Het portaal van de sociale zekerheid gebruikt cookies om de site gebruiksvriendelijker te maken.

Meer weten × Doorgaan

Vers le contenu de cette page

Bedrijfsvoertuigen

Het voordeel van het gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, is uit het loonbegrip uitgesloten. Op dat voordeel is een solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever verschuldigd.

Betrokken werkgevers

Deze bijdrage is verschuldigd door iedere werkgever die aan bepaalde van zijn werknemers een voertuig ter beschikking stelt, dat zij voor andere dan louter beroepsdoeleinden gebruiken:

  • zowel voor de woon-werkverplaatsing
  • als voor ander privégebruik
  • als het collectief vervoer van werknemers.

De bijdrage is eveneens verschuldigd wanneer de bedrijfsvoertuigen gebruikt worden door personen die door de wet van 27 juni 1969 zijn uitgesloten, maar die in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst worden tewerkgesteld (bvb. studenten, ...).

 

Er geldt een wettelijk vermoeden dat ieder voertuig dat op naam van de werkgever is ingeschreven of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig, ter beschikking is van een werknemer voor andere dan louter beroepsdoeleinden, tenzij de werkgever aantoont dat:

  • het gebruik voor ander dan beroepsgebruik uitsluitend gebeurt door een persoon die niet valt onder de sociale zekerheid voor werknemers (bv. de bedrijfsleider zelf);
  • het voertuig louter voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.

Werkgevers die dus voor bepaalde voertuigen deze bijzondere bijdrage niet betalen, zullen wanneer de RSZ hen daarover uitleg vraagt, moeten kunnen aantonen dat aan één van de voorwaarden hiervoor is voldaan.

Bij de beoordeling wordt een onderscheid gemaakt tussen utilitaire voertuigen en andere:

  • utilitaire voertuigen zijn voertuigen die vallen onder het toepassingsgebied van de solidariteitsbijdrage maar die de fiscus kwalificeert als lichte vracht. Deze voertuigen worden fiscaal belast op basis van de werkelijke waarde van het voordeel, en niet op basis van een CO2 percentage toegepast op 6/7 van de cataloguswaarde.
  • gewone voertuigen zijn al de andere voertuigen die behoren tot de klasse M1 en N1 (personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus, monovolume/luxueus terreinvoertuig):
    • M1 = voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste 8 zitplaatsen, die van de chauffeur niet meegerekend;
    • N1 = voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton.  

Een voertuig met achterin een passagiersruimte die kan omgevormd worden tot laadruimte is in deze typologie een gewoon voertuig (auto voor dubbel gebruik), een voertuig met een laadruimte achterin zonder ruiten waarin dus (wettelijk) geen passagiers mogen vervoerd worden, is een utilitair voertuig.

 

Privé-gebruik

Als een door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig privé mag worden gebruikt, is de solidariteitsbijdrage verschuldigd ongeacht het aantal privé-kilometers dat afgelegd wordt. Alleen zeer occasioneel gebruik, bv. de werknemer leent een voertuig voor een weekend om een aantal meubels te verhuizen en brengt het onmiddellijk nadien terug, geeft geen aanleiding tot aanrekening van de bijdrage.

Indien een bedrijfsvoertuig buiten de werkuren ter beschikking blijft van de werknemer, en de werkgever beweert dat het voertuig niet voor privédoeleinden wordt gebruikt, zal de RSZ dat niet zonder meer aanvaarden. Het louter bestaan van een verbod op het gebruik van bedrijfswagens voor privégebruik binnen de onderneming is onvoldoende.

De werkgever zal moeten kunnen aantonen dat er voor het gebruik van de bedrijfsvoertuigen een coherent systeem wordt gehanteerd (o.a. rekening houdend met de functieomschrijving van de betrokken werknemers,...) waarbij er tevens effectief wordt gecontroleerd op eventueel misbruik van de bedrijfswagens en waarbij de vastgestelde inbreuken voldoende zwaar worden gesanctioneerd. Dit impliceert ook dat de werkgever ervoor moet zorgen dat wanneer de werknemer voor een langere periode ( = meer dan één week) geen arbeidsprestaties moet leveren (bv. vakantie, ziekte), het voertuig in principe tijdens die periode niet ter beschikking van de werknemer mag blijven.

Voor wat betreft utilitaire voertuigen, wordt het privé-gebruik niet verondersteld, maar kan uiteraard wel vastgesteld worden door de inspectiediensten.

 

Woon-werkverkeer

Als een ter beschikking gesteld voertuig gebruikt wordt om de woon-werkverplaatsing af te leggen, is de CO2 bijdrage verschuldigd, zelfs als er een verbod is op privé-gebruik van het voertuig, en dat verbod effectief wordt gerespecteerd.

Worden niet beschouwd als woon-werkverplaatsingen, de verplaatsingen van de woonplaats naar de werkplaats met een utilitair voertuig. Het maakt daarbij niet uit of de werknemer het voertuig gebruikt om te gaan werken op zijn bedrijf, op een werf, bij een klant, …., en zelfs niet dat hij het ganse jaar ‘s morgens naar eenzelfde plaats rijdt en ’s avonds van die plaats terug naar huis komt, zonder dat hij tijdens de dag zijn voertuig moet gebruiken.

Zijn wel woon-werkverplaatsingen, de verplaatsingen met een gewoon voertuig om zich van zijn woonplaats naar een vaste plaats van tewerkstelling te begeven. Een vaste plaats van tewerkstelling in deze zin beantwoordt aan beide volgende voorwaarden:

  • de werknemer levert effectief prestaties van enige omvang op die plaats (zijn eigen bedrijf, een werf, een klant, …)
    • Een technicus die ’s morgens naar zijn bedrijf rijdt, daar tijdens de voormiddag toestellen repareert, en deze tijdens de namiddag bij klanten installeert, heeft een woon-werkverplaatsing, zelfs als hij aan het einde van zijn dagtaak niet terugkeert naar het bedrijf maar rechtstreeks van bij de laatste klant naar huis rijdt.
    • Echter, iemand die naar het bedrijf rijdt alleen maar om goederen op te laden, en dan gedurende de ganse dag deze goederen levert en nadien met dit voertuig naar huis rijdt, heeft geen woon-werkverplaatsing, want hij levert geen prestaties van enige omvang op het bedrijf.
  • het voertuig rijdt tijdens het jaar ten minste 40 dagen naar eenzelfde plaats, ongeacht of deze dagen op elkaar volgen of niet; van zodra de 40 dagen bereikt zijn op één plaats is de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het ganse jaar (eventueel beperkt tot de periode dat het voertuig werd ter beschikking gesteld, bv. een tijdens het jaar aangekocht voertuig).

 

Collectief vervoer

Indien een woon-werkverplaatsing in de zin zoals hierboven uitgelegd wordt afgelegd in groep, is de solidariteitsbijdrage verschuldigd, behalve indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • Het gaat om een systeem overeengekomen door de sociale partners waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig behorend tot de categorie N1 en M1. Het systeem moet dus het voorwerp uitmaken van een CAO op ondernemings- of sectoraal vlak of van andere reglementering overeengekomen tussen werkgever en werknemers.
  • Voor de voertuigen behorend tot de categorie N1 moeten er naast de chauffeur minstens twee andere werknemers van de onderneming meerijden gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur. Wanneer het voertuig minder dan drie plaatsen bevat of wanneer de ruimte voorbehouden voor het vervoer van personen uit één enkele zitbank of slechts één rij zitplaatsen bestaat, volstaat het dat naast de chauffeur minstens één andere werknemer van de onderneming aanwezig is gedurende minstens 80 % van het traject.
  • Voor de voertuigen behorend tot de categorie M1 geldt dat de bijdrage niet verschuldigd is wanneer het voertuig beschikt over minstens 5 plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, en maximum 8 plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen. Bovendien moeten er naast de chauffeur gewoonlijk 3 werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80 % van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur.
  • De werkgever moet kunnen bewijzen dat er geen ander privégebruik van het voertuig wordt gemaakt.

Bedrag van de bijdrage

Forfaitair bedrag op basis van CO2 uitstoot

De solidariteitsbijdrage op het gebruik van een bedrijfsvoertuig voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer, wordt berekend als een maandelijks forfaitair bepaald bedrag per voertuig dat de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks aan zijn werknemer(s) ter beschikking stelt. Deze forfaitaire solidariteitsbijdrage is verschuldigd voor de gewone voertuigen van de klasse M1 of N1, ongeacht of de werknemer zelf financieel tussenkomt en ongeacht de hoogte van de werknemerstussenkomst.

Deze maandelijkse bijdrage, die niet minder dan 20,83 EUR mag bedragen, is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte en het type brandstof en wordt als volgt forfaitair vastgesteld (niet geïndexeerde bedragen):

  • voor benzinevoertuigen: [(Y x 9) – 768] : 12 = bijdrage (in EUR)
  • voor dieselvoertuigen: [(Y x 9) – 600] : 12 = bijdrage (in EUR)
  • voor voertuigen op LPG, CNG of methaangas: [(Y x 9) – 990] : 12 = bijdrage (in EUR)
  • voor elektrisch aangedreven voertuigen: 20,83 EUR

waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidsattest of in het proces-verbaal van de gelijkvormigheid van het voertuig of in de gegevensbank van de dienst voor inschrijving van de voertuigen (DIV).

Voor 2024 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 175,21 en vervolgens gedeeld door 114,08.

Voorgaande jaren

Voor 2021 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 150,84 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voor 2022 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 154,29 en vervolgens gedeeld door 114,08
Voor 2023 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 171,64 en vervolgens gedeeld door 114,08.

Deze bijdrage is verschuldigd voor iedere bedrijfswagen en dit ongeacht of de wagen een ganse maand of slechts een gedeelte van een maand wordt gebruikt. Indien een werknemer tijdens de maand van voertuig verandert en het nieuwe voertuig de eerste wagen vervangt, moet het voertuig dat het meest gebruikt werd in de loop van de maand in rekening worden gebracht. Indien de werknemer met verscheidene bedrijfsvoertuigen rijdt en het betreft geen vervanging, moet er voor elke gebruikte wagen een bijdrage worden betaald.

Verhoging solidariteitsbijdrage voor bedrijfswagens met een CO2-uitstoot

Vanaf 1 juli 2023 verhoogt de solidariteitsbijdrage voor bedrijfsvoertuigen die vanaf deze datum worden aangekocht, gehuurd of geleased. De berekende solidariteitsbijdrage moet vanaf dan met een multiplicatiefactor worden vermenigvuldigd. Deze multiplicatiefactor bedraagt:

  • 2,25 vanaf 1 juli 2023
  • 2,75 vanaf 1 januari 2025
  • 4,00 vanaf 1 januari 2026
  • 5,50 vanaf 1 januari 2027.

De datum waarop de werkgever bij aankoop van een bedrijfswagen de bestelbon heeft ondertekend  of de datum waarop de lease- of huurovereenkomst werd afgesloten, is bepalend. Voor bedrijfsvoertuigen die vóór 1 juli 2023 werden aangekocht, gehuurd of geleased blijft de berekening zonder multiplicatiefactor van toepassing.

Verhoging minimumbedrag

Vanaf 1 januari 2025 zal ook het minimumbedrag  worden verhoogd. Op dit minimumbedrag moet de multiplicatiefactor niet worden toegepast. Vanaf 1 januari 2025 wordt het niet geïndexeerde minimumbedrag verhoogd als volgt (niet-geïndexeerde minimumbedragen):

  • 23,41 EUR vanaf 1 januari 2025
  • 25.99 EUR vanaf 1 januari 2026
  • 28,57 EUR vanaf 1 januari 2027
  • 31,15 EUR vanaf 1 januari 2028

Voor bedrijfsvoertuigen die vóór 1 juli 2023 werden aangekocht, gehuurd of geleased blijft het minimumbedrag 20,83 EUR (niet-geïndexeerd).

Uitzonderlijke overgangssituaties:

  • Wanneer een aankoopoptie voor de werkgever voorzien is in de lease- of huurovereenkomst, en wanneer de overeenkomst werd afgesloten voor 1 juli 2023, moet de multiplicatiefactor niet worden toegepast nadat het bedrijfsvoertuig door de werkgever wordt aangekocht en blijft het minimumbedrag van 20,83 EUR gelden.
  • Ook wanneer in de oorspronkelijke overeenkomst aangegaan vóór 1 juli 2023 een verlenging werd voorzien, moet de multiplicatiefactor of de verhoging van het minimumbedrag niet worden toegepast na verlenging van de overeenkomst. Dit geldt enkel maar als alle concrete uitvoeringsmodaliteiten van die verlenging (waaronder de duur van de verlenging, de nieuwe leasingtermijnen, de nieuwe optieprijs, enz.) in de optie tot verlenging werden voorzien.
  • Verlengingen van een lease- of huurovereenkomst en aankoopopties die niet in de oorspronkelijke overeenkomst werden voorzien, worden beschouwd als nieuwe overeenkomsten waarvoor de multiplicatiefactor en het verhoogde minimumbedrag moeten worden gebruikt. 

Voorbeeld

Een plug-in (benzine) hybride bedrijfsvoertuig met een CO2 -uitstoot van 22 gram per kilometer wordt door een werkgever besteld op 10 juli 2023. De berekende solidariteitsbijdrage voor dit voertuig is -71,47 EUR in 2023. Zie hiervoor de formule {[(Y x 9) – 768] : 12} x 171,64/114,08 waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is.

Op deze berekende solidariteitsbijdrage moet de multiplicatiefactor 2,25 worden toegepast. Dit leidt tot een solidariteitsbijdrage van -160,80 EUR. Het bedrag -160,80 EUR is echter kleiner dan het minimumbedrag 31,34 EUR (het geïndexeerde minimumbedrag in 2023) en dus is dit minimumbedrag de uiteindelijke verschuldigde solidariteitsbijdrage.

Merk ten slotte op dat het minimumbedrag niet met een multiplicatiefactor werd vermenigvuldigd.

CO2-uitstoot

Sinds 2019 hanteert zowel de fiscus voor het bepalen van het voordeel voortvloeiend uit het gebruik van een bedrijfsvoertuig, als de RSZ voor het bepalen van de solidariteitsbijdrage bedrijfsvoertuigen, dezelfde regels omtrent de te gebruiken CO2-uitstoot norm als een overgang van de weinig realistische Europese NEDC-norm naar een algemene en realistischere WLTP-norm.

Deze werkwijze was vooropgesteld tot eind 2020 in afwachting van nieuwe wetgeving. Deze is echter nog niet in het vooruitzicht. De RSZ zal dus voor de berekening van de bijzondere bijdrage bedrijfsvoertuigen vanaf 2021, zoals eerder bij de invoering van de WLTP-norm de circulaire zoals toegepast door de fiscus volgen voor wat betreft de te gebruiken uitstoot norm.

Vanaf 2021 mogen de autoconstructeurs voor de WLTP-wagens nog een NEDC 2.0-waarde berekenen maar zijn ze dit in algemene zin niet meer verplicht. Als de autoconstructeur de NEDC2-waarde nog vermeldt op het gelijkvormigheidsattest (COC), dan zal de dienst inschrijving van de voertuigen (DIV) deze nog verder registreren, anders niet.

Er zullen vanaf 2021 dus voertuigen zijn die

  • nog gehomologeerd zijn volgens de oude NEDC-test en waarvoor de autoconstructeur dus enkel een NEDC-waarde ('NEDC 1.0') heeft vermeld op het COC
  • gehomologeerd zijn volgens de nieuwe WLTP-test en waarvoor de autoconstructeur zowel een NEDC 2.0-waarde als een WLTP-waarde heeft vermeld op het COC
  • gehomologeerd zijn volgens de nieuwe WLTP-test en waarvoor de autoconstructeur enkel een WLTP-waarde heeft vermeld op het COC.

Dit houdt in dat volgende CO2-waarde gebruikt moet worden:

  • de NEDC 1.0 CO2-waarde wanneer het voertuig enkel een NEDC-waarde heeft
  • de WLTP CO2-waarde wanneer het voertuig enkel een WLTP-waarde heeft
  • de NEDC 2.0 CO2-waarde of de WLTP-CO2-waarde (vrije keuze) wanneer het voertuig zowel een NEDC 2.0-waarde als een WLTP-waarde heeft.

Hetzelfde geldt voor de berekening van het voordeel van het persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen (DmfA-looncode 10).

Voor voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot het CO2-uitstootgehalte voorhanden zijn (met uitzondering van de voertuigen die omgevormd zijn van M1 naar N1 waar de solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig behorend tot de categorie M1), moet de berekening worden uitgevoerd op basis van:

  • een CO2-uitstootgehalte van 182 g/km (benzinevoertuigen)
  • een CO2-uitstootgehalte van 165 g/km (dieselvoertuigen).

Sanctie

Een forfaitaire sanctie, gelijk aan het dubbele van de verschuldigde bijzondere bijdrage voor bedrijfsvoertuigen, is verschuldigd wanneer de werkgever één of meerdere voertuigen niet heeft aangegeven of één of meerdere foutieve aangiften heeft ingediend om de bijzondere bijdrage geheel of gedeeltelijk te omzeilen.

De forfaitaire sanctie wordt toegepast als de werkgever of zijn mandataris wijzigingen doorvoert na het einde van het kwartaal volgend op het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft. Indien de wijzigingen op initiatief van de inspectiediensten worden uitgevoerd, zijn zowel de forfaitaire sanctie als bijdrageopslagen (10 %) en intresten (7 %) verschuldigd.

Op voorwaarde dat alle vooraf vervallen socialezekerheidsbijdragen zijn betaald en de aangifte daartoe is ingediend, kan de werkgever of de curator een vermindering van 50% van de forfaitaire vergoeding aanvragen indien men het bewijs levert van uitzonderlijke omstandigheden die het niet indienen van de aangifte of het indienen van een onvolledige of onjuiste aangifte voor één of meerdere voertuigen, onderworpen aan de solidariteitsbijdrage, kan rechtvaardigen.

De werkgever waarvan de vervallen socialezekerheidsbijdragen zijn betaald, kan dwingende redenen van billijkheid aanhalen en deze kenbaar maken aan de RSZ. Wanneer het Beheerscomité de motivatie verantwoord vindt, kan men met een eenparigheid van stemmen beslissen om de voornoemde vermindering van 50% van de forfaitaire vergoeding naar 100% te brengen.

Te vervullen formaliteiten

Het totaal van deze bijdragen moet worden meegedeeld bij de aangifte van de gegevens voor het geheel van de onderneming. Het 'voordeel' daarentegen moet worden aangegeven per werknemer onder DmfA-looncode 10.

Zoals elders toegelicht, worden utilitaire voertuigen door de fiscus gekwalificeerd als lichte vracht. Deze voertuigen worden fiscaal belast op basis van de werkelijke waarde van het voordeel, en niet op basis van een CO2 percentage toegepast op 6/7 van de cataloguswaarde. Dit voordeel moet ook als dusdanig worden aangegeven onder deze specifieke looncode. Om technische redenen kan die echter enkel gebruikt worden als in de aangifte van de werkgever een solidariteitsbijdrage bedrijfsvoertuig aanwezig is. Indien er enkel utilitaire voertuigen ter beschikking worden gesteld, moet een solidariteitsbijdrage gelijk aan 0,00 EUR worden aangegeven.

Het mobiliteitsbudget

Vanaf 1 maart 2019 krijgen sommige werknemers die gebruik maken van een bedrijfsvoertuig, de mogelijkheid deze in te ruilen voor een mobiliteitsbudget. Op het vlak van bijdragen geldt hetzelfde systeem als bij de vroegere bedrijfswagen wat de berekening betreft, maar dan gebaseerd op de CO2-uitstoot van de nieuwe (milieuvriendelijkere) bedrijfswagen.

In tegenstelling tot de gewone solidariteitsbijdrage, die wordt meegedeeld bij de aangifte van de gegevens voor het geheel van de onderneming, wordt de solidariteitsbijdrage voor degene die hun bedrijfsvoertuig hebben omgeruild tegen een milieuvriendelijkere bedrijfswagen aangegeven op het niveau van de natuurlijke persoon. Een fiscaal voordeel moet verder worden aangegeven onder DmfA-looncode 10. De solidariteitsbijdrage wordt in mindering gebracht van het mobiliteitsbudget.

Bijkomende informatie 2

Bijkomende informatie DMFA - Aangifte van de bijdragen op mobiliteitsbudget

 In DmfA , worden de verschuldigde bijdragen in het kader van het mobiliteitsbudget per werknemerslijn in het blok 90001 “bijdrage verschuldigd per werknemerslijn” als volgt aangegeven :

  • de solidariteitsbijdrage verschuldigd door de werkgever op de milieuvriendelijke bedrijfswagen onder het werknemerskengetal 868 met type 0 met vermelding van het bedrag van de bijdrage.
    Tezelfdertijd wordt het voordeel van het gebruik van een voertuig (voor de  de nieuwe bedrijfswagen) aangegeven onder de DmfA-looncode 10 . De vermelding van de nummerplaat van de milieuvriendelijke bedrijfswagen gebeurt in het blok 90294 met in de zone 01217 (waarde 1) als het gaat om een milieuvriendelijk voertuig dat ter beschikking gesteld wordt in het kader van het mobiliteitsbudget.
     
  • De bijzondere werknemersbijdrage verschuldigd op het saldo van het mobiliteitsbudget in het kwartaal dat dit saldo wordt uitbetaald aan de  werknemer onder het werknemerskengetal 869 met type 0 met vermelding van het bedrag van de bijdrage.
    Het bedrag van het saldo van het mobiliteitsbudget dat wordt uitbetaald aan de werknemer wordt aangegeven onder de DmfA-looncode 29 . Indien het saldo gelijk is aan nul, wordt 0,00 vermeld.
    Tezelfdertijd wordt het totale bedrag van het toegekende mobiliteitsbudget waar de werknemer recht op had, vermeld in de zone 01216 “Mobiliteitsbudget” van  het blok Tewerkstelling – Inlichtingen (90313).

 

Indien DmfA via web gebeurt, moeten dezelfde gegevens meegedeeld worden, maar wordt de bijdrage verschuldigd op het saldo van het mobiliteitsbudget automatisch berekend.

Bijkomende informatie DmfA - Bijdrage voor bedrijfsvoertuigen

In DMFA wordt de solidariteitsbijdrage voor privé-gebruik van een bedrijfsvoertuig globaal aangegeven per werkgeverscategorie in blok 90002 “Bijdrage niet gebonden aan een natuurlijk persoon” met werknemerskengetal 862.
PS.: het is toegelaten om de gegevens voor het geheel van de onderneming aan te geven onder 1 werkgeverscategorie.

Bijkomend is de vermelding van de nummerplaten van de betrokken voertuigen verplicht in blok 90294 “Bedrijfsvoertuig”. Een zelfde nummerplaat kan slechts 1 maal voorkomen.
Tezelfdertijd wordt het voordeel op het gebruik van een bedrijfsvoertuig  aangegeven per werknemer onder de DmfA-looncode 10  in blok 90019 "Bezoldiging van de tewerkstelling werknemerslijn" .

Als DMFA wordt ingediend via web moet het globale bedrag van deze bijdrage worden vermeld bij de bijdragen verschuldigd voor het geheel van de onderneming, de nummerplaten van de betrokken voertuigen moeten ingevuld worden in het voorziene scherm en het voordeel moet worden aangegeven met de bezoldigingen van de werknemer.