forfaitair dagloon dat vanaf 1 juli 2001 is vastgesteld op 11,58 EUR (vóór 1 juli 2001 vastgesteld op 11,18 EUR), ongeacht het aantal uren dat zij op een dag werken. Daarnaast is de werkgeversbijdrage voor hen lager, omdat noch de bijdrage voor jaarlijkse vakantie noch de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is. De bijzondere bijdragen (bv. bijdrage voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, bijdrage voor het Fonds voor Bestaanszekerheid,....) zijn wel verschuldigd.

In de praktijk houdt men bij iedere loonbetaling per arbeidsdag 1,51 EUR (13,07 % van 11,58 EUR) persoonlijke bijdrage in (vòòr 1 juli 2001 een inhouding van 1,46 EUR). Deze wordt samen met de werkgeversbijdragen op de normale termijnen aan de RSZ doorgestort.

Voor al de personen die werken op een dag die niet als piekdag in het aanwezigheidsregister is aangeduid, en voor zij die op een piekdag werken maar in het aanwezigheidsregister niet als gelegenheidsarbeider zijn aangeduid, mag men voor die dag(en) de bijdragen in geen geval berekenen op het forfaitaire loon. Voor die dag(en) zijn zij gewone arbeiders voor wie ook de bijdragen voor jaarlijkse vakantie en de loonmatigingsbijdrage verschuldigd zijn; daarenboven gebeurt voor hen de bijdrageberekening op het volledige loon aan 108%. Top


3. Na te leven formaliteiten

3.2.312

Er is een speciale werknemerscategorie voorzien om deze werknemers aan te geven. Top

G. ONTHAALOUDERS

3.2.313

De socialezekerheidsbijdragen voor onthaalouders berekent u op basis van een fictief loon dat u bekomt door de volgende formule toe te passen: T x E x L.


T = het aantal opvangdagen. Eén dag stemt overeen met de opvang van één kind gedurende één dag. Het maximaal aantal opvangdagen per kwartaal bedraagt ( 65 x 4 ) = 260 opvangdagen;
E = 1,9;
L = 3 x het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen gedeeld door 494.

Praktisch gezien, wordt het fictief loon per maand berekend er rekening mee houdend dat L kan variëren in het geval het G.G.M.M.I. wijzigt in de loop van het kwartaal.
Top


H. GELEGENHEIDSARBEID IN DE HORECA

3.2.314

In de horeca geldt vanaf 1 juli 2003 een specifiek systeem van gelegenheidsarbeid. Het is erop gebaseerd dat de bijdragen niet worden berekend op het werkelijke loon, maar op een forfaitair dagloon. Aangezien deze werknemers niet onder de vakantieregeling vallen, wordt dit dagforfait niet verhoogd met 8%.

De onderstaande tekst geeft de reglementering weer zoals die in de horeca van kracht is vanaf 1 juli 2003. Top


1. Het begrip gelegenheidswerknemer

3.2.315

Het betreft de gelegenheidswerknemer of "extra" zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 november 1997 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister in ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het Hotelbedrijf ressorteren en tot bepaling van de voorwaarden en nadere regelen volgens welke het aanwezigheidsregister moet gewaarmerkt worden.

De werkgever mag op maximaal 45 piekdagen per kalenderjaar één of meerdere gelegenheidswerknemers in de horeca onder deze forfaitaire regeling tewerkstellen. Om in regel te zijn moet hij de piekdag vóór de aanvang van de werkzaamheden als dusdanig in zijn aanwezigheidsregister aanduiden evenals het gegeven dat de werknemer(s) in kwestie als gelegenheidswerknemer(s) met forfaitair dagloon zal (zullen) worden tewerkgesteld.

De werknemer kan bij één of meerdere werkgevers uit de sector samen, maximaal 45 dagen per jaar aldus worden tewerkgesteld. Een ononderbroken arbeidsprestatie als gelegenheidswerknemer die zich spreidt over twee kalenderdagen, wordt slechts als één arbeidsdag en piekdag beschouwd voor de dag waarop de arbeidsprestatie werd aangevat.

Voor het kalenderjaar 2003 (dus van 1 juli 2003 tot en met 31 december 2003) wordt het maximaal aantal te presteren dagen per werknemer in deze regeling en het aantal piekdagen per werkgever vastgesteld op 25 dagen.

Komt voor een bepaald kwartaal niet in aanmerking voor deze gunstige regeling, de werknemer die in de loop van dat of van het eraan voorafgaande kwartaal, arbeidsprestaties leverde bij een werkgever in de horecasector in toepassing van de wet van 27 juni 1969.

Komen echter toch in aanmerking de personen die uitsluitend werden tewerkgesteld:


De werkgever die nagelaten heeft de nodige sociale documenten in te vullen verliest in het kwartaal waarin de nalatigheid werd vastgesteld en de resterende kwartalen van dat kalenderjaar de mogelijkheid gebruik te maken van gelegenheidsarbeiders onder de voorwaarden voorzien in deze nieuwe regeling.
Top


2. Bijdrageberekening

3.2.316

De bijdragen voor de gelegenheidswerknemers worden berekend op een forfaitair dagloon dat is vastgesteld op 21,00 EUR, ongeacht het aantal uren dat zij op een dag werken. Daarnaast is de werkgeversbijdrage voor hen lager, omdat noch de bijdrage voor jaarlijkse vakantie noch de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is. De bijzondere bijdragen (bv. bijdrage voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, bijdrage voor het Fonds voor Bestaanszekerheid,....) zijn wel verschuldigd.

In de praktijk houdt men bij iedere loonbetaling per arbeidsdag 2,74 EUR (13,07 % van 21,00 EUR) persoonlijke bijdrage in. Deze wordt samen met de werkgeversbijdragen op de normale termijnen aan de RSZ doorgestort.

Voor al de personen die werken op een dag die niet als piekdag in het aanwezigheidsregister is aangeduid, en voor zij die op een piekdag werken maar in het aanwezigheidsregister niet als gelegenheidsarbeider zijn aangeduid, mag men voor die dag(en) de bijdragen in geen geval berekenen op het forfaitaire loon. Voor die dag(en) zijn zij gewone werknemers voor wie de gewone bijdragen verschuldigd zijn (arbeider, bediende of werknemer met fooien betaald). Top


3. Na te leven formaliteiten

3.2.317

Er zijn speciale werknemerskengetallen voorzien om deze werknemers aan te geven.

Gelegenheidswerknemers worden geacht te werken in een in de onderneming gangbare arbeidsregeling en worden beschouwd als voltijdse werknemers voor de duur van hun contract. Indien zij onder het statuut van seizoensarbeiders worden tewerkgesteld, moet de werkgever eveneens het gemiddeld aantal uren per week van de werknemer en de maatpersoon vermelden evenals het aantal gepresteerde uren bij de respectievelijke prestatiecodes (zie de algemene uitleg in de Instructies aan de Werkgevers voor het invullen van de multifunctionele aangifte, deel 4).

Top


4. Uitzendarbeid als gelegenheidswerknemer in de horeca

3.2.318

Vanaf 1 januari 2004, wordt de werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor de Uitzendarbeid gelijkgesteld met een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het Hotelbedrijf, wanneer de tewerkstelling plaatsheeft bij een gebruiker die onder dit laatstgenoemde paritair comité valt.

Voor de werkgever uit horecasector geldt dat indien hij nalaat de nodige sociale documenten in te vullen, hij in het kwartaal waarin de nalatigheid werd vastgesteld en de resterende kwartalen van dat kalenderjaar de mogelijkheid verliest gebruik te maken van gelegenheidsarbeiders onder de voorwaarden voorzien in deze nieuwe regeling. Naar analogie hiervan is de RSZ van mening dat indien het gaat om door een uitzendkantoor aan een horecaonderneming ter beschikking gestelde werknemers, het uitzendkantoor deze mogelijkheid verliest indien er nagelaten wordt een correcte DIMONA-aangifte in te dienen. Top